2 Korinthe

2 Korinthe

2 Korinthe 1


De apostel Paulus is volgens Handelingen twee keer in Korinthe geweest, op zijn tweede en derde zendingsreis, maar waarschijnlijk is hij er vaker geweest. Verder hebben wij twee brieven aan de gemeente, maar ook dat zijn er waarschijnlijk meer geweest, omdat Paulus in deze brieven verwijst naar andere brieven. Na het schrijven van de eerste Korinthebrief heeft Paulus waarschijnlijk de gemeente bezocht. Dit staat niet in de Bijbel, maar kun je afleiden uit de tweede Korinthebrief waar staat dat het een teleurstellend bezoek was, 2 Korinthe 2:1. Er waren verschillende problemen, waaronder een conflict met gemeenteleden die zijn gezag als apostel niet accepteerden. Er waren gemeenteleden die zichzelf een betere apostel vonden. Hij moest weggaan zonder dat de problemen in de gemeente opgelost zijn. Hij beloofde snel terug te zullen komen. Hij schreef daarna waarschijnlijk nog een brief waarin hij zijn zorgen uitte, de zogeheten tranenbrief (in 2 Korinthe 2:4 staat dat hij een brief met veel tranen geschreven heeft). Deze brief wordt door Titus bezorgd. Titus mag hem dan het positieve nieuws doorgeven dat de gemeente zijn brief goed heeft ontvangen en ter harte heeft genomen, maar toch zijn de twijfels over zijn apostelschap niet weg. En dan volgt de 2 Korinthebrief. In het eerste deel richt hij zich vooral tot de betrokken gemeenteleden om hen te versterken, hoofdstuk 1-7. Aan het eind van de brief richt hij zich op de opstandige minderheid in de gemeente.

Zijn medewerker en collega Timotheüs is bij hem als hij de brief schrijft. Ze zijn dan op de derde zendingsreis, in Macedonië, onderweg naar de gemeente in Korinthe. Macedonië ligt in het noorden van Griekenland en Korinthe in de provincie Achaje, in het zuiden. Paulus schrijft van zichzelf dat hij een apostel is, omdat God dat gewild heeft. Hij denkt daarbij aan de mensen die dat niet erkennen. Paulus wenst de gemeenteleden genade en vrede. De Grieken begroeten elkaar met het alledaagse chaire en de christenen begroeten elkaar met charis, genade. En vrede, daarmee wens je elkaar geen probleemloze omstandigheden, maar de nabijheid van God toe. In het vervolg van het eerste hoofdstuk schrijft Paulus over troost aan mensen die het zwaar hebben.

Wanneer iemand het moeilijk heeft door bijvoorbeeld een ziekte, is het fijn om met iemand te praten die dezelfde ziekte heeft. Zo iemand begrijpt en voelt je misschien wel beter aan dan iemand in je nabije omgeving. Een jongeman, die als kind kanker heeft gehad, wil zich inzetten voor mensen met kanker. Hij kan goed contact leggen met deze patiënten, omdat hij weet wat je tijdens de ziekte doormaakt. De apostel Paulus begrijpt ook goed hoe het met de Korinthiërs gaat. Ze worden soms gediscrimineerd en moeten lijden vanwege het evangelie. Sommige gemeenteleden zijn getrouwd met ongelovigen, omdat ze nog niet zo lang geleden tot geloof gekomen zijn. Ze kunnen hun ervaring dan moeilijk delen met hun echtgenoot. Paulus schrijft van zichzelf dat hij in Asia bijna was gedood vanwege zijn werk als apostel. Hij was voor zijn idee al ter dood veroordeeld, vers 9. Paulus heeft een tijd in Asia gewerkt en hij heeft door het lijden geleerd dat God juist dan wil troosten. Het lijden is dus een vruchtbare ervaring, want je leert er Christus beter door kennen. In Nederland is er geen fysiek lijden vanwege het geloof in Christus, maar wel lijden aan eenzaamheid, onbegrip en weerstand van collega’s, buren, kennissen, of mensen die dichtbij staan. 

In Korinthe waren er gemeenteleden die vonden dat lijden niet bij het volwassen geloof hoorde. Zeker een leider van de gemeente mag niet verzwakt zijn door lijden, maar moet daar boven staan. Daarom twijfelden ze aan het gezag van Paulus. Paulus legt uit dat het er wel bij hoort, want door zijn lijden kan hij anderen troosten en het lijden van de gelovigen is tot hun eigen eeuwige redding, hun zaligheid, vers 6. Door trouw te blijven in het lijden en niet het geloof los te laten, bereikt iemand de zaligheid.

Paulus schrijft de gemeente niet alleen dat hij haar begrijpt en ze goed kan aanvoelen, maar ook dat hij hoop heeft, vers 7 en 10. Hij heeft vertrouwen in de toekomst. Het is geen vage of vrome wens, zoals je hoopt dat het morgen mooi weer is, maar een zekerheid. Als het warm weer is, kun je soms een luchtspiegeling zien. Iemand in de woestijn denkt dan dat hij een bron ziet, maar als hij dichterbij komt, er is niets. Als je op God vertrouwt, kijk je niet naar een luchtspiegeling, Hij is er werkelijk bij. Hoop is de zekerheid dat God ook in de toekomst iemand door de moeilijke omstandigheden heen helpt. Naast de hoop op God mogen de gelovigen elkaar helpen. Paulus is met name dankbaar voor de gebeden van de gemeente, vers 11. 

Nadat Paulus over het lijden geschreven heeft, moet hij een ander onderwerp toelichten, namelijk zijn gewijzigde plannen om naar Korinthe te komen. Meerdere keren was hij van plan om de gemeente te bezoeken, maar liep het anders. In vers 16 staat dat hij de gemeente wil bezoeken op zijn reis naar Macedonië om later weer via Korinthe naar Judea te reizen. De reden van zijn bezoek is niet helemaal duidelijk. Paulus schrijft ‘zodat ze een tweede genade zouden hebben’. Dat kan betekenen dat ze opnieuw een collecte zouden houden, of dat ze door Paulus’ bezoek gezegend zouden worden. In elk geval wil hij zich verdedigen, want sommigen vinden hem wispelturig en onbetrouwbaar. Hij doet dat hier, aan het eind van hoofdstuk 1, en aan het begin van hoofdstuk 2. In de eerste plaats maakt Paulus duidelijk dat hij in heel zijn handelen geen bijbedoelingen heeft. Hij is altijd eerlijk en oprecht geweest. De mensen wisten waar ze met hem aan toe waren. Zijn leven wordt bepaald door de genade van God en niet door vleselijke wijsheid. Iemand die zich door vleselijke wijsheid laat leiden, leeft in de zonde en opstand tegen God. Paulus zou terecht beschuldigd mogen worden als hij geen zin zou hebben om de gemeente te bezoeken, omdat hij het teveel moeite zou vinden, of omdat hij een hekel aan bepaalde mensen zou hebben. De echte reden waarom Paulus niet kwam is, omdat hij ‘de gemeente wilde sparen’. Hij wilde ze de tijd geven om te verbeteren zodat hij niet opnieuw een heel vervelend bezoek aan de gemeente zou hoeven te brengen.

2 Korinthe 2



Paulus heeft een zogeheten ‘tranenbrief’ gestuurd aan de gemeente van Korinthe. Hij was in de gemeente geweest, maar dat was een teleurstellend bezoek. Er was wanorde in de gemeente en een deel accepteerde het gezag van de apostel Paulus niet. Paulus had dat toen niet kunnen oplossen en moest weer gaan. Als reactie daarop schreef hij de ‘tranenbrief’. In dit hoofdstuk schrijft hij daarover. Hij legt uit dat het beter was om te schrijven dan weer een teleurstellend bezoek aan de gemeente te brengen. Het schrijven van de brief heeft hem ook pijn gedaan, maar als de mensen ervan zouden leren, zou er weer blijdschap bij de gemeente en ook bij Paulus komen, vers 2. Paulus heeft veel tranen gelaten tijdens het schrijven van de brief, vers 4. Het laat zien hoe intens betrokken hij was bij de gemeenteleden. Hij zag hen als het ware voor zich en het raakte hem diep. Van opwekkingspredikers is wel bekend dat zij in tranen waren tijdens hun preken. Ze waren zo bewogen met de mensen en moesten er niet aan denken dat de mensen die voor hen stonden voor eeuwig verloren zouden gaan. Sommige mensen bekeerden zich alleen al door het zien van de tranen in de ogen van de prediker. “Als het hem zoveel doet, moet het toch wel serieus zijn.” Kennen wij iets van deze bewogenheid met mensen in onze omgeving? In onze tijd wordt er soms zakelijk over het ambt van predikant of ouderling gesproken, alsof het puur een taak is die je krijgt. Het is uiteraard niet goed om meegezogen te worden in de problemen van een ander, maar het moet niet ten koste gaan van de bewogenheid met de ander.


Het beeld van Paulus dat in dit hoofdstuk naar voren komt, is dat van een bewogen apostel en pastor. Hij spreekt de gemeenteleden die voor problemen zorgen indirect aan en noemt geen namen, vers 5-8, hij beseft dat christelijke tucht niet een zaak van vergelding is, maar van genezing, vers 6-7, hij erkent de gevoelens en psychische nood van de mensen om wie het gaat, vers 6-8, hij stelt zichzelf tot voorbeeld om na te volgen, vers 10 en hij doorziet de tactiek van de duivel om de gemeenteleden uit elkaar te drijven en de gemeente kapot te maken, vers 11.


De tranenbrief is niet zonder resultaat gebleken. Sommigen zijn erdoor geraakt en hebben zich bekeerd. Paulus geeft aan hoe de anderen met zo iemand om moeten gaan. Hij heeft zelf de mensen vergeven en dat moeten de gemeenteleden ook doen. In de geschiedenis is er onenigheid gekomen over het vergeven van andermans fouten. De bisschop Donatus en zijn volgelingen, de Donatisten, pleitten voor een zuivere kerk. De mensen die onder de zware vervolging van keizer Diocletianus rond het begin van de vierde eeuw het geloof hadden afgezworen, konden niet terugkeren. Deze christelijke fundamentalisten uit Noord-Afrika wilden niets met de kerk van Rome en de Romeinse overheid te maken hebben. Kerkvader Augustinus bracht daar tegenin dat de kerk uit kaf en koren bestaat en dat wij dat op aarde niet kunnen scheiden. Hij heeft zich tegen de ideeën van de Donatisten verzet en schreef bijvoorbeeld in het jaar 393 een lang gedicht, de Psalm tegen de Donatisten. Het is poëzie, geschreven in heel eenvoudige taal, zodat heel het kerkvolk de zaak kon begrijpen. Paulus legt uit dat iemand die berouw heeft, niet verder bedroefd moet worden door hem te blijven afwijzen, vers 7.


In vers 12 heeft Paulus het erover dat hij op zoek was naar zijn collega Titus. Titus had de tranenbrief van Paulus aan de gemeente gegeven en Paulus was benieuwd hoe de brief ontvangen zou worden. Hij wilde Titus daarom erg graag spreken. Hij reisde ervoor van Troas naar de andere kant van de Egeïsche Zee, Macedonië, in Europa, hoewel zijn onderwijs in Troas goede ingang zou hebben gevonden. Hij had geen rust van binnen, voor zijn geest. Het geeft weer aan hoe betrokken hij op de gemeente is. Dan volgt er in de 2 Korinthebrief een lang stuk over Paulus’ verdediging van zijn bediening. Dat loopt door tot hoofdstuk 7. In hoofdstuk 7 schrijft hij verder over zijn ontmoeting met Titus. Hij schrijft daar dat Titus goed nieuws had, want de mensen hebben zich door de tranenbrief bekeerd.



De laatste verzen zijn dus een toelichting op Paulus’ werk. Hij legt uit dat hij terecht een apostel genoemd wordt, omdat hij zijn werk niet doet om er zelf beter van te worden. Hij wil alleen maar dat mensen Christus leren kennen en Hem beter leren kennen. Hij dankt God, want in Christus mag hij overwinnen of is hij zelf overwonnen. Hier en in Kolossenzen 2 verwijst Paulus waarschijnlijk naar een overwinningstocht van de Romeinse legeraanvoerders, of in latere tijd van de keizer. Er zijn wel meer dan 300 verslagen van deze overwinningen teruggevonden. Op de terugweg naar de hoofdstad Rome werd de overwinnaar feestelijk onthaald. Gevangenen werden meegenomen en vergrootten de feestvreugde van de menigte. Het overwinnen in vers 14 kan meerdere dingen betekenen. Misschien bedoelt Paulus wel dat hij zelf is overwonnen en een ‘gevangene’ van Christus is geworden toen hij onderweg was naar Damascus om de christenen te vervolgen. In elk geval gaat het niet om zijn eer, maar die van God en Christus. Hij mag Christus’ geur verspreiden. Op de triomftocht werd wierook gebruikt als een aangename, feestelijke geur. In het Oude Testament was een brandoffer een aangename geur voor God. Paulus zegt er eerlijk bij dat niet iedereen de geur aangenaam vindt. De één ergert zich aan Christus en aan zijn boodschap en de ander neemt het graag aan. Bij de één leidt het tot de dood en bij de ander tot het leven.

2 Korinthe 3



De Tweede Korinthebrief is een heel persoonlijke brief van Paulus. In geen andere brief schrijft hij zoveel over zichzelf. Hij kent de gemeente inmiddels. Hij is er meerdere keren geweest en heeft brieven gestuurd. Hij vindt het belangrijk dat er geen misverstanden zijn over zijn bediening, de roeping die hij heeft en over zijn manier van werken. Er is een deel van de gemeente dat zijn vraagtekens plaatst bij Paulus’ integriteit. Hoofdstuk 3 begint daarom met twee retorische vragen over Paulus. Moet hij zichzelf weer aanprijzen of moet hij zich door anderen laten aanprijzen in aanbevelingsbrieven, zoals rondtrekkende leraren in zijn tijd deden? Hij heeft dat niet nodig. Hij reist niet rond met brieven op zak, maar met brieven die geschreven staan in zijn hart. Iedereen kan zien dat Paulus van zijn gemeente houdt. Ook de Korinthiërs laten in hun leven zien wat het is om bij Christus te horen. Paulus wil geen aandacht op zichzelf vestigen om te laten zien wat hij allemaal voor elkaar gekregen heeft, maar hij is wel bereid over zichzelf te schrijven om zijn integriteit te laten zien. Het gaat Paulus niet om eer van mensen, ook niet om geld, daar gaat hij verderop in de brief dieper op in als het gaat over de collecte. Paulus heeft Christus en Zijn verzoenend sterven ontdekt en gunt iedereen het dezelfde ervaring te hebben als hij.


In de reisverslagen van Paulus in het Bijbelboek Handelingen is te lezen hoe de joden het Paulus steeds moeilijk maken. Hij reist van de ene plaats naar de andere om de mensen over Christus te vertellen. Vaak moet hij noodgedwongen verder, omdat de joden hem iets aan willen doen. Paulus heeft een groot hart voor de joden. Hij is zelf tenslotte ook een jood. Als hij ergens komt, zoekt hij eerst aansluiting bij de plaatselijke synagoge. Wie 2 Korinthe 3 leest, kan zich ook wel voorstellen waarom Paulus problemen krijgt met de joden. Hij noemt de wet of het Oude Testament de ‘bediening van de dood’. De wet in stenen gegrift, gaat over de letter, maar de Geest maakt levend. Het voelt voor de joden als een enorme belediging om over de stenen platen, waar God eigenhandig Zijn wet op geschreven heeft, te praten alsof het alleen maar letters zijn die tot de dood leiden.


In onze tijd durven sommigen niet meer over een Oude en Nieuwe Testament te spreken, maar hebben ze het over het Eerste en Tweede Testament, omdat ze bang zijn voor vervangingstheologie, waarbij de kerk de plaats van Israël heeft ingenomen en Israël dus aan de kant gezet is. De kerk en Israël zijn al snel na Pinksteren uit elkaar gegroeid en in de geschiedenis heeft dat tot discriminatie en bloedige conflicten geleid. De kerk staat in zekere zin in de schuld bij het joodse volk. Paulus staat nog helemaal aan het begin, hoewel hij dus wel veel confrontaties met de joden heeft. De confrontaties met de joden weerhouden hem er echter niet van om te zeggen dat het Oude Testament dood is zonder het Nieuwe Testament.


Paulus hoeft alleen maar aan zijn eigen leven terug te denken om uit te leggen wat hij met het verschil tussen oud en nieuw bedoelt. ‘Oud’ wil zeggen dat je God probeert te dienen in eigen kracht, ‘nieuw’ betekent dat er een enorme verandering in je leven heeft plaatsgevonden, God heeft je in Christus een ander mens gemaakt. In Christus is de schuld vergeven en wordt iemand vrijgekocht. Je verandert van eigenaar: eerst deed je wat je zelf wilde, maar had de boze gezag over je, door Christus ben je dienaar, slaaf, van een veel betere Eigenaar. Sommige slaven willen na hun diensttijd bij hun meester blijven. Paulus is er daar één van. Hij wil nooit meer anders dan Christus dienen. Het geeft hem voldoening, blijdschap, hoop en vrede.


In onze maatschappij is vernieuwing een belangrijk concept. Om de zoveel jaar moet een product vernieuwd worden om het verkoopbaar te houden. Onder journalisten kan na een paar uur bepaald nieuws al als ‘oud’ worden bestempeld. En voor een bedrijf is het ondenkbaar om met de middelen van vijftig jaar geleden te moeten werken: met verouderde machines, technieken en netwerken red je het niet langer. Zo zegt Paulus ook dat je het met het oude verbond niet redt. Blijven bij het oude is niet alleen onnodig, maar zelfs levensgevaarlijk. Vijfhonderd jaar geleden wisten mensen nog niet veel over bacteriën en infecties, zodat er onnodig veel mensen stierven als gevolg van het onhygiënisch werken van artsen en dokters. Je zou kunnen zeggen dat de vroegere manier van werken een dienst van de dood was. Dat is hetzelfde als dat wij ons proberen te houden aan de wet zonder Christus te kennen.



Christenen zijn er als het goed is helemaal niet op uit om joden te beledigen of vernederen. Paulus legt in andere gedeelten uit dat het probleem niet zit in de wet zelf, want de wet is goed, maar in ons, omdat wij de wet niet kunnen houden. De wet is gevaarlijk zoals een slijptol gevaarlijk is in de buurt van kleine kinderen. De wet is op zich heel kostbaar. Paulus maakt dat duidelijk aan de hand van de heerlijkheid die van Mozes’ gezicht straalde als hij bij God geweest was. Mozes straalde helemaal toen God hem de geboden gaf. Hoeveel heerlijker is het dan om Gods evangelie te ontvangen. De overeenkomst tussen Mozes en Paulus is dat zij allebei in zichzelf ongeschikt zijn. Paulus probeert zichzelf niet beter voor te doen dan hij is, vers 5. De bekwaamheid heeft hij niet zelf verkregen door studeren of hard werken, maar heeft hij gekregen. Hij is door God bekwaam gemaakt en mag dienaar zijn van het nieuwe verbond. Paulus zegt het hier niet met zoveel woorden, maar als Mozes al straalde bij dat mindere verbond, hoeveel straalt hij dan wel van het nieuwe verbond? De heerlijkheid van het nieuwe verbond geeft Paulus de vrijmoedigheid om te werken. Hij houdt die heerlijkheid niet verborgen, zoals Mozes zijn gezicht bedekte. Hoe kunnen er dan nog mensen zijn die deze bediening en deze bedienaar, Paulus, afwijzen?

2 Korinthe 4



In Twee Korinthe schrijft Paulus meer dan gemiddeld over zichzelf. De hoofdstukken hierover vormen één geheel. Hoofdstuk 4 is dan ook eigenlijk geen nieuw hoofdstuk, maar sluit naadloos aan op hoofdstuk 3. Paulus schrijft verder over zijn bediening. Het is een wonder dat hij een apostel geworden is, omdat hij eerst de christenen vervolgde. Hij doet zijn werk graag. Hij laat zich niet ontmoedigen, vers 1. Waarom zou hij ontmoedigd zijn? Is hij vastgelopen? In hoofdstuk 1 en in latere hoofdstukken schrijft hij dat hij bijna dood geweest was, hoofdstuk 1:9, zoveel verzet heeft hij ervaren in Asia. Paulus zit niet in de gevangenis, maar hij moet wel vaak vrezen voor zijn leven. Paulus verliest de moed niet, maar haalt veel voldoening uit zijn werk. Hij mag voor God de Vader en Christus werken.


Paulus heeft het in dit en het vorige hoofdstuk een aantal keer over een bedekking of een sluier: een bedekking bij Mozes, een bedekking op het hart van de Israëlieten en de ongelovigen en een bedekking op het evangelie. Het kan wat verwarrend overkomen. Om het te begrijpen moeten we beginnen bij Mozes. Mozes hield zijn gezicht bedekt als hij bij God geweest was, omdat hij helemaal straalde van Gods heerlijkheid. In de tijd van Mozes zien we dat Gods heiligheid en heerlijkheid afgeschermd wordt. De mensen kunnen niet zomaar het heiligdom binnenlopen en de allerheiligste plaats mag maar één keer per jaar betreden worden. God is zo heilig dat de mensen wel weg willen duiken als Hij verschijnt, Exodus 20. Dat is wat Paulus in het derde hoofdstuk met het oude verbond bedoelt. Onder het oude verbond kon het volk Gods heerlijkheid niet zien, omdat ze een bedekking op hun hart hadden. Ze zien niet Wie God werkelijk is. Het nieuwe verbond is veel heerlijker. God is in Christus dichtbij gekomen. Christus wil ons verlossen van een zondig en zinloos leven. Dan wandelen we niet meer in bedrog, maar in de waarheid. Paulus wil deze boodschap heel duidelijk doorgeven. Hij legt er geen bedekking op. De mensen mogen van alles van hem vinden, maar niet dat hij het evangelie niet duidelijk vertelt. Als de mensen het evangelie toch niet aannemen komt dat doordat hun hart, net als bij de Israëlieten, bedekt is.


Paulus’ preken gaan over Christus, niet over zichzelf, vers 5. Hij is maar een dienaar, slaaf, van Christus. Hij vergelijkt zijn leven op aarde met een aarden pot of kruik, een beeld dat vaker in de Bijbel voorkomt. Paulus is in zichzelf niet belangrijk, net als een aarden kruik een normaal dagelijks gebruiksvoorwerp is. In het Oude Testament wordt het beeld ook gebruikt om kwetsbaarheid aan te geven. In Job 4:18 zegt Elifaz dat de mens in aarden, lemen, huizen woont en nog eerder platgeslagen wordt dan een mot. In Jesaja 30 staat in het oordeel over Israël dat het volk als een pottenbakkerskruik kapotgeslagen zal worden. Jeremia moet dit voorbeeld aan de Israëlieten laten zien. Hij moet bij de pottenbakker een pot kopen en deze voor het oog van de voorbijgangers kapot slaan.


Bij de profeten van het Oude Testament is het beeld van de aarden kruik vooral een schrikbeeld. Paulus gebruikt het om zijn kwetsbaarheid en eenvoud aan te geven. Hoewel hij maar kwetsbaar is, heeft hij wel een heel kostbare schat bij zich. Wat wordt er met de schat bedoeld? Het licht van de kennis van Gods heerlijkheid in Christus, vers 6. Het kan ook zijn dat hij zijn eigen bediening bedoelt. Hoewel hij een aarden pot is, heeft hij wel de taak een kostbare boodschap uit te dragen. Het wordt hem moeilijk gemaakt, maar niet te moeilijk. Hij gaat er niet aan onderdoor. De mensen kunnen veel van hem afnemen, maar hij komt niets tekort.


In 1517 publiceerde Maarten Luther zijn 95 stellingen en dat bleek het begin van een breuk met de Roomse kerk. De jaren ervoor was Luther hoogleraar in de theologie. Hij ontdekte het evangelie en verdiepte zijn kennis door de bestudering van de Romeinenbrief en de Galatenbrief. Wie de 95 stellingen een beetje kent, denkt waarschijnlijk aan de aanklacht tegen de aflaathandel. Luther verzette zich ertegen dat je door geld te betalen van je zonden kon worden verlost. Maar het centrale thema van de stellingen is boetedoening. Het begint met: “Wanneer onze Heere en Meester Jezus Christus zegt: Doet boete, dan bedoelt Hij dat het hele leven van Zijn gelovigen op aarde één gedurige boetedoening moet zijn.” Boetedoening was in die tijd een sacrament. Je beleed bij de priester je zonden. Je deed dat met berouw, daarna schonk de priester vergeving, maar hij legde ook een aantal boetedoeningen op, variërend van een bedevaart naar een heilige plaats tot een geldboete of het opzeggen van een aantal gebeden, het Onze Vader of het Ave Maria. Luthers punt was dat boetedoening iets van het innerlijk moet zijn. Boetedoening is eigenlijk hetzelfde als bekering. Wij moeten steeds weer bekeerd worden. Luther baseerde zich wat boetedoening betreft op de Latijnse vertaling van Mattheüs 4:17 waar het in de meeste Nederlandse vertalingen over bekering gaat. Bekering, het Griekse ‘metanoia’, betekent ‘verandering van gezindheid’.



In de Tweede Korinthebrief is Paulus heel eerlijk over zichzelf. Het leven is voor hem één en al boetedoening of bekering. Hij draagt altijd het lijden van Christus in zijn lichaam mee, vers 10. In de Romeinenbrief vergelijkt hij zich met een schaap dat geslacht gaat worden. Maar hij voegt er ook wat aan toe: hij leeft aan de ene kant met de dood van Christus in zijn lichaam, maar daardoor wordt ook het leven van Christus openbaar. Paulus heeft twee grote verlangens in zijn leven: Christus bekend maken bij de mensen en thuiskomen bij God in de hemel. Christus bekendmaken gaat niet zonder pijn en moeite, niet dat hem dat neerslachtig maakt, maar het is wel de realiteit en hij verlangt ernaar daarvan verlost te zijn.

2 Korinthe 5



Af en toe komt er in het nieuws dat er een ongeluk bij een spoorwegovergang heeft plaatsgevonden. Regelmatig proberen mensen de trein nog voor te zijn. Ook zijn er verschillende onbewaakte spoorwegovergangen, dus zonder spoorbomen en bellen, vooral in rustige gebieden in Noord-Nederland. Onbewaakte overgangen zijn gevaarlijker dan vroeger, omdat de treinen stiller zijn en omdat er meer treinen rijden. Mensen kunnen zo een fatale inschattingsfout maken: enerzijds bewust, door toch even snel voor de trein komt over te steken, anderzijds onbewust doordat ze het gevaar niet zien aankomen. In 2 Korinthe 5 gaat het ook over een spannend moment waar mensen op voorbereid moeten zijn. Paulus schrijft dat er een mooie toekomst wacht voor degenen die in Christus zijn, maar niet voor de anderen. Mensen die nog nooit van het evangelie gehoord hebben of daar helemaal geen interesse in hebben, zijn als degenen die het gevaar niet zien aankomen. Degenen die wel van het evangelie gehoord hebben, vergissen zich soms in het belang ervan. Ze denken er te makkelijk over en worden daarom door het oordeel overvallen.


Het oordeel komt eraan en het is goed om daarvoor bevreesd te zijn. Paulus gebruikt in het Grieks het woord ‘fobos’, waar ons woord ‘fobie’ vandaan komt, een bepaalde angst ergens voor hebben. Aan de ene kant kijkt Paulus uit naar de eeuwigheid en tegelijk is het iets om bang voor te zijn. Om bij het beeld van de spoorwegovergang te blijven: stel je haalt iemand op bij het station en je bent blij die persoon weer te zien. Voor hij/ zij bij het station aankomt, gaat de trein eerst langs een spoorwegovergang, in de buurt van het station. Als je bij die spoorwegovergang staat, ben je aan de ene kant blij dat de trein eraan komt, maar aan de andere kant moet je opletten, want de trein rijdt vlak voor je langs en je moet afstand houden.


Paulus, tentenmaker van beroep, gebruikt een voor hem heel gebruikelijk beeld, namelijk dat van een tent. Op aarde leven wij als het ware in tenten, maar na ons sterven krijgen wij, als wij bij God horen, geen nieuwe tent, maar een gebouw door God gemaakt, vers 1. Hoofdstuk 5 sluit aan bij waar hij in hoofdstuk 4 over schreef. Hij had het over zijn leven en apostelschap dat veel tegenslagen en moeiten kende, maar toch werd hij daar niet door uit het veld geslagen. Hoe ging Paulus om met moeilijkheden? Hij vergeleek zijn leven met de eeuwigheid en daarmee vergeleken zagen de problemen er een stuk kleiner uit. In hoofdstuk 4:17 noemt hij zijn problemen een niet al te zware last. Hoewel hij meerdere keren serieus voor zijn leven heeft moeten vrezen, ervaart hij het als een lichte last, omdat hij denkt aan de heerlijkheid bij God. Het beeld van een tent heeft dezelfde betekenis als het beeld van de aarden kruik in hoofdstuk 4 vers 7, en verwijst naar ons lichaam in vers 10, ons sterfelijk vlees in vers 11 en onze uiterlijke mens in vers 16. In hoofdstuk 5 beschrijft Paulus de overgang van het leven op de aarde naar het leven in de hemel. In zijn vorige brief, in 1 Korinthe 15, heeft hij heel uitgebreid over de opstanding geschreven. In deze brief staan de opstanding en het oordeel in het perspectief van het lijden hier op aarde.


De Korinthiërs weten dus wel wat de opstanding inhoudt. Paulus heeft hen veel onderwijs gegeven. Sommigen twijfelen of Paulus zich wel een apostel mag noemen. In de hoofdstukken 3 en 4 en ook in dit hoofdstuk heeft hij het over ‘zichzelf aanbevelen’. Leraren in die tijd lieten zich wel door anderen aanbevelen of somden zelf op waarom zij goed waren. Paulus wil niet zeggen dat hij ook goed is, sterker nog, hij was zelf ongeschikt als apostel, maar toch heeft hij het apostelschap gekregen. Verder wil hij wel wat over zichzelf zeggen, maar dan gaat het erom dat hij zwak is, zoals een aarden pot, maar toch een kostbare schat bij zich heeft. Paulus geeft de Korinthiërs ook advies wat ze moeten zeggen als er weer kritiek op hem komt, vers 12. Hij schrijft dat ze trots op hem kunnen zijn, maar dan op een bijzondere manier. Misschien heeft hij hier gedacht aan Samuël die een nieuwe koning moest zalven. Het moest één van de zonen van Isaï worden. Samuël en Isaï oordeelden naar wat zij zagen, maar ze vergaten David, de man naar Gods hart. God ziet het hart aan en niet de buitenkant. Zo moeten de Korinthiërs ook naar Paulus’ binnenkant kijken en niet naar zijn uiterlijke verschijning. Als ze in zijn hart kijken, zien ze een hart vol liefde van Christus, vers 14. Daar mag best waardering voor zijn. Verder heeft hij het in vers 13 over ‘buiten zichzelf zijn’. Sommigen denken dat Paulus hiermee bijzondere gaven van de Geest bedoelt. In Korinthe waren er gelovigen die trots waren op hun bijzondere gaven. Wil Paulus hier zeggen dat mensen niet trots moeten zijn op zijn bijzondere ervaringen, omdat hij in extase was voor God en niet voor de mensen? Een andere uitleg is dat Paulus hier verwijst naar zijn tranenbrief, een brief waar hij veel problemen van de gemeente aankaartte. Hij was bij het schrijven van die brief diep geraakt en gepassioneerd. In hoofdstuk 7 schrijft hij dat hij er berouw over had, omdat hij er mensen mee bedroefd heeft. Misschien wil hij zeggen dat hij die brief schreef om hen bij God terug te brengen?


Paulus laat merken een echte apostel te zijn, omdat hij de mond van God wil zijn en de mensen aanspoort zich met God te verzoenen. Hij is een gezant, een ambassadeur van Christus. Een goede ambassadeur is betrokken bij de zaak waar hij voor staat. Paulus spreekt over het evangelie vanuit zijn hart. Hij deelt het niet mee als een nieuwslezer, maar hij roept mensen op, hij smeekt hen zelfs te luisteren en zijn boodschap aan te nemen. Hij weet wat er op het spel staat en hij weet Wie Christus is. Christus was zondeloos, maar is tot zonde gemaakt. Hij is één geworden met de zonde. Hij heeft de zonden in Zich opgenomen, zoals een spons vuil water in zich opneemt. Christus heeft ons vuil in Zich opgenomen en Hij heeft het vuil afgebroken waardoor wij in Hem rechtvaardig zijn.

2 Korinthe 6



John Bunyan werd in 1628 geboren in een arm gezin. Er was nauwelijks geld voor een opleiding en hij ging als ketellapper werken. Een ketellapper repareerde koperen voorwerpen als een ketel door een stukje metaal, een lap genoemd, met tin op de zwakke plek te solderen. Hij leidde een goddeloos leven, maar werd door verschillende dingen tot bezinning gebracht, zoals door een goddeloze vrouw die hem bestrafte voor zijn grove vloeken. Het raakte hem dat zelfs een goddeloos iemand hem terecht moest wijzen. Hij kwam tot geloof en begon al snel te preken. Hij werd daarop gevangen gezet, want je mocht in Engeland in die tijd alleen preken met goedkeuring van de bisschop. Toch is deze eenvoudige man heel bekend geworden. Hoewel hij niet erg ontwikkeld was, kon hij in de gevangenis schrijven en werd hij in heel de wereld bekend door zijn aansprekende en beeldende verhalen, zoals de ‘Christenreis naar de eeuwigheid’.


Op de apostel Paulus kon je net als op John Bunyan wel wat aanmerken. Was hij wel een echte apostel? Hij hoorde niet bij de leerlingen van Jezus. En zijn presentatie en voordracht was niet geweldig. In hoofdstuk 10:1 schrijft Paulus dat sommigen hem schuchter vinden. Voor Paulus bestaat er geen twijfel dat hij een geroepen apostel is, want onderweg naar Damascus werd hij letterlijk en figuurlijk tot stilstand gebracht en sprak Jezus met hem. Juist Paulus is één van de bekendste apostelen geworden en het grootste deel van de verhalen van de apostelen gaat over hem. Hij komt van buitenaf, maar hij wordt de centrale figuur in de eerste gemeenten. Hij moet zelfs Petrus, de bekendste discipel, terechtwijzen als Petrus toegeeft aan de druk van de joden om maar niet naar de heidenen te gaan, Galaten 2.


We weten niet hoe Paulus’ preken geweest zijn. Waarschijnlijk waren zijn preken erg boeiend, want mensen konden urenlang naar hem luisteren. Wat hij zei kwam rechtstreeks uit zijn hart en hij was heel erg thuis in de Hebreeuwse Bijbel, het Oude Testament. Toch zullen sommige kritische Korinthiërs dingen gemist hebben, omdat het niet was volgens de geldende regels van de retorica, de welsprekendheid. God koos ervoor om Paulus te gebruiken om het evangelie te verspreiden, hoewel hij dus een achterstand had ten opzichte van de andere apostelen. Paulus geeft toe dat hij zelf niet bekwaam is, maar dat maakt Gods genade alleen maar groter. De mensen hoeven niet te komen luisteren voor de persoon Paulus, maar omdat hij een schat bij zich draagt, die hij graag wil laten zien aan anderen en daarvan uitdelen.


Een steeds terugkerende onderwerp in deze brief is het apostelschap van Paulus en het zichzelf aanbevelen, of verdedigen van Paulus, zoals anderen dat deden in die tijd. In dit hoofdstuk, in vers 4, gaat het ook over zichzelf aanbevelen of bewijzen, maar dan niet voor de Korinthiërs. Zijn houding is een voorbeeld voor alle christenen. Het bewijs van zijn apostelschap en van Gods werk in hem is zijn doorzettingsvermogen. Als Paulus geen echte werknemer van Christus zou zijn, zou hij al lang zijn afgehaakt. Jezus maakte onderscheid tussen huurlingen die op de schapen letten en de herders. Gehuurde krachten werken voor hun geld en geven niet om individuele schapen. Als er een roofdier komt, laten ze die een schaap meenemen, maar een herder gaat de confrontatie niet uit de weg. Zo blijkt Paulus geen huurling, maar een echte knecht van God te zijn, omdat hij doorgaat bij tegenslagen.


In dit hoofdstuk en hoofdstuk 11 somt hij op wat hij in zijn leven aan problemen is tegengekomen. In hoofdstuk 6 vers 3-5 noemt hij negen moeilijkheden. Drie daarvan gaan over algemene weerstand of verzet, in de volgende drie gaat het om specifieke vormen van verzet en de laatste drie zijn het directe gevolg van zijn enorme inspanning voor het werk. Paulus werkte bijna dag en nacht door, omdat hij ook zelf in zijn levensonderhoud wilde voorzien. Vanaf vers 6 gaat het over de eigenschappen en het goede karakter van een apostel.


Er was een zendeling in Japan die zag hoe het evangelie geen voet aan de grond kreeg tot iemand hem in het bijzijn van anderen in het gezicht spuugde. De zendeling veegde zijn gezicht schoon en ging door alsof er niks gebeurd was. De mensen waren onder de indruk dat hij niet boos reageerde en ze meenden dat hij bij de goden vandaan kwam en er ontstond ineens openheid voor zijn boodschap. Ook Paulus blijft onverstoorbaar doorgaan wanneer mensen het hem moeilijk maken. Met zijn houding houdt hij tegelijk de Korinthiërs een spiegel voor, want hoe zit het met hun bereidheid voor het evangelie? Paulus draagt de mensen op zijn hart. Ze zijn voor hem een leesbare aanbevelingsbrief. Ze mogen ook wel wat meer ruimte voor Paulus hebben in hun hart.



Aan het einde van het hoofdstuk stipt Paulus nog een concreet probleem aan. Het gedeelte vanaf vers 14 tot hoofdstuk 7 vers 1 lijkt op zichzelf te staan, zonder logisch verband en in hoofdstuk 7 gaat het verder waar het in hoofdstuk 6 over ging. Het heeft tot veel discussie geleid onder Bijbeluitleggers. Sommigen menen zelfs dat dit stukje bij de kloostergemeenschap in Qumran vandaan komt, omdat die zich compleet wil afzonderen van de wereld. Dat er overeenkomsten zijn tussen dit gedeelte en de inhoud van de Qumranteksten hoeft geen argument te zijn, want het komt ook in het Oude Testament voor. Oplossingen om dit gedeelte te verklaren roepen ook weer nieuwe vragen op. In elk geval is het probleem van de Korinthiërs dat zij zich nog teveel thuis voelen in de omgeving van de ongelovigen. Ze moeten uit hun midden weg gaan, vers 17. In Psalm 1 staat dat iemand gelukkig te prijzen is als hij niet zit in de kring van de spotters. Veel gelovigen in Korinthe vereerden vroeger afgoden. Paulus heeft in de eerste Korinthebrief daarom uitgebreid geschreven over de afgodendienst en de maaltijden ter ere van de afgoden. Het was in die tijd niet vreemd om over te gaan op het vereren van een andere god, maar wel om te claimen dat dat de ware en enige godsdienst was.

2 Korinthe 7



Soms is het nodig om streng te zijn en de teugels aan te trekken. Het is dan eigenlijk geen keuze, maar een noodzakelijkheid. Dat kan gebeuren als een bedrijf aan de rand van een faillissement staat en ontslagen onvermijdelijk zijn om het bedrijf te redden. In de tijd van de coronacrisis moet de overheid soms met nieuwe maatregelen komen als het aantal besmettingen te hard oploopt. Het is niet leuk, maar het helpt vaak wel. Niemand vindt het leuk om streng te zijn, ook de apostel Paulus niet. Hij heeft in een eerdere brief problemen aangekaart en daarbij niemand gespaard. Streng zijn ligt ons niet, want we willen liever aardig gevonden worden en zijn bang dat de band verbroken wordt of de relatie beschadigd raakt. Paulus heeft die strenge brief onder tranen geschreven, daarom wordt het ook wel de ‘tranenbrief van Paulus’ genoemd, 2 Korinthe 2:4. Hij legt uit dat hij de mensen geen verdriet wilde doen, maar hij hoopt dat ze door alles heen zijn liefde voor hen zouden opmerken. Toch lijkt Paulus ergens spijt te hebben van het sturen van de brief, omdat de mensen er terneergeslagen van werden, vers 8. Het uiteindelijke resultaat was echter dat de mensen stopten met hun verkeerde praktijken.


In hoofdstuk 7 van deze brief wordt de draad uit het begin van de brief weer opgepakt. Paulus had het in hoofdstuk 2 over Titus, naar wie hij in Troas op zoek was. In de hoofdstukken 3-6 gaat Paulus in op zijn bediening. Titus was net bij de gemeente in Korinthe geweest en Paulus was erg benieuwd hoe het met hen ging. Hij reisde van Troas naar Macedonië, in het noorden van Griekenland, en kwam Titus daar tegen. Titus was uit Korinthe, dat in Achaje ligt, in het zuiden van Griekenland, onderweg naar het noorden. Gelukkig had hij goed nieuws. De pijnlijke brief van Paulus was door de gemeente geaccepteerd. Paulus had Titus bewust naar Korinthe gestuurd. Hij had tegenover de Korinthiërs hoog opgegeven over Titus, vers 14. Titus was nauw betrokken bij de gemeente en dat was na zijn laatste bezoek alleen maar groter geworden, vers 15. Paulus’ vertrouwen in de gemeente is dus weer hersteld, hoewel niet alle problemen zijn opgelost, zo zal uit het vervolg van de brief blijken.


Er is wel gesuggereerd dat met de zogeheten tranenbrief de Eerste Korinthebrief bedoeld wordt. In 1 Korinthe worden namelijk veel verkeerde praktijken benoemd en besproken, daar zou de gemeente moedeloos van kunnen worden. In 2 Korinthe 7:12 waar het gaat over de tranenbrief heeft Paulus het over iemand die onrecht had gedaan. Dat zou dan de man kunnen zijn uit 1 Korinthe 5 die een relatie had met zijn stiefmoeder. Toch wordt er door de meeste uitleggers van uitgegaan dat er meerdere brieven door Paulus zijn geschreven, die wij niet meer hebben. De eerste Korinthebrief begint bovendien heel opgewekt, Paulus dankt God altijd voor de gemeente, omdat die Gods genade heeft ontvangen. In de tijd tussen 1 en 2 Korinthe werkte Paulus lange tijd in Efeze, dat hemelsbreed niet zo ver bij Korinthe vandaan ligt. Toen had hij verschillende contacten die hem op de hoogte hielden van de situatie daar. In hoofdstuk 2:1 schrijft Paulus dat hij niet opnieuw een teleurstellend bezoek aan de gemeente wil afleggen. Hij had de gemeente bezocht, maar kon toen niet veel voor elkaar krijgen en schreef daarom de tranenbrief. En in hoofdstuk 10 gaat hij in op het verwijt dat sommigen maken dat hij in zijn brieven sterk overkomt, maar tijdens zijn aanwezigheid in de gemeente niet.


De oproep die Paulus in deze brief doet is dat de mensen hem opener moeten ontvangen. Hij verdient een grotere plek in hun harten, vers 2. Vers 2 is het vervolg op hoofdstuk 6:13. In het tussenstuk waarschuwt hij de mensen voor het meedoen aan de afgodendienst. Het staat er tussendoor, het is lastig te verklaren, hoewel het vermijden van afgodendienst en het als kinderen van de Hemelse Vader met elkaar omgaan ook wel bij elkaar hoort. Ze moeten meer ruimte maken voor Paulus in hun hart en minder voor de mensen met wie zij gewend zijn afgoden te eren.



Paulus kon dus erg streng zijn naar de mensen zonder zijn liefde voor de gemeente aan de kant te zetten. Het komt vaker voor dat een predikant een stevige of zelfs heftige preek houdt. Een bekend voorbeeld is Jonathan Edwards die een hele serie preken over de hel hield. Hij preekte heel concreet en direct over de hel en de mensen raakten erdoor in verslagenheid. Hij deed dat in een tijd waarin het bestaan van een hel steeds meer ontkend werd. Verder valt het op dat de opwekkingspredikers zoals Edwards en Spurgeon meer dan hun tijdgenoten de eeuwigheid en het belang van bekering en wedergeboorte aan de orde stelden. Wat minder bekend is van Edwards is dat hij ook uitgebreid gesproken had over de hemel. Edwards studeerde en mediteerde daar veel over in zijn studeerkamer en tijdens zijn reizen op zijn paard. Het is jammer als mensen alleen de scherpe woorden van iemand onthouden, vandaar Paulus’ angst dat zijn brief verkeerd ontvangen zou worden. Het is daarom goed om open te staan voor kritiek van anderen op ons leven, ook van de Ander met een hoofdletter, de Heilige Geest die ons ergens de ogen voor opent, omdat daarin de liefde van de ander kan blijken. Het breekt aan de ene kant iets af, zodat er tegelijk iets goeds kan worden opgebouwd.

2 Korinthe 8



In hoofdstuk 8 van de tweede Korinthebrief begint een nieuw gedeelte, namelijk over de collecte. In de hoofdstukken 1-7 ging het over Paulus’ apostelschap en de laatste hoofdstukken gaan over zijn tegenstanders. Het staat niet in deze brief, maar we weten dat Paulus geld inzamelde voor de armen in Judea en Jeruzalem. In Romeinen en 1 Korinthe schrijft hij hier ook over. De gemeente in Jeruzalem had het zwaar. Er kwamen veel mensen tot geloof, maar die hadden ook materiële hulp nodig. De mensen deelden hun goederen. Het was geen communistische ideologie om alles te delen, maar een noodzaak. Op den duur raakte de voorraad op, maar de hulpvraag bleef onverminderd hoog. Er waren ook veel weduwen, blijkt uit Handelingen 6. De collecte voor Judea is in 55 na Christus overhandigd. Uit buiten-Bijbelse bronnen weten we dat er daarvoor tijden van droogte en zware hongersnood zijn geweest. In Handelingen 11 staat dat Agabus dit door de Heilige Geest al aankondigde. De gevolgen van een hongersnood komen meestal het hardst aan bij de onderste laag van de maatschappij. Bovendien was het leven in Jeruzalem normaal gesproken al duur. De stad ligt in de bergen en water is er niet in overvloed. Wanneer de oogsten tegenvallen, ontstaat er hoge inflatie.


In onze samenleving vindt de ontwikkeling plaats dat mensen steeds minder empathie hebben. Mensen zijn steeds meer op zichzelf gericht. Jongeren en kinderen worden narcistischer. Er wordt gesproken over de Generation ME. Studenten scoren ongeveer veertig procent lager op empathie dan de eerdere generatie op hun leeftijd deed. Mensen denken steeds meer vanuit hun eigen voordeel en hoe zij, eventueel ten koste van anderen, hun doelen kunnen bereiken. In Korinthe waren de mensen bovengemiddeld welvarend. Paulus begint daarom heel bewust met het voorbeeld van de Macedoniërs. In Macedonië, in het noorden van Griekenland, hadden de christenen het een stuk zwaarder, dat blijkt ook uit de brieven aan de Filippenzen en Thessalonicenzen. Paulus haalt hen naar voren om te laten zien wat de bedoeling van de collecte is.


De mensen in Macedonië wilden graag geven ook al hadden ze zelf niet veel. Sterker nog, ze leefden in extreme armoede. Ze zullen Paulus niet veel hebben kunnen geven. Ze hadden weinig geld in huis. Toch bieden ze Paulus aan wat ze kunnen. Ze denken niet: laat de gemeente in het zuiden, in Achaje, maar betalen. Ze beseffen dat het niet veel is en smeken Paulus of hij het wil aannemen en aan de mensen in Judea wil geven. Het lijkt economisch gezien niet logisch of efficiënt dat de armen hun kleine beetje weggeven. Toch accepteert Paulus hun bijdrage en hij ziet in dat hier Gods genade achter zit. In de hoofdstuk 8 en 9 gaat het vaak over genade of genadegave. Er worden verschillende dingen mee bedoeld, de bereidheid om te geven en het geld dat gegeven wordt. God heeft de Macedoniërs genade gegeven en die genade maakt de mensen bereid te geven.


Paulus verwacht van de Korinthiërs dat ze ook bereid zullen zijn te geven. De gemeente heeft veel genade van God ontvangen en ze zullen daarom graag willen delen met anderen. In 1 Korinthe 16 schreef Paulus al dat de mensen elke eerste dag van week iets voor de heiligen apart moeten leggen, daarmee bedoelt hij de gelovigen in Jeruzalem. In deze brief legt Paulus uit dat Titus zal komen om het gespaarde geld op te halen. Hij bereidt de gemeente voor op Titus’ komst om er zeker van te zijn dat ze hem niet zullen teleurstellen.


Het gebeurt weleens dat voorgangers hun gemeente onder druk zetten om geld te geven, wat vervolgens in hun eigen portemonnee verdwijnt in plaats van bij de armen terechtkomt. Paulus dwingt de mensen echter nergens toe. De mensen mogen geven van wat ze over hebben. Ze hoeven niet zoals de Macedoniërs te geven van het kleine beetje dat ze hebben. Ze mogen ervoor zorgen dat er meer gelijkheid komt. Armoede is geen ideaal. In vers 15 vergelijkt Paulus het met de Israëlieten in de woestijn die dagelijks de hoeveelheid manna mochten rapen die ze nodig dachten te hebben. Sommigen meenden dat ze veel nodig hadden. Ze namen een grote emmer mee om die zo vol mogelijk weer mee terug te nemen. Anderen waren bescheidener en waren met een kleinere emmer tevreden. God zorgde ervoor dat ze allemaal genoeg hadden, niemand hield over en niemand kwam tekort.



Ds. Wielenga is emeritus predikant en beschrijft hoe voorgangers in Afrika misbruik kunnen maken van hun positie. Hij woont zelf in Zuid-Afrika en ziet om zich heen hoe de kerk groeit, maar ook dat het aantal mensen dat weinig afweet van de Bijbel groeit. Voorgangers weten soms nauwelijks wat er in de Bijbel staat en zijn gericht op geld. Op zaterdagavond begint hun voorbereiding van de preek met het gebed om de Geest. Ze preken uit verschillende teksten, maar met dezelfde boodschap. Maleachi 3 is favoriet. Daarin staat de vraag waarom de mensen God bestelen. Dan vraagt het volk waarom zij God bestelen. Het antwoord is dat ze geen tienden en heffingen meer geven. De toepassing voor de gemeente is: geef alsjeblieft de tienden. Het geld gaat vervolgens naar de leiding van de kerk. Paulus vindt het belangrijk om helder te houden dat hij geen persoonlijk belang heeft bij de collecte. Het is niet zo dat een deel van de opbrengst bestemd is voor het levensonderhoud van de apostel. Hoewel het niet onterecht zou zijn, want anderen doen dat ook. Hij vraagt niets en maakt zeker geen misbruik van de gaven, hij werkt voor zijn eigen inkomen. Reageert Paulus niet wat overdreven door geen geld aan te willen nemen? Nee. Hij weet dat er mensen zijn die twijfelen aan zijn apostelschap. Hij wil dus alles vermijden waardoor mensen deze twijfel kunnen voeden. Ze zouden hun vraagtekens kunnen plaatsen bij Paulus’ geldbesteding. Paulus wil de schijn vermijden en probeert het vertrouwen van de mensen te vergroten.

2 Korinthe 9




De hoofdstukken 8 en 9 lijken plotseling over een heel ander onderwerp te gaan dan het voorgaande in de brief, Paulus’ apostelschap. Toch passen de hoofdstukken 8 en 9 over de collecte voor Jeruzalem er goed bij. Niet alleen omdat Titus een belangrijke rol speelt bij de inzameling, net zoals hij de tussenpersoon was tussen Paulus en de gemeente. Titus bezorgde waarschijnlijk Paulus’ zogeheten tranenbrief en hij spoorde de mensen aan om geld opzij te leggen voor de collecte. De hoofdstukken over de collecte zeggen ook iets over Paulus’ betrouwbaarheid. Hij wil het geld niet zomaar aannemen en wil voorkomen dat mensen denken dat hij onverantwoord met geld zou omgaan. Het is belangrijk voor Paulus dat de collecte goed wordt uitgevoerd, omdat hij beloofd heeft dit te zullen doen. In Galaten 2 staat wat de uitkomst is van de vergadering van de apostelen. Paulus zou zich richten op de zending naar de heidenen en hij zou zich over de armen ontfermen. Hij heeft de taak gekregen voor de armen te zorgen en nu moet hij laten zien dat hij dat trouw doet en hulp biedt als dat nodig is.


Paulus schrijft in wel vier van zijn brieven over de collecte. Het heeft niet alleen een praktische betekenis, maar ook een geestelijke. De heidenen gaan namelijk naar Jeruzalem en brengen hun kostbaarheden. In het Oude Testament wordt ervan geprofeteerd. Titus gaat niet alléén naar Korinthe om het geld op te halen. Hij neemt ook mannen uit Macedonië mee. Samen zullen ze naar Jeruzalem gaan. Paulus schrijft in Romeinen 15 dat hij als dienaar en als priester het evangelie gebracht heeft bij de heidenen zodat het offer van de heidenen welgevallig zou zijn voor God. In 2 Korinthe 9:12 en 13 staat dat ze met deze collecte niet alleen de tekorten van de heiligen aanvullen, maar ook hiermee God verheerlijken. Iemand kan geld geven omdat het er nu eenmaal bij hoort, maar de gelovigen gaven niet omdat dat zo hoorde, maar uit liefde, want ze hadden zich eerst aan God gegeven, hoofdstuk 8:5.


Waarom is er eigenlijk rijkdom en armoede? Net zoals mensen zich af kunnen vragen waarom God het kwaad toelaat in de wereld, speelt deze vraag. Hij is almachtig, dus waarom verandert Hij het niet? De kerkvader Augustinus antwoordt hierop dat God rijken en armen iets wil leren. De rijken moeten leren om hun geld weg te geven en de armen moeten leren om op Gods hulp te vertrouwen. Rijken moeten beseffen dat alles op aarde van God is en dat mensen het tijdelijk in bezit hebben. God geeft het, maar ze moeten het ook weer inleveren. Alles is er tot eer van Hem. Weggeven is ook iets wat je moet leren en daarom moesten de Israëlieten elk derde jaar hun tienden aan de plaatselijke Leviet geven, en ook aan de weduwen, wezen en immigranten, Deuteronomium 14. De armen moeten leren om in afhankelijkheid te leven. Het gaat zeker niet vanzelf om in tijden van gebrek te wachten op hulp. We zien dat het volk Israël in de woestijn snel begint te klagen als er geen voedsel of water is. Ook nu leven mensen vaak onder hoogspanning als ze hun rekeningen nauwelijks kunnen betalen.


Paulus weet ook dat mensen soms geholpen moeten worden om te geven. Het is geen schande voor de mensen dat hij een oproep moet doen om geld te sparen voor de armen. Hij weet dat de collecte erbij in kan schieten. Een jaar geleden heeft hij gevraagd geld op te sparen. Misschien zijn ze het vergeten, daarom stuurt hij deze brief zodat Titus en de vertegenwoordigers van Macedonië niet teleurgesteld zullen worden. Paulus heeft in Macedonië over de vrijgevigheid van de Korinthiërs hoog opgegeven en ze mogen hem niet beschamen.


Er was een paar eeuwen geleden een dominee in Gouda die weleens op sokken door de stad liep. De mensen keken hem uiteraard vreemd aan, maar hij kon het niet laten om dan zijn schoenen bij een arm gezin achter te laten. Genade maakt gunnend. Wie zelf veel van God ontvangen heeft, wil ook graag uitdelen aan anderen. Christus heeft Zichzelf arm gemaakt, zodat Hij ons rijk kan maken. Wie nooit weggeeft, hoeft ook niets terug te verwachten. In de tijd van Paulus was het gebruikelijk dat mensen elkaar geld of voedsel gaven, omdat er regelmatig tekorten waren door bijvoorbeeld misoogsten. Het ene jaar geef je weg en een ander jaar zit je zelf in de problemen. Vanaf vers 6 legt Paulus het verband tussen geven en later ontvangen. Wat je zaait, zul je ook oogsten. In Handelingen 9 staat dat Dorkas veel weggaf. Toen zij ziek werd en stierf, smeekten de mensen Petrus om te komen. Ze hoopten dat hij zou helpen en lieten de kleren zien die Dorkas gemaakt had. Petrus bad voor haar en ze werd weer levend. Zo ontving Dorkas als het ware wat ze eerst gegeven had. Paulus bedoelt met het beeld van zaaien en oogsten ook dat mensen door te geven nog meer genade zullen ontvangen. Als iemand bereid is te geven, komt dat omdat Gods genade in hem/ haar is. God wil graag dat mensen van harte, spontaan geven en niet berekenend. Ook in het Oude Testament staan beloften dat God de gulle gever zal zegenen, bijvoorbeeld in Deuteronomium 15.


Het mooie aan het geven is dus dat Gods genade zo verder wordt uitgedeeld. Ook zal de ontvanger God gaan danken en verheerlijken, 2 Korinthe 9:13. In de samenleving van toen was het gebruikelijk dat rijken aan de armen gaven, maar daar kregen zij dan eer van de mensen voor terug. Ze kregen bijvoorbeeld een eerbetoon als ze gestorven waren. In de Bijbel heeft geven niet tot gevolg dat mensen geprezen worden, maar God. Paulus sluit het gedeelte over de collecte daarom af met een lofprijzing aan God, vers 15. God zij geloofd vanwege Zijn overweldigende genade. Er staat zoiets als ‘genade die niet in woorden is uit te drukken of uit te spreken’.

2 Korinthe 10



In de tijd van het Nieuwe Testament was het Romeinse leger een professionele organisatie. Ze waren in uniform uitgerust en iedereen beschikte over goede wapens. Dat was uniek en ze vochten dus steeds tegen amateurlegers. Het leger was goed georganiseerd, alles werd bijgehouden over de soldaten, waaronder hun medische keuring en andere relevante informatie. Het was als soldaat ook mogelijk om hogerop te komen. Dan was het wel nodig dat je goede vrienden en kennissen had, want die konden voor jou een aanbevelingsbrief schrijven. Zonder aanbeveling werd het lastig. Vanaf hoofdstuk 10 schrijft Paulus in de tweede Korinthebrief aan een klein deel van de gemeente dat hem niet als apostel erkent. Deze gemeenteleden missen zijn aanbevelingsbrieven. Zulke brieven zijn een voorloper van wat wij kennen als een diploma. In een aanbevelingsbrief kan een werkgever of leidinggevende zetten wat de werknemer goed kan. Paulus heeft niet zoals de discipelen het onderwijs van Jezus gevolgd. Hij heeft ook geen aanbevelingsbrieven van gemeenten waar hij eerder heeft gewerkt bij zich. Rondtrekkende leraren in die tijd hadden een goede opleiding gehad en beschikten over aanbevelingen van anderen. Zo konden ze in voor hen onbekende plaatsen gaan werken.


Paulus begint het hoofdstuk met de wens dat hij bij zijn volgende bezoek niet hard hoeft op te treden tegen degenen die zich tegen hem blijven verzetten. Ze roddelen over Paulus door over hem te zeggen dat hij maar een zwakke verschijning is. Mensen zouden tegenwoordig zeggen dat hij wat meer mediatraining nodig heeft. En wat hij in zijn presentatie niet heeft, probeert hij in zijn brieven te compenseren, want zijn brieven zijn scherp en confronterend. Paulus hoopt dat de mensen hiermee stoppen. Hij schrijft dit met de zachtmoedigheid en mildheid van Christus. Het is bewonderenswaardig hoeveel geduld Paulus met de Korinthiërs heeft. Hij heeft te maken met mensen die nog maar pas tot geloof gekomen zijn, maar ze praten alsof ze alles weten. Paulus is door God Zelf geroepen tot apostel. Het gezelschap dat met hem naar Damascus meereisde is getuige en ook de andere apostelen hebben hem, zij het na enig aarzelen, erkend als apostel. Hij heeft er alles voor over om het evangelie door te geven en dan zijn daar een aantal mensen die twijfel in de gemeente zaaien over zijn apostelschap.


Paulus heeft de zachtmoedigheid en mildheid of welwillendheid van Christus. Als er één herkent waar Paulus mee te maken heeft, dan is dat Christus Zelf. Hij werd door de mensen niet geaccepteerd. De religieuze leiders vonden Hem al snel gevaarlijk en wilden van Hem af. In het gunstigste geval, zoals bij Zijn leerlingen, was er wel bewondering, maar begrepen ze niet wat Hij uiteindelijk bedoelde. Zelfs vlak voor Zijn hemelvaart denken de leerlingen nog steeds dat Hij Zijn Koninkrijk in Jeruzalem gaat vestigen door de vijandelijke macht, de Romeinen, te verdrijven. Toch ging Jezus door, omdat Hij wist waar Hij het voor deed. Hij wist dat zodra de Heilige Geest zou komen, Hij wel zou worden begrepen. In het Oude Testament zien we het voorbeeld van Mozes als de zachtmoedige man bij uitstek, Numeri 12:3, hij was de zachtmoedigste op aarde. Ook hij heeft heel wat over zich heen gekregen. Hij had het volk bevrijd, maar als dank kwamen ze steeds tegen hem in opstand. Het kostte hem vaak veel energie om het volk te leiden, maar gelukkig ging God voorop in de wolk- en vuurkolom. Mozes hoefde het volk niet alleen te leiden, maar God wees hen de weg.


Paulus blijft dus zachtmoedig onder alle kritiek. Maar gaat hij zichzelf verdedigen? Als dat zo is, hoe dan? Stuurt hij de mensen in een bijlage zijn indrukwekkende CV op? Hij vindt het niet belangrijk om hier veel woorden aan te geven. Hij wil in zijn spreken en schrijven alle aandacht op Christus vestigen. Toch gaat Paulus in deze brief uitgebreid in op zijn apostelschap. Hij doet een beroep op het gezonde verstand van de mensen. Als ze menen zelf van Christus te zijn, moeten ze dat ook van Paulus accepteren, vers 8. Paulus wil niet meegaan in het aanprijzen van jezelf. Het past niet bij het christelijk geloof. Voorgangers en evangelisten zijn belangrijk omdat ze Christus bij de mensen brengen, maar ze moeten niet zelf in het middelpunt staan.



In 2018 gebeurde er een ongeluk na het Pinkpopfestival. Een man van 37 reed onverwachts op een groep bezoekers in waarbij iemand van het leven beroofd werd. Het groepje zat na afloop van het festival aan de kant van de weg. Het was donker en de man reed veel te hard. De gemeente Landgraaf deed daarop onderzoek naar het verkeersplan. Ze kwamen tot de conclusie dat ze voldoende maatregelen genomen hadden. Iemand merkte hierbij op dat de gemeente op die manier eigenlijk zichzelf aan het controleren is, want ze controleren het verkeersplan dat ze zelf hebben opgesteld. Een slager die zijn eigen vlees keurt. Er moest een onafhankelijk onderzoek komen. Paulus schrijft over zijn critici ook dat zij slagers zijn die hun eigen vlees keuren. In plaats van dat de mensen zo kritisch op hem zijn, moeten ze eens kritisch op zichzelf zijn. Ze menen trots te kunnen zijn op hun eigen geestelijke gaven, ervaringen en andere kwaliteiten, maar ze nemen zichzelf als norm en maatstaf, vers 12. In het laatste vers staat dat zij Christus als maatstaf moeten nemen. Als God hen zou beproeven en ze zouden hier goed doorheen komen, dan kunnen ze door God worden aanbevolen. Dat is heel wat meer waard dan hun eigen aanbeveling. Het komt er voor ieder mens op aan of wij door Gods oordeel heen komen en niet door ons eigen oordeel. Vanuit ons perspectief lijkt het misschien best aardig, maar het gaat erom hoe God er naar kijkt. Niemand komt de hemel in met een zelfgeschreven aanbevelingsbrief, maar alleen met Christus’ vrijbrief die geschreven is met Zijn eigen bloed. En in de gemeente is het belangrijker wie door God beproefd zijn dan wie door anderen aangeprezen worden.

2 Korinthe 11



Het is van alle tijden dat sommige sprekers zo boeiend hun verhaal kunnen vertellen dat het mensen overtuigt zonder dat de kwaliteit van de argumenten bepalend is. Zulke sprekers zijn krachtige persoonlijkheden, zoals Donald Trump. De New York Times heeft bijgehouden hoeveel dingen hij gezegd heeft die feitelijk niet waar zijn, maar dat weerhield miljoenen Amerikanen er niet van om hem te steunen. Het is bijzonder dat hij overal mee weg kan komen. In de tijd van Paulus waren er rondtrekkende leraren, sofisten. Niet iedereen kon zomaar sofist worden, ze hadden normaal gesproken een hoge afkomst. Ze konden boeiend vertellen met verrassende opmerkingen en hadden een goede presentatie. Ze gaven bij hun besprekingen vaak voor- en tegenargumenten zodat de mensen dachten dat ze een heel genuanceerd verhaal hoorden. Plato zegt van deze mensen dat ze doen alsof ze alles weten, maar ze misleiden de mensen en bieden alleen schijnkennis aan. De filosoof daarentegen heeft de echte wijsheid. In de gemeente in Korinthe waren de mensen vertrouwd met de sofisten en hun redevoeringen. Uit de wijde omtrek kwamen mensen om naar hen te luisteren.


Hoewel de sofisten natuurlijk niet allemaal hetzelfde waren, was Paulus anders dan een sofist. Een sofist was een reiziger die verder geen band had met zijn publiek. Hij maakte contact met zijn publiek tijdens zijn optreden, maar verder niet. Paulus zette zich van harte in voor de gemeenten en bleef daar lange tijd. Het waren anderen, vaak joden uit omliggende plaatsen, die het hem onmogelijk maakten om te blijven. In hoofdstuk 11:2 schrijft Paulus dat hij zich erg heeft ingezet voor de reinheid en heiligheid van de gemeente. Hij vergelijkt het met een huwelijk. Hij is in het begin als een vader voor de gelovigen geweest. Hij heeft hen opgevoed, beschermd en gecorrigeerd. Nu ze groter zijn geworden, spreekt hij over een huwelijk, een geestelijk huwelijk, tussen God en de gemeente, een beeld dat vaker in de Bijbel voorkomt. Ze zijn als het ware verloofd en het was in die tijd moeilijk om een verloving te verbreken. Verder was de sofist erop gericht de mensen eerder te vermaken dan de waarheid te brengen. Ze zullen niet snel het publiek terechtwijzen. Paulus heeft de vrijmoedigheid om de mensen aan te spreken op hun fouten. Hij gaat de confrontatie niet uit de weg, ook al zou dat tijdelijk ten koste gaan van de goede relatie. Hij is overigens ook bereid om toe te geven als hij zelf iets verkeerd doet. In vers 6 zegt hij dat hij geen sterke spreker is.


Wat Paulus verder anders maakt dan rondtrekkende leraren in zijn tijd, is dat hij geen geld vraagt voor zijn onderwijs, vers 7. Hij wil geen geld voor zijn werk, omdat hij dat niet vindt passen bij het evangelie en bij genade. Genade is dat je iets krijgt wat je niet verdiend hebt, dus je hoeft er geen geld voor te betalen. Dat betekent niet dat hij anderen veroordeelt die wel geld aannemen. Hij heeft zelf weleens iets aangenomen van de mensen in Macedonië, vers 9. Uit de brief aan de Filippenzen weten we dat het ging om de Filippenzen, Filippi lag in Macedonië. Een andere reden waarom hij van de Korinthiërs geen geld wil aannemen, is dat dat weer aanleiding kan geven tot kritiek op hem en zijn apostelschap ligt al zo gevoelig.


Paulus is bang dat de mensen gaan luisteren naar leraren die een andere Jezus verkondigen, vers 4. De manier waarop zij over Jezus praten, komt niet overeen met de werkelijkheid. Er staan in dit gedeelte geen concrete dingen die de misleidende leraren uitdragen. Bijbeluitleggers gaan er vanuit dat ze niet zozeer verkeerde leerstellingen, dogma’s, verkondigden, maar ze konden niet veel met een nederige Jezus die gekruisigd was. Ze ontkenden de kruisdood van Jezus niet, maar die vormde zeker niet het centrum van hun boodschap. De boodschap van het kruis was niet populair, Paulus was zich daar ook van bewust. De mensen hadden het liever over hun geestelijke gaven. Ze beoordeelden anderen dan ook op hun gaven en als het kon, verhieven ze zich boven anderen. Ze waren niet vies van de eer van mensen. Zo’n houding hadden deze leraren en een deel van de Korinthiërs en Paulus was bang dat meer mensen met deze houding besmet werden. Achter deze leraren zag hij de duivel die de mensen bij het evangelie weg probeerde te lokken, vers 14.


Ook voor ons geldt de vraag welk beeld wij van Jezus hebben. Het is misschien makkelijk om in Jezus als de Overwinnaar te geloven. Het is mooi om te horen dat in Jezus’ Naam grote kracht ligt. Jezus roept ons op om Hem na te volgen. Maar waar gaat die weg dan heen? Het is voor ieder mens verschillend. We hoeven dat niet voor elkaar in te vullen, zoals Petrus daar wel benieuwd naar was bij Johannes. Toen Jezus gezegd had dat Petrus moest lijden voor het evangelie, wilde hij wel eens weten wat er met Johannes zou gebeuren, Johannes 21:21. Dat ging hem niet aan. Lijden vanwege het evangelie is geen ideaal om na te streven, maar ben ik bereid om te lijden als God die weg met mij gaat? Het kan ook zijn dat wij Jezus zien als iemand die onze tekorten aanvult. Wij hebben onze godsdienst en doen ons best om goed te leven en zien Jezus als Degene die ons aanvult. Dat is niet Paulus’ boodschap. Wij zijn gestorven met Christus, maar ook met Hem in een totaal nieuw leven opgestaan.



In dit hoofdstuk komt het thema ‘dwaasheid’ een aantal keer langs. Dit gebeurde ook al in de eerste Korinthebrief, over de dwaasheid van het evangelie van het kruis. Het is voor veel mensen een dwaasheid om een gekruisigde Jezus tot de kern van het goede nieuws voor de wereld te maken. Als Paulus het in dit hoofdstuk over dwaasheid heeft, dan bedoeld hij met dwaasheid ‘onverstandigheid’. Hij gaat zichzelf in dit hoofdstuk aanprijzen en dat is dwaas, onverstandig, want dat is normaal gesproken niet de bedoeling. Sommige Korinthiërs waren er erg goed in. In de verzen 16, 17 en 21 herhaalt hij dat het eigenlijk dom is om zo over jezelf te spreken, maar toch doet hij het nu om zijn publiek te overtuigen. Zo zien we dat hij toch ook wel thuis is in de retorica, welsprekendheid, zoals de sofisten. Hij wil de mensen bereiken met het evangelie en hier de gemeente ook beschermen tegen dwalingen van schijnleraren. Paulus somt op wat hij allemaal over heeft gehad voor het evangelie en wat hij doorstaan heeft. Toch is hij er niet trots op zoals anderen trots waren, hij noemt het alleen om te laten zien dat hij niet onderdoet voor een echte apostel. Als hij iets voor het voetlicht wil brengen uit zijn leven, dan zijn het zijn zwakke momenten, want toen werkte Christus door hem. Of hij werd in zijn zwakke en kwetsbare positie geholpen door anderen, zoals toen hij vlak na zijn bekering geholpen werd om uit de stad Damascus te ontsnappen, laatste vers. 

2 Korinthe 12



In de voorgaande hoofdstukken heeft Paulus veel over zichzelf geschreven. Dat doet hij eigenlijk niet graag. Het is normaal gesproken niet opbouwend, maar in het geval van de Korinthiërs is het toch nodig. Er zijn mensen die twijfelen aan zijn apostelschap en dus ook zijn woorden niet serieus nemen. Paulus heeft ook last van dwaalleraren, die zichzelf een soort superapostelen vinden. Als reactie daarop wil Paulus toch even laten merken dat hij feitelijk nog veel meer recht op het apostelschap heeft. Hij heeft veel meer voor de gemeenten over en heeft ook veel meer bijzondere dingen meegemaakt. In 1 Korinthe 14:18 schreef hij al dat hij meer in tongen spreekt dan wie dan ook. Hij benadrukt en herhaalt steeds dat hij er niet over wil spreken, omdat hij er niet trots op is en omdat het eigenlijk niet goed is om te doen. In dit hoofdstuk komt Paulus’ roemen in zichzelf tot een hoogtepunt. Hij heeft het erover dat hij is opgenomen in de derde hemel, dat is hetzelfde als in het paradijs, vers 4. Met de derde hemel bedoelt hij de woonplaats van God. De eerste hemel is de dampkring, de tweede hemel de sterrenhemel. Hij is opgevoerd of opgetrokken. Het gaat om iets waar hij geen grip op heeft. Het is geen gevolg van menselijke inspanning, zoals meditatie. God trekt hem als het ware omhoog.


Paulus spreekt bij zijn beschrijving van de bijzondere ervaring in de derde persoon. Er zijn een aantal dingen te noemen waarom hij dit zo doet. Allereerst is het lastig de ervaring onder woorden te brengen. Verder is hij vanuit zijn joodse achtergrond gewend om anoniem over persoonlijke visioenen te spreken. Dat beschrijf je niet vanuit je eigen perspectief. Paulus noemt slechts deze ervaring, die hij veertien jaar geleden gehad heeft. Het feit dat hij het verder in zijn brieven niet over andere soortgelijke ervaringen heeft, wil niet zeggen dat hij die niet heeft gehad, maar deze steekt er bovenuit. Opdat Paulus niet trots zou worden op deze ervaring, heeft God hem een ‘doorn in het vlees’ gegeven. Hij heeft met deze doorn in zijn vlees moeten leren leven.


De manier waarop Paulus met de ‘doorn’ omgaat zou je kunnen vergelijken met een bekend verschijnsel, namelijk dat van de ‘underdog’. Hiermee wordt bedoeld dat iemand die kansloos lijkt, toch de winnaar wordt. Het kan als bewuste tactiek worden ingezet. Door de indruk te wekken dat je niet zo sterk bent, kun je de tegenstander het idee geven dat het een makkelijke overwinning voor hem gaat worden, maar als het er op aan komt, kun je de ander verrassen en toch van hem winnen. De tactiek van de underdog gebruiken bedrijven en merken om consumenten te trekken. De underdog roept sympathie op. De grote namen kunnen achterover leunen vanwege hun dominante positie, maar zij hebben te maken met veel tegenslag van buitenaf. Toch hebben zij de passie en vastberadenheid om door te gaan. Grote bedrijven willen profiteren van dit underdogeffect, zoals bijvoorbeeld Google en Apple graag benadrukken dat ze ooit in een garage zijn begonnen. Ook Paulus heeft van zijn zwakte zijn kracht weten te maken. Hij accepteert dat hij beperkt is, hij heeft die doorn in het vlees. Misschien bedoelt hij zijn beperking in het spreken of in zijn gezondheid. Toch heeft hij van zijn zwakte zijn kracht gemaakt. Het leven van Paulus wekt sympathie op bij anderen. Ze zien hoeveel passie en doorzettingsvermogen hij heeft. Het heeft een positief effect op zijn hoorders, maar ook op Paulus zelf, want, en dat vindt Paulus het belangrijkste, hij gaat daardoor meer op God vertrouwen. Paulus’ doorn in zijn vlees blijft zitten, maar Gods genade is genoeg voor hem. Meer heeft hij niet nodig, daar redt hij het mee.


Paulus heeft in zijn leven gemerkt dat als hij ergens door beperkt wordt, bijvoorbeeld in zijn gezondheid of in zijn vrijheid, dat toch iets goeds oplevert. Deze ervaring bracht hem tot het inzicht dat hij er dus maar blij mee moet zijn, vers 10. Paulus is er een meester in geworden om vooral te letten op het werk van God in de levens van mensen en zich niet blind te staren op zijn beperkingen. Het kan als een goedkoop advies klinken om tegen iemand die in de problemen zit te zeggen: “Let eens op de positieve dingen en niet alleen de negatieve.” Toch is dit geen goedkoop advies als het evangelie inderdaad meer mensen bereikt en de Heilige Geest krachtig kan werken. Iemands ziekte kan een tijd zijn van nauwe omgang met God en van gebed, wat God wil gebruiken om met Zijn Geest te werken.


In het tweede deel van het hoofdstuk noemt Paulus nog een aantal redenen waarom de gemeente zijn gezag moet accepteren. In vers 11 maakt hij nog maar eens duidelijk dat hij in niets onderdoet voor de zogenaamde beste apostelen. Hij speelt hier met het woord ‘niets’. Hij is in niets minder dan de anderen, maar hij voegt er direct aan toe dat hij zelf niets is. Met andere woorden: hij erkent dat hij voor Gods aangezicht niets is. Al het geestelijke werk doet God uiteindelijk, maar deze superapostelen vinden dat ze heel wat zijn, terwijl zij ook eigenlijk niets voorstellen voor God. Ze komen er alleen niet voor uit. Als reden waarom Paulus in niets voor hen onderdoet, noemt hij zijn doorzettingsvermogen, tekenen, wonderen en krachten. In Handelingen staan genoeg voorbeelden beschreven, zoals Paulus’ genezing van een kreupele man in Lystre, Handelingen 14:10.


Verder schrijft Paulus in het tweede deel tot drie keer toe dat hij bang is dat hij bij zijn volgende bezoek toch teleurgesteld zal worden. Deze brief is een voorbereiding op zijn komst naar Korinthe. In vers 20 staan de concrete dingen waar hij bang voor is. Ze gaan over onenigheid en ruzie. Als dat zou gebeuren, zou hij weer vernederd worden, vers 21. De gedacht kan dan hem bekruipen dat hij alle moeite voor niets gedaan heeft. Ook dan zal God in zijn vernedering zijn kracht zijn, maar hij wil natuurlijk dat de mensen voor zijn komst veranderen.

2 Korinthe 13



De Engelse bisschop John Charles Ryle preekte in het voorjaar van 1884 over Handelingen 17:26. In dat Bijbelgedeelte houdt Paulus een redevoering op de Areopagus in Athene. Hij heeft een kritisch publiek en moet dus goed aansluiten bij zijn hoorders om hen te overtuigen. Hij zegt dat heel het menselijk geslacht uit één bloed komt. Ryle legt uit wat één bloed inhoudt. Het thema van zijn preek is ‘één bloed’. In de tijd van Ryle werd in Engeland de kloof tussen de lagere klasse en hogere klasse steeds groter. Ryle gaat in tegen de algemeen heersende opvatting dat de lagere klasse, de arbeiders, geen behoefte zou hebben aan godsdienst. Dat het niet lukt om ze naar de kerk te krijgen en dat het hopeloos en zinloos is om ze iets goeds te laten doen. Ryle is het daar niet mee eens. Vindt hij dat de arbeiders wel open staan voor godsdienst, zoals de anderen? Nee, hij vindt dat de rest van de samenleving zich net zo weinig aantrekt van het belang de godsdienst als de arbeiders. Velen noemen zich christelijk, maar zijn het niet, of ze weten het goed te verbergen. Er is geen broederliefde. Mensen hebben veel tijd over voor recreatie, racen, jagen, gokken, theaters en kleding, maar liefdadigheidsinstellingen en kerken komen altijd mensen tekort. Hij zegt: “Ga maar heel het land door en je ziet dat men overal vrijwilligers tekort komt. Waar is de onderlinge liefde?” Hij is het helemaal eens met een politicus die zegt dat er in deze eeuw meer betrokkenheid en bewogenheid tussen de klassen nodig is. De arbeiders hebben hulp nodig van mensen die naar hen omzien en niet op hen neerkijken. De mensen moeten bedenken dat ze één bloed zijn. De echte eenheid bestaat in Christus’ bloed. Zijn bloed geneest ons.


De situatie van de kerk in Engeland in de tijd van Ryle lijkt in veel opzichten op die van Korinthe. Er is gebrek aan onderlinge liefde en eenheid. De gemeente staat afwijzend tegen Paulus als apostel. Er zijn leraren die de mensen misleiden en zichzelf een betere apostel vinden dan Paulus. Uit de Eerste Korinthebrief weten we dat de rijke gemeenteleden zich verheffen boven de armere. Tijdens het avondmaal wachten ze niet eens op de armen en ze eten en drinken veel te veel. Anderen voelen zich beter dan de rest, omdat ze veel geestelijke gaven hebben gekregen.

Paulus heeft dan bij een deel van de mensen geen gezag, maar hij weet dat hij zijn gezag van Christus heeft gekregen, vers 10. Hij laat zich door een minderheid met een grote mond niet het zwijgen opleggen. Hij doet het niet graag, maar als het erop aankomt, zal hij de gemeente stevig aanpakken als ze bij zijn volgende bezoek niet zijn bijgedraaid. Hij roept daarom met klem op dat ieder bij zichzelf na moet gaan of hij in geloof leeft, vers 5. Voor ons geldt dezelfde oproep dat wij bij onszelf moeten nagaan of Christus in ons is. Wij krijgen Paulus niet op bezoek, maar Christus zal onverwachts terugkomen naar de aarde. Zijn wij door Zijn bloed genezen? Zijn wij gereinigd van onze zonden? Voordat Hij komt, moet dat gebeurd zijn, want als Hij komt is er geen ruimte meer voor herstel.


Paulus hoopt natuurlijk dat de mensen doen wat hij zegt en dat ze hun gedrag zullen aanpassen. Dat is goed voor de gemeente, maar zal de mening over Paulus als apostel wellicht niet veranderen. Hij zal dan toch weer verwerpelijk lijken, of mislukt zijn, vers 7. Paulus bedoelt dat als de gemeente zich verbetert, hij niet zal hoeven op te treden en zijn gezag als apostel niet zal hoeven te gebruiken. Hij zal dan weer bescheiden zijn. Hij valt niet op en de mensen kunnen dan denken dat hij toch niet bijzonder is en dus geen apostel kan zijn. Ook hier laat Paulus zien dat het evangelie voor hem veel zwaarder weegt dan zijn eigen eer en positie. Hij is liever zelf nederig, zodat Christus de hoogste plaats bij de mensen krijgt. Dan komt Paulus in vers 9 weer bij zijn eergenoemde punt dat hij liever zwak is dan sterk, want dan is hij van God afhankelijk en verwacht hij Gods hulp.



Aan het eind van de brief spoort Paulus de mensen nog een keer aan om de eenheid en vrede te zoeken. God is een God van liefde en vrede, vers 11. Als ze gaan inzien dat ze meer liefde en vrede nodig hebben, zal deze God bij hen zijn. Als begroeting kussen de mensen elkaar. Dat is meer dan een omgangsvorm, want het is een heilige kus, die de eenheid in Christus aangeeft. Paulus sluit af met de groet waarin hij de Vader, Zoon en Heilige Geest noemt. De Vader geeft uit liefde Zijn Zoon. De genade van Christus staat voor alles wat de gelovigen in Christus ontvangen. De Geest zorgt voor de onderlinge eenheid. Er zijn weinig teksten waar de Vader, Zoon en Heilige Geest zo duidelijk bij elkaar genoemd worden. In het eerste hoofdstuk worden ze in de verzen 21 en 22 genoemd. God heeft Zijn beloften gegeven en die wordt in Christus werkelijkheid en de Geest is tot aan Christus’ tweede komst gegeven als onderpand, als voorschot.

Share by: