Haggaï 2
Ds. K. Groeneveld hield eens tijdens een zendingsdag een toespraak over evangelisatie in België. Hij maakte de opmerking dat wij ons te veel druk maken om de manier waarop wij het evangelie onder woorden willen brengen. In plaats van dat de kerk zich afvraagt hoe zij het evangelie kan brengen, zou de vraag moeten zijn: Hebben wij iets te vertellen? We gaan in de praktijk vaak voorbij aan de essentie: Hoe is onze relatie met Jezus Christus? De joden in de tijd van de herbouw van de tempel waren ook veel bezig met bijzaken. Eerst gaven ze te veel aandacht hun eigen huizen en werd Gods huis vergeten. Nu zijn ze aan het werk, maar worden ze ontmoedigd doordat de tempel er niet zo mooi uitziet als de vorige tempel. Aan het eind van hoofdstuk 1 en aan het begin van hoofdstuk 2 bemoedigt God de mensen: “Ik ben met u.” God is erbij. Hij is onze trots en daar verbleekt al het andere bij. Het goud van de vorige tempel is niets vergeleken bij de schittering van Gods aanwezigheid.
In Haggaï 2 staan drie profetieën. De eerste begint in vers 2. Er is op het moment dat deze profetie wordt uitgesproken iets bijzonders aan de hand. Veel mensen hebben wel eens meegemaakt dat wat een feestdag had moeten zijn, heel anders is gelopen. Een ongeluk, een ziekte of een overlijden kan een mooie dag veranderen in een donkere dag. De joden waar het hier om gaat, zouden feest moeten vieren, maar is er bepaald geen feeststemming. In vers 2 staat dat Haggaï sprak op de eenentwintigste van de zevende maand, dat is aan het eind van het Loofhuttenfeest, één van de drie feesten waarbij iedereen naar Jeruzalem kwam. Niet alleen de woestijnreis met Mozes werd herdacht, maar het was ook een feest van de oogst. Dat laatste was het probleem, er was nauwelijks een oogst. Verder waren ze aan de herbouw van de tempel begonnen, maar het leek eigenlijk nog nergens op. In die situatie bemoedigt de profeet het volk en geeft hen een nieuwe visie voor de toekomst.
De tempel van Salomo werd ook ingewijd tijdens een Loofhuttenfeest. Het was een tempel om als Israëliet trots op te zijn. Haggaï vraagt de mensen wie zich kan herinneren hoe die tempel eruit zag. Dat zullen er maar een paar geweest zijn, want de tempel was al decennia geleden verwoest. De profeet zegt heel eerlijk: wat we nu hebben, lijkt nergens naar vergeleken bij de vorige tempel. In de tijd van de Reformatie gingen kolonisten mee met de handelsschepen om in verre landen gemeenten te stichten. De ervaringen waren teleurstellend. De mensen leefden zedelozer dan ze hadden verwacht, er was een taalbarrière en de mensen kwamen niet tot verandering. Wat moet je zeggen als een project eigenlijk op niets uit lijkt te lopen? Haggaï mag positieve woorden spreken, omdat de joden gehoorzamen aan de opdracht om de tempel te herbouwen. Het was niet hún project, maar Gods project. Voor de tweede keer klinkt het: “Wees niet bang” en “Ik ben met u”. God heeft een plan met de tempel: de volken zullen naar de tempel komen, vers 8. En: God zal komen in Zijn heerlijkheid, net als in de tijd van de tabernakel en de tempel van Salomo.
De heidenen zullen dus komen, maar waarom precies? Vers 8 geeft een antwoord, maar het is niet zo makkelijk te begrijpen. Ik noem een aantal interpretaties van dit vers. Er staat letterlijk dat de ‘schatten van al de volken komen’. Het wordt vaak uitgelegd als de eerste komst van de Messias, Hij is de ‘schat’, het ‘verlangen’ of de ‘wens’ van de volken. Omdat het gaat over al de volken, zegt kerkvader Augustinus dat het gaat over de tweede komst van Christus. Weer een andere uitleg is dat kostbare spullen van de heidenen als eerbetoon naar de tempel zullen worden gestuurd, net zoals Jezus bij Zijn geboorte goud, wierook en mirre kreeg. Een vierde uitleg lijkt het meest passend. De joden zien het niet meer zitten om aan de tempel verder te bouwen, maar God zal voorzien in de benodigde goederen, de schatten. God zet de volken ertoe aan om de kostbaarheden voor de tempel te leveren.
De joden maakten zich zorgen of de tempel wel mooi zou worden. Het goede nieuws is dat God erbij zal zijn als de tempel herbouwd wordt en dat Hij zal komen in heerlijkheid als de tempel klaar is. Het gaat om God Zelf. Zijn aanwezigheid is veel meer waard dan hoogstaande architectuur en kostbare materialen. Om dat te onderstrepen belooft God dat de heerlijkheid van deze tempel groter zal zijn dan die van de tempel van Salomo.
Iets minder dan twee maanden later spreekt de profeet opnieuw. Deze keer over heiligheid en reinheid. Het volk dat het lange tijd zonder tempel heeft moeten doen, krijgt weer onderwijs in de basisprincipes van heiligheid en reinheid. Heiligheid is niet door een priester over te dragen op een voorwerp. Het unieke aan de situatie is dat de priesters mochten oordelen over (on)reinheid. Haggaï keurt dit niet af, maar geeft wel instructies.
De vorige profetie van Haggaï was vooral bemoedigend. Deze keer is het een confronterende boodschap. Alleen werken aan de tempel is niet voldoende, hetzelfde geldt voor het opvolgen van de reinheidswetten. Het werk moet met een zuiver hart gebeuren, daarom is wat de mensen aanbieden onrein. De onreinheid van de mensen wordt doorgegeven aan de dingen die zij offeren. De profeet herinnert de joden aan de misoogsten die er waren vanwege hun verwaarlozing van de tempel. Vallen ze nu al zo snel weer terug in de zonde?
De laatste profetie van de profeet is ook de kortste. Het is een krachtige boodschap: er zal een nieuwe leider opstaan in de lijn van koning David. Met die persoon wordt in eerste instantie Zerubbabel, de landvoogd van Juda, bedoeld. God gaat verder met het koningschap van David. Ook de ballingschap kan daar geen einde aan maken. Zerubbabel, geen koning, maar landvoogd, is als de koninklijke zegelring. Hiermee werden koninklijke bevelen en documenten bekrachtigd. Door middel van hem gaat God Zijn volk regeren. De grote woorden van redding en voorspoed, maar ook van oordeel over de volken, worden in het leven van Zerubbabel maar gedeeltelijk realiteit. Hij is een voorproefje van de grote Zerubbabel, Jezus Christus. Ook Hij is, om bij het beeld van een zegelring te blijven, de bevestiging van Gods woorden. Als Christus ons leven stempelt, ziet God ons als rein en heilig.