Haggaï

Haggaï

Haggaï 1


Er is een verhaal over een jongen die werkte in een warenhuis. Hij kreeg te horen dat hij voortaan op zondag moest gaan werken. De jongen was hier niet blij mee, want op zondag ging hij altijd naar de kerk. Hij werd door zijn baas voor het blok gezet: of op zondag werken, of zijn baan kwijt. De jongen koos ervoor dan te stoppen. Niet veel later zag hij een vacature bij de bank voor geldteller. Hij reageerde op de vacature. De directeur van de bank belde naar het warenhuis om naar de ervaringen met deze jongen te informeren. Zijn leidinggevende gaf aan dat hij een goede keus zou zijn voor de bank. Hij zei: “Als hij geen tijd steelt van God, dan zal hij ook niet stelen van de bank.” De mensen in de tijd van Haggaï maakten helaas de verkeerde keus: ze vulden eerst hun eigen zakken voordat ze aan God dachten. We zullen vandaag zien wat de mensen precies deden en wat dat ons te zeggen heeft.

De profeet Haggaï schreef in zijn kleine Bijbelboek (alleen Obadja is in het Oude Testament kleiner) over het principe ‘zoek eerst het Koninkrijk en de rest zal je gegeven worden’. Hij deed dat in een heel belangrijke tijd, zowel voor de godsdienst als de wereldgeschiedenis. Het gebeurde in de zesde eeuw, de eeuw van de religieuze denkers Confucius en Boeddha en van de Griekse filosofen. Ook was het de eeuw waarin Jeruzalem en de tempel werden verwoest door de Babyloniërs en Israël in ballingschap ging. In diezelfde eeuw, zeventig jaar later, mocht het volk terugkeren. Haggaï leefde in de tijd dat het volk weer deels was teruggekeerd uit ballingschap. De hoofdpersonen in zijn tijd waren Zerubbabel, de landvoogd van Juda, Jozua de hogepriester, de profeet Zacharia en hijzelf. De wereld van het Nabije Oosten kwam er in de zesde eeuw ook heel anders uit te zien. Het Perzische Rijk kwam op en Babylonië werd door koning Kores of Cyrus ingenomen. De stad Babel werd zonder al te veel moeite ingenomen, omdat de inwoners hun vorst die de afgoden verwaarloosde, niet wilden steunen. 

De Perzische koning Kores had een tegengestelde strategie dan de Assyriërs en Babyloniërs. Hij wilde de veroverde volken te vriend houden door hen godsdienstige vrijheid te geven en de ballingen mochten terugkeren naar het land waar ze vandaan kwamen. Kores is door God gebruikt om Zijn belofte in vervulling te laten gaan, dat het volk na zeventig jaar weer zou mogen teruggaan. Zo is een goddeloze koning dus tot zegen voor Gods volk. In Amerika zien sommige christenen in president Trump ook zo’n figuur. Op godsdienstig gebied moet je niet veel van hem verwachten. Trump gaf aan dat de Bijbel één van de belangrijkste boeken voor hem is, maar toen hem eens werd gevraagd wat zijn favoriete Bijbeltekst was, noemde hij een tekst die helemaal niet bestond. Maar op ethisch gebied is hij weer conservatiever dan zijn voorganger. Hij was bijvoorbeeld dit jaar aanwezig bij de Mars voor het leven. In elk geval zette koning Kores zich in voor de godsdienst van Israël en de andere volken, bijvoorbeeld door tempels te laten renoveren.

In de tijd dat de tempel in Jeruzalem werd gerenoveerd, was Kores niet meer aan de macht. Hij was in de strijd gestorven. Zijn zoon regeerde minder effectief en stierf waarschijnlijk aan een ongelukkige verwonding. Dan komt de koning aan de macht waar we over lezen in Haggaï, koning Darius. Ook hij wil dat de tempel herbouwd wordt. Als er tegenstand komt tegen de herbouw, waar we over lezen in Ezra, kiest hij de kant van de joden, zodat de tempel helemaal gerenoveerd wordt.

Hoewel zijn Bijbelboek klein is, is Haggaï’s betekenis voor het joodse volk groot geweest. Hij heeft eraan meegeholpen dat de tempel herbouwd werd, in een tijd dat de mensen daar het belang niet van inzagen. Van Haggaï als persoon weten we niet veel. Er wordt niet eens gezegd uit welke familie hij komt. Hij staat ook niet op de lijst van mensen die uit ballingschap zijn teruggegaan, dus misschien werd hij niet belangrijk genoeg geacht om mee te nemen in ballingschap. Hij liet de mensen inzien hoe de herbouw van de tempel tot Gods eer zou zijn.
De structuur van het Bijbelboek wordt gevormd door vier profetieën in het boek. Vier keer spreekt Haggaï tegen het volk. Er staat steeds bij wanneer dat gebeurde, steeds is dat in het tweede jaar van Darius. Het eerste hoofdstuk begint met een heel korte inleiding, vervolgens de eerste keer dat Haggaï spreekt en tot slot lezen we de reactie op deze woorden.

Haggaï maakt in het begin direct duidelijk wat het probleem is van het volk: men vindt het nog geen tijd om aan de tempel te werken. Eerst het eigen huis opknappen en dan Gods huis. Het probleem is niet dat ze te lang bezig zijn aan hun eigen huis. In Nederland was er na de Tweede Wereldoorlog een mentaliteit van ‘samen de schouders eronder’. In een paar decennia is er veel werk verzet. Het opvallende in Israël was dat de mensen al snel dachten aan hun eigen veiligheid en comfort. Toch zal luxe zeker niet voor iedereen zijn weggelegd, want er was geen economische voorspoed. Er wordt in vers 4 gesproken over ‘overdekte’ huizen. Het is niet helemaal duidelijk wat hiermee bedoeld wordt. Het kan op luxe wijzen, omdat dit woord ook voorkomt in de beschrijving van het paleis en de tempel van Salomo. In elk geval zijn de mensen te bezorgd om hun eigen huis terwijl Gods huis een puinhoop is. Het is aan ons de vraag waar wij ons het meest druk om maken. Waar zij wij in ons hoofd en hart het meest mee bezig? God of iets anders? Als wij bij Hem willen horen, kan Hij het niet hebben als er iets anders dan Hij op de eerste plaats staat.

In het vervolg van de profetie wordt duidelijk wat er nog meer speelt in het land. De mensen werken hard, maar het resultaat is mager. Haggaï zegt dat God daar achter zit. Hij geeft bewust het volk geen economische voorspoed, omdat ze de verkeerde prioriteiten hebben in het leven. Het land levert weinig op door de droogte. Er ontstaat een tekort aan koren, wijn en olie, vers 11. In dit geval is de tegenslag voor Israël in het voordeel van de profeet. De mensen begrijpen al snel dat ze verkeerd bezig zijn. De woorden van Haggaï hebben dan ook het gewenste effect, want het volk schrikt van de profetie. Tegenslagen kunnen mensen ontvankelijk maken voor Gods woorden. In moeilijke tijden kan het makkelijker zijn om iets in je leven te veranderen. 

Haggaï 2


Ds. K. Groeneveld hield eens tijdens een zendingsdag een toespraak over evangelisatie in België. Hij maakte de opmerking dat wij ons te veel druk maken om de manier waarop wij het evangelie onder woorden willen brengen. In plaats van dat de kerk zich afvraagt hoe zij het evangelie kan brengen, zou de vraag moeten zijn: Hebben wij iets te vertellen? We gaan in de praktijk vaak voorbij aan de essentie: Hoe is onze relatie met Jezus Christus? De joden in de tijd van de herbouw van de tempel waren ook veel bezig met bijzaken. Eerst gaven ze te veel aandacht hun eigen huizen en werd Gods huis vergeten. Nu zijn ze aan het werk, maar worden ze ontmoedigd doordat de tempel er niet zo mooi uitziet als de vorige tempel. Aan het eind van hoofdstuk 1 en aan het begin van hoofdstuk 2 bemoedigt God de mensen: “Ik ben met u.” God is erbij. Hij is onze trots en daar verbleekt al het andere bij. Het goud van de vorige tempel is niets vergeleken bij de schittering van Gods aanwezigheid.

In Haggaï 2 staan drie profetieën. De eerste begint in vers 2. Er is op het moment dat deze profetie wordt uitgesproken iets bijzonders aan de hand. Veel mensen hebben wel eens meegemaakt dat wat een feestdag had moeten zijn, heel anders is gelopen. Een ongeluk, een ziekte of een overlijden kan een mooie dag veranderen in een donkere dag. De joden waar het hier om gaat, zouden feest moeten vieren, maar is er bepaald geen feeststemming. In vers 2 staat dat Haggaï sprak op de eenentwintigste van de zevende maand, dat is aan het eind van het Loofhuttenfeest, één van de drie feesten waarbij iedereen naar Jeruzalem kwam. Niet alleen de woestijnreis met Mozes werd herdacht, maar het was ook een feest van de oogst. Dat laatste was het probleem, er was nauwelijks een oogst. Verder waren ze aan de herbouw van de tempel begonnen, maar het leek eigenlijk nog nergens op. In die situatie bemoedigt de profeet het volk en geeft hen een nieuwe visie voor de toekomst.

De tempel van Salomo werd ook ingewijd tijdens een Loofhuttenfeest. Het was een tempel om als Israëliet trots op te zijn. Haggaï vraagt de mensen wie zich kan herinneren hoe die tempel eruit zag. Dat zullen er maar een paar geweest zijn, want de tempel was al decennia geleden verwoest. De profeet zegt heel eerlijk: wat we nu hebben, lijkt nergens naar vergeleken bij de vorige tempel. In de tijd van de Reformatie gingen kolonisten mee met de handelsschepen om in verre landen gemeenten te stichten. De ervaringen waren teleurstellend. De mensen leefden zedelozer dan ze hadden verwacht, er was een taalbarrière en de mensen kwamen niet tot verandering. Wat moet je zeggen als een project eigenlijk op niets uit lijkt te lopen? Haggaï mag positieve woorden spreken, omdat de joden gehoorzamen aan de opdracht om de tempel te herbouwen. Het was niet hún project, maar Gods project. Voor de tweede keer klinkt het: “Wees niet bang” en “Ik ben met u”. God heeft een plan met de tempel: de volken zullen naar de tempel komen, vers 8. En: God zal komen in Zijn heerlijkheid, net als in de tijd van de tabernakel en de tempel van Salomo. 

De heidenen zullen dus komen, maar waarom precies? Vers 8 geeft een antwoord, maar het is niet zo makkelijk te begrijpen. Ik noem een aantal interpretaties van dit vers. Er staat letterlijk dat de ‘schatten van al de volken komen’. Het wordt vaak uitgelegd als de eerste komst van de Messias, Hij is de ‘schat’, het ‘verlangen’ of de ‘wens’ van de volken. Omdat het gaat over al de volken, zegt kerkvader Augustinus dat het gaat over de tweede komst van Christus. Weer een andere uitleg is dat kostbare spullen van de heidenen als eerbetoon naar de tempel zullen worden gestuurd, net zoals Jezus bij Zijn geboorte goud, wierook en mirre kreeg. Een vierde uitleg lijkt het meest passend. De joden zien het niet meer zitten om aan de tempel verder te bouwen, maar God zal voorzien in de benodigde goederen, de schatten. God zet de volken ertoe aan om de kostbaarheden voor de tempel te leveren. 

De joden maakten zich zorgen of de tempel wel mooi zou worden. Het goede nieuws is dat God erbij zal zijn als de tempel herbouwd wordt en dat Hij zal komen in heerlijkheid als de tempel klaar is. Het gaat om God Zelf. Zijn aanwezigheid is veel meer waard dan hoogstaande architectuur en kostbare materialen. Om dat te onderstrepen belooft God dat de heerlijkheid van deze tempel groter zal zijn dan die van de tempel van Salomo.

Iets minder dan twee maanden later spreekt de profeet opnieuw. Deze keer over heiligheid en reinheid. Het volk dat het lange tijd zonder tempel heeft moeten doen, krijgt weer onderwijs in de basisprincipes van heiligheid en reinheid. Heiligheid is niet door een priester over te dragen op een voorwerp. Het unieke aan de situatie is dat de priesters mochten oordelen over (on)reinheid. Haggaï keurt dit niet af, maar geeft wel instructies. 

De vorige profetie van Haggaï was vooral bemoedigend. Deze keer is het een confronterende boodschap. Alleen werken aan de tempel is niet voldoende, hetzelfde geldt voor het opvolgen van de reinheidswetten. Het werk moet met een zuiver hart gebeuren, daarom is wat de mensen aanbieden onrein. De onreinheid van de mensen wordt doorgegeven aan de dingen die zij offeren. De profeet herinnert de joden aan de misoogsten die er waren vanwege hun verwaarlozing van de tempel. Vallen ze nu al zo snel weer terug in de zonde?

De laatste profetie van de profeet is ook de kortste. Het is een krachtige boodschap: er zal een nieuwe leider opstaan in de lijn van koning David. Met die persoon wordt in eerste instantie Zerubbabel, de landvoogd van Juda, bedoeld. God gaat verder met het koningschap van David. Ook de ballingschap kan daar geen einde aan maken. Zerubbabel, geen koning, maar landvoogd, is als de koninklijke zegelring. Hiermee werden koninklijke bevelen en documenten bekrachtigd. Door middel van hem gaat God Zijn volk regeren. De grote woorden van redding en voorspoed, maar ook van oordeel over de volken, worden in het leven van Zerubbabel maar gedeeltelijk realiteit. Hij is een voorproefje van de grote Zerubbabel, Jezus Christus. Ook Hij is, om bij het beeld van een zegelring te blijven, de bevestiging van Gods woorden. Als Christus ons leven stempelt, ziet God ons als rein en heilig.

Share by: