Opstanding

De opstanding

Het lege graf

Mattheüs 28:1-10, Markus 16:1-8


Rond het lijden en sterven van Jezus noemt de evangelist Mattheüs drie keer de namen van enkele vrouwen: Maria Magdalena, de andere Maria - dat is Maria de moeder van Joses - en de moeder van Jakobus en Johannes. Hij schrijft dat er veel vrouwen bij het kruis waren om Hem te dienen, 27:55. Bij de begrafenis staat er dat de vrouwen bij het graf zaten, 27:61. Het is duidelijk dat de vrouwen veel om Jezus gaven en Hem liefhadden. Ze volgden Hem niet alleen, maar hadden veel voor Hem over. Ze wilden Hem dienen, niet omdat het moest, maar spontaan, uit liefde. De discipelen wilden Jezus rond Zijn gevangenneming met geweld verdedigen, maar Jezus moest hun leren dat het gaat om liefhebben en dienen. De vrouwen lijken er meer van begrepen te hebben. Ze komen ook op de eerste dag van de week naar het graf om rouw te bedrijven en Jezus eer te bewijzen. In de Rooms Katholieke Kerk is er al eeuwenlang de gewoonte om van het sterven tot de begrafenis te waken bij een dode.


Het is goed om stil te staan bij de liefde tot Jezus. De vrouwen gaan uiteindelijk heel blij weer bij het graf weg. Dat kunnen we pas begrijpen als we zien hoe sterk ze naar Jezus’ aanwezigheid verlangden. Het is net als iemand die na lange tijd weer teruggevonden is. Bij een aardbeving worden soms mensen na dagenlang zoeken alsnog gevonden. De familie heeft de hoop soms al opgegeven. De blijdschap is des te groter als iemand na dagen onder het puin gered wordt.


De vrouwen willen Jezus eren. Ze lijken er niet aan te denken dat de steen nog voor de opening van het graf ligt. De praktische problemen houden hen niet tegen. Een stralende schitterende engel uit de hemel komt om de steen weg te rollen. Het rollen van de steen gaat gepaard met natuurgeweld. De grond begint te schudden. De engel gaat op de steen zitten. Zitten geeft aan dat er een prominente plaats wordt ingenomen, zoals van God gezegd wordt dat Hij in de hemel zit, en Jezus die bij de intocht in Jeruzalem op een ezel zit.


De steen wordt dus aan de kant gerold. Is dat nodig zodat Jezus naar buiten kan komen? Volgens de evangelist lijkt het erop dat het gebeurde voor de vrouwen, zodat zij naar binnen konden gaan. De opgestane Jezus kan niet gevangen worden gehouden in een stenen graf. Tegelijkertijd is het goed om vast te houden aan de lichamelijke opstanding van Jezus. Zijn lichaam leeft. Hij is geen geest, maar Hij heeft een verheerlijkt lichaam. Het wegrollen van de steen en de aardbeving wijst er vooral op dat God aan het werk is.


Het natuurgeweld zorgt voor schrik en angst bij de vrouwen en de bewakers. De bewakers beven ervan. Het woord voor beving van de aarde, seismos, is hetzelfde woord als voor het beven van de bewakers. Het roept ontzag op, zoals dat ook bij de kruisiging gebeurde. De aardbeving bij de kruisiging zorgde voor angst, ontzag en erkenning bij de hoofdman en bewakers. Vrees, fobos, in de zin van ‘ontzag’ is goed, maar vrees en angst die afschrikt is niet goed. Daarom zegt de engel dat de vrouwen niet bang hoeven te zijn.


De engel stelt de vrouwen gerust. De engel weet van de goede intentie waarmee ze gekomen zijn. Het is mooi dat er van de vrouwen gezegd wordt dat ze Jezus zoeken. Ook in onze tijd zijn er mensen die Jezus zoeken. Zij mogen Hem vinden en ontmoeten zoals de vrouwen.

De engel mag het vertellen: Jezus leeft. Jezus die gekruisigd was, of beter gezegd: Jezus de Gekruisigde leeft! Het kruis is niet iets dat achter de rug is en waar niet meer aan gedacht hoeft te worden. Nee, de Gekruisigde leeft. Daarom heeft Paulus het ook steeds over Jezus Christus de Gekruisigde. Dat betekent dat ieder mens met Christus mag sterven aan het kruis. Het oude, slechte leven moet aan het kruis, dat is: sterven. Dan mag je door de Geest opstaan in een nieuw leven. Zoals Mattheüs al in het begin van zijn evangelie schreef dat Jezus gekomen is om van zonden te bevrijden.


De engelen nodigen de vrouwen uit om in het graf te gaan kijken. Ze mogen er getuigen van zijn. Eigenlijk is het geen nieuws wat de engel zegt, want Jezus had het Zelf al drie keer eerder verteld. In zekere zin is het “gewoon” gebeurd zoals was aangekondigd. Toch is God zo genadig om steeds boodschappers te sturen om het goede nieuws te vertellen en uit te leggen. God zoekt ons op en onderwijst ons zodat wij het gaan inzien. Hij doet dat door de Geest die het ons persoonlijk in ons hart uitlegt.


De vrouwen hebben het goede nieuws van de engel, een boodschapper, gehoord. Nu mogen ze zelf ook boodschapper worden. Het is nog geen Pinksteren. Ze moeten het alleen aan de leerlingen vertellen. Het zou mooi zijn als wij ook specifiek mensen in ons hart hebben aan wie wij het goede nieuws willen vertellen.


Nog voordat de vrouwen bij de leerlingen aankomen, komt Jezus naar hen toe. Het is de enige keer in het Evangeliën dat er staat dat Jezus hen tegemoet kwam. Normaal kwamen de mensen naar Hem toe, zieken, geïnteresseerden en volgelingen. Dat is genade: als God naar ons komt. Uiteindelijk gebeurt dat bij iedereen die tot geloof komt. Het is niet omdat wij zoeken, maar omdat Hij naar ons toe komt. Dan mag je Hem vasthouden en Hem aanbidden.

Jezus’ verschijningen na de opstanding

Markus 16:9-15



Je kunt in het dagelijks leven nog weleens iets kwijt zijn: je handschoenen of een sleutel. Bij de Nederlandse Spoorwegen worden alle voorwerpen die mensen in de trein achterlaten in een depot verzameld en daar zitten de vreemdste voorwerpen tussen. Rooms-katholieke gelovigen kennen een patroonheilige voor verloren voorwerpen, Antionius van Padua. Hij bracht als priester in de dertiende eeuw veel mensen terug naar de kerk en ging in opdracht van Franciscus van Assisi theologie doceren aan zijn medebroeders. Als protestant is het moeilijk voor te stellen dat iemand er waarde aan hecht om te bidden tot een heilige. Een serieuze katholiek zou nog op kunnen merken dat het niet zozeer gaat om het kwijtraken van je fietssleutel, maar om grote dingen, het kwijtraken van je geloof. De vraag hoe je je geloof weer terug kunt vinden is voor iedereen een belangrijke vraag.


Het kan gebeuren dat iemand vastloopt in zijn geloof. Toen je jong was, geloofde je en was enthousiast. Je deed mee met de anderen en kwam zelf ook met initiatieven om mensen te helpen. Toch klopte er iets niet, stelden mensen je teleur en kreeg je twijfel over het geloof en God. Het christelijk geloof is voor je uitgelopen op een deceptie, een ontgoocheling. Ook in de tijd van Jezus’ kruisiging en opstanding kwamen de verwachtingen van de mensen over Jezus en Zijn Koninkrijk niet uit. Er waren veel meelopers bij, die onder druk van de Joodse leiders om de dood van Jezus hadden geroepen. En met de kruisiging was het voor hen allemaal afgelopen.


Bij de elf leerlingen en sommige vrouwen die Jezus volgden was dat anders. Het was niet helemaal afgelopen, want Maria, de moeder van Jakobus, Maria Magdalena en Salome waren bij het graf geweest en hadden gezien dat de steen niet meer voor de ingang lag. Ook hadden zij van engelen de boodschap gekregen dat Jezus van Nazareth was opgestaan uit de dood. Ze hadden het nieuws aan de leerlingen verteld en Petrus en Johannes gingen zelf kijken.


In Markus worden drie verschijningen van de opgestane Jezus vermeld. Allereerst aan Maria Magdalena, die door Jezus van demonen bevrijd was. Daarna aan twee anderen, vers 12. Uit het evangelie van Lukas weten we dat Markus de zogeheten Emmaüsgangers bedoelt. En als derde is Jezus aan de leerlingen zelf verschenen. Wat opvalt is dat Markus benadrukt dat de berichten met ongeloof worden ontvangen. Telkens staat er dat het nieuws over de opstanding niet geloofd wordt, vers 11, 13, 14 (2x) en 16.


Over het laatste gedeelte van Markus, vers 9-20, is in de Bijbelwetenschap veel discussie geweest. In een aantal belangrijke handschriften ontbreekt dit gedeelte namelijk. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft het wel opgenomen maar erbij vermeld dat vers 9-20 een latere toevoeging is en dat bepaalde handschriften een andere afsluiting hebben. Er wordt ook op gewezen dat de inhoud niet goed past bij de rest van het evangelie. Bij Markus is juist het geloof belangrijk en hier gaat het steeds over ongeloof. En de naam van Jezus is hier ‘Kurios’, Heer(e) en niet zoals gebruikelijk ‘Jezus’. Ook voor conservatieve Bijbelwetenschappers is het lastig te verklaren. Het lijkt niet logisch dat het Bijbelboek eindigt met vers 8 over angst en schrik. Zo’n open einde zou tegenwoordig in een modern boek kunnen, maar is voor een Bijbelboek vreemd. In elk geval is het einde van Markus in de verzen 9-20 in overeenstemming met de andere evangeliën.


In de verzen 10-14 staat steeds beschreven dat de leerlingen ongelovig zijn. De getuigenissen die genoemd worden zijn steeds gewichtiger: eerst een enkele vrouw (Maria Magdalena), dan twee personen (de Emmaüsgangers) en dan de Zoon van God, Jezus Zelf. Jezus verwijt Zijn leerlingen dat ze de getuigenissen van de anderen niet aannamen. Jezus heeft van tevoren gezegd dat Hij zou sterven en na drie dagen weer zou opstaan. Ze hoeven niet verbaasd en ongelovig te zijn. In Lukas staat dat de leerlingen aan Jezus’ handen en voeten mogen voelen dat Hij het echt is en vraagt Hij om eten om te laten zien dat Hij een echt lichaam heeft.


Voor de leerlingen is het einde van Jezus, zijn kruisiging, onverwacht gekomen. Ze waren weggevlucht en wisten niet wat ze ervan moesten denken. Hij was toch de beloofde Messias? Een Messias brengt toch vrede, sjaloom, voor Zijn volk? Een Messias herstelt wat in het verleden verkeerd gegaan is, kapot gemaakt en wat was er de laatste eeuwen niet verkeerd gegaan? Het volk Israël was door God uitgekozen om in harmonie met Hem in het land te leven door zich aan Zijn wetten te houden. Ook voor mensen tegenwoordig kan het geloof zijn verdampt omdat het niet meer in overeenstemming is te brengen met de werkelijkheid. In dat geval moet de vraag gesteld worden naar de inhoud van dat geloof. Je kunt verkeerde denkbeelden hebben van God, de kerk en het christelijk leven. Dat gaat op den duur knellen en het houdt geen stand meer.


Tomás Halík, een rooms-katholieke priester, heeft in de verslavingszorg gewerkt en kwam mensen tegen die geen hoop meer hadden. Dat waren vooral mensen die lang hadden moeten lijden. Ook een gelovige kan geconfronteerd worden met veel pijn en problemen. Toch zegt Halík dat de christelijk hoop daar wordt geboren waar andere vormen van hoop schipbreuk hebben geleden. Hij denkt daarbij ook aan Johannes van het Kruis die stelt dat de donkere nacht de natuurlijke vermogens van de mens zuivert en geloof, hoop en liefde laat ontkiemen. Halík komt tot de conclusie dat de hoop wordt geboren uit een crisis. Hoop wordt heel concreet en ontplooit zich in de nood en de vertwijfeling. Iemand die bijvoorbeeld ziek is, gaat naar diepere dingen verlangen zoals het geduld in het dragen van het lijden en sterven door uit te stijgen boven de eerdere egocentrische houding en angst met een geestelijke onafhankelijkheid van de ziekte.


De leerlingen raakten in een crisis. Het klopte niet meer en ze raakten gedesillusioneerd. Toch is er tussen de regels door nieuwe verwachting gekomen die op de Pinksterdag volledig doorbreekt. Ze kregen van Jezus de opdracht door te gaan met het verkondingen van het Koninkrijk van God. Op een andere manier dan ze eerder dachten, maar nu zoals God het bedoeld had. Ze wezen alle mensen op Jezus de Gekruisigde die mensen weer bij God terugbrengt.

Jezus’ verschijning onderweg naar Emmaüs

Lukas 24:13-35



Lukas schrijft in tegenstelling tot de andere evangeliën niet over een verschijning van Jezus bij het graf, in de tuin. Lukas geeft veel aandacht aan de verschijning van Jezus aan twee volgelingen onderweg naar Emmaüs, bekend als de Emmaüsgangers. Het is de eerste van de drie verschijningen van Jezus die Lukas noemt. De volgelingen zijn onderweg naar Emmaüs, ongeveer 11 kilometer lopen. Ze horen bij de groep die bij de elf leerlingen waren, 24:9. Het is nog steeds de eerste dag van de week. Sommige vrouwen zijn bij het graf geweest en van de discipelen Petrus. De Emmaüsgangers vertellen dat behalve Petrus ook sommige anderen bij het graf gingen kijken, vers 24.


Van één van de volgelingen noemt Lukas de naam, Kleopas, afkorting van Kleopatras, de mannelijk vorm van Kleopatra. Misschien was Kleopas bij de lezers bekend. Deze – ons verder onbekende mensen – krijgen onderweg ineens bezoek van Jezus. Het is opvallend dat Jezus niet in een stralend lichaam verschijnt, maar onopvallend. Ze herkennen niet dat Hij het is. Jezus had op aarde niet de uitstraling van een beroemdheid, maar Hij was bescheiden en begaf Zich gewoon onder de mensen. Hij was de zoon van een timmerman uit Nazareth. Jezus’ verschijning is niet opvallend voor de volgelingen. Dat geeft aan dat Hij werkelijk lichamelijk is opgestaan.


Jezus kiest ervoor eerst nog anoniem te blijven. Ze zien niet dat Hij het is. God sluit hun ogen ervoor. Er staat een passief werkwoord in vers 16, het woord ‘houden’, het blijft zoals het was. In dit verhaal gaat het om (dicht)houden tegenover ‘openmaken’. Het zit eerst nog dicht voor de volgelingen. Dan gaat Jezus de Schriften, de Bijbel voor ze opendoen. Langzaam gaat het vlammetje branden en als Jezus dan het brood breekt, breekt het inzicht door. De schellen vallen van hun ogen. Maar eerst is het nog verborgen voor ze. Uiteindelijk komt iemand tot geloof omdat God de ogen en het hart opent. Dat gebeurt door Gods Woord en het sacrament, de maaltijd, dat is de herdenking van het lijden en sterven van Jezus Christus.


God bepaalt het moment waarop iemand tot geloof komt. Hier wordt dat op zo’n bizarre manier werkelijk. Jezus loopt nota bene naast hen, maar ze zien Hem niet. Wat kan een mens blind zijn voor wat God laat zien, bekend maakt. Er zijn zoveel gebeurtenissen die getuigen van God, maar wordt de boodschap ook opgepakt? De Emmaüsgangers zijn verward van alle gebeurtenissen van de laatste dagen. In een week tijd steeg Jezus populariteit naar een hoogtepunt toen Hij Jeruzalem binnenkwam rijden en zakte zijn populariteit naar het diepste dieptepunt waarbij Hij ter dood veroordeeld werd. En dan waren er de vrouwen die dezelfde morgen vertelden dat het graf leeg was.


Jezus blijft niet alleen anoniem, Hij doet ook net alsof Hij van niets weet. Het maakt de Emmaüsgangers nog drukker dan ze al waren. Ze krijgen een aanleiding om nog eens het hele verhaal aan de vreemdeling te vertellen. Ze hadden verwacht dat Jezus de Messias was die vooral van politiek belang zou zijn en het land weer vrijheid en zelfstandigheid kwam brengen. Ze wisten niet dat de Messias moest lijden om zo de overwinning te halen. In de theologie is er onduidelijkheid of de mensen toen wisten dat de Messias zou gaan lijden. De mensen leefden met de verwachting van een verlosser, zoals de Makkabeeën dat anderhalve eeuw voor Christus waren. Ze streden voor de vrijheid en zuiverheid van de tempel. Toch hebben de profeten in het Oude Testament laten zien dat een dienaar van God op veel weerstand moet rekenen. Ze noemen Jezus geen Messias, maar Profeet, vers 19. Dat is geen minderwaardige aanduiding, want Jezus noemde Zichzelf ook een Profeet, Lukas 4:24 en 13:33.


Als ze zijn uitgesproken, neemt Jezus het woord. Deze vreemdeling, deze toerist blijkt veel meer te weten dan ze dachten. Jezus spreekt ze verwijtend toe. Hoe kan het dat ze zo onverstandig en traag van begrip zijn? Wat moet er nog meer gebeuren willen ze gaan geloven? Jezus neemt de Schriften erbij en legt uit dat het daarin om Hem gaat. (Er staat in het Grieks voor ‘uitleggen’ een woord waar ons woord ‘hermeneutiek’ vandaan komt.) Er staat niet bij vanuit welke profetenboeken Jezus onderwijs geeft, omdat het bij alle profeten om Hem gaat. Jezus legt uit dat Zijn glorietijd pas zou aanbreken na een tijd van lijden, vers 26. Dat is een les die ook voor alle volgelingen van Jezus geldt. Maar eerst moeten we leren dat het voor Jezus gold. Zijn lijden en sterven heeft voor de overwinning gezorgd op de zonden, dood en duivel. Door Zijn overwinning kunnen wij ook overwinnen.


Als ze bij het dorp Emmaüs zijn gekomen, wil Jezus verder gaan, maar geeft Hij hen ook de gelegenheid om Hem gastvrij uit te nodigen. Jezus dringt niet aan, maar Hij weet al dat hun verlangen om Hem bij zich te houden gewekt is. Jezus gaat mee naar binnen en eet met Hen. Hij is te gast, maar Hij is ook de Gastheer die het brood breekt. Als de volgelingen Jezus het brood zo zien breken, wordt alles ineens helder voor ze. Misschien doet het ze denken aan de maaltijd waarbij Jezus op een wonderlijke manier vijfduizend man te eten gaf. In elk geval wil Lukas hiermee ook de link naar het laatste avondmaal leggen. Jezus brak het brood als teken dat Hij Zijn leven zou geven. Dezelfde woorden als bij het avondmaal met de discipelen worden gebruikt: nemen, zegenen, breken en uitdelen. Jezus is dankbaar voor het brood dat Zijn hemelse Vader dagelijks geeft. Hij is ook gehoorzaam aan Zijn Vader en heeft Zich laten breken omdat de Vader zo de straf van de wereld op Hem gelegd heeft. Wij mogen Jezus ook zo zien als degene die Zichzelf gegeven heeft tot verlossing.

Paulus over 'de opstanding'

1 Korinthe 15



In dit hoofdstuk bespreekt Paulus het onderwerp ‘de opstanding’. De leer over de opstanding hoort bij de eschatologie, de leer over de laatste dingen. Paulus behandelt dit onderwerp ook als laatst in zijn brief. Het is een uitgebreid hoofdstuk en de opstanding blijkt fundamenteel te zijn voor het geloof. Als er geen opstanding is, is het geloof zinloos en is Jezus voor niets gestorven. De reformator Luther zegt over dit hoofdstuk dat wie de opstanding ontkent, ten diepste ontkent dat God God is. Iemand zou zich af kunnen vragen waarom Paulus dit onderwerp pas zo laat in zijn brief bespreekt als het zo fundamenteel is. Een andere reformator, Calvijn, zegt dat Paulus eerst de trots van de Korinthiërs moest afbreken en helder maken dat hij echt een apostel is, voordat hij over de opstanding kon spreken. Oftewel, Paulus moet eerst puin ruimen voor hij kan gaan bouwen. De opstanding, het ontvangen van een verheerlijkt lichaam, is niet voor mensen die trots zijn, een ander niet nodig hebben en denken boven de wet te staan. De opstanding is echter juist een bemoediging voor mensen die het in dit leven zwaar hebben, zoals Paulus zelf dat ook ervaart. Elk uur loopt hij gevaar, vers 30, en elke dag sterft hij, vers 31. De inspanningen en het lijden zijn niet eindeloos. Er wacht een prachtige toekomst.


Een aantal jaren geleden werd bij het Brabantpark in Breda een 33-jarige vrouw aangereden door iemand die waarschijnlijk veel te hard reed. De getuigen, veelal Marokkaanse jongeren, meldden zich niet bij de politie. De broer van het slachtoffer legde uit dat zoiets niet bij hun cultuur hoort, maar vond dit wel heel storend. Dit verhaal maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er getuigen zijn en dat ze hun mond open doen. Paulus wijst er in dit hoofdstuk op dat er veel getuigen zijn van de opstanding van Christus. Hij noemt een aantal belangrijke getuigen: Petrus, Jakobus en de andere apostelen en ook vijfhonderd mensen aan wie Jezus verschenen is. Uiteindelijk is hij ook zelf getuige geworden, omdat Christus, hoewel Hij toen al in de hemel was, aan hem persoonlijk verschenen is. Deze getuigen zijn zo belangrijk, omdat door velen in die tijd sowieso aan de mogelijkheid van een opstanding werd getwijfeld.


De mogelijkheid van de opstanding van het lichaam werd in de tijd van Paulus betwijfeld, niet alleen door filosofische stromingen zoals de Epicureeën, maar ook door een deel van de joden, de Sadduceeën. Paulus noemt in dit hoofdstuk, vers 32, een belangrijke visie van de Epicureeën: “Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.” Het is misschien ook wel het levensmotto van velen in onze tijd. Geniet, zolang het je nog gegeven wordt. De mensen in Korinthe hebben ook hun vragen bij de opstanding. In vers 12 staat dat sommigen zeggen dat er geen opstanding van de doden is. Paulus redeneert dan zo: als er geen opstanding is, is Christus niet opgestaan, is er dus geen overwinning op de zonde en is iedereen dus nog verloren. Wat de gemeenteleden in Korinthe precies begrepen van de opstanding is nog niet zo makkelijk te zeggen. In elk geval zullen er weinigen of geen geweest zijn die de opstanding van Christus ontkenden. Het probleem was meer wat het betekent voor het nieuwe, geestelijke lichaam. Het is goed mogelijk dat sommigen meenden dat als je tot geloof komt, je zo geestelijk vernieuwt wordt, dat de opstanding al plaatsvindt. De dood is dan slechts de ontbinding van het lichaam, het geestelijke bestaan gaat gewoon verder.


Paulus maakt een aantal denkstappen om aan te tonen dat het christelijk geloof niet zonder de opstanding kan. Hij toont aan dat het absurd is om als christen de opstanding links te laten liggen, want het hele geloof is dan zonder inhoud. Dan leef je nog in de zonde en heeft Christus voor niets geleden. Maar dan komt het goede nieuws: Christus is opgestaan en de gelovigen zullen ook opstaan als Christus opnieuw komt. In de kerk wordt wel over de wederkomst of de tweede komst van Christus gesproken, maar Paulus heeft het eenvoudigweg over ‘de komst van Christus’. Christus is na Zijn lijden en sterven opgestaan als eerste, of als Eersteling, vers 23. In Israël moest de eerste opbrengst van de oogst als een beweegoffer aan God teruggegeven worden. Dit gebeurde onder andere tijdens het Feest van de Ongezuurde broden dat hoorde bij het Pascha, de week waarin Jezus gekruisigd is. Israël moest bij het Pascha, op de dag na de sabbat, een schoof met eerstelingen van de gerstoogst als beweegoffer aanbieden aan God, de Eigenaar van het land en de Gever van de oogst, Leviticus 23. Dat is ook de dag waarop Christus opstond. De Israëlieten mochten niet eerder van de oogst eten, voor dit aan God gegeven was. Eerst moest Christus opstaan, daarna de gelovigen. De gelovigen kijken uit naar de volle oogst. Al voor Jezus zijn er mensen opgestaan, maar Christus is de eerste met een verheerlijkt lichaam. De tijd tussen de eerste vruchten en de grote oogst is geen tijd van stil afwachten. Christus zal als Koning de vijanden overwinnen.


Vanwege de grote en waardevolle betekenis van de opstanding is alle strijd en moeite van de gelovigen niet voor niks. In dit verband zegt Paulus ook dat het – als er geen opstanding is – geen nut heeft dat zij voor de doden gedoopt worden, vers 29, een lastige uitdrukking. Misschien gaat het er hier om dat mensen plaatsvervangend gedoopt werden voor gelovigen die gestorven waren maar niet gedoopt waren. Of het gaat om gelovigen die zich bij de graven lieten dopen om daarmee de opstanding te belijden. Het kan ook, en dat past goed in het vervolg van de tekst, dat het gaat om een lijdensweg, een ‘lijdensdoop’. Hebben gelovigen voor niks zoveel lijden, zelfs tot de dood, doorgemaakt als er geen opstanding is? Christus Zelf heeft het in verband met zijn lijden en sterven ook over ‘met een doop gedoopt worden’.


De vraag is nog, hoe je je de opstanding moet voorstellen. Het wonder van de opstanding kun je vergelijken met een klein zaadje. Ook al weet je precies uit welke stofjes het bestaat en al zou je een zaadje zo namaken dat het er net zo uitziet als een echte, het is toch anders, want er zit geen leven in. Als je een zelfgemaakt zaadje in de grond stopt, vergaat het, en gebeurt er verder niks. Het echte zaad sterft, maar dan ontstaat er nieuw leven uit. Zo zullen de lichamen van de gelovigen sterven en als een zaadje in de aarde sterven, maar er ontstaat een nieuw, geestelijk lichaam. Het beeld van zaaien gebruikt Paulus ook om aan te geven hoe het kan dat gestorven gelovigen weer een lichaam zullen hebben. 


Share by: