Augustinus

Gebed is 'geven wat wij ontvangen hebben'


Augustinus heeft diepgaand nagedacht en gemediteerd over het gebed. Volgens Augustinus is de mens rusteloos vanwege de eigen zonden en de afhankelijkheid van de Schepper. De mens draagt het beeld van God in het hart en daarom moet de mens zich aan God teruggeven. In het gebed spreken wij met God en tot God. God heeft ons lief en wacht op ons antwoord. God neemt het initiatief en leert ons bidden. (1) Volgens Van Bavel betekent het ‘aanroepen’ van God bij Augustinus ‘inroepen’ van God (invocatio). In het gebed wordt God het hart binnengeroepen. Zo bieden wij het hart aan als woning voor God. (2) Wij zijn ons hele leven bezig onszelf op te bouwen als tempel van God. Tegelijk maakt God in ons een tempel voor Zichzelf. (3) God ontvangt in het gebed wat Hij Zelf gegeven heeft. God luistert in het gebed in zekere zin naar Zijn eigen stem. Om die bijzondere omgang met God te kennen is reiniging van zonden nodig en inkeer in jezelf. De mens moet beseffen dat hij dwaalt zonder God. We moeten terug naar het besef een beelddrager van God te zijn. Dan wil God ons hart bewerken en ordenen, dat is tot rust brengen. Om te kunnen bidden is stilte nodig, niet alleen letterlijk, een plek zonder lawaai, maar ook de geestelijke stilte in het hart door concentratie op God die uitloopt op volledige aandacht voor de ene God.

Verlangen naar God


Augustinus merkt op dat de mens vaak gedreven wordt door verlangens. (4) In het gebed moet ons hart naar God verlangen. Het is moeilijk te verlangen naar dingen die niet zichtbaar zijn, zoals geloof, hoop en liefde. Het verlangen naar God moet branden, vurig zijn, en steeds groeien. Het verlangen en de liefde zorgen voor vereenzelviging, zodat een mens in zekere zin wordt waar hij naar verlangt. Bidden met het hart is belangrijker dan de woorden die bij het gebed worden uitgesproken. (5) We kunnen ook zonder woorden bidden, het gaat om de roep van het hart. Verder moet ons leven passen bij ons gebed. Niet alleen het hart roept, het leven doet dat ook. We moeten werken van rechtvaardigheid doen, zoals wereldse genietingen afwijzen, armen en noodlijdenden helpen. Vasten en geld geven aan de armen zijn de vleugels van het gebed. Verder geeft Augustinus niet veel aandacht aan de houding tijdens het gebed, maar deze is niet onbelangrijk, want onze houding kan voor onszelf een opwekking zijn om vuriger en nederiger te bidden en smeken. Met opgeheven handen bidden verwijst naar de uitgestrekte handen van Christus aan het kruis en het uitstrekken om de naaste te helpen. In Augustinus’ tijd maakten mensen soms een kruis op hun voorhoofd, maar Augustinus waarschuwt tegen oppervlakkig gebruik hiervan.

Lofgebeden


Volgens Augustinus zijn de twee meest voorkomende gebeden lofgebeden en smeekgebeden. (6) De aanbidding is geen vorm van gebed, maar de basis ervan. Het hoort bij het gehoorzamen van het gebod: U zult geen andere goden aanbidden. God loven betekent het goede en waardevolle van Hem erkennen en ermee instemmen in gebed. Ook in de belijdenis van onze zonden loven wij God, omdat wij niet wanhopig zijn, maar Hem erkennen als God en Heer, die barmhartig is. Het loven van God op aarde is niet wezenlijk anders dan in de hemel. Je zou kunnen zeggen dat het op aarde vele lofzangen zijn en in de hemel één lofzang. Wij loven God nu om ons te oefenen voor het eeuwige leven. Wij hebben niets om aan God te offeren , maar dat wij het willen is voor God genoeg, want Hij wil ons hart. Zonder hoogmoedig te worden, kunnen we zeggen dat wij onszelf loven, omdat wij Zijn werken loven en wij zijn een werk van God. Het loven is een gave van God, want Hij laat ons Zijn schoonheid zien. 

Smeekgebeden


In de praktijk bestaat het gebed vaak grotendeels uit vragen, smeekbeden. (7) Augustinus wijst de mensen erop dat dat niet verkeerd is, maar dat we uiteindelijk wel moeten leren om de komst van God Zelf te vragen. Wij mogen om alle aardse dingen vragen, als het maar het leven met God als doel heeft. Tijdelijke goederen kunnen een verschillende uitwerking hebben, goed en slecht. Het gaat om de manier waarop ze gebruikt worden. Immers, wie veel geniet van aardse dingen, vergeet al snel God, daarom is bezonnenheid en matigheid gepast. In verband met de val van Rome gaat Augustinus in op de onverhoorde gebeden. De redenen dat wij ondanks Gods goedheid toch veel tekort kunnen komen, is om onze hoogmoed tegen te gaan, ons te beproeven en om boete te doen voor de zonden. Als wij God om iets goeds vragen en Hij geeft het niet, moeten we niet moedeloos worden, net als Job die God trouw bleef ondanks tegenslag. Wij moeten niet als de ongelovigen alleen om aardse dingen vragen, maar om de eeuwige. Uiteindelijk mogen wij om God Zelf vragen. Hij wil Zichzelf geven en als wij om minder vragen beledigen wij Hem daarmee.
Deze tekst is gebaseerd op het boek: T.J. van Bavel OSA. Als je hart bidt…: Augustinus’ leer over het gebed. Leuven: Augustijns historisch instituut, 1996. 
1. pagina 3-9; 2. p. 23, 24; 3. p. 31-42; 4 p. 45-50; 5. p. 62-69; 6. p. 71-85; 7. p. 107-121.
Share by: