Leviticus

Leviticus

Leviticus 1



In 2016 kwam de Russische soldaat Alexander Prokhorenko in de problemen. Hij streed aan de Russische kant tegen de opkomst van ISIS. Zijn specifieke en levensgevaarlijke taak was om plekken te verkennen waar de Russische luchtmacht effectief zou kunnen bombarderen. Een tijd ging het goed, tot hij in de buurt van Palmyra omsingeld werd door ISIS-strijders. Op dat moment deed hij aan zijn commandant een heel opmerkelijk verzoek: hij wilde niet dat hij en zijn uniform, symbool voor de macht van Rusland, vernederd zouden worden door de vijand. Daarom wilde hij dat de luchtmacht waar hij verkennend werk deed, in actie kwam en in zijn buurt bombardeerde. Hij wist dat hij daarbij zou omkomen, maar hij zou daarmee ook zijn vijanden meenemen in de dood. Zijn commandant accepteerde zijn verzoek en zo heeft deze soldaat met zijn eigen leven eraan bijgedragen dat de opmars van ISIS werd tegengehouden.


De eerste hoofdstukken van Leviticus gaan over het brengen van offers. In de eerste 6 hoofdstukken worden vijf soorten offers genoemd: brandoffer, graanoffer, vredeoffer, zondoffer en schuldoffer. Voor de gemeente van Jezus Christus lijken deze offers en de wetten in Leviticus misschien niet zo relevant, omdat Jezus het offer is waardoor de andere offers, het zijn voornamelijk dieren die geofferd worden, niet meer nodig zijn. Toch is Leviticus belangrijk. Je moet het eigenlijk omdraaien: om het offer van Christus te begrijpen, heb je kennis van de offers nodig. Je begrijpt anders niet waarom Jezus moest sterven en wat de breedte en diepte van Zijn offer is. In het Bijbelboek Leviticus gaat het ook over reinheidswetten, hoofdstuk 11-15, heiligheidswetten, hoofdstuk 18-22, en wetten over de heilige dagen, de feestdagen, hoofdstuk 23-25. Ook hiervoor geldt dat de wetten helpen om te begrijpen wat het inhoud om als christen rein en heilig te leven. In het Nieuwe Testament gaat het regelmatig over een rein en heilig leven. Daarvoor is dus kennis van Leviticus nodig.


Sommige wetten in Leviticus zijn erg gedetailleerd en staan ver van ons dagelijks leven af. Het is ook in de eerste plaats geschreven aan het volk Israël in de woestijn dat moet zien te overleven onderweg naar Kanaän. Er liggen veel gevaren op de loer en het is niet makkelijk om als volk van God te leven. Het scheelde niet veel of het volk was er niet meer geweest. In Exodus lees je hoe God het volk na de zonde van het gouden kalf uit wilde roeien. Ze waren niet in staat om als volk heilig te leven. We mogen deze wetten, ook als ze soms ver van onze beleving af staan, ook lezen als een beproeving van God, als een test om te zien of het volk God trouw is. God vraagt het volk Zijn geboden te houden en daarmee vraagt Hij of ze Hem willen vertrouwen. God weet wat het beste is, Hij heeft de mens gemaakt, maar vertrouwt de mens ook op God en Zijn opdrachten? Het houden van de wet heeft dus ook alles te maken met geloof.


Centraal in het Bijbelboek Leviticus staat hoofdstuk 16 over de Grote Verzoendag, Jom Kippoer, de belangrijkste dag op de joodse kalender. Verzoening, kippoer, komt van het Hebreeuwse kafar. We komen het ook tegen in het eerste hoofdstuk. In hoofdstuk 1 wordt beschreven hoe een brandoffer gebracht moet worden. Het is een feitelijke beschrijving van wat er geofferd mag worden en op welke manier. Bij het brengen van een brandoffer moet de Israëliet zijn hand op de kop van het dier leggen, zodat er voor hem verzoening wordt gedaan. Met andere woorden: de schuld van de mens gaat over op het dier. De mens leeft zo weer in vrede met God. God is niet meer toornig op de mens. Het woord voor verzoening komt ook voor in de Hebreeuwse woorden voor ‘pek’ of ‘asfalt’ en het werkwoord ‘insmeren’. Noach moest toen hij de ark gebouwd had, deze insmeren met pek zodat de boot waterdicht zou zijn. Verzoenen heeft dus te maken met ‘bedekken’. Verder komt het Hebreeuwse woord voor verzoening, kippoer, voor in de woorden voor ‘vrijkopen’ of ‘omkopen’. Er wordt dan een bepaald bedrag betaald om iets of iemand te kopen of in vrijheid te brengen. Er kan ook een link gelegd worden tussen kippoer en het Akkadische kuppuru, dat ‘afvegen’, ‘schoonvegen’ of ‘schoonmaken’ betekent.


Het brandoffer kon bestaan uit (klein)vee - een rund, schaap of geit - of een vogel. De Israëlieten mogen niet iets geven waar ze toch al vanaf wilden, een zwak dier, maar het moet een dier zijn zonder gebrek, vers 3 en 10. Een belangrijk element van het offer is het bloed van het dier dat gesprenkeld wordt bij het altaar. Het bloed staat symbool voor het leven van het dier. De huid moet van het dier worden afgestroopt en in stukken verdeeld en de ingewanden en poten moeten worden gewassen. Dan moet het dier verbrand worden. In vers 9 wordt het ook een vuuroffer genoemd, maar dat is niet zozeer bedoeld als de naam van het offer, maar geeft aan dat God het offer door het vuur aanneemt. Het offer wordt geaccepteerd en het is een aangename geur. Dit wordt in de Bijbel vaak van een brandoffer gezegd, zoals bij Noach die na de zondvloed offert. God neemt het offer aan, het is aangenaam voor Hem en dan belooft Hij de aarde niet opnieuw met een zondvloed te straffen, Genesis 9:21.


De Russische soldaat Alexander betaalde met zijn leven de prijs voor de vrijheid van de inwoners van Palmyra. Je zou kunnen zeggen dat hij zichzelf, net als het brandoffer in Leviticus 1, helemaal gaf. Het brandoffer moest helemaal verbrand worden. Van de andere offers mochten de priesters of de Israëliet een deel opeten, maar het brandoffer was in zijn geheel voor God. Jezus Christus heeft Zichzelf ook als een brandoffer gegeven. Hij deed het net als de soldaat vrijwillig, uit liefde voor de mensen. Hij wist dat dit de enige manier was om de mensen met God te verzoenen. Zoals de inwoners van Palmyra hun vrijheid kregen door het mensenoffer, zo krijgt een mens de vrijheid om als kind van de Vader te leven. De macht van de vijand, de duivel, wordt verbroken. De Russische soldaat nam ISIS-strijders mee in zijn dood. Zo heeft Christus ook met Zijn dood de duivel verslagen.

Leviticus 2



Leviticus 2 gaat over het tweede offer, het graanoffer. Het eerste offer, het brandoffer, zorgde voor de verzoening tussen de mens en God. Het graanoffer of spijsoffer is een uiting van toewijding aan God. Soms volgde het graanoffer direct op het brandoffer, maar het kon ook los geofferd worden, zoals bij de offers van de eerste opbrengst van de oogst. Het moest een zuiver offer zijn met zuivere ingrediënten: graan, olie en wierook. Het mocht ongebakken of gebakken worden geofferd. Verder mochten de priesters een deel van het offer eten. Priesters hadden geen eigen stuk land. Zij werkten in dienst van God en mochten daarom van de meeste offers eten.


In vers 1 staat de naam van het offer, een graanoffer of spijsoffer. In het Hebreeuws staat er eigenlijk geen ‘graan’ of ‘spijs’, maar gewoon ‘geschenk’ of ‘gave’. Het offer heeft geen bijzondere naam, het is eenvoudigweg een geschenk. We noemen het een graanoffer omdat het belangrijkste onderdeel van het offer graan is. Dit woord voor ‘geschenk’ komt bijvoorbeeld ook voor bij Jakob die zijn broer Ezau weer ontmoet en zich met hem verzoent. Dan geeft Jakob ‘geschenken’. Geschenken kunnen ook als doel hebben om eer te bewijzen, zoals bij koning Salomo die veel geschenken kreeg van andere koningen.


Dit offer heeft dus eigenlijk geen speciale naam. Van een beetje meel en olie kon een klein brood gebakken worden om aan God te geven. In 1 Koningen 17 gaat de profeet Elia naar Zarfath en vraagt aan een arme weduwe ook om een geschenk. Hij is door God gestuurd. Hij wil wat brood van haar, omdat hij niets meer te eten heeft. Er is op dat moment hongersnood in het land. Het is het laatste beetje meel en olie dat deze vrouw heeft, dus het wordt een kostbaar geschenk. Elia vraagt dit aan de vrouw, maar eigenlijk vraagt God het ook aan deze vrouw. God vraagt om op Hem te vertrouwen. De vrouw moet letterlijk alles uit handen geven. Bij het geven van een offer of een geschenk mogen wij niet alleen een deel van ons bezit geven, maar het is een uiting van onze afhankelijkheid van en vertrouwen op God. Het doel is niet een stukje van ons bezit te geven, maar om God een nederig hart aan te bieden.


De drie ingrediënten van het graanoffer zijn: meel, olie en wierook. Het geven van meel afkomstig van graan of gerst is een uiting van de erkenning dat God de opbrengst van het land geeft. Daarom moet ook de eerste opbrengst van het land aan God geofferd worden, vers 12. Het geven van de eerste opbrengst van het land is een feestelijk begin van een nieuwe periode. God heeft opnieuw voor Zijn volk gezorgd en het volk mag van de opbrengst genieten. Olie is niet alleen noodzakelijk om brood te kunnen bakken, het wordt ook gebruikt om voorwerpen of mensen te heiligen, zoals de voorwerpen in de tabernakel en de priesters. Zo wordt door de olie het offer geheiligd voor God. Olie staat in de Bijbel ook voor blijdschap. Het brengen van een offer is een uiting van blijdschap. De wierook maakt het aangenaam voor God, zoals in de tabernakel ook wierook brandde op het reukofferaltaar in het heilige.


Eén van de onderdelen of ingrediënten van het graanoffer is zout, vers 13. Tegenwoordig hebben wij allerlei mogelijkheden om voedsel langer houdbaar te maken, te conserveren. In de tijd van Mozes werd dat gedaan met zout. Zout gaat bederf tegen. Daarom mag er ook geen zuurdeeg aan toegevoegd worden, vers 11. Zuurdeeg zorgt namelijk voor een proces van bederven. Ook mag er geen honing of vruchtenstroop aan toegevoegd worden. Met honing wordt niet alleen honing van een bij bedoeld, maar ook de stroop van vruchten, dus vruchtenstroop. Dit zorgt voor gisting en dat is een vorm van rotting. Het zout zorgt ervoor dat iets langer mee gaat. Het staat daarom voor de trouw van God. In Numeri 18:19 wordt ‘zout’ in verband gebracht met het verbond. God spreekt daar tot Aäron en de priesters. Gods eeuwigdurende verbond is met zout bekrachtigd. Numeri 18 gaat over een verbond en niet over een offer, maar het verbond en het brengen van een offer heeft alles met elkaar te maken. Bij het sluiten van een verbond kon een offer worden gebracht, zoals bij God en Abraham in Genesis 15. Als de Israëlieten een offer brachten, bijvoorbeeld een graanoffer, dan deden ze dat vanuit het besef dat zij een verbond met God hadden. Door zout toe te voegen aan het offer, lieten ze zien dat ze trouw wilden zijn en blijven aan het verbond.



In het hindoeïsme hebben mensen huisgoden waar ze elke dag voor zorgen. Ze behandelen deze goden als mensen die allerlei behoeften hebben, zoals eten en drinken. Hun godsdienst bestaat dus onder andere uit het verzorgen van hun goden. Ook in het Oude Nabije Oosten in de tijd van Mozes werd er heel menselijk over goden gedacht. De God van Israël is uiteraard heel anders. Hij wil niet afgebeeld worden, zodat mensen denken dat Hij er zo uit ziet. God is hoogverheven en Hij heeft niets nodig. Toch gebeurt het dienen en eren van de God van Israël soms op een menselijk manier. In de tabernakel staat bijvoorbeeld de tafel met de toonbroden. De priesters bieden God als het ware het voedsel aan. Tegelijk verwijzen de broden ook naar Gods trouw om voor het volk te zorgen door het elke dag manna te geven. Ook is er reukwerk voor God. En de offers van Leviticus worden ook aan God aangeboden. Het is niet zo dat God het nodig heeft, maar het is wel een manier waarop de mensen met God kunnen communiceren. 

Leviticus 3



Bij speciale gelegenheden kunnen zakenrelaties of personeelsleden een relatiegeschenk krijgen. Dergelijke geschenken hebben meestal de opdruk van het logo van het bedrijf of de instelling. Het kan een blijk van waardering zijn of een middel om de naamsbekendheid te vergroten. Het geven van geschenken om de relatie te versterken is een heel oud gebruik. Het volk Israël heeft volgens Leviticus 3 de mogelijkheid om een soort relatiegeschenk te geven, een vredeoffer of dankoffer. In de boeken van Mozes worden drie speciale gelegenheden genoemd voor zo’n geschenk of offer, namelijk op het Wekenfeest, dat is het oogstfeest, bij het nazireeërschap en bij de inwijding van de priesters. Dat waren niet de enige momenten voor het vredeoffer, maar wel de vastgelegde momenten. Het brengen van een offer gebeurt namelijk op basis van het verbond, de relatie die God heeft met Zijn volk. Het bloed van het offerdier zou je het logo, het kenmerkende aan het geschenk en het kenmerkende aan het offer kunnen noemen. God ziet dat het dier geslacht wordt en dat het bloed gesprenkeld wordt. Het bloed geeft aan dat een mens alleen iets kan geven omdat er verzoening door bloed heeft plaatsgevonden.


Het derde offer dat in Leviticus beschreven wordt is dus het vredeoffer. Voor ‘vrede’ staat er het bekende woord ‘shalom’. Joden en ook Arabieren groeten elkaar met ‘shalom’ of ‘salam’. Het is een teken van verbondenheid. Bij het vredeoffer erkent degene die het offer brengt verbondenheid met God. In het Engels wordt het daarom ook wel een offer van ‘fellowship’ genoemd. Het derde offer lijkt op het eerste offer, het brandoffer. De Israëliet moet het rund of lam bij de ingang van de tabernakel brengen. Bij het slachten legt hij zijn handen op de kop van het dier en de priester moet het bloed rond het altaar sprenkelen. Het brandoffer is wel anders, omdat het helemaal verbrand moet worden terwijl bij het vredeoffer de priesters en de Israëlieten ook mogen eten. Om die reden kan een vogel wel een brandoffer zijn, maar geen vredeoffer, omdat het te klein is.

In het Oude Testament heeft ‘God danken’ te maken met het denken aan Gods daden, Zijn verlossende optreden. In Psalm 107 worden allerlei situaties beschreven waarin God mensen uit de problemen gered heeft. In de psalm komt daarom herhaaldelijk de oproep voor om God te loven om Zijn trouw en goedheid. In vers 22 wordt eraan toegevoegd dat het gepast is om uit dankbaarheid te offeren. Wie wel eens ervaren heeft door God geholpen te zijn toen het er slecht voorstond, kan deze psalm goed aanvoelen.


Bij beide offers moet er dus bloed gesprenkeld worden als uiting dat de mens vergeving nodig heeft, ook als het om een feestelijk offer gaat. Bij een feest, zoals een verjaardag, denken wij aan opgewektheid, vreugde. Bij het feestelijke vredeoffer is er ook aandacht voor vergeving. Het is geen oppervlakkige blijheid. In het jodendom is de verbinding tussen enerzijds feest en anderzijds vergeving en bezinning heel normaal. Voorafgaand aan het Wekenfeest, het feest van de oogst, waarbij onder andere het vredeoffer gebracht werd, was er een nacht was studie in de wet. De joden denken bij het Wekenfeest aan het ontvangen van de wet. Het kennen van de wet, de regels om als volk van God te leven, geeft een diepe blijdschap. Ook voor christenen is het goed om de verbinding tussen feest en de diepe betekenis van Gods vergeving vast te houden. Dat geldt voor de kerkelijke feestdagen, maar ook voor persoonlijke feestdagen.


Het vredeoffer is het derde offer dat in Leviticus genoemd wordt. Het eerste was het brandoffer. Het tweede offer, het graanoffer, volgde soms op het brandoffer. Ook het vredeoffer volgt op het brandoffer. In vers 5 staat dat het vredeoffer bovenop het brandoffer gebracht werd. Met dit brandoffer wordt waarschijnlijk het dagelijkse offer bedoeld. De priesters moesten elke morgen en avond een lam offeren. Het brandoffer werd helemaal verbrand als teken van toewijding en overgave. Zoals het dier wordt overgegeven aan de vlammen, zo geeft de mens zich over aan God. Het brandoffer is ook het offer van verzoening. Zo blijkt dus ook hieruit dat de dank aan God gegeven kan worden, letterlijk, op basis van de verzoening. Dat heeft een grote betekenis, want dat wil zeggen dat iemand God eigenlijk niet kan danken als hij zich niet eerst met God verzoend heeft.



Het vredeoffer is bedoeld om de relatie met God te versterken en de waarde van het verbond te onderstrepen. Het gezamenlijk eten zorgt daarvoor. De mensen geven het offer als voedsel aan God, vers 16. De mensen mogen er ook van eten, maar niet van het bloed en het vet. Het eten van bloed blijkt uit modern onderzoek slecht voor de gezondheid te kunnen zijn. Verder is het bloed symbool voor het leven en wordt het gebruikt om verzoening te doen. Het bloed van het dier vloeit, in plaats van het bloed van de mens. Het vet mag niet gegeten worden, omdat het vet het beste is van het offer. Dat een dier vet is, wil zeggen dat het gezond is en voldoende voedsel heeft gekregen. In Genesis 45 gaat het over ‘het vette van het land’. Jozef is dan in Egypte onderkoning geworden en mag zijn familie het beste van het land geven. Het vette geeft de overvloed aan. Door het vet van het offerdier aan God te geven, laat iemand merken dat hij God het beste wil geven dat beschikbaar is. Het offerdier moest sowieso zonder een gebrek zijn, vers 1 en 6. De vraag is wat wij over hebben voor God. Geven wij God de restjes van onze tijd en aandacht of het beste ervan? Uiteindelijk wil God niets van ons hebben, behalve ons hart. Ons hart kunnen wij het beste geven door het in nederigheid te geven, in het besef dat het gebracht wordt bovenop het brandoffer dat gebracht is, het Lam van God dat de zonden van de wereld gedragen heeft.

Leviticus 4



Het Bijbelboek Leviticus heet in de joodse Bijbel ‘en Hij riep’. Bij de boeken van Mozes vormen de eerste woorden de naam van het Bijbelboek. In het eerste vers van Leviticus staat dat de Heere Mozes riep en tot hem sprak. In Leviticus 4:1 staat opnieuw dat de Heere met Mozes sprak. Er begint in hoofdstuk 4 een nieuw gedeelte. In de eerste drie hoofdstukken ging het over vrijwillige offers: het brandoffer, als een offer van toewijding of om God te smeken, het graanoffer en het vredeoffer. Vanaf hoofdstuk vier gaat het over offers die gebracht moeten worden als iemand Gods geboden overtreden heeft. Er moet dan een zondoffer of reinigingsoffer gebracht worden. Bij de eerste drie offers in Leviticus gaat het er vooral om dat het offer op de juiste manier gebracht wordt. Bij het offer vanwege de zonde gaat het ook om de reden waarom het offer gebracht moet worden, dus wat eraan vooraf is gegaan. Het eerste vers maakt duidelijk dat het gaat om onopzettelijke overtredingen. Daarvoor moet verzoening gedaan worden. De beschrijving van deze offers is anders dan de vorige, omdat het hier beschreven wordt aan de hand van de persoon of personen die het offer brengen: eerst de priester, dan het volk met de oudsten als vertegenwoordigers, dan één van de leiders en dan de individuele Israëliet. De persoon met de grootste verantwoordelijkheid, de priester, moet een groter offer brengen dan de individuele Israëliet. Een priester moet een jonge stier offeren en de Israëliet een geit of een lam.


In Leviticus 4 gaat het over situaties waarbij een offer gebracht moet worden. Het gaat om ‘onopzettelijke fouten’. Wij verstaan normaal gesproken onder ‘onopzettelijk’ iets wat niet doelbewust gebeurt of door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg. Iemand kan bijvoorbeeld een ander ernstig verwonden door onoplettendheid. Dit is dan niet bewust gedaan. Toch kan er een straf op volgen. We zeggen dan dat iemand wel schuld heeft, maar dat er geen opzet was. Het is niet altijd makkelijk te zeggen wanneer er opzet in het spel is. Zelfs als iemand met zijn snelle Porsche veel te hard rijdt, daarbij inhaalt en door rood rijdt en uiteindelijk een ongeluk veroorzaakt met vijf slachtoffers, dan is er geen opzet. Het is niet zijn bedoeling een ongeluk te veroorzaken, want hij zou daar zelf ook bij om kunnen komen. Het zit wel dicht tegen opzet aan en daarom wordt er over bewuste schuld gesproken. Een bekend voorbeeld onder juristen waarbij wel sprake is van opzet, is van Thomas van Bremerhaven, die als eigenaar van een rederij een van zijn schepen wilde opblazen om geld van zijn verzekering te kunnen opstrijken. Dat er bij de ontploffing mensen op het schip zouden omkomen, vond hij niet erg genoeg om het daarvoor te laten. Er was dus geen directe opzet om mensen te doden, maar het zou wel met zekerheid gebeuren.


In de wet van Mozes gaat het soms ook over de grens tussen schuld zonder opzet en opzettelijke schuld. In Exodus 21 staat het voorbeeld van iemand die sterft doordat hij hard gestoten is door een rund. De eigenaar wordt gestraft doordat zijn dier gestenigd moet worden. Als de eigenaar wist dat het dier stotig was en iemand sterft door het dier, dan moet de eigenaar ter dood gebracht worden.


Wanneer iemand opzettelijk de fout in gaat, is er volgens de Bijbel geen vergeving mogelijk. In het Nieuwe Testament geldt dat net zo goed als in het Oude Testament. In Hebreeën 10 staat dat er geen vergeving is voor wie willens en wetens zondigt nadat hij tot geloof gekomen is. Dat is heftige taal, want wie kan dan ooit de hemel bereiken? Ieder mens blijft toch Gods geboden overtreden en daar zit voor ons gevoel vaak wel opzet bij. Uit het verband van de tekst blijkt dat het ‘willens en wetens’ gaat om een bijzondere situatie. Uiteraard gaat de Hebreeënschrijver er vanuit dat velen het geloof niet verliezen.


Als God net zo streng zou oordelen als wij over schuld en opzet, dan zou misschien niemand zalig worden. Zeker als wij over anderen oordelen, vinden we al snel dat er opzet in het spel is. Maar ieder mens die God heeft leren kennen en bij het volk van God mag horen, weet dat de zonden vaak zo makkelijk gedaan zijn. Je weet ergens wel dat het niet goed is en toch doe je het weer. Je voelt je tekortschieten en te hypocriet om er vergeving voor te vragen. Gelukkig noemt de Bijbel maar één voorbeeld waarbij God een mens niet meer onder ogen wil komen en dat is bij de zonde tegen de Heilige Geest. Dat bedoelt de schrijver van Hebreeën met ‘willens en wetens’ zondigen. Dat is het verachten van Christus, het vertrappen van Zijn bloed en het bewust beledigen van de Heilige Geest. Het is een groot wonder dat God in al de andere gevallen wel open staat voor verzoening en vergeving. Hij is ruimhartig, geduldig, barmhartig en genadig.



In Leviticus 4 komen we steeds de woorden vergeving en verzoening bij elkaar tegen. Deze combinatie komt in het Oude Testament verder bijna niet voor. De priester doet verzoening en de zonde wordt vergeven. Bij een jonge stier als offerdier wordt een deel verbrand op het altaar en het meeste van het dier moet buiten het kamp van de Israëlieten verbrand worden. Symbolisch moeten de zonden weg bij de mensen. God wil vergeven, maar daar hoort bij dat de zonden uit het kamp verwijderd worden. Ook staat er dat het een zondoffer of reinigingsoffer voor de Heere is, vers 21. Het woord voor zondoffer komt van het werkwoord zondigen, maar in deze vorm betekent het reinigen. In Psalm 51, een boetpsalm, komt dit ook voor: ‘reinig mij’, psalm 51:9, of ‘ontzondig mij’. God wil dat wij rein, schoon, zijn en niet vervuild door de zonden. En wie rein is moet niet weer terugkeren naar de plaats die hem vuil maakt.

Leviticus 5



Leviticus 5 sluit aan bij Leviticus 4 over de overtredingen die onopzettelijk begaan worden. In hoofdstuk 4 kwam aan de orde wie er dan een offer moeten brengen: de priester, de oudsten als vertegenwoordigers van het volk, één van de leiders en de individuele Israëliet. Daarbij werd uitgelegd welke dier er geofferd moest worden en op welke manier. Hoofdstuk 5:1-4 behandelen een aantal specifieke gevallen die iets afwijken van de gevallen in hoofdstuk 4. In de verzen 5-6 wordt dit samengevat. Iemand komt erachter dat hij of zij een tijd geleden een fout begaan heeft. Door het offer kan de priester verzoening doen en kan de persoon vergeving krijgen. De vier gevallen gaan over het zweren van een eed en het aanraken van een onrein mens of dier. Het aanraken van een mens of dier wordt in Leviticus 13 uitgelegd. De tekst heeft een opvallende structuur: het begint en eindigt met een geval over de eed en daar tussenin staan twee voorbeelden over het aanraken van een onreine, een zogeheten chiastische structuur.


In vers 1 gaat het over nalatigheid van een getuige bij een rechtszaak. Het niet afleggen van een getuigenis werd gezien als het breken van een eed, omdat er bij de rechtszaak een oproep gedaan wordt aan alle getuigen om te komen en te spreken. In Europa wordt het zwijgrecht gerespecteerd, maar toch heeft dat soms nadelige gevolgen. Een rechter mag het zwijgen van een verdachte laten meewegen in zijn oordeel. Het kan de druppel zijn die de emmer doet overlopen. Verder, als een getuige toch na verloop van tijd besluit te spreken, is dat een minder betrouwbaar getuigenis, omdat hij in de loop van het proces beïnvloed kan zijn. In de joodse traditie wordt voor 30 dagen een ban over iemand uitgesproken als hij weigert om de eed te zweren en getuigenis af te leggen. Als iemand blijft weigeren, kan hij zelfs worden gegeseld. Deze persoon wordt verantwoordelijk gehouden. Hij draagt zijn eigen ongerechtigheid, maar er is dus de gelegenheid om in dat geval een reinigingsoffer te brengen.


Iemand kan een fout begaan en er pas veel later achter komen hoe verkeerd het was. De zonde heeft hem verontreinigd, maar hij merkt het zelf nog niet. Een bekend voorbeeld is dat van koning David die de vrouw van een ander heeft afgepakt. De profeet Nathan confronteert hem er later mee en opent David de ogen voor de omvang van het kwaad dat hij gedaan heeft. God is zo genadig om toch de zonden te vergeven, ook al blijven mensen er lang mee rondlopen. Het is niet bepaald aangenaam om met je fouten uit het verleden te worden geconfronteerd, maar het is wel heilzaam om het onder ogen te komen en bij God in gebed te brengen. In vers 2 en 3 staan twee gevallen waarbij mensen verontreinigd zijn geworden, terwijl ze het niet in de gaten hebben. Toch zijn ze schuldig. De schuld lost niet in de loop van de tijd op en je kunt er ook niet zomaar mee wegkomen. Daar kwamen ook twee vrouwen achter bij een winkeldiefstal. Ze hadden een trui gestolen. Nadat het ontdekt was, boden ze spontaan aan om de trui als nog te betalen, maar toen kregen ze te horen dat het zo niet werkt. Ze kregen onder andere een winkelverbod van een jaar. Ook God neemt de zonden serieus, al denken wij vaak dat het wel mee valt. Hierin ligt een oproep om goed naar je geweten te luisteren.


In vers 4 gaat het over de fout om ondoordacht te zweren. Wie zijn beloften niet nakomt, is immers schuldig, omdat bij een eedformule de Naam van God betrokken is. In 1 Samuël 14 zweert koning Saul dat God hem wat aan mag doen als zijn zoon Jonathan niet gedood zal worden. Saul had ieder vervloekt die voor de avond nog zou eten, omdat hij zich eerst aan de vijand wilde wreken. Jonathan had dat niet gehoord en had honing gegeten. Saul wil toch dat Jonathan gedood wordt, maar het volk weet Saul om te praten. Jonathan had het volk juist verlost en dat zou een bizarre straf zijn. In psalm 141 staat daarom het gebed, dat voor ieder mens toepasselijk is, of God onze mond en onze lippen wil bewaken, zodat wij geen ondoordachte of verkeerde dingen zeggen.


Het middelste deel van het hoofdstuk, vers 7-13, gaat in op de vraag wat iemand moet doen als hij te arm is om een offer te brengen. In de wetten van Mozes valt het op dat er steeds rekening wordt gehouden met de kwetsbaren en armen in de samenleving. God heeft een zwak voor de mensen aan de rand van samenleving. Hij komt de armere Israëliet tegemoet door de mogelijkheid te bieden om een kleiner offerdier aan te bieden als zondoffer, twee duiven en als ook dat teveel gevraagd is, een bepaalde hoeveelheid meelbloem. Niemand zal kunnen zeggen dat er voor hem of haar geen vergeving mogelijk is. Bij het offer dat Jezus bracht, geldt dat al helemaal. Door Jezus’ kruisdood hoeven wij zelfs geen meelbloem meer aan te bieden. Zijn offer maakt onze offers overbodig en is tegelijk enorm kostbaar. Het kostbaarste offer van de zondoffers was een jonge stier, in het geval dat de priester of het volk zondigde. Het offer van de Zoon van God overtreft het offer van een jonge stier natuurlijk veruit. Het is door Gods liefde en bewogenheid dat wij hier dagelijks gebruik van mogen maken.



Aan het eind van het hoofdstuk komen we het vijfde en laatste van de reeks offers tegen, het schuldoffer of het hersteloffer. Het schuldoffer of hersteloffer lijkt op het zondoffer of reinigingsoffer, omdat het ook om specifieke zonden gaat. Het verschil tussen het zondoffer en schuldoffer is dat er bij het schuldoffer nog een compensatie betaald moet worden, vandaar de naam hersteloffer. In sommige vertalingen loopt het hoofdstuk door tot en met vers 26 en in andere vertalingen is dat tot hoofdstuk 6:7. Ik zal het schuld- of hersteloffer in het volgende hoofdstuk bespreken.

Leviticus 6



Het vijfde en laatste offer dat in het begin van Leviticus genoemd wordt is het schuldoffer of hersteloffer. Er zijn overigens veel meer offers dan deze vijf, maar ze vormen wel de basis. Bij het schuldoffer moest een Israëliet een compensatie betalen. Dat kon omdat de ander tekort gedaan was, maar ook omdat Gods heiligheid tekort gedaan werd. Hij moest een ram offer met een waarde van het dier dat door de priester is vastgesteld. Bovenop de vergoeding moest hij een vijfde deel, 20 procent, extra betalen. De structuur van de tekst wordt gevormd door de woorden: ‘en de Heere zei tegen Mozes’ in vers 14 van hoofdstuk 5 en vers 1 van hoofdstuk 6 (of in een andere vertaling in vers 20 van hoofdstuk 5). Het eerste deel gaat over heiligheidschennis en het tweede over overtreding tegen de naaste.


De vraag is wat er precies bedoeld wordt met heiligschennis of zondigen tegen de heilige dingen van de Heere. Het gaat hier om ontrouw of verraad aan het verbond. We komen het tegen in Jozua 7, waar Achan het expliciete verbod om geen waardevolle bezittingen mee te pakken, naast zich neerlegt. Ook zou het volk Israël later in ballingschap gaan, omdat ze God ontrouw zijn geworden. In Daniël 9:7 staat dit bijvoorbeeld. In Daniël 9 staat het gebed van Daniël waarbij hij boete doet en smeekt of God het volk na zeventig jaar ballingschap weer wil laten terugkeren, ondanks de overtredingen van het volk. Heiligschennis kan ook betekenen dat de tempeldienst niet zorgvuldig wordt uitgevoerd. De voorbeelden van Jozua 7 en Daniël 9 zouden nog veel meer kunnen worden uitgebreid. Zondigen tegen de heilige dingen wordt in de Bijbel ruim opgevat, van het breken van de nazireeërseed, melaatsheid of huidvraat, tot de zonde van koning Uzzia, die in de tempel zelf op het reukofferaltaar offert. God straft niet alleen degene die de zonde begaat, maar ook zijn familie, zoals bij Achan, of zelfs het hele volk, zoals bij de ballingschap.


De handelingen die bij het schuldoffer moeten worden verricht, lijken erg op die van het zondoffer. Dat staat ook voorgeschreven in Leviticus 7:7. In dit hoofdstuk staat dat er een ram gebracht moeten worden, maar in verband met overtreding van het nazireeërschap of melaatsheid is het een lam.


Een schuldoffer of hersteloffer - de naam hersteloffer geeft het doel van het offer aan - moest ook gebracht worden in geval van een overtreding tegen de naaste. Bij de zonden tegen God moest eerst geofferd worden en dan de compensatie worden bepaald en bij de zonden tegen de naaste moet de ander eerst gecompenseerd worden voordat het offer aan God in de tabernakel wordt aangeboden. In Leviticus staat een aantal situaties waarbij een Israëliet zijn naaste tekort gedaan heeft en hem moet vergoeden, namelijk in geval van diefstal, afpersing of het plegen van meineed. Er moet terugbetaald worden met een rente er bovenop. Het is aan de ene kant een straf, maar tegelijk een mogelijkheid om je met de ander te verzoenen. Het terugbetalen van wat gestolen is, kan ook opluchting geven. Een bekend voorbeeld in de Bijbel is Zacheüs die bij zijn bekering de mensen die hij afgeperst heeft, ruimhartig wil terugbetalen. Hij voelt zich ineens heel erg schuldig over wat hij gedaan heeft en kan zijn goede wil tonen door mensen geld terug te geven.


Met het vijfde offer kan iemand dus zijn schuld naar God of de ander kwijtraken. Er kan herstel van de relatie plaatsvinden. In het Engels wordt het wel een ‘reparation’ offer genoemd. Tegelijk kan het repareren van wat je kapot gemaakt hebt door je fouten ook heel moeilijk zijn. Misschien zit de ander helemaal niet te wachten op jouw welgemeende aanbod om het goed te maken. Sommige mensen zeggen dat ze een ander nooit kunnen vergeven. Wie een ander iets heeft aangedaan, kan het in elk geval goedmaken door het verschuldigde bedrag terug te geven met rente en daarna kan aan God een offer gegeven worden.


Bij het schuldoffer komen we heel duidelijk het principe tegen van betaling om van de schuld naar God en de ander af te komen. In de tijd van de tabernakel en de tempel konden mensen met een ram betalen. Hoe zit dat als die mogelijkheid er niet is? En wie zal de grootte van onze schuld kunnen bepalen? Het gaat niet eens om heel bewuste heiligschennis, zoals er wel mensen in de geschiedenis zijn geweest die de tempel in Jeruzalem hebben ontheiligd door er afgodsbeelden in te plaatsen of nog erger gedaan hebben. Het gaat om onbewuste overtredingen, hoofdstuk 5:17. Het goede nieuws is dat er een offerdier is voor het schuldoffer, Jezus Christus, zoals staat in Jesaja 53 of Handelingen 8. In Jesaja 53:10 staat beschreven hoe God de Vader Zijn Zoon tot een schuldoffer gemaakt heeft. De grootte van onze schuld is niet uit te rekenen, maar het is bij voorbaat al bekend dat dit offer genoeg waarde vertegenwoordigt om onze schuld te betalen.



In hoofdstuk 6 staan verdere instructies bij de verschillende offers. Vijf offers zijn in de eerste hoofdstukken aan bod gekomen en er volgt nog een aantal opmerkingen over. Er staat steeds dat het om de wet of instructies over het betreffende offer gaat, in het Hebreeuws Tora, wat onderwijzing betekent. Leviticus is het handboek voor de priesters. Zo moet het brandoffer altijd blijven branden. In hoofdstuk 9 staat dat Aäron het eerste offer op het altaar legt en dat God het offer aansteekt. Aäron moet dit voortaan laten branden door steeds nieuw hout op het altaar te leggen. De mensen mogen God altijd hun offer aanbieden. Aäron en zijn zonen moeten reine kleren dragen. Linnen kleding is niet alleen functioneel, maar ook symbolisch. In Openbaring 19 dragen de heiligen witte linnen kleren die staan voor hun rechtvaardige daden. Met het graanoffer uiten de mensen hun toewijding aan God. Over het graanoffer staat dat de priesters daarvan mogen eten. Zo zorgt God voor wat Zijn dienaars nodig hebben. Ze hebben zelf geen land om iets te verbouwen en daarom leven ze van wat God geeft, maar van het graanoffer dat zij elke dag voor zichzelf offeren, mogen ze niet eten, dat is helemaal voor God bestemd. De instructies over het zondoffer maken duidelijk dat het een bijzonder en gewichtig offer is. Wie het aanraakt, moet zelfs gestraft worden. Als er toch bloed van het offerdier op de kleding van de priester komt, moet dit binnen de voorhof schoongemaakt worden.

Leviticus 7



Arnhem is één van de eerste steden van Nederland waar zich joden gevestigd hebben. De oudste vermelding van een joodse inwoner dateert uit de 13e eeuw. De positie van de joden in de Middeleeuwen was kwetsbaar. Aan het eind van de Middeleeuwen gaf een paus bevel dat het voor joden verboden was om geld te lenen aan christenen. In de achttiende eeuw vestigden zich opnieuw joden in Arnhem. Ze kregen politieke rechten, maar mochten geen lidmaatschap van de gilden. Synagogediensten werden in een privéhuis gehouden tot in 1853 de nog steeds bestaande synagoge aan de Pastoorlaan gebouwd werd. In Arnhem kwam de zetel van het Opperrabbinaat van Gelderland. Er ontstond een bloeiende gemeenschap met een joodse school, tehuizen voor ouderen en joodse militairen en verenigingen voor armenzorg. Ook waren joden werkzaam in allerlei beroepen. Voor de Tweede Wereldoorlog nam het aantal joden toe door de komst van vluchtelingen uit Duitsland, maar in de oorlog werd het merendeel van de joodse inwoners gedeporteerd of vermoord. In 1999 wilde de PvdA dat de provincie Gelderland een groot deel van de kosten van de restauratie van de synagoge voor haar rekening zou nemen. Zonder de restauratie zou het gebouw met de ondergang worden bedreigd. Twee jaar later heeft de restauratie daadwerkelijk plaatsgevonden en in 2003 is tijdens een bijeenkomst in aanwezigheid van koningin Beatrix het gebouw overgedragen aan het Nederlands Israëlisch Kerkgenootschap om zorg voor de synagoge te dragen.


Het meebetalen aan de restauratie door de Provincie zou een schuldoffer of hersteloffer genoemd kunnen worden. In het begin van Leviticus, hoofdstuk 1-5, staan de vijf grote offers beschreven. Daarna, in de hoofdstukken 6-7, volgt nog een nadere instructie. In hoofdstuk 7 komen het schuldoffer en dankoffer aan de orde. De instructies zijn vooral relevant voor de priesters en niet voor de individuele Israëliet en daarom staan ze in de nadere instructie. Het schuldoffer lijkt sterk op het zondoffer of reinigingsoffer. In vers 7 staat dat er één instructie voor is. Het verschil is dat bij het schuldoffer een compensatie betaald moet worden. In Nederland zijn velen nalatig geweest als het gaat om de wegvoering van duizenden joden. Dit is uiteraard niet goed te maken door een geldbedrag over te maken. Toch kan het een onderdeel zijn van de verzoening en vergeving. Dat is in elk geval zoals God het heeft ingesteld bij het schuldoffer.


In de verzen 8 en 9 staat dat de priester die het offer brengt, de huid van het brandoffer mag hebben en van het graanoffer dat in de oven gebakken is, mag eten. God zorgt ervoor dat zijn dienaars niet tekort komen. De priester doet verzoening voor de mensen, maar zelf hoeft hij ook geen gebrek te lijden. Iemand die in dienst staat van God, op welke manier dan ook, ervaart dat hij daardoor zelf gezegend wordt. In het vervolg van de Bijbel blijkt dat sommigen misbruik maken van hun voorrechten. De zonen van Eli, Hofni en Pinehas, nemen veel meer dan afgesproken is. Ze bedriegen de mensen die hun offers brengen door ze hun afhandig te maken voordat ze op het altaar terecht komen.


Het laatste offer waar nadere instructies over worden gegeven, is het dankoffer of vredeoffer. Het wordt deze keer als laatste besproken en niet als derde. Het is een bijzonder offer. In de joodse traditie is er gezegd dat dit offer ook in de tijd na de komst van de Messias zal worden gebracht. Het bijzondere is dat de mensen mee mogen eten van het offer. Niet alleen de priester, maar ook de gewone Israëliet mag deelnemen aan de feestelijke maaltijd.


In Leviticus worden allerlei offers besproken, meer dan de vijf offers in de eerste hoofdstukken. In vers 12 wordt het lofoffer genoemd. In sommige vertalingen wordt ‘lof’ met ‘dank’ vertaald, maar ‘lof’ dekt beter de lading. Het gaat niet zomaar om danken voor wat God gedaan heeft, maar om het prijzen van God, zoals dat vaak in de psalmen verwoord is. De gelovige komt naar de tabernakel of tempel om God te danken en om Hem erkennen. God loven is ook erkennen dat Hij de hoogste God is. Dat gebeurt in aanwezigheid van de gemeente, psalm 22:26. In psalm 22 en in andere psalmen horen het loven van God en het nakomen van geloften bij elkaar. De aanwezigen zijn getuigen van Gods hulp en als het offer gebracht is, deelt de gemeenschap in de maaltijd.


Een tweede soort dank- of vredeoffer is het vrijwillige offer, vers 16. Dit kon elk moment gebracht worden. Iemand die vol is van Gods goedheid, die hij tegenkomt in het dagelijks leven of in de overdenking, wil niet wachten op een speciaal moment, maar spontaan God eren met een offer.

Er zijn wel voorwaarden om God te naderen met een offer. De heiligheids- en reinheidswetten moeten gehandhaafd worden. God bepaalt wanneer het vlees gegeten mag worden, vers 15-18. Het vlees mag ook niet met iets onreins in aanraking komen, vers 19. Als een onrein persoon toch van het offer eet, moet hij uit de gemeenschap verwijderd worden. Een andere reden dat iemand verwijderd moet worden is in het geval van eten van bloed en vet. Het vet is het beste van het offer en is alleen bestemd voor God. Het bloed is om verzoening te doen. Israëlieten mogen niet het offerbloed minachten, zoals wij dat niet mogen met het offerbloed van Jezus Christus.



In vers 30 wordt nog het zogeheten ‘beweegoffer’ genoemd. Het borststuk is daarvoor geschikt. Het vet ervan wordt verbrand en Aäron en zijn zonen mogen van het borststuk eten. Een reden waarom zij het borststuk mogen eten zou kunnen zijn, omdat de namen van de stammen van Israël op de borst van de hogepriester gedragen worden. Bij het beweegoffer houdt de Israëliet het offer vast en beweegt de priester zijn handen omhoog en omlaag en van links naar rechts. Zo wordt het offer gewijd aan God. Er is wel een link gelegd tussen het beweegoffer en het kruis van Christus. De armbewegingen van de priesters lijken op de vorm van het kruis.

Leviticus 8



Staatssecretaris Harbers van Justitie en Veiligheid heeft in zijn tijd als minister verblijfsvergunningen verstrekt aan minderjarige asielzoekers, ook al was de aanvraag voor het kinderpardon afgewezen. Het is opvallend dat hij dat deed, want hij wilde juist van deze zogeheten discretionaire bevoegdheid af. Het wekt volgens hem de indruk dat er buiten de rechter om nog altijd hoop is dat het goed komt. In 2018 besloot Harbers op het laatste moment dat de Armeense tieners Lili en Howick in Nederland mochten blijven. Ze hadden steeds te horen gekregen dat ze Nederland uit moesten, maar op de dag dat ze zouden worden uitgezet, gaf Harbers, onder druk van de media, toch een verblijfsvergunning. In Leviticus 8 gaat het over de bevoegdheid om te offeren. Aäron en zijn zonen worden bevestigd als priesters van Israël. Later in de geschiedenis zullen koningen ook willen offeren, maar dat gaat in tegen Gods wil. Koning Saul is volgens 1 Samuël 13 ongeduldig en kan door de dreiging van een aanval van de Filistijnen niet meer wachten op Samuël: hij gaat zelf offeren. Hij verliest er zelfs zijn koningschap mee. In 1 Koningen 1 wil de zoon van David, Adonia, zich laten uitroepen tot troonopvolger. Hij offert schapen, runderen en gemest vee. Toch gaat zijn plan niet door en wordt Salomo koning.


Aäron en zijn zonen mogen voortaan als priesters in de tabernakel offeren. Tot dan toe staan in de Bijbel veel voorbeelden van mensen die offerden: Abel, Noach, Abram en Jakob. Ook Mozes mag offeren bij de wijding van de priesters, daarna zullen de priesters dat overnemen en in uitzonderlijke gevallen mag een andere persoon offeren. Het is uitzonderlijk, maar niet verboden dat iemand anders dan de zonen van de Aäron uit de stam Levi offert. Anders zou ook het offer van Jezus Christus niet mogen. Hij hoorde bij de koninklijke stam, de stam Juda, maar Hij heeft toch als Priester dienst gedaan. Hij heeft Zichzelf als offer gegeven en tegelijk is Hij de Hogepriester die bij de Vader het offer aanbiedt.


Leviticus 8 is het eerste van de drie hoofdstukken over de instelling van het priesterambt. In Exodus 28 en 29 stonden de voorschriften over de priesterwijding en in Leviticus 8 staat de uitvoering ervan. Iets soortgelijks zagen we bij de tabernakel. Eerst stond in Exodus de beschrijving van de tabernakel en de voorwerpen en daarna stond beschreven hoe alles daadwerkelijk werd uitgevoerd zoals God had opgedragen. In de Bijbel komen we ook priesters tegen uit andere volken, Egyptische en Filistijnse priesters, priesters van Baäl en Asjera. Priesters staan tussen God of de goden en de mensen in. De afkomst van het woord ‘priester’, in het Hebreeuws ‘kohen’, is niet duidelijk. Misschien komt het van een Akkadisch woord dat ‘eer bewijzen’ betekent. Het unieke van de priesters in Israël is dat zij heilig moeten leven. Ze onderscheiden zich van de rest. Daar is in Leviticus meer over te vinden.


Mozes roept heel het volk samen om getuige te zijn van de ceremonie. Alle benodigdheden liggen dan klaar. De priesters worden gewassen van hun onreinheid en gekleed met heilige kleding. Dan volgt de heiliging van de voorwerpen en de priesters met de olie. Daarna worden de offers gebracht en het bloed en de olie gesprenkeld op de priesters. Dan mogen de priesters eten van het vlees en het brood van het wijdingsoffer. Zeven dagen duurt de priesterwijding en al die tijd moeten ze in de tabernakel blijven.


Uit andere teksten van de Bijbel blijkt dat de zalving staat voor het ontvangen van de Heilige Geest. Het uitvoeren van het priesterambt vergt veel van de mannen. Het is veel meer dan het simpelweg slachten en verbranden van dieren. Sowieso deden ze veel meer dan offeren, bijvoorbeeld ook het volk zegenen en onderwijzen. Ze hadden de unieke positie van middelaar tussen God en het volk. Gods tegenstander, de duivel, heeft veel moeite gedaan om dit werk van de priesters te ontregelen. In de geschiedenis is er heel veel te doen geweest om de positie van de priesters. Ook in de tijd van Jezus was er onenigheid over de vraag wie de rechtmatige priester was. Sommigen wilden de priesters afzetten en zonderden zich af van het volk zolang dat niet gebeurde.


In het Oude Nabije Oosten was het gebruikelijk dat gasten écht goed werden onthaald als er ook olie voor hen was. Gasten werden verwelkomd in huis met olie gemengd met specerijen. Zo worden de priesters als het ware verwelkomd in het huis van God. In een woestijnklimaat zorgt de hitte en het zand ervoor dat de huid droog en geïrriteerd raakt. Daarom stond bij de deur water om je mee te wassen en dus eventueel olie. God is de Gastheer die het beste voor zijn gasten wil. De zalving van de priesters met olie betekent ook dat zij zijn uitgekozen uit het volk.



De priesters worden gereinigd van hun zonden door het brengen van de offers. Het brandoffer is ook een teken van totale toewijding aan God. De toewijding blijkt ook uit het bloed dat aan de rechteroorlel, duim van de rechterhand en grote teen van de rechtervoet wordt gestreken. Ze behoren helemaal aan de Heere toe. Zoals een gastheer zijn gasten het beste eten voorzet, zo mogen de priesters eten van het vlees en het brood. Verder hebben ze het voorrecht om zeven dagen bij God in de tabernakel te blijven. Mozes mocht God persoonlijk ontmoeten op de berg en in de tent buiten het kamp, maar de priesters mogen dagelijks in Gods huis aanwezig zijn om dienst te doen.

Leviticus 9



In 2013 kwam naar buiten dat een groep Bulgaren misbruik maakte van het Nederlandse toeslagensysteem. Ze kwamen voor korte tijd naar Nederland, waar ze zich inschreven op een adres en met terugwerkende kracht zorg- en huurtoeslag vroegen. Zo werd de Belastingdienst voor miljoenen euro’s opgelicht. Ze waren gewend om achteraf te controleren, maar de Bulgaren zorgden ervoor op tijd weg te zijn. Als reactie daarop kwam er het Managementteam Fraude om dit soort acties te voorkomen. Bij de fraudebestrijding van de kinderopvangtoeslag is dit helaas helemaal uit de hand gelopen. Het heeft ertoe geleid dat meerdere staatssecretarissen zijn opgestapt en uiteindelijk zelfs het kabinet Rutte III. Steeds meer klonk de vraag: Hoe kun je verder als iets zo fout is gegaan? In Leviticus lezen we over de priesters die in dienst komen bij God in de tabernakel. De centrale persoon is Aäron, hij wordt de hogepriester en zal door zijn zoon worden opgevolgd. Aäron kennen we als de man die onder andere het volk heeft geholpen met het maken van een gouden kalf. Hij stemde er mee in om de God van Israël te vervangen door een beeld dat met mensenhanden gemaakt is. Achteraf legde hij uit dat dit gebeurde omdat er toch niet met het volk te praten valt, het is een koppig volk.


Hoe kan het dat Aäron volgens Leviticus 8 en 9 toch wordt gewijd als priester? Hij heeft in het verleden niet alleen het volk geholpen om een beeld te aanbidden, maar hij heeft nog veel andere fouten begaan. Er gaat toch geen dag voorbij waarop een mens zich niet verontreinigt met verkeerde gedachten en verlangens? Hoe kan zo iemand dan de hele dag in de nabijheid van God zijn en verzoening doen voor het volk? In Leviticus 9:2 vinden we een antwoord. Aäron moet opnieuw een kalf nemen. Dit keer geen gouden kalf, hij zal er misschien wel aan gedacht hebben, maar een kalf van vlees en bloed. Het is een kalf als zondoffer of reinigingsoffer. Het plan dat Aäron hogepriester van het volk wordt, kan doorgaan, omdat het kalf sterft en zo de gevolgen van de zonden overneemt van Aäron. Aäron mag blijven, omdat God genadig en geduldig is. De waarde van dierenoffers is beperkt. Op meerdere plaatsen in de Bijbel staat immers dat God niet zit te wachten op de vele offers van de mensen, zoals Micha 6:7. Hij wil oprechtheid. Sterker nog, de dierenoffers zouden waardeloos zijn als Christus niet als een zondoffer gestorven zou zijn. De offers krijgen hun betekenis en waarde in Hem. Zonder Hem zijn ze ongeldig.


Het tweede offer dat Aäron moet brengen is het ram als brandoffer. Hiermee kan hij zijn toewijding uiten naar God. Hij wil zich helemaal geven, zoals het brandoffer helemaal verbrand wordt. Er werd niet van het brandoffer gegeten door de priester. Het was volledig voor God bestemd. Het brandoffer gaf een aangename geur voor God en zo mag Aärons overgave en liefde een aangenaam antwoord zijn op Gods genade. Daar hoort bij dat hij voortaan zorgvuldig omgaat met de instructies die God geeft. Eerst luisterde hij naar de wensen van het volk, maar nu mag Hij Gods instructies, de reinheids- en heiligheidswetten, nauwkeurig uitvoeren. Uit het volgende hoofdstuk blijkt dat zijn zonen daar te makkelijk mee omgaan. Naast Aäron moet ook het volk een zondoffer en brandoffer brengen, vers 3.


Het begin van de priesterdienst is niet alleen een dag van verwondering over Gods genade, maar ook een dag van dankbaarheid en blijdschap. Het is de achtste dag, vers 1, en dit is in de Bijbel vaker een belangrijke dag. Het is de eerste dag van de nieuwe week, er begint iets nieuws, maar het hoort ook bij de voorgaande week, de week dat de priesters zich afzonderden om zich aan God te wijden. Deze achtste dag is de eerste dag van een nieuwe periode. Na een lange tijd van voorbereiding, waar veel mensen hard aan gewerkt hebben en waar verlangend naar is uitgekeken, worden de tabernakel en de voorwerpen in gebruik genomen.


Het volk is uitgenodigd om deze bijzondere dag mee te maken. Ze zijn niet alleen toeschouwer, maar er wordt namens het hele volk geofferd. Een zondebok wordt geslacht en volgens de regels van het zondoffer geofferd. Het kalf van Aäron moest, zoals de wet dat voorschrijft, buiten het kamp worden verbrand, voor de bok geldt dat niet. Het bloed moet aan de horens van het brandofferaltaar gestreken worden en het overige bloed aan de voet van het altaar worden uitgegoten. Een kalf en een lam voor het volk worden helemaal verbrand als een brandoffer. Het brandoffer wordt aangevuld met een graanoffer. Tot slot worden een rund en een ram als dankoffer geofferd.


Leviticus 9 beschrijft een dag waar lang naar is uitgekeken. Zoals iemand na een lange studie eindelijk aan het werk kan of een gemeente na jarenlange voorbereiding een nieuw kerkgebouw in gebruik kan gaan nemen. Het volk Israël mocht een tent voor God maken. Als iedereen er is en de offers zijn gebracht, komt de Gastheer, God Zelf, erbij. Mozes had Aäron al op de hoogte gebracht van Gods komst, vers 4. In vers 23 staat hoe de heerlijkheid van God verschijnt als Mozes en Aäron het volk zegenen. De grootste zegen die het volk kan krijgen, is dat God bij hen is. Zegenen betekent: het geven van een geschenk of het rijk maken van een ander. Op allerlei manieren wil God de mensen rijk maken, lichamelijk en geestelijk. De Israëlieten hadden voortaan het voorrecht om de voorhof binnen te gaan. Ze konden naar de priesters gaan zodat er verzoening voor hen gedaan werd en ze vergeving zouden krijgen.



Net als later bij de inwijding van de tempel in de tijd van koning Salomo, steekt God Zelf het brandoffer aan. God laat op een wonderlijke en machtige manier zien dat Hij bij de offerdienst betrokken is. Hij accepteert het offer. Al het voorbereidende werk is niet voor niets geweest. En het laat zien dat er voortaan een plaats is waar het volk met God verzoend kan worden.

Leviticus 10



In Leviticus horen de hoofdstukken 8, 9 en 10 bij elkaar. Het gaat over de inwijding van de priesters en van de tabernakel. Heel het volk is uitgenodigd om getuige te zijn van dit bijzondere moment in de geschiedenis van het volk Israël. Het is een heilige dag, want er worden offers gebracht voor de zonden van de priesters en het volk. Er moet verzoening gedaan worden. Tegelijk is het een feestelijke dag met dankoffers aan God. Daar hoort een feestelijke maaltijd bij en daarom mogen de priesters eten van het vlees en van het brood. Maar dan gebeurt er iets verschrikkelijks. In Leviticus 10 staat beschreven hoe de zonen van Aäron omkomen door het offeren met ‘vreemd vuur’. Er vindt een groot drama plaats. De hogepriester Aäron verliest twee van zijn zonen. Leviticus 10 vindt plaats op dezelfde dag als het vorige hoofdstuk, omdat het offer uit hoofdstuk 9 nog gegeten moet worden door de priester. Het is vaker in de geschiedenis gebeurd dat er op een belangrijke dag een groot drama plaatsvindt. Er wordt een aanslag gepleegd of iets anders gaat totaal fout. Ook in persoonlijke kring komt het voor dat er tijdens een feestelijke dag iets heel ergs gebeurt.


Het gaat fout op het moment dat Nadab en Abihu bij het reukofferaltaar staan. Ze brengen ‘vreemd vuur’, dat wil zeggen ze vulden het wierookvat met gloeiende kolen die niet van het altaar kwamen. Er is door Bijbeluitleggers veel nagedacht over dit ‘vreemde vuur’. Er zijn allerlei betekenissen aan gegeven. Sommige joodse uitleggers zeggen dat Nadab en Abihu hadden moeten wachten op het hemelse vuur dat hun offers ontstoken zou hebben, zoals ook gebeurde bij het andere offer, het brandoffer op het brandofferaltaar, Leviticus 9:24. Rabbi Jisjmaëel denkt dat de zonen wijn gedronken hadden voordat ze het heiligdom binnen gingen. Hij heeft daar een duidelijke reden voor: Aäron krijgt van God direct één gebod, de priesters mogen geen sterke drank drinken als zij dienst doen in de tabernakel. Overigens geeft Midrash Rabba een mooie uitleg waarom het drinken van sterke drank niet goed is: zoals de wijnstok het gewicht van de wijn in de druiven niet kan dragen ondanks de ondersteuning, zo moeten wij ook niet proberen het gewicht van de wijn te dragen. Andere rabbijnen zien de dood van Nadab en Abihu als een soort offer, als een voorbeeld van het sterven voor Gods heiligheid, maar dit is een afwijkende visie. De meesten zien het als fout van de twee zonen. Ze brachten het offer op hun eigen manier. Ze brachten vreemd vuur. In Exodus 30 staat het woord ‘vreemd’ in verband met het maken van de zalfolie. Het moet precies volgens Gods voorschriften gebeuren en niet naar eigen inzicht.


De fout van Nadab en Abihu heeft fatale gevolgen. Het gebeurt vaker dat leiders in de fout gaan, zoals Mozes die God niet gehoorzaamt als hij tegen de rots moet spreken zodat er water uitkomt. Ze hebben een voorbeeldfunctie en hun straf is dan ook een waarschuwend voorbeeld voor het volk. Je kunt de straf die de zonen krijgen overdreven noemen, maar gezien hun verantwoordelijkheid is het begrijpelijk. Deze gebeurtenis zet maar weer eens een streep onder Gods heiligheid. Op allerlei manieren wordt bij de tabernakeldienst benadrukt dat Gods heiligheid in acht genomen moet worden. De offers op het reukofferaltaar staan in de Bijbel voor de gebeden van de heiligen. Zo moet ieder ook de heiligheid van God voor ogen houden als hij of zij in gebed tot God gaat. Je kunt in het gebed niet zomaar zeggen wat je wilt, maar het moet in overeenstemming zijn met Gods wil.


Soms is het moeilijk om professioneel je werk te blijven doen. Bijvoorbeeld voor een hulpverlener die meegezogen wordt in het probleem van een ander. Of iemand die zorgen heeft over zijn familie of gezin en toch zijn werk goed wil blijven doen. Aäron verliest twee zonen, maar de tabernakeldienst moet toch doorgaan. Als priester kan hij het volk niet in de steek laten. Er staat veel op het spel. Hij is de middelaar tussen God en het volk die verzoening kan doen voor hun zonden. Mozes wijst hem erop dat God juist in Zijn heiligheid Zijn majesteit of heerlijkheid laat zien. Aäron weet wel dat dat waar is, maar hij zwijgt, vers 3. In de Talmoed staat dat het een verdienste is als iemand zwijgt als hij het huis van een rouwende bezoekt. Vanwege hun ambt moeten Aäron en zijn andere zonen doorgaan. Het volk neemt het rouwen van hen over.

Aäron laat zijn persoonlijke omstandigheden niet zwaarder wegen dan zijn dienst in de tabernakel. Daar mag het volk dankbaar voor zijn. Jezus Christus heeft bij Zijn bediening ook veel moeten meemaken. Als de Zoon van God is Hij diep vernederd door de mensen. Ze erkenden Hem niet, maakten Hem belachelijk en hebben Hem uiteindelijk aan het kruis geslagen. Gelukkig voor ons heeft Jezus Zijn persoonlijke moeiten niet zwaarder laten wegen dan Zijn bediening, anders was er voor ons nooit verzoening en vergeving geweest.


Het rouwen over de gestorvenen is ook het onderwerp van het tweede deel van het hoofdstuk. Er zijn eerder die dag dieren geofferd en het vlees moet door de priesters gegeten worden. Het eten van het vlees hoort bij het doen van verzoening. Zoals mensen gezamenlijk een maaltijd houden als blijk van verbondenheid, zo moeten de priesters eten van het offervlees als blijk van verbondenheid met God. In vers 16 staat dat Mozes erg boos wordt op de andere zonen van Aäron, Eleazar en Ithamar. Ze hebben de regels over het eten van offervlees van het zondoffer niet goed opgevolgd. Het offervlees moest in sommige gevallen worden gegeten door de priesters, zoals in de eerdere hoofdstukken beschreven staat. Bij een bok werd het bloed niet in het heilige gesprenkeld en dat offer moest worden gegeten. Mozes vindt het waarschijnlijk onbegrijpelijk dat ze na de fout van hun broers de regels over het zondoffer niet opvolgen.



De reactie van Aäron op het verwijt van Mozes en Mozes’ acceptatie van de gang van zaken is opmerkelijk. Het is voer voor mensen die de God van het Oude Testament een grillige en toornige God vinden. Als er vreemd vuur geofferd wordt, straft God, en als even later de wetten van het zondoffer niet precies nageleefd worden, is er niks aan de hand. Maar Aäron legt uit dat de omstandigheden zwaar meewegen. In tijden van rouw is het niet gepast om mee te eten van het offer. Het vlees van het offer wordt normaal met dankbaarheid ontvangen door de priesters, maar Aäron en zijn zonen kunnen op dit moment geen dankbaarheid en blijdschap opbrengen. Dit gedeelte laat juist zien dat de wet er niet is om mensen het leven zuur te maken, maar de wet, thora, betekent letterlijk ‘onderwijzing’. God onderwijst in Zijn wet en in de Bijbel hoe mensen als volk van God voor Zijn aangezicht mogen leven. 

Leviticus 11



In de tijd van de coronapandemie werd al snel gedacht dat het virus was overgedragen van een dier op de mens. Sommigen wezen op de grote voedselmarkt in Wuhan waar vleermuizen, slangen en allerlei andere bijzondere dieren onder vaak onhygiënische omstandigheden verkocht werden. Toch hebben wetenschappers dit niet direct kunnen bevestigen. De voedselwetten in Leviticus zorgen ervoor dat Israël voorzichtig omgaat met het eten van dieren.


Vanaf hoofdstuk 11 begint een nieuw deel van Leviticus. De hoofdstukken 11-15 bevatten reinheidswetten. Daar volgt hoofdstuk 16 op, het hoofdstuk over de verzoening van alle zonden op de Grote Verzoendag. Er is een duidelijke reden waarom hier de reinheidswetten staan. Aäron en zijn zonen zijn begonnen met de tabernakeldienst. De tabernakel is plechtig, maar ook feestelijk in gebruik genomen. Het ging alleen helemaal fout toen de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, ‘vreemd vuur’ brachten op het reukofferaltaar. Daarom werden zij door Gods vuur verteerd. God gaf Aäron die dag het bevel dat priesters geen sterke wijn mochten drinken. Vanwege deze opvallende regel hebben Nadab en Abihu volgens rabbi Jisjmaëel te veel gedronken. God geeft er als uitleg bij dat de priesters nuchter moeten zijn zodat zij goed onderscheid kunnen maken tussen wat rein is en wat onrein is. In de hoofdstukken 11-15 worden de basisregels van reinheid en onreinheid uitgelegd. Het vormt een soort bijlage bij het hoofdstuk over Nadab en Abihu, want in hoofdstuk 16 staat dat de Heere sprak met Mozes na de dood van de zonen van Aäron.


Reinheid en heiligheid hebben in Leviticus met elkaar te maken. Normaal gesproken waren mensen of voorwerpen rein, maar wat rein is hoeft nog niet heilig te zijn. Het reine kan worden gewijd door een ritueel van de priester, waarna het geschikt is om in Gods aanwezigheid te zijn. Wat rein is kan om allerlei redenen onrein worden en de onreine mens of het onreine voorwerp kan niet in Gods aanwezigheid zijn. Zonden maken iemand onrein, daarom moet de priester een offer brengen om verzoening voor deze persoon doen, zodat hij weer rein wordt. In de hoofdstukken 11-15 heeft onreinheid niet te maken met zonden, daarom hoeft er niet geofferd te worden voor de reiniging, maar komt de reinheid terug door afwassing met water. De komst van Christus en Zijn werk als de Grote Hogepriester hebben het belang van reinheid en onreinheid niet weggenomen. Nog steeds kan iemand die onrein is niet in Gods nabijheid komen. In Christus kan iemand gereinigd worden. De reinheidswetten moet goed onderzocht worden om te weten wat het in het oude Israël betekende en in de tijd na Jezus Christus.


In hoofdstuk 11 staan de reinheidswetten met betrekking tot dieren of voedsel. Een heel belangrijke functie van de voedselwetten is dat Israël zich hiermee onderscheidde van de andere volken. De andere volken hadden hun eigen voedselwetten. Verschil in eetgewoonten zorgde voor afstand. De Egyptenaren aten bijvoorbeeld niet met het volk Israël. Israël at bijvoorbeeld de koe wel, terwijl die bij de Egyptenaren gewijd was aan een god. Israël had de roeping om als volk van God te leven en het gevaar was reëel dat ze zich zouden vermengen met heidense volken en hun goden over zouden nemen. De voedselwetten vormden een voorzorgsmaatregel hiertegen. Ook Daniël kon met zijn aangepaste dieet in Babel laten zien dat hij zich onderscheidde van de heidenen. Een gezamenlijke maaltijd was bij uitstek een middel om verbondenheid tot uiting te brengen en dat wordt dus voorkomen.


Er is in de uitleg van de voedselwetten veel nagedacht over de reden van de wetten. Er zijn allerlei suggesties gedaan, maar een sluitende redenering is er niet. Sommigen wijzen erop dat hygiëne meespeelt, anderen zeggen dat het afhangt van de moraal of de esthetiek, of het er eetbaar uit ziet. Of de regels hebben een theologische achtergrond, omdat dieren gebruikt werden in de afgodendienst. Sommigen wijzen op de symbolische betekenis van de kenmerken waardoor dieren rein of onrein zijn, zoals een dier dat herkauwt rein is, omdat het verwijst naar meditatie dat ook met herkauwen wordt vergeleken. Deze manieren om de wetten uit te leggen hebben veel zwakten, want waarom mag de nieuwtestamentisch kerk dieren wel eten als ze bijvoorbeeld niet hygiënisch zouden zijn? Uiteindelijk moet je zeggen dat de regels er zijn, omdat God het zo gewild heeft. Er is niet altijd een reden te geven.


Er worden vier groepen dieren behandeld: landdieren, vissen, vliegende dieren en kruipende dieren. Ze worden overigens niet in de volgorde beschreven zoals bij de schepping. Landdieren zijn rein als ze gespleten hoeven hebben en tegelijk herkauwen. Vissen moeten vinnen of schubben hebben. Over de vogels staat er niks, maar de onreine vogels die genoemd worden zijn aaseters. Daarna worden een aantal principes genoemd over onreinheid die door dieren kan worden veroorzaakt. Het aanraken van een kadaver of een kruipend dier maakt iemand tot de avond onrein. En allerlei voorwerpen, zoals kleding of een aarden pot, worden door deze (dode) dieren onrein.



De voedselwetten onderscheidden Israël van de andere volken. In het paradijs gaf God ook een gebod, het niet eten van de ene boom als teken dat Adam en Eva Hem trouw moesten blijven. Het volk in de woestijn laat met het houden van de voedselwetten ook zien Wie God is. God accepteert ook alleen de reine dieren die geofferd worden. Noach wist al welke dieren rein en onrein waren, zodat de juiste dieren aan God konden worden aangeboden. De reine dieren zijn in elk geval geen wilde dieren die anderen verscheuren, maar tamme dieren. Bloeddorstige dieren zijn niet gepast, omdat met het bloed verzoening wordt gedaan. Het laat zien hoe kostbaar het bloed van de verzoening is.

Leviticus 12



In Leviticus 12 gaat het over de reiniging van kraamvrouwen. De vraag is waarom een vrouw na de bevalling onrein zou zijn. Het ligt voor de hand dat dit te maken heeft met het bloedvloeien, want in vers 2 wordt ook de link gelegd met de onreinheid bij de menstruatie. In Leviticus heeft bloed steeds een grote betekenis. Met het bloed doen priesters verzoening door het bloed te sprenkelen in het heilige of te smeren aan de hoornen van het altaar of door het bloed uit te gieten aan de voet van het altaar. Het bijzondere aan het bloed is dat het bloed van een dier plaatsvervangend vloeit voor de mens. Om het unieke van het bloed te waarborgen zijn er verschillende wetten die gaan over bloed. Zo mag het bloed niet gegeten worden. En dieren die andere dieren verscheuren zijn voor de Israëlieten onrein.


In onze tijd wordt er soms op een bizarre manier over bloed gedacht. Tijdens Halloween vinden mensen het op een leuke manier spannend om bloed te zien, bijvoorbeeld op je verkleedkostuum. In 2015 wilde een organisatie zelfs een feest houden waarbij er bloed op de feestgangers gespoten zou worden. Ze hadden er een speciale sprinklerinstallatie voor ontwikkeld. Eén van de organisatoren zei dat het past bij evenementen rond Halloween. Van hen mocht het wel wat rauwer en spannender. Het is wel grensoverschrijdend, maar ze wilden kijken hoe ver ze konden gaan. God maakt in de Bijbel duidelijk dat de dood en bloed geen dingen zijn om ‘leuk’ over te doen. Niet dat het christelijk leven voor saaie mensen is die niks kunnen hebben, maar het is gewoon een heel andere kijk op de werkelijkheid. De dood is in de wereld gekomen door de zonde. Bloed kan een mens verontreinigen, waardoor hij of zij niet in Gods nabijheid kan zijn. We mogen blij zijn dat God de betekenis van bloed zo serieus neemt, want daarin ligt onze verlossing. Het bloed van Christus is krachtig genoeg om de zonden van alle mensen af te kunnen wassen.


Een mens kan volgens Leviticus onrein worden zonder dat er sprake is van zonden. Maar de gevolgen van de onreinheid zijn wel reëel. Het belangrijkste gevolg is dat een mens daarom niet meer met de gemeente samen kan komen in het huis van God, de tabernakel, om God groot te maken. Een vrouw is bij de geboorte van een jongen zeven dagen onrein en dan mag niemand haar aanraken. Op de achtste dag, de dag dat bij de baby de stollingswaarde van het bloed het hoogst is, wordt het jongetje besneden. Daarna moet de vrouw zich nog drieëndertig dagen afzonderen, dus tot en met de veertigste dag na de geboorte. Bij de geboorte van een meisje gaat het om de dubbele hoeveelheid dagen van de reiniging, de zeven dagen zijn er veertien en de drieëndertig dagen worden zesenzestig dagen.


De vraag komt naar boven waarom de reinigingsperiode bij een meisje langer is dan bij een jongen. Er zijn door uitleggers meerdere verklaringen gegeven. Een verklaring is dat de vrouw geschapen is als een tegenover en hulp voor de man en in die zin onderdanig. Of het kan ermee te maken hebben dat Eva, de vrouw, als straf op de zonde kreeg dat een vrouw met pijn kinderen zou baren. Er is ook naar een medische reden gezocht dat het bloedverlies langer duurt bij een meisje dan bij een jongetje. De tekst in Leviticus geeft als reden dat de moeder bij een jongen een week onrein is en dat daarna de jongen besneden wordt. Als de moeder langer onrein zou zijn, kon ze niet bij de besnijdenis aanwezig zijn.

Na de dagen van afzondering en reiniging moet de vrouw voor zichzelf een offer brengen, een lam als brandoffer. Het brandoffer was een algemeen offer van toewijding aan God. Het werd daarom helemaal verbrand en niemand mocht ervan eten. De wet houdt rekening met mensen die geen lam hebben om te offeren, voor hen geldt dat ze ook een tortelduif of een jonge duif mogen geven. In het Nieuwe Testament staat hoe Maria gebruik maakt van de mogelijkheid om het eenvoudige offer te brengen. Er staat in de beschrijving van Lukas bij dat ze ook naar de tempel gaat om Jezus aan God voor te stellen, omdat in de wet in Exodus staat dat de eerste zoon geheiligd moet worden, hij behoort aan God toe. Het tweede offer dat gebracht moet worden is een tortelduif of jonge duif als  zondoffer of reinigingsoffer. De priester zal daarmee verzoening doen zodat de vrouw weer rein is en onder het volk kan komen, zoals in de tabernakel.

Leviticus 13



In Leviticus 13 gaat het over de ziekte van melaatsheid. Melaatsheid of lepra is nog steeds een groot probleem in de wereld. Miljoenen mensen kunnen daardoor geen normaal leven leiden. Lepra tast namelijk zenuwen aan met als gevolg dat er verlamming kan optreden en handen en voeten gevoelloos worden. Dit kan leiden tot verwonding en infecties en ook blindheid. In Leviticus wordt beschreven wat er gedaan moet worden als iemand symptomen van de ziekte krijgt. Hij of zij moet ermee naar de priester en die beoordeelt wat er verder moet gebeuren, een tijdelijke quarantaine of het oordeel dat de persoon onrein is en buiten het kamp moet gaan wonen. De priesters moesten handelen naar wat ze zagen. Wat ze niet wisten was dat lepra komt van een bacterie. Deze bacterie werd in de 19e eeuw ontdekt door de Noorse wetenschapper Armauer Hansen, daarom wordt het ook de ziekte van Hansen genoemd. Het volk Israël moet deze kennis missen en daarom is het extra belangrijk om op Gods woord af te gaan. Als God zegt dat het gevaarlijk is, moeten de mensen daarvan uitgaan, ook al zien ze zelf niet waarom.


Melaatsheid in de Bijbel is niet helemaal hetzelfde als lepra, omdat onder melaatsheid ook andere huidziekten vallen. In de Griekse vertaling van het Oude Testament is melaatsheid met lepra vertaald, maar melaatsheid is dus meer dan lepra. Wij weten nu dat de ziekte wordt overgedragen door hoesten of niezen. Het verspreidt zich niet door aanraken. In het Nieuwe Testament zien we dat Jezus de melaatsen aanraakt. De mensen vonden dat onverantwoord en ondenkbaar om zomaar te doen. Jezus is bewogen met alle mensen, ook met de zieken. Als wij een zieke zien, denken we vaak aan onze eigen gezondheid en houden we de ander ver op afstand. Jezus laat zien dat de mensen de zieken soms té ver op afstand houden. God heeft in de wet bevolen dat de mensen zich moeten afzonderen, dus de angst van de mensen voor de ziekte is ergens terecht. Jezus stapt over de angst heen en raakt de melaatsen aan en geneest hen.


In de wetten in Leviticus 11-15 gaat het over onreinheid. Wanneer de priester melaatsheid heeft geconstateerd, is deze persoon onrein. In Leviticus 13 over melaatsheid gaat het er uiteindelijk om dat melaatsheid en onreinheid ervoor zorgen dat iemand niet in Gods nabijheid in de tabernakel kan komen. Er was geen behandeling van melaatsheid mogelijk, zoals dat tegenwoordig wel kan met medicatie. Mensen in de tijd van Mozes en Aäron zouden uit het feit dat iemand zich moet afzonderen de conclusie kunnen trekken dat zo iemand door God aan de kant gezet is. In de Bijbel worden mensen genoemd die zich afvragen welke zonden iemand gedaan heeft, omdat hij ziek is. God wil ons met Zijn wet leren dat Hij heilig is. Alles wat onvolmaakt is, past niet bij Hem. Onvolmaaktheid is een gevolg van de zonden in het algemeen, de zonde die de wereld is binnengekomen. Niemand mag daar de conclusie aan verbinden dat een zieke, iemand die de tabernakel niet binnen mag, dus uit beeld is bij God. Dat is een stap te ver en die stap staat niet in de Bijbel, maar hebben mensen zelf gemaakt. God ziet en kent ook de mensen buiten het kamp. Jezus laat dat merken door deze mensen persoonlijk op te zoeken. Jezus maakt Gods liefde zichtbaar voor de wereld.


Het grootste deel van Leviticus 13 gaat over melaatsheid en het laatste stuk vanaf vers 47 over meeldauw, een schimmelaantasting op kledingstukken en gebruiksvoorwerpen. Ook dat wordt melaatsheid genoemd. In het volgende hoofdstuk staat beschreven hoe de reiniging in zijn werk gaat als iemand of iets niet meer onrein is.


Een grote moeilijkheid bij lepra is dat mensen jarenlang besmet kunnen zijn, maar geen klachten hebben. Op deze manier zal de ziekte ongemerkt worden overgedragen. De priesters van Israël kunnen alleen handelen op basis van wat zij zien. Als iemand een zwelling, een zweer of witte vlek heeft, kan het melaatsheid zijn. De priester moet goed kijken of het haar wit geworden is en of de aangetaste huid dieper ligt. Als de huid wit is, maar de huid niet dieper ligt en het haar niet wit geworden is, moet de priester het zekere voor het onzekere nemen en de persoon niet zomaar rein verklaren. Na zeven dagen moet de priester opnieuw kijken en eventueel daarna nog zeven dagen wachten en de plek beoordelen. Het kan ook gebeuren dat het lichaam helemaal wit geworden is, vers 13, dan is iemand rein, want de witte huid is nieuwe huid die over het wilde vlees heen gegroeid is. Met de beperkte medische kennis moet de priester er alles aan doen om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Hieruit kan de geestelijke les getrokken worden dat iemand goed moet oppassen dat onvolmaaktheid zich in zijn leven kan verspreiden, zoals de ziekte zich onder Israël kon verspreiden. Ziekte is een vorm van onvolmaaktheid en een gevolg van de zonde die in de wereld is gekomen.



We kunnen dus de zonden in ons leven of in onze omgeving vergelijken met melaatsheid, ook al is melaatsheid in de Bijbel niet een direct gevolg van iemands zonden. Melaatsheid is wel een onvolmaaktheid, het hoort niet bij de goede schepping, en deze onvolmaaktheid moet, net als de zonden, zo klein mogelijk gehouden worden. Wij kunnen geestelijk gezien ook in aanraking komen met verkeerde bacteriën en de vraag is hoe wij daarmee omgaan. Dat wij, levend in de wereld, met verkeerde denkbeelden, daden en verlangens in aanraking komen, is onvermijdelijk. Ook ons eigen hart en verstand kan zonder invloed van buitenaf onreinheid voortbrengen. De vraag is wat wij ermee doen. Zonderen wij de verkeerden gedachten en verlangens in ons hoofd en hart zo snel mogelijk af? Of geven wij het rustig de tijd om te groeien en schade aan te richten?

Leviticus 14



Leviticus 13 en 14 zijn lange hoofdstukken die ingaan op de situatie van melaatsheid of vraat. Een lichaam of voorwerp wordt aangetast en het gevaar dreigt dat dit anderen ook zal besmetten. Heel zorgvuldig moet de priester te werk gaan om dit aan te pakken. In Leviticus 13 staat hoe de priester moet vaststellen of iemand melaats is en in hoofdstuk 14 staat wat er moet gebeuren als iemand weer gezond is en gereinigd moet worden. Het eerste deel speelt zich buiten het kamp van de Israëlieten af, waar de melaatsen samen zijn. Vanaf vers 11 mag de priester de gereinigde persoon weer meenemen naar de tabernakel om vervolgens daar het reinigingsritueel voort te zetten.


Mensen die ziek zijn kunnen de beperkingen van hun situatie voelen. Soms gaat dat zo ver dat mensen zich opgesloten voelen in hun kamer, doordat ze hun bed niet uit kunnen of zich zelfs opgesloten voelen in hun lichaam, omdat ze er geen controle meer over hebben. In de tijd van de Bijbel kunnen melaatsen in Israël zich ook opgesloten voelen. Ze zijn verstoten van de gemeenschap en moeten zelfs ‘onrein’ roepen als zij anderen tegenkomen. Hun verblijfplaats buiten het kamp is net een gevangenis. Toch duurt deze gevangenschap niet voor iedereen eindeloos. Als de priester heeft vastgesteld dat de melaatse gezond is geworden, laat hij symbolisch een vogel los. De priester moet namelijk een reinigingsritueel uitvoeren met twee reine vogels. Eén vogel wordt gedood en de ander krijgt de vrijheid weer terug nadat hij gedoopt is het in bloed van de andere vogel. Ook hier speelt het bloed een rol in de reiniging. Ook al is de melaatse niet ziek geworden vanwege een bepaalde zonde, toch moet er bloed vloeien, omdat ziekte een gevolg is van de zonde die de wereld binnengekomen is. Het laat zien dat onvolmaaktheid niet bij God past en daarom kan een mens niet zonder reiniging terugkomen in de tabernakel, de woonplaats van God.


De melaatse die gezond geworden is en gereinigd is, mag weer terug naar het kamp. Op de achtste dag maakt de priester het reinigingsritueel af. Er moet een schuldoffer of hersteloffer gebracht worden, vers 12. De vraag is waarom dit offer gebracht moet worden. Je zou kunnen zeggen dat de Israëliet tekortgeschoten is in de godsdienst, doordat hij niet in de tabernakel kon komen om God te dienen. Met dit offer, een lam, maakt hij dit weer goed. Er moet een lam gegeven worden, ook al is de persoon arm, vers 21. Voor de andere offers, een brandoffer en zondoffer of reinigingsoffer, mag in dit geval een arme wel een kleiner offer brengen. Hij mag dan twee duiven aanbieden in plaats van een lam en een éénjarig schaap. Ook hoeft de arme minder olie aan te bieden.


Het ritueel dat de priester uitvoert, heeft opvallende overeenkomsten met de priesterwijding. De priester smeert in beide gevallen bloed van het offerdier op de rechteroorlel, op de rechterduim en op de grote teen van de rechtervoet. Van top tot teen wordt de persoon gereinigd, in alles wat hij hoort, doet en waar hij gaat. De persoon kan zijn leven in zekere zin opnieuw beginnen, samen met Zijn God. Er wordt niet alleen bloed op de gereinigde gesmeerd, maar daarna ook olie. Olie staat voor toewijding, heiliging en ook vreugde. De persoon leefde in de afzondering, maar mag weer deelnemen aan de gemeenschap als een geheiligd en blij mens. Zeven keer moet de priester de olie sprenkelen voor Gods aangezicht. Zeven keer geeft aan dat het voldoende is. De gereinigde hoeft niet meer te twijfelen of God hem weer heeft aangenomen. In de verzen 21-32 wordt het ritueel beschreven voor de arme.


In 2001 werden in opdracht van minister Brinkhorst 60.000 koeien, varkens en schapen geruimd in Kootwijkerbroek op 246 bedrijven vanwege de dreiging van de besmettelijke veeziekte Mond-en-klauwzeer. Veel boeren waren teleurgesteld en gefrustreerd door dit besluit van de minister, omdat niet duidelijk was of er wel sprake was van besmettingen. Uiteindelijk moest de hoogste economische rechter uitspraak doen en die gaf de minister gelijk. Hoewel het onduidelijk was of er besmettingen waren, had de minister wel de bevoegdheid om op deze manier in te grijpen. De minister gaf achteraf wel toe te weinig begrip gehad te hebben met de burgers. Lau Jansen, bestuurslid van de Stichting MKZ-crises Kootwijkerbroek, is teleurgesteld over de uitspraak van de rechter, maar ziet wel in dat het protest niet voor niks was. De overheid weet dat zij niet zomaar kan ingrijpen. In het tweede deel van Leviticus 14 staat beschreven hoe zorgvuldig er moet worden gehandeld voor er wordt overgegaan op rigoureuze maatregelen. De Israëlieten zouden door deze wetten moeten weten waar ze aan toe zijn. Van bovenaf kan er niet ineens iets besloten worden zonder dat ze hierop voorbereid zijn. Eén van de functies van de wet is om de samenleving leefbaar te houden. Dat zien we hier beschreven.



In Leviticus 14 vanaf vers 33 gaat het over melaatsheid of vraat of gewoon schimmel die in een huis kan zitten. Op het moment dat Mozes en Aäron deze wetten krijgen woont het volk nog in tenten, maar later in Kanaän zullen ze in huizen wonen. Het kan gebeuren dat er in een huis schimmel komt. Om te voorkomen dat de schimmel zich verspreidt, moet er worden opgetreden. De huiseigenaar moet naar de priester en de priester moet de situatie beoordelen. De priester volgt daarbij de regels die in dit hoofdstuk genoemd zijn. Een priester kan niet zomaar zeggen dat een hele muur of zelfs een heel huis gesloopt moet worden. Eerst moet hij de tussenstappen volgen. De tussenstappen zijn dat niemand het huis binnen mag en een andere maatregel is dat het stuk muur waar de schimmel zit, verwijderd wordt. Als blijkt dat deze maatregel voldoende is, kan de muur eventueel hersteld worden en kan de eigenaar terugkeren naar zijn huis. Net als bij de onreinheid van een persoon moet ook bij de onreinheid van een huis de priester een aantal reinigingshandelingen uitvoeren.

Leviticus 15



In Leviticus 15 gaat het over ‘vloeiingen’: een vloeiing bij een man, een zaadlozing, en een vloeiing bij de vrouw als zij ongesteld is. De structuur van de tekst wordt gevormd door vier keer de woorden: “wanneer een man/vrouw…”. Twee keer gaat het over de man, vers 2 en 16, en twee keer over de vrouw, vers 19 en 25. Een man of vrouw is door de vloeiing onrein en het belangrijkste is dat iemand daarom niet in de tabernakel kan komen. Om weer toegang te krijgen moet de persoon een zondoffer of reinigingsoffer en een brandoffer, offer van toewijding, brengen. God leert Zijn volk dat Hij heilig is en niemand kan zomaar tot Hem naderen. Tegelijk is er een duidelijke manier om weer met God verzoend te worden door de priester. Dat is voor iedereen mogelijk.


In het eerste gedeelte wordt over de man gesproken. Er staat niet ‘een man’ in vers 2, maar iedere man, het Hebreeuwse ‘man man’ betekent ‘iedere man’. Voor alle Israëlieten gelden dezelfde regels, of het nu gaat om een jonge man, oudste, een leider of een priester. Niemand staat boven de wet. Ieder moet zich aan de reinheidswetten houden. Iemand zou zich afvragen wat het nu uitmaakt of hij zich aan de reinheidswetten houdt. De coronacrisis heeft duidelijk gemaakt dat bijvoorbeeld handen wassen door veel mensen normaal gesproken te weinig gedaan wordt. Velen vinden het niet zo belangrijk. Ook in Leviticus 15 staat dat mannen hun handen moeten wassen, anders maken zij een ander ook onrein, vers 11. In de coronacrisis letten mensen beter op hun hygiëne en apothekers merken dit doordat er veel minder antibiotica gebruikt worden, omdat mensen minder infecties hebben.


Leviticus 15 beschrijft hoe zorgvuldig er met reinheid en onreinheid moet worden omgegaan. Israël is Gods uitgekozen volk en daarom moet het zorgvuldig met de regels omgaan, zoals kinderen van hoge afkomst volgens zorgvuldige regels worden opgevoed. De man kan in geval van een zaadlozing of een verstopping van het geslachtsdeel zijn omgeving ook onrein maken. Dat geldt ook voor een vrouw die ongesteld is of op een ander moment bloed vloeit. De kleren en houten voorwerpen die zijn aangeraakt moeten gewassen worden en een aarden pot moet weggegooid worden. Ook kan de onreinheid aan de partner worden doorgegeven. In vers 24 staat dat een man ook zeven dagen onrein is als hij gemeenschap gehad heeft met zijn vrouw die net ongesteld geworden is. Het gaat waarschijnlijk om de situatie dat ze niet wisten dat de vrouw ongesteld was, want op het hebben van gemeenschap terwijl ze wisten van de ongesteldheid, staat een zware straf. Er staat dat ook het zadel de onreinheid over kan nemen. In Genesis staat hoe Rachel het afgodsbeeldje van haar vader Laban heeft gestolen. Als Laban het beeldje gaat zoeken in de tenten van Jakob, zit Rachel op een zadel met het beeldje eronder. Ze wil niet opstaan voor Laban, als reden voert ze aan ongesteld te zijn. Laban gaat er vanuit dat Rachel wel zoveel eerbied voor het beeld heeft en niet zijn afgodsbeeldje zou verontreinigen door het nu aan te raken.


Wanneer een man of vrouw weer rein is, moet er zeven dagen gewacht worden voor ze naar de tabernakel gaan, vers 13 en 28. De onreinheid is in principe voorbij, maar toch moet er gewacht worden. Waar is dat voor nodig, zou iemand kunnen denken? Dat kan toch sneller en efficiënter. Ook in onze tijd willen mensen dat alles snel en efficiënt gebeurt, zeker als je niet kunt zien waarom je moet wachten. Er is vaak weinig geduld. Het wachten van een periode van zeven dagen komen we vaker in Leviticus tegen. De melaatse moet ook zeven dagen wachten voor hij of zij de tabernakel weer mag bezoeken. Ook wordt er zeven dagen gewacht voor de priester een huis weer schoon kan verklaren als er schimmel in de muur zat. Het volk van God moet leren om geduld te hebben, want God is Zelf ook geduldig. Ze mogen niet teveel risico nemen en doen wat goed is in hun eigen ogen. Het wachten heeft ook de diepere betekenis van toewijding aan God. De priesters moesten bij hun inwijding zeven dagen in de tabernakel blijven en mochten niet naar hun eigen tenten en gezin. Ze werden voorbereid om God te dienen. Zo moet elke Israëliet na een periode van onreinheid zich voorbereiden op het dienen van God en het offeren aan God om Hem te eren. Wij hoeven ons in deze tijd niet af te zonderen vanwege lichamelijke onreinheid, maar wij kunnen ons wel voorbereiden op de ontmoeting met God en het dienen van God. Mozes was veertig dagen in de afzondering bij God op de berg, zo kunnen wij ons ook letterlijk afzonderen van anderen om gericht te zijn op God.



In de geschiedenis is er soms in veroordelende zin gesproken over alles wat met seksualiteit te maken heeft. In Leviticus 15 gaat het over het zaad van de man en bloed bij de vrouw en beide hebben met vruchtbaarheid te maken. Vruchtbaarheid speelde in het Oude Nabije Oosten een grote rol in de godsdienst. Er waren bij alle volken goden voor de vruchtbaarheid. Om de god een dienst te bewijzen, boden mensen ook hun lichaam aan: tempelprostitutie. De zonen van Eli waren priester en deden hier bijvoorbeeld aan mee. Ook in de tijd van het Nieuwe Testament was er in Korinthe een tempel gewijd aan Aphrodite en hier waren veel tempelslaven en -slavinnen die zich voor de godin prostitueerden. In de Bijbel wordt niet veroordelend over seksualiteit gesproken, maar het moet wel uit de buurt van de tempel blijven. Seksualiteit en vruchtbaarheid staat voor alles wat aards is en dat kan niet zomaar in de nabijheid van een heilig God komen. Leviticus leert ons dat het aardse, het gewone, zo anders is dan het hemelse en goddelijke. De zonde is in de wereld gekomen en daarom is het ‘gewone’ niet genoeg voor God, het moet gereinigd en geheiligd worden met bloed: van een dier of van het Lam Jezus Christus.

Leviticus 16



Dit hoofdstuk zou je het centrum van het Bijbelboek kunnen noemen. Het gaat over de dag dat er verzoening voor het volk gedaan wordt. Voor de joden is het de sabbat der sabbatten, de belangrijkste dag van het jaar. Er wordt verzoening gedaan voor het hele volk. We zouden bij de uitleg over de Grote Verzoendag, Jom Kipoer, uitgebreid kunnen letten op de joodse traditie van deze speciale dag. De orthodoxe joden weten heel goed hoe je deze dag moet beleven. Op de dag dat Jom Kipoer bij het vallen van de avond begint, gaan de winkels veel eerder dicht dan voor de gewone sabbat. Er wordt een maaltijd gemaakt waar rond die tijd allerlei bijzondere recepten voor worden gemaakt. Het is geen zware maaltijd, want daarna wordt er gevast. Het opvallende in Leviticus is dat het hoofdstuk inzet met de toegang tot het allerheiligste of het heilige der heiligen, de hogepriester mag daar niet zomaar naar binnen, vers 2. Onze focus moet dus vooral liggen op wat er die dag in het heilige der heiligen gebeurt en niet op alle traditie eromheen, hoe waardevol ook.


Vers 1 is een verwijzing naar de dood van twee van de zonen van Aäron die vreemd vuur op het reukofferaltaar brachten. Ze namen de wetten over het offeren niet zo serieus en dat kwam hen heel duur te staan. Daarom waarschuwt God Aäron door de mond van Mozes dat de priester niet zomaar het heilige binnen mag gaan. Hij mag de ark niet zomaar naderen, want God verscheen in een wolk boven het verzoendeksel van de ark. Anders zou de priester gedood worden, net als Nadab en Abihu, de twee zonen van Aäron. In dit hoofdstuk staat dat de hogepriester één dag in het jaar het voorhangsel voorbij mag en heel dicht bij de ark mag komen. Hij moet bloed van een stier sprenkelen om verzoening te doen voor de priesters en bloed van een geit om verzoening te doen voor heel het volk.


Bij een beëdiging van een minister staat de nieuwe minister tegenover de koning in de Oranjezaal van het Paleis. Op een foto van een beëdiging vallen de vele schilderijen in deze ruimte op, maar ook dat er nauwelijks voorwerpen in de zaal staan. Een ruimte met weinig meubels kan een bijzondere sfeer hebben. Het kan iets plechtigs en indrukwekkends hebben. Het tegenovergestelde is een rommelige kamer met overal tafels, banken en stoelen met spullen. Het heilige der heiligen, een vierkante ruimte van vijf bij vijf meter, de tweede afdeling van de tabernakel, heeft ook weinig voorwerpen. In Exodus wordt alleen de ark genoemd, het Bijbelboek Hebreeën heeft het nog over een gouden reukaltaar, Hebreeën 9:4. Er wordt in dit hoofdstuk niet letterlijk over het heilige der heiligen gesproken, maar over ‘het heilige’ en ‘langs het gordijn of voorhangsel’. Het heilige der heiligen is de naam die aangeeft dat er in de tabernakel onderscheid is tussen de ruimte waar de priesters mochten komen, de ruimte waar de tafel, kandelaar en reukaltaar stonden, en de andere ruimte, waar alleen de ark stond. Voor één dag mag de priester het gordijn met de cherubs erin verweven, die waken voor Gods heiligheid, aan de kant schuiven.


Het heiligste moment van het jaar is wel als de hogepriester voor de ark van de getuigenis staat en met zijn vinger zeven keer het bloed op het verzoendeksel en op de grond voor het verzoendeksel sprenkelt. Het verzoendeksel of de verzoeningsplaat wordt ook wel de zetel van Gods genade genoemd, Luther noemt het: Gnadenstuhl. De hogepriester doet verzoening voor de priesters, zodat zij opnieuw geheiligd worden om als priester in de tabernakel te kunnen dienen. Ook doet hij met het bloed van de bok verzoening voor het volk. Hij brengt het bloed van het zondoffer of reinigingsoffer, niet vanwege één bepaalde zonde van het volk, maar vanwege de zonden van het afgelopen jaar. De priesters en het volk mogen opnieuw beginnen. Aäron moet ook een bok de woestijn in sturen, de zondebok. Dit dier dat wegloopt, symboliseert dat de zonden van het volk worden weggedaan. Waarschijnlijk zal dit dier niet lang in de woestijn overleven. Er staat hier in het Hebreeuws ‘Azazel’. In sommige vertalingen is dit opgenomen als een naam, in de joodse traditie staat het voor de satan en anders betekent het ‘de bok die wordt losgelaten’. Uit Azazel als beeld voor de satan komt de uitleg dat Christus betaald heeft aan de satan om verzoening te doen.



De voorschriften van Jom Kipoer, Grote Verzoendag, gaan niet alleen over de offers, maar ook over de kleding en het wassen van de priester. In het jodendom is er een uitgebreide beschrijving van wat er allemaal door de priester gedaan moet worden. Dit staat in het tractaat ‘Yoma’, dat betekent ‘de dag’, het is dé dag van het jaar. De priester draagt eenvoudige kleren, niet zijn dagelijks kleren. Hij draagt geen goud bij zich, dit wijst op de nederigheid waarmee hij het werk moet doen. Het dragen van linnen kleding wijst op zuiverheid en oprechtheid. Ook moet hij de kleding aan het eind uittrekken om te onderstrepen dat het om zijn ambtskleding gaat, zoals iemand voor zijn werk speciale kleding aan moet doen en na zijn werk uittrekt. De man die de bok de woestijn in heeft gestuurd, moet zelfs zijn kleding verbranden. Wie dit hoofdstuk op zich in laat werken, komt onder de indruk van de zorgvuldigheid van de handelingen die de priester moet verrichten. Het laat zien hoeveel zorg God draagt voor het verzoenen van de zonden van het volk. God wil niet dat de mensen last hebben van hun geweten en vastzitten aan hun verkeerde gewoonten. Helaas gaan velen hier nonchalant mee om. In de praktijk zien alleen de nederigen de waarde van het bloed van de verzoening in. Leviticus 16 nodigt ons uit om onder de indruk te raken van Gods goedheid en barmhartigheid en Hem daarvoor te danken en aanbidden.

Leviticus 17



Om ervoor te zorgen dat ons drinkwater schoon blijft, zijn er allerlei regels en wetten opgesteld. Die regels moeten ervoor zorgen dat het oppervlaktewater en grondwater niet vervuild raken. In Europa moet het oppervlaktewater en grondwater schoon genoeg zijn om er redelijk eenvoudig drinkwater van te maken. Er moet opgepast worden met bestrijdingsmiddelen, mest, medicijnresten en industriële lozingen. In het Bijbelboek Leviticus staan ook allerlei wetten die het leven leefbaar moeten houden net zoals er regels over schoon drinkwater zijn. God heeft Zijn wet gegeven zodat Zijn volk een goed en gelukkig leven zal leiden. Israël is Gods oogappel en God heeft meerdere keren uitgesproken dat Hij het goede met hen voorheeft. Dat het leven van Gods volk geen vredig leven is, komt volgens het Oude Testament doordat ze zich dan van God hebben afgekeerd en God hen daarom gestraft heeft en Zijn handen van het volk aftrekt. Hier moet wel een nuance gemaakt worden. De regel dat het goed gaat met rechtvaardigen, mensen die zich helemaal aan de wet houden, en slecht met de goddelozen, gaat niet altijd op. Het lijkt er soms op dat de goddelozen een prachtig leven leiden. Toch is dit slechts tijdelijk. God zal de orde eens weer herstellen.


Het volk Israël vindt het in zekere zin erg belangrijk dat God bij hen is. Dat hebben we gezien toen het volk gezamenlijk enthousiast aan de tabernakel heeft gewerkt. Toch valt het niet mee om zich te houden aan alle regels van God. Net zoals iedereen schoon drinkwater wil hebben, maar er toch veel vervuiling is, omdat mensen het niet altijd nauw nemen met de regels. In Leviticus 17-26 staan allerlei wetten over hoe Israël als volk van God moet leven. Het worden ‘heiligheidswetten’ genoemd. In de documentaire hypothese, een hypothese die de oorsprong en samenstelling van de Thora, de boeken van Mozes, probeert uit te leggen, is Leviticus 17-26 een zelfstandige bron, de Heiligheidscode. Het is een verzameling van allemaal wetten over de samenleving, ethiek, rituelen en offers en feesten. Wat we van deze theorie kunnen leren is dat deze hoofdstukken inderdaad een mooi overzicht geven van de heiligheidswetten in de Bijbel. Toch is het niet nodig om het als een verzameling teksten te zien die los staat van de rest van het Bijbelboek. Volgens deze theorie dateren deze hoofdstukken ook uit een veel latere periode dan de tijd van Mozes.


We kunnen wel zeggen dat Leviticus 17-26 aansluit bij de vorige hoofdstukken. De eerste hoofdstukken gingen over de verschillende offers en daarna volgden de hoofdstukken over de ingebruikname van de tabernakel met de trieste dood van twee van de zonen van Aäron. God wees Aäron er die dag op dat de priesters nuchter moesten zijn en geen sterke drank mochten drinken, omdat ze onderscheid moesten maken tussen heilig en onheilig en rein en onrein. De hoofdstukken 11-15 gaan over (on)reinheid en de hoofdstukken daarna over (on)heiligheid. Tussen de reinheids- en heiligheidswetten in staat de Grote Verzoendag beschreven, het middelpunt van het Bijbelboek en misschien ook wel van de Thora: God wil al de zonden van het hele volk verzoenen.


In de buurt waar drinkwater wordt geproduceerd gelden strengere regels. In een gebied van ongeveer 25 kilometer doet het regenwater er tot 25 jaar over om de bron waaruit het drinkwater gemaakt wordt te bereiken. Hier gelden strengere regels over chemische verontreiniging, mensen mogen in hun tuin geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken. We zien ook in Leviticus dat er strengere regels gelden naarmate men dichterbij de Bron van het leven, God, komt. In het vorige hoofdstuk staat dat de priester bijvoorbeeld maar één keer per jaar het allerheiligste mag betreden. In Gods nabijheid kan de onreinheid en onheiligheid niet bestaan. Er zijn ook wetten die voor het hele land gelden. In Leviticus 17 staan twee van zulke regels: niemand mag zomaar ergens offeren en het eten van bloed is niet toegestaan. Wie dat toch doet, moet zelfs worden uitgestoten, vers 9 en 14.


Wanneer het volk Israël het Beloofde Land ingenomen heeft, ontstaat er bijna een burgeroorlog. Het volk wil de strijd aangaan tegen de stammen Ruben en Gad en de halve stam Manasse, omdat zij in de buurt van de Jordaan hun eigen altaar hebben gemaakt. In Leviticus 17 staat dat er op de vaste plaats geofferd moet worden, dus is de boosheid van het volk te begrijpen. Willen Ruben, Gad en Manasse zich afscheiden van de rest, omdat ze aan de andere kant van de Jordaan wonen? Plegen ze trouwbreuk? Het komt niet tot een gevecht, want ze leggen uit dat het altaar niet bedoeld is om op te offeren, maar om de volgende generatie eraan te herinneren dat ze bij het volk van God horen. Het volk accepteert deze uitleg. Toch zal de eenheid van het volk en de godsdienst een belangrijk thema in de geschiedenis blijven. Ergens anders offeren leidt tot het offeren aan andere goden, daarom staat in vers 7 ook expliciet het verbod om aan demonen te offeren.


In het Nieuwe Testament zien we in het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw dat de vraag waar er geofferd mag worden dan nog actueel is. De Samaritanen hebben hun eigen plaats om te offeren en te aanbidden. Jezus verbreedt haar perspectief. Ze hoeft niet zo vast te zitten aan haar heilige plaats. Met de komst van Jezus kunnen wij God overal aanbidden, omdat dat gebeurt in geest en waarheid. De Heilige Geest verbindt ons met Christus en zo kunnen wij God overal zoeken.



Het thema ‘eten van bloed’ komen we hier in Leviticus en in het Nieuwe Testament tegen. Eten van bloed is verboden in Israël en voor de inwonende vreemdeling. De apostelen besluiten in Handelingen 15 dat ook de heidenen zich aan deze regel moeten houden. Uit het Bijbelboek Leviticus wordt duidelijk wat de diepe betekenis van het bloed is, er kan verzoening voor de zonden mee worden gedaan. De heidenen voelden ook aan dat bloed een speciale betekenis heeft, maar zij dachten dat de goden er juist blij van werden als mensen offervlees met veel bloed erin zouden eten. Leviticus 17 beschrijft dat het bloed uit het dier weg moet vloeien. 

Leviticus 18



“De gereformeerde gezindte heeft lange tijd bestaan omdat zij in een isolement leefde”, volgens Johan Roeland, onderzoeker naar media, religie en cultuur aan de VU. Robin de Wever schreef in 2019 hierover in een artikel in Trouw. Het duidelijkst zichtbaar komt dit voren in het smartphone- en internetgebruik van jongeren. Uit onderzoek blijkt dat er door kerkelijke en onkerkelijke jongeren evenveel naar Netflix wordt gekeken. Van de reformatorische jongeren zegt zelfs 7,1 procent weleens aan sexting te hebben gedaan, tegenover 2,6 procent van hun seculiere leeftijdsgenoten. In gesprekken geven jongeren aan dat ze zelf in staat zijn op een op goede manier te kijken naar films met een andere moraal. Onderzoeker Roeland zegt dat de gevolgen van deze mediaconsumptie nog onbekend zijn, maar het is goed voorstelbaar dat de impact heel groot is. Jongeren kunnen gewend raken aan een andere huwelijksmoraal en homoseksualiteit. In Leviticus 18 worden seksuele relaties opgesomd die volgens God niet goed zijn. Eén daarvan is homoseksualiteit, vers 22.


Leviticus 18 begint in vers 3 met een terugblik en een vooruitblik. Het volk moet de levenswijze van Egypte niet overnemen. Ze hebben generaties lang in Egypte gewoond, weliswaar in hun eigen provincie Gosen, maar ze hebben de levensstijl van de Egyptenaren leren kennen. De Egyptenaren hadden een andere manier van verering van hun goden, maar hadden ook andere regels over toegestane relaties. Verder blikt vers 3 vooruit naar de tijd dat het volk Israël in Kanaän zal aankomen. Ze moeten oppassen dat ze de gebruiken en moraal van de Kanaänieten niet overnemen. Om maar een voorbeeld te noemen: tempelprostitutie nam een belangrijke plaats in de godsdienst in. Het was voor de familie een eer als ze hun dochter “over mochten geven” voor de godsdienst.


Het volk Israël moest bij aankomst in Kanaän alle inwonende volken verdrijven. Ze waren letterlijk een heilig volk, apart genomen van de andere volken. De situatie was wat dat betreft overzichtelijk, maar in de praktijk viel dit erg tegen. Israël heeft veel heidense gewoonten overgenomen. In het Nieuwe Testament zien we dat de situatie van de christenen van het begin af aan anders is geweest. Er klinkt geen oproep om je af te zonderen. Het gevaar van het overnemen van verkeerde gewoontes is daarmee wel aanwezig. In de reformatorische kring was het in de tijd van de TV nog overzichtelijk, daar was men op tegen, maar het smartphonegebruik is langzaamaan binnengekomen. Ouders weten vaak niet wat verantwoord smartphonegebruik is. Veertig procent van de ouders gaat er niet over in gesprek en stelt er geen regels over vast. De vraag voor iedereen is: Hoe blijf je zuiver in een wereld die gewend is aan van alles wat tegen Gods wil ingaat?


Leviticus 18 vormt een eenheid doordat het hoofdstuk begint en eindigt met een oproep om de verkeerde praktijken, de gruwelen, van de andere volken niet over te nemen. Het begint en eindigt ook met de opmerking ‘Ik ben de Heere uw God’, vers 2 en 30. De uitspraak ‘Ik ben de Heere’ of ‘Ik ben de Heere uw God’ moet de mensen aan het denken zetten. Die uitspraak moet genoeg zijn om heilig en rein te gaan leven. De Naam ‘Heere’ is de Verbondsnaam van God en herinnert aan Gods bemoeienis en zorg. Hij heeft Abram weggeroepen uit zijn land en het volk Israël bevrijd uit Egypte. Als er één duidelijk onderwerp is waarin Gods kinderen verschillen van de anderen is het wel op het gebied van relaties. In Leviticus worden relaties genoemd die niet mogen en worden andere zonden met betrekking tot seksualiteit genoemd.


Er worden in de verzen 7-18 twaalf niet toegestane relaties opgesomd. Zoals bij nagenoeg alle volken gelden er wetten om incest te voorkomen. In Israël speelt dit zeker, omdat de bezittingen in de eigen stam moesten blijven, trouwde men immers eerder met een verwant. Toch wordt een neef-nichthuwelijk, tussen een volle neef en nicht, niet verboden. In Nederland is dit bijvoorbeeld wel verboden geweest tot 1970. In de Bijbel komt een dergelijk huwelijk voor bij bijvoorbeeld Isaak en Rebekka. Het valt op dat in de opsomming in Leviticus niet expliciet staat dat de vader geen relatie mag hebben met de dochter. Dit was uiteraard niet toegestaan. Misschien staat het er niet omdat de vader er economisch belang bij heeft dat zijn dochter rein blijft, zodat hij een bruidsschat voor haar ontvangt. In het geval van een ongeoorloofde relatie wordt iemand onteerd, letterlijk staat er dat de schaamte ontdekt wordt. In de geschiedenis over de dronkenschap van Noach, waarin hij naakt in zijn tent lag, zag Cham de naaktheid van zijn vader en daarom werd hij later vervloekt. Zijn andere zonen zagen dat niet en werden gezegend. In onze tijd wordt er vaak anders over naaktheid gedacht dan in de Bijbel. In de Bijbel is het zien van iemands naaktheid onterend en een gevolg van de zonde van Adam en Eva in het paradijs. Ze hadden eerst geen schaamte, maar daarna wel. God vergeeft hun fout, maar neemt het schaamtegevoel niet weg, maar geeft hun kleren om aan te trekken.



De diverse verboden seksuele relaties en praktijken worden verschillend beoordeeld. Soms wordt gezegd dat het een schanddaad is, vers 17, en soms een gruweldaad, vers 22. In vers 18 staat dat de verkeerde relatie tot spanningen zal leiden. Het gaat in vers 18 om een huwelijk tussen een man en zijn schoonzus waarbij de schoonzus dan zijn tweede vrouw wordt. In het leven van Jakob is wel duidelijk dat zijn vrouwen Lea en Rachel en hun kinderen voor veel spanning en problemen in zijn gezin en in zijn leven zorgen. In de verzen 19-23 worden verschillende seksuele praktijken genoemd die God een gruwel zijn. Op die manier verontreinigen de mensen zich. Onreinheid hield in dat iemand niet in Gods nabijheid kon komen in de tabernakel. Op die manier plaatste iemand zich buiten het volk van God.

Leviticus 19



Zeven keer komen we in dit hoofdstuk de woorden tegen ‘Ik ben de Heere’ of ‘Ik ben de Heere uw God’. God herinnert het volk eraan Wie Hij is. Hij is de Heere, de Verbondsgod. Het volk heeft haar huidige leven te danken aan deze God. God en het volk hebben een verbond, een overeenkomst, gesloten. Dat is niet bedoeld als een zakelijke relatie, maar als een hartelijke relatie. Het volk mag dagelijks leven met de Schepper van hemel en aarde en Hij wil zelfs te midden van hen wonen. Midden in het kamp staat de tabernakel. De tenten van de stammen van Israël liggen om de tabernakel heen als ze hun kamp opgeslagen hebben. Het volk moet zich wel aanpassen aan deze God, want Hij is een heilige God en alles en iedereen die onrein is kan niet in zijn omgeving komen. In Leviticus 19 komen we allerlei geboden tegen en die worden begonnen en afgesloten met de woorden dat God de Heere is. Dit hoofdstuk zou je een uitwerking van de Tien Geboden kunnen noemen, want elk van de geboden komt aan de orde. Het eerste gebod bijvoorbeeld, geen andere goden hebben, staat in vers 4. Het tweede gebod, geen beelden maken, staat ook in vers 4. En het derde gebod, Gods Naam ontheiligen, staat in vers 12. De geboden komen alleen in een andere volgorde langs.


De verzen 5-8 gaan over het eten van offervlees van het dankoffer of vredeoffer of in het Engels ‘fellowship offering’. Het offer is een feestelijk offer dat een uiting van dank is over het gesloten verbond. Dit offer wordt hier aan de orde gesteld, omdat juist dit het offer is waarvan de Israëliet mag eten. Dit moet wel op de juiste manier gebeuren, vandaar deze regels. Op de derde dag mag het niet meer gegeten worden. We zien iets soortgelijks bij het eten van het manna, ook dat mocht in verband met de sabbat op z’n hoogst twee dagen gegeten worden. Deze offerregels zijn een herhaling, want ze staan ook in Leviticus 7. Sowieso zijn veel van de geboden die in dit hoofdstuk genoemd worden ook te vinden op andere plaatsen in de Thora, de boeken Genesis-Deuteronomium.


Vanaf vers 9 staat er een heel aantal regels om de mensen te beschermen. De Israëlieten moeten niet altijd maar meer willen hebben. Ze moeten net zo zijn als hun God die ruimhartig geeft aan anderen. Het gaat niet om het streven naar de maximale hoeveelheid omzet, maar ieder moet ook denken aan de armen, vreemdelingen en kwetsbaren. Een gebied waar het er ook verkeerd aan toe kan gaan, is de rechtspraak. Ook in onze tijd durven mensen soms hun onrecht niet eens aan de rechter voor te leggen, omdat ze zich bij voorbaat kansloos achten, aangezien hun tegenstander veel sterker is en betere middelen heeft. In Israël mogen machtigen en aanzienlijken niet bij voorbaat al de grootste kans maken om te winnen.


De wetten in dit hoofdstuk worden burgerlijke wetten genoemd, dat zijn wetten die gericht zijn op het welzijn van de samenleving. Toch hebben de geboden een diepe betekenis. Ze gaan niet alleen over gedrag, maar ook over het hart van de mens. In vers 17 en 18 staat dat iemand niet haatdragend mag zijn of wrok koesteren. Jezus wijst in de Bergrede op de betekenis hiervan als Hij zegt dat haten eigenlijk hetzelfde is als doden. Ook staat in vers 18 de naastenliefde. Je moet de ander liefhebben als jezelf. De meeste mensen zijn druk bezig met hun eigen geluk. Dit wordt een probleem als het ten koste gaat van anderen. En het echte geluk ligt in het leven met God en het liefhebben van de ander.


God drukt bij monde van Mozes de mensen op het hart om zijn geboden te houden. Dit staat bijvoorbeeld in vers 19 en dan volgen er regels die niet makkelijk te verklaren zijn. De geboden moeten in de eerste plaats gehouden worden omdat God ze geeft en niet omdat wij snappen dat dat het beste is. Het gaat er in vers 19 om dat er geen vermenging mag plaatsvinden bij dieren, soorten zaad en kleding. Er is geprobeerd om de achtergrond hiervan helder te hebben. Misschien is het een verwijzing naar het onderscheid dat er moet blijven tussen heilig en onrein of profaan. Of misschien verwijst het naar de uniciteit van ieder dier en iedere plant en dat het daarom niet vermengd mag worden.


De wetten van Mozes zijn er ook om slaven te beschermen. In Exodus 21 staat dat de slaven niet tekort mogen komen. Een man die gemeenschap heeft met een slavin die voor een ander bestemd was, is schuldig. Omdat de man zijn macht heeft misbruikt, moet hij een offer brengen ter verzoening. De slavin hoeft geen offer te brengen.


In het vorige hoofdstuk staat dat het land waar de Israëlieten naar onderweg zijn een onrein land is, Leviticus 18:27, vanwege hun zedeloze en wetteloze leven. In Leviticus 19:23 staat dat de eerste drie jaar de vruchten van dit (onreine) land niet mogen worden gegeten. Het land is voor Gods volk bestemd en er gaat een tijd overheen voordat het land en de opbrengst geheiligd zijn.


Vanaf vers 27 gaat een aantal geboden over het lichaam: het afscheren van het hoofdhaar en de baard en het maken van inkervingen en tatoeages. Dit waren gebruiken van de heidenen bij het rouwen om een dode.


Een ander gebruik van de andere volken was het raadplegen van dodenbezweerders en waarzeggers. Deze mensen mogen niet onder het volk zijn en wie er toch naar toegaat, verontreinigt zichzelf.



De Tien Geboden beginnen met ‘Ik ben de Heere uw God’. Deze openingswoorden komen steeds in dit hoofdstuk terug. Het gaat verder met ‘die u uit de slavernij van Egypte bevrijd hebt’. Deze woorden vinden we ook aan het eind van dit hoofdstuk. God heeft Zijn volk bevrijd. Het volk moet dan ook als bevrijde mensen leven en niet teruggaan naar een slaafs leven. Ook moeten ze rekening houden met de vreemdelingen in hun land.

Leviticus 20



In zijn boek De twaalfde Imam schrijft de Amerikaanse schrijver Joel Rosenberg over de islamitische eindtijdverwachting. Het spannende verhaal beschrijft hoe een islamitische eindtijdpersoon, een “messias”, de macht grijpt in Iran en de omringende landen. Deze messias, de Mahdi genoemd, roept landen op zich bij hem aan te sluiten, omdat hij het grote kalifaat gaat uitroepen. Het verhaal van Rosenberg is zelfverzonnen, maar het verlangen naar een kalifaat, een staat die geregeerd wordt door een kalief, een opvolger van de profeet Mohammed, leeft wel onder bepaalde moslims. In het verhaal zijn de moslims heel blij dat eindelijk hun messias is gekomen. De Mahdi roept de moslims op zich te verenigen. De twee grote stromingen, soennieten en sjiieten, moeten niet meer letten op de verschillen, maar streven naar één groot vrederijk dat groter wordt dan ooit. De Mahdi laat naar de buitenwereld weten dat zijn rijk een rijk van vrede en voorspoed is. Hij roept wereldleiders op vrede met hem te sluiten. Ondertussen is hij bezig met een oorlog tegen Israël en Amerika en is hij keihard tegen iedereen die niet voor hem wil buigen. Aan de ene kant wil hij vrede en aan de andere kant ruimt hij iedereen uit de weg die het niet met hem eens is.


Mensen die een karikatuur maken van het Oude Testament kunnen op een soortgelijke manier zeggen dat de God van Israël aan de ene kant vrede voor Zijn volk wil en aan de andere kant heel wreed kan zijn. Leviticus 20 zou dan zo’n voorbeeld zijn van die wrede kant. In het hoofdstuk staan heel veel gevallen waarin de doodstraf gegeven moet worden. Het heeft sommigen tot de conclusie gebracht dat de god van het Oude Testament een god van wraak is en de god van het Nieuwe Testament een god van liefde.


In Johannes 8 staat de geschiedenis van de Schriftgeleerden en Farizeeën die bij Jezus komen met een vrouw die overspel gepleegd heeft. Volgens Leviticus 20 moet zo iemand gedood worden, vers 10. Opvallend is dat de Joodse leiders alleen een vrouw bij Jezus brengen, terwijl hier duidelijk staat dat zowel de overspeler als de overspeelster gedood moet worden. De man komt er dus in Johannes 8 mee weg. De joodse leiders willen van Jezus weten of Hij deze vrouw ter dood zal veroordelen. Ze zetten Jezus voor het blok: geeft Hij Gods wet op of blijkt ook Hij geen vrede te kunnen brengen voor de mensen? Dan staat er heel opmerkelijk dat Jezus Zich bukt en in het zand schrijft. In het Bijbelboek Jeremia gaat het ook over schrijven in het zand. Daar gaat het over de namen van de degenen die God hebben verlaten. Hun namen worden in het zand geschreven. Wat in het zand geschreven staat, gaat voorbij, daarom heeft God Zijn Tien Woorden in stenen platen geschreven. De Schriftgeleerden en Farizeeën beginnen zich ongemakkelijk te voelen en helemaal als Jezus zegt dat degene die zonder zonde is de eerste steen moet gooien. Ze druipen één voor één af. De Farizeeën willen net als in het boek De Twaalfde Imam een vrederijk stichten en gaan daarbij geweld niet uit de weg. Jezus leert dat het er in Zijn Koninkrijk anders aan toe gaat.


In Leviticus 20 staan dus allerlei wetten met hun straf erbij vermeld. De openingszin in vers 1 luidt: “De Heere sprak tot Mozes.” In dit deel van Leviticus komt dit regelmatig voor, zoals in vers 1 van het vorige en het volgende hoofdstuk. Elk hoofdstuk vormt dus een eenheid. In hoofdstuk 20 gaat het over straffen. De overtredingen die genoemd worden, staan ook al eerder vermeld in Leviticus, met name in hoofdstuk 18 over verkeerde seksuele relaties, maar daar staat niet bij wat de straf moet zijn. Bijna elke keer is de straf de doodstraf, alleen in de verzen 20 en 21 is de straf anders, namelijk onvruchtbaarheid.


De wetten gaan ten eerste over de verkeerde praktijken van de andere volken, waar Israël niet aan mee mag doen. Een heel goed voorbeeld daarvan is het dienen van de Molech, wat zelfs kon betekenen dat kinderen letterlijk werden opgeofferd. De Molech heeft waarschijnlijk te maken met een dodencultus en voorouderverering. Het is in elk geval een gruwelijk wrede afgoderij en is totaal in strijd met Gods bedoeling van het leven. Ten tweede worden er in dit hoofdstuk wetten genoemd die ingaan tegen Gods schepping. God heeft de mens geschapen en daar horen relaties bij zoals God ze bedoeld heeft. De mens moet niet zijn eigen lusten of driften volgen, want dan kan dat zelfs uitlopen op seks met dieren, vers 15-16.


De reden waarom Israël niet mee mag doen met het bijgeloof en de afgoderij van de andere volken en dat ze niet tegen Gods bedoeling met de schepping in mogen gaan, staat in vers 26. Ze moeten heilig zijn, omdat God heilig is. In het vers ervoor staat dat ze onderscheid moeten maken tussen reine en onreine dieren. Omdat ze zo’n bijzonder volk zijn - God wil te midden van hen wonen -, moeten ze zich houden aan bijpassende regels. God laat Zich niet behandelen zoals de andere goden. Alleen in heiligheid en reinheid kan het volk met deze God leven. God heeft Zijn volk lief en doet alles voor hen wat nodig is en Hij verwacht dat ze Zijn regels daarom accepteren.



Toen de Schriftgeleerden en Farizeeën in Johannes 8 teleurgesteld weggelopen waren, bleef Jezus met de vrouw achter. Hij zei tegen haar dat niemand haar veroordeelde en dat Hij dat ook niet zou doen. Wij leven in een tijd waarin de doodstraf net als in het geval van deze vrouw niet snel gegeven wordt. Jezus gaat niet op de plek van de rechter zitten, maar Hij laat haar gaan. Hij zegt er wel bij dat ze niet meer moet zondigen. Jezus geeft de vrouw en wil ons ook de vrijheid teruggeven, maar dan verwacht Hij ook dat we een ander, een nieuw leven gaan leiden.

Leviticus 21



In Leviticus 10 gaat het over de inwijding van de tabernakel waarbij twee van de zonen van Aäron een verkeerd offer brengen. Er volgt een verschrikkelijk oordeel: ze worden dodelijk getroffen door vuur uit de hemel. Toch moet de ceremonie die dag doorgaan. Aäron en zijn twee andere zonen mogen niet rouwen. Ze hebben als priester de prachtige taak van het middelaarschap tussen God en het volk, maar hier moeten ze hun verantwoordelijkheid dragen. Ze mogen hun haar niet los laten hangen en hun kleren niet scheuren als uiting van rouw. In Leviticus 21:10 vinden we deze regels terug. Priesters moeten zich ver houden van alles wat met de dood te maken heeft. Ze dienen de levende God en mogen niet in aanraking komen met de macht van de dood. Het lijkt onmenselijk om niet te mogen rouwen, maar er zijn uitzonderingen. Als een naaste bloedverwant sterft, in vers 2 staat wie dat zijn, dan mogen ze zich wel verontreinigen. Ook in dat geval worden ze dus wel onrein. Dat staat er expliciet bij. Volgens de wet is iemand zeven dagen onrein bij het aanraken van een dode.


Als de tabernakeldienst ons iets duidelijk maakt, dan is het wel dat God een heilig God is. Mensen, dieren of voorwerpen die niet heilig en rein zijn kunnen niet in Zijn nabijheid komen. Toch is God ook genadig, omdat er voor iedereen vergeving en verzoening mogelijk is. In Leviticus 16 zien we hoe er voor heel het volk verzoening gedaan wordt. In het Nieuwe Testament komt God heel dicht bij de mensen in Zijn Zoon Jezus Christus. Jezus gaat de onreinheid en onheiligheid niet uit de weg. Hij gaat om met hoeren en met oplichters. Wie het boek Leviticus leest, kan zich wel voorstellen dat Jezus’ houding en gedrag weerstand opriep bij sommige mensen. Hoe kon deze man de Zoon van God zijn en de beloofde Messias? Toch overtreedt Jezus de wetten van Leviticus niet. Hij heeft juist in Zijn leven laten zien hoezeer Hij Gods wet hoogacht. Hij is zelfs bereid om ervoor te sterven. Hij wist dat Hij de enige was die verzoening voor het volk kon doen. De offers in Leviticus zijn geldig vanwege het offer van Zijn leven.


De priesters waren uitgekozen uit het volk om God te dienen. Ze mogen God de offers aanbieden, vers 6. De offers zijn als het ware voedsel voor God. Het is bijzonder dat de Schepper van hemel en aarde zich zo laat dienen door Zijn schepselen. De priesters zijn gezalfd, vers 12, als teken van hun bijzondere ambt en positie. Ze mogen God dienen, maar niet met onreine handen. Ze mogen geen dode aanraken en daarna God een offer als voedsel aanreiken. Dat God voedsel van mensen nodig heeft, klinkt wel erg primitief en heidens. De goden krijgen in sommige religies bijvoorbeeld twee keer per dag allerlei voedsel aangeboden. God heeft inderdaad niets nodig en dat blijkt uit ook het feit dat de priesters mochten eten van de offers.


In dit hoofdstuk staan nog andere dingen waar priesters zich aan moeten houden, omdat zij God dienen in de tabernakel. Ze mogen niet zomaar trouwen met de vrouw die zij liefhebben. De vrouw mag geen verleden hebben met hoererij of echtscheiding, vers 7. Door met een prostituee te trouwen, voert de priester sowieso de wet niet uit, want zij moet gestraft worden. De vrouw mag zelfs niet eerder met een andere man getrouwd zijn. Zo laat het leven van de priester zien dat alleen zuiverheid en volmaaktheid bij God past. Onvolmaaktheden horen niet bij God. Een priester mag lichamelijk dan ook geen onvolmaaktheden hebben, zoals blindheid of verlamming. In de verzen 18-20 wordt een lijstje van onvolmaaktheden genoemd. In de eerste eeuwen voor Christus was er veel onrust in Israël. Er werd gestreden om de macht. De rol van de hogepriester speelde een belangrijke rol. Bij de priester Hyrkanus werd zijn oor afgesneden bij de opstand van Antigonus. Op deze manier was het zeker dat de hogepriester zijn positie af moest staan aan een ander. Een hogepriester met een gebrek kan niet achter het gordijn, het voorhangsel, in het heilige komen, vers 23. In Gods aanwezigheid hoort alles volmaakt te zijn.

Leviticus 22



Koning Willem-Alexander en zijn gezin verhuisden na vijftien jaar in Villa Eikenhorst in Wassenaar te hebben gewoond, naar Paleis Huis ten Bosch. Een koning hoort natuurlijk in een paleis te wonen en niet in een landhuis. Wie in de buurt van het paleis komt, ziet dat je daar niet zomaar binnenkomt. Er staan voor de poort veertien palen waarvan er twee de grond in kunnen zakken om voertuigen door te laten. De beveiliging van de koninklijke paleizen is sinds 1908 in handen van de Koninklijke Marechaussee. Ze werken samen met de Dienst Koninklijke Beveiliging van de politie. De beveiliging kost een hoop geld, maar iedereen ziet wel in dat dat noodzakelijk is. Ook bij het volk Israël onder leiding van Mozes en Aäron is er een bijzondere plaats die beveiligd moet worden. God woont midden in het kamp. Hij woont in een bescheiden woning, een verplaatsbaar heiligdom. Er zijn strikte regels wie het heiligdom mag benaderen. De priesters mogen dichterbij komen dan de gewone Israëliet, maar het allerheiligste mag niemand binnenkomen. Dat is de plaats waar God verschijnt boven het verzoendeksel van de ark. De enige uitzondering is dat de hogepriester één keer per jaar naar binnen mag om bloed te sprenkelen op en voor de ark op Grote Verzoendag.


In Leviticus gaat het steeds over de wetten die bepalen of iets/iemand rein of onrein is en heilig of onheilig/profaan. Heilig wil zeggen dat het geschikt is om God te dienen en om in Zijn nabijheid te komen. De priesters werden bijvoorbeeld geheiligd voor hun taak in de tabernakel. Iemand die rein is, hoeft niet heilig te zijn. Een reine Israëliet mag niet hetzelfde als een geheiligde priester. Leviticus 21 en 22 gaan over de priester. In hoofdstuk 21 staat dat niet elke nakomeling van Aäron automatisch geheiligd kan worden voor het werk in de tabernakel. We zien hier goed het verschil tussen rein en heilig. Iemand met een gebrek, zoals blindheid, mag geen dienstdoen in de tabernakel. Deze persoon is niet onrein, maar ook niet geheiligd.


In het begin van Leviticus 22 staat een aantal situaties waarin de priester onrein kan worden. De situaties die genoemd worden, staan ook in Leviticus 11-15 over (on)reinheid. Ook een priester kan net als de anderen onrein worden. Dan mogen ze zeker geen dienstdoen in de tabernakel. In Leviticus 22:2 staat dat de priesters op een gepaste manier, behoedzaam of met respect, om moeten gaan met de heilige gaven. Voor het werkwoord ‘behoedzaam omgaan’ staat in het Hebreeuws hetzelfde woord als waar het woord voor nazireeër vandaan komt. Zoals een nazireeër een speciale roeping en taak had, zo moeten de priesters met respect omgaan met de offers voor God. De Israëlieten komen naar de tabernakel toe om een offer te brengen en de priesters moeten hier goed mee omgaan.


De gelovigen in de tijd na Pinksteren worden opgeroepen om heilig en rein te leven. Ieder christen moet zich dus afvragen wat hem of haar verontreinigt of ontheiligt. Onrein word je door bepaalde zonden. Dat zorgt er dan voor dat je, net als de priester aan het begin van Leviticus 22, niet geschikt bent om God te dienen. In het geval van de priesters konden ze daar niks aan doen, maar de gelovigen in het Nieuwe Testament hebben andere reinheidswetten. In een sterfgeval moest iemand een dode aanraken en werd hij onrein. In het jodendom kwamen allerlei gedetailleerde wetten over (on)reinheid van de priester. Hij mocht niet onder één dak zijn met een gestorvene. Vroeger werden doden wel per trein vervoerd. Mocht een priester dan in een ander wagonstel reizen? Dit werd toegestaan, omdat de wagon hem voldoende afschermde van de dode. Er is zelfs gediscussieerd of een priester met een vliegtuig mag reizen, omdat hij dan boven een begraafplaats komt. Dat werd als een probleem gezien omdat de onderkant van een vliegtuig geen goede afscherming was. Jezus deed niet mee aan dit soort eindeloze discussies, maar vertelde de mensen dat onreinheid in ons hart ontstaat. We worden onrein door bijvoorbeeld een haatdragende gedachte.


Ook het verschil tussen heilig en onheilig/profaan krijgt in de tijd van Jezus en de apostelen een nieuwe invulling. Heiligheid is niet meer direct verbonden aan de heilige plaats, de tabernakel of tempel, maar God kan overal gediend worden. En niet alleen de priesters worden geheiligd om offers te brengen, maar ieder mens kan geheiligd worden. De priesters worden gezalfd en gelovigen horen bij Jezus, de Gezalfde, Christus, en worden op die manier als het ware gezalfd. De priesters deden dienst in de tabernakel en zo doet iedere christen dienst voor God. Paulus schrijft in meerdere van zijn brieven dat ieder een eigen taak of gave heeft.



Wat wij van de heiligheidswetten kunnen leren, is de manier waarop de priesters hun werk moeten doen. Ze kunnen niet naar eigen inzicht hun werk doen. In de kerk kunnen mensen ook niet maar doen wat hun goed lijkt of wat goed voelt. De verzen 10-16 gaan over het eten van de offers. Priesters mochten van veel offers eten en in deze verzen staat wie daar nog meer van mogen eten. Het gezin van de priester mag ervan eten en de slaaf die hij gekocht heeft, maar niet iemand die inwoont of de dagloner. De offers zijn aan God gewijd en als de priester daar slordig mee omgaat, dan laadt hij schuld op het volk. De zorgvuldigheid bij het eten van offervlees vinden we ook bij de regels over de offerdieren in het laatste deel van het hoofdstuk.

Leviticus 23



De joodse kalender is gebaseerd op maanden. Een maand duurt 29,5 dagen en daarmee kom je 11 dagen tekort om aan 365 dagen in een jaar te komen. Hier zijn in de geschiedenis meerdere oplossingen voor geweest. In een joods schrikkeljaar wordt er daarom een extra maand ingevoegd. Dit gebeurt in negentien jaar zeven keer en dan zit je weer gelijk met de juliaanse kalender. Op deze manier blijven de feesten in hetzelfde seizoen. We zien in Leviticus 23 dat de feesten te maken hebben met de seizoenen en de oogst. Bij Pesach is de gerstoogst en bij het Wekenfeest, ons Pinksteren, de graanoogst en bij drie feesten in het najaar - de Dag van de Bazuin, Grote Verzoendag en het Wekenfeest - de oogst van vruchten, vijgen en olijven. Een joodse maand begint met de nieuwe maan. Op dat moment staat de maan ongeveer tussen de aarde en de zon en is alleen de schaduwkant van de maan te zien. De link tussen de kalender en de maan heeft voor joden een diepere betekenis. Het verdwijnen en terugkomen van de maan verwijst naar het nieuwe leven dat ontstaat en dat God geeft.


Leviticus 23 geeft een overzicht van de feestdagen. Er missen wel een aantal feesten, zoals het Poerimfeest, maar die feesten bestonden in de tijd van Mozes nog niet. De kerk heeft veel van de joodse feestdagen overgenomen. Het zijn dagen om uit te rusten en om blij te zijn met wat God gedaan heeft en nog steeds doet. Toch worden de rustdagen ook wel eens als minder feestelijk ervaren. Vooral voor kinderen kunnen het lange dagen zijn. Dr. G.H. Cohen Stuart is predikant geweest in Nederland en heeft daarna in Israël gewoond en heeft daar veel van de joodse manier van vieren geleerd. Hij werd vaak met zijn gezin uitgenodigd om deel te nemen aan de feesten. Ook heeft de joodse uitleg van de feesten zoals die in de Talmoed staat ervoor gezorgd dat de feesten meer betekenis voor hem kregen. De feesten die in Leviticus genoemd worden, beginnen met een feest dat wekelijks terugkeert, de sabbat. Een praktisch verschil van viering tussen de sabbat en de zondag is dat de sabbat met de avond begint en eindigt. Op zaterdagavond als de sabbat voorbij is, is er een ontspannen sfeer: mensen komen gezellig bij elkaar. En kinderen kunnen dan hun energie even kwijt.


Een ander, inhoudelijker verschil is dat bij een jood de gedachte meer leeft dat de sabbat leert dat de mens een schepsel is. De mens is van de Schepper afhankelijk. Op de door God vastgestelde tijd moet de mens stoppen met werken. De Jeruzalemse hoogleraar en rabbijn David Hartman vertelt op deze manier over zijn ervaring met de sabbat: voordat de sabbat in de avond begint, wil hij graag nog van alles doen en afmaken. Hij zou soms willen dat de zon stil kon blijven staan, zoals in de tijd van Jozua, maar dan ontdekt hij dat hij daar geen controle op heeft. De mens kan door alles wat hij bereikt met zijn werken gaan denken dat hij heel wat voorstelt, maar de sabbat is een wekelijkse les dat de mens geen God en Schepper van hemel en aarde is, maar schepsel. De ervaring van rabbijn Hartman laat zien dat de feesten niet vaag zijn, maar betrekking hebben op het dagelijks leven. Dat blijkt ook uit het feit dat de jaarlijkse feesten verbonden zijn aan de seizoenen en de oogst. Er is een heel concrete reden om dankbaar te zijn: God geeft graan, olie en vruchten.


Er worden in Leviticus verschillende namen genoemd voor de feestdagen. Het eerste woord dat vertaald is met ‘hoogtijdag’ of ‘feestdag’ staat in vers 2. Het is het Hebreeuwse woord voor een afgesproken tijd, plaats of ontmoeting. Het woord wordt gebruikt in het geval dat God belooft iets op een bepaald moment te gaan doen, zoals Hij in Exodus 9 één van de plagen aankondigt. Het Hebreeuwse woord is dus soberder dan ons woord ‘feestdag’. Het gaat er verder in het hoofdstuk ook niet over dat het volk vrolijk of iets dergelijks moet zijn. Wat wel genoemd wordt is de heiligheid. De tweede naam voor de feestdag is ‘heilige samenkomst’ of ‘heilige dag’. In dit Hebreeuwse woord staat het woord ‘roepen’. De mensen worden samengeroepen. Op de feestdagen roepen de mensen elkaar op om naar Jeruzalem te gaan, psalm 122. In ons woord ‘kerk’ zit oorspronkelijk ook het woord ‘roepen’. Het derde woord voor de feestdag is ‘rustdag’, van het Hebreeuwse woord ‘sabbat’. Niet alleen de wekelijkse sabbat is een rustdag, ook op hoogtijdagen moeten de mensen rusten. De rustdag is volgens vers 24 ook een gedenkdag.


In vers 24 gaat het over een feestdag die verder niet duidelijk wordt toegelicht. Het is de joodse Nieuwjaarsdag, Rosj Hasjana. In de joodse geschiedenis is de zevende maand in de Bijbel de eerste maand van het burgerlijk jaar geworden. Nieuwjaarsdag heeft een bezinnend karakter. God oordeelt de wereld en tot aan Grote Verzoendag - die tien dagen later gehouden wordt - is er een tijd van bezinning en inkeer. In vers 24 staat dat er geschal moet klinken. In de Bijbel staat vaker dat er geschal van de bazuin klinkt op de grote dag, de oordeelsdag. De tonen van de sjofar roepen daarom op tot bekering, omkeer en terugkeer. Iemand vroeg eens aan een rabbijn waarom de joden geen moderner geluid laten klinken, een sirene, in plaats van een archaïsche ramshoorn. Toen legde de rabbijn uit dat elke sirene zijn eigen betekenis heeft. Een sirene van de politie is anders dan van de brandweer. Toen de Egyptenaren en Syriërs in 1973 op Jom Kippoer Israël aanvielen, klonk de sirene. Toen wisten de mensen dat het fout was. Er werden luchtaanvallen gedaan. De oproep die er van de sjofar uitgaat, is: bekeer je!



In dit hoofdstuk worden de jaarlijkse feesten beschreven. Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest zijn de drie grote feesten. Het zijn oogstfeesten, maar ook feesten die te maken hebben met de tocht van het volk door de woestijn. Pesach gaat over de uittocht, het Wekenfeest over het ontvangen van de Wet op de Sinaï en het Loofhuttenfeest over het verblijf in tenten in de woestijn. In Exodus 23 werden de drie grote feesten ook al genoemd. In Leviticus wordt uitgebreider ingegaan op de offers die gebracht moeten worden, omdat in dit Bijbelboek de procedures rond de offers worden uitgelegd. Op de grote feesten zijn er offers van dank, vanwege Gods verlossende optreden en dank voor de nieuwe oogst. Daarnaast moet er verzoening gedaan worden voor de zonden door middel van de reinigingsoffers. Dit laatste speelt in het jodendom geen rol meer, omdat de tabernakel en tempel er niet meer zijn. Het altaar is vervangen door de tafel. Bij de sabbat speelt de tafel een grote rol. Het gezin neemt plaats aan tafel. Daar vindt de viering plaats. Verder is het offer vervangen door de studie van de Thora in de synagoge. En als derde gaat het om het doen van barmhartigheid. Bij de christelijke viering van de feesten staat altijd het kruis van Christus centraal. De rustdag is de dag van de opstanding. En met Pesach is het Lam Jezus Christus geslacht voor de zonden. Op Pinksteren laat de Heilige Geest zien wat de betekenis van Jezus’ offer is.

Leviticus 24


Rabbijn Chanina wijst erop dat er in de tempel van Salomo vensters gemaakt zijn, 1 Koningen 6:4. Hij zegt hierover dat de vensters in de dikke muren van binnenuit smal zijn en naar buiten toe breder worden. Op die manier kan het licht goed van binnen naar buiten. Rabbijn Levi vertelt hierbij een verhaal dat een koning vensters liet maken die van binnen breder waren dan van buiten. Zo profiteerde hij optimaal van het buitenlicht. In de tempel is het juist andersom. De vensters zijn van buiten breder zodat het licht naar buiten kan. Aan het begin van Leviticus 24 gaat het over de olie voor de kandelaar. De kandelaar in de tabernakel en in de tempel is er om licht te verspreiden naar de wereld. In de tabernakel is er nog niet zo veel van te merken. Er zijn geen vensters. Er liggen meerdere kleden over het heilige heen. Later in de tempel zitten er vensters in de muren. En in de tijd van de tempel van Herodes leefde Jezus die zei dat Hij het Licht van de wereld is, Johannes 8. De vraag is of onze kerk vensters heeft die erop gericht zijn om het licht van het goede nieuws van Jezus Christus te verspreiden.


Leviticus 24 gaat over de olie voor de kandelaar en de broden op de tafel in het heilige. Dit hoofdstuk staat tussen twee hoofdstukken in die gaan over de feesten. In hoofdstuk 23 gaat het over het wekelijkse feest, de sabbat en de grote jaarlijkse feesten, en hoofdstuk 25 gaat over het sabbatsjaar en jubeljaar. Bij de feesten speelt de opbrengst van het land een grote rol. Een deel van de opbrengst mag het volk aan God teruggeven. In hoofdstuk 24 zien we wat er met die opbrengst gedaan mag worden. Van de opbrengst van de olijven mag olie gemaakt worden voor de kandelaar en van het graan mogen broden gebakken worden. Wat opvalt bij de beschrijving van de regels over de olie is dat het zuivere olie moet zijn. Alleen het beste is voor God goed genoeg. En het is een blijvende, eeuwige instelling. Wat God betreft blijft de kandelaar altijd branden, maar het volk heeft God vaak de rug toe gekeerd en daarom is de kandelaar weggenomen. De kandelaar en later de menora – de kandelaar met negen armen - is een symbool geworden voor Israël. Als Titus in 70 na Christus Jeruzalem en de tempel inneemt, wordt de kandelaar meegenomen. In Openbaring 2 wordt de gemeente van Efeze in een brief die de apostel Johannes moet opschrijven, gewaarschuwd dat de kandelaar zal worden weggehaald. Dat betekent dat de gemeente daar zal verdwijnen. In 1 Kronieken 9 staat dat de afstammelingen van Kohath de taak kregen om de broden voor op de tafel te verzorgen. Er moesten twaalf broden komen te liggen. Zo biedt elke stam als het ware een brood aan God aan. Tegelijk is dit het voedsel voor de priesters. En ook dit is een blijvende instelling.


In Leviticus staat steeds ‘en God zei tegen Mozes’. Het Bijbelboek Leviticus bevat woorden van God aan Mozes en aan Aäron, maar het zijn niet alleen wetten, het vormt ook een geschiedenis. Het tweede deel van hoofdstuk 24 gaat over een incident met een Israëliet die een Egyptische vader heeft. De instructies die God geeft over de feesten worden onderbroken door een praktijksituatie. In een ruzie met een Israëliet vloekt de man met de Egyptische vader. Hij lastert de Naam van God, de Heere. In Deuteronomium 23:8 staat dat de derde generatie Egyptenaren die in Israël komt wonen als een Israëliet beschouwd mag worden. De man is dus nog een vreemdeling, hoewel zijn moeder Israëliet is. In elk geval moet ook een vreemdeling zich aan dezelfde wetten houden als de Israëliet. Het volk moest ervoor openstaan om Egyptenaren op te nemen, want de Egyptenaren hadden Jakob en zijn familie ook opgenomen en een woongebied gegeven, maar een Egyptenaar die vloekt moet gestraft worden. De vraag voor Mozes is alleen welke straf de man moet krijgen. Mozes gaat God raadplegen en intussen wordt de man opgesloten.


Dit voorval toont aan dat de wetten in de Bijbel niet ingaan op alle situaties, maar dat de wet op de situatie moet worden toegepast. Het oordeel over deze man is dat hij gestenigd moet worden. De getuigen moeten hun handen op hem leggen. De godslasterlijke en verontreinigende woorden van de man krijgt hij op zich geladen. In Leviticus 5:1 staat ook dat ieder die een vloeker niet aangeeft zelf verontreinigd wordt. Het oordeel over deze man is een waarschuwing voor Israël. Als zelfs de vreemdeling die Gods Naam lastert niet aan het oordeel ontkomt, zullen zij dat zeker niet.



Vers 17 vormt een overgang van de zonden begaan tegen God naar de zonden begaan tegen de naaste. Wie een ander iets aandoet, krijgt dit in dezelfde mate terug, het bekende vergeldingsprincipe ‘oog om oog, tand om tand’. Dit principe staat ook uitgelegd in Exodus 21. Daar staat ook dat er een compensatie betaald moet worden. In het jodendom is de vergeldingswet, afgezien van doodslag, uitgevoerd door een passend bedrag aan de ander te geven. De vergeldingswet moet voorkomen dat mensen uit woede buitenproportioneel wraak nemen. Jezus gaat hier nog een stap verder door de gedachte van wraak helemaal aan de kant te zetten. In de Bergrede zegt Hij dat je je niet moet verzetten tegen het geweld van de ander. Uiteraard gaat Jezus hier in op een persoonlijke reactie en geeft Hij hiermee geen nieuwe burgerlijke wet. Als iemand jou slaat, moet je niet terugslaan. Jezus heeft aan het eind van Zijn leven hier het ultieme voorbeeld van gegeven door Zich zelfs niet te verzetten toen mensen Hem ten onrechte wilden doden. Hij deed dit niet alleen vanuit de overtuiging dat geweld niet met geweld moest worden opgelost, maar dit was de manier waarop Hij de straf zou krijgen die de mensen verdiend hadden. Uiteindelijk strafte Zijn Vader in de hemel Hem en heeft Hij de toorn van God over de zonden van de wereld moeten voelen en dragen.

Leviticus 25


In het jaar 2000 is er door leiders uit verschillende kerken een oproep gedaan aan overheden om de schulden van arme landen kwijt te schelden. Er wordt door de rijkere landen ongelofelijk veel geconsumeerd, kan dat niet iets minder zodat anderen wat meer lucht krijgen? Ook premier Kok steunde dit project dat de naam ‘Jubilee 2000’ kreeg naar het jubeljaar uit de Bijbel. Nederland schold 200 miljoen gulden kwijt. Kwijtschelding van schulden komt in de praktijk dus voor. Een argument om dit te doen is dat landen zo weer geld kunnen uitgeven aan de bestrijding van besmettelijke ziekten. Uiteindelijk is dat voor de hele wereld gunstig. Leviticus 25 gaat over het sabbatsjaar en het jubeljaar. Het jubeljaar heeft overigens niets te maken met ‘jubelen’. Na zes jaar moet het land rusten en daarom mag er het zevende jaar niet gezaaid worden. In het jubeljaar krijgt ieder zijn bezit en vrijheid terug als hij of zij dat in de achterliggende tijd verloren was om schulden af te betalen. Het kon zijn dat iemand zijn land of zichzelf moest verkopen, maar in het vijftigste jaar werd dat teruggedraaid. In Deuteronomium 15 - waar het ook gaat over het jubeljaar - staat expliciet dat in het vijftigste jaar de schulden moeten worden kwijtgescholden.


Ook persoonlijke schulden kunnen worden kwijtgescholden. In Nederland heb je de ‘Wet schuldsanering natuurlijke personen’. Mensen die binnen 3-5 jaar hun schuld niet zonder hulp kunnen aflossen kunnen hiervoor in aanmerking komen. In drie jaar kun je van de schuld afkomen door je aan bepaalde regels te houden. Ondertussen krijg je een klein bedrag om van te leven. Na afloop krijg je een schone lei: de schulden zijn weg. Dit zou je een toepassing kunnen noemen van de regels over het jubeljaar. Een verschil is wel dat er in de Bijbel geen regels zijn waar je aan moet voldoen om kwijtschelding te krijgen.


Het idee van een sabbatsjaar en jubeljaar is dat de mensen en het land even rust krijgen. Het sabbatsjaar verwijst naar de wekelijkse sabbat. Na zes dagen werken is het goed om een dag te rusten. In de Tien Geboden staan twee redenen waarom rust houden goed is: God heeft ook gerust op de zevende dag en ieder moet erbij stilstaan dat God het volk bevrijd heeft. Het volk is geen slavenvolk meer en ze moeten zich dus ook niet als slaven gedragen door altijd maar door te willen gaan. God zorgt voor Zijn volk. Hij haalt hen weg uit de narigheid en wil dat ze op Zijn leiding en hulp vertrouwen. Ze hoeven niet bezorgd te zijn dat ze iets tekort komen in het leven. De woestijnreis heeft dat wel duidelijk gemaakt. Er was altijd manna te eten en zelfs hun kleren versleten niet. In vers 20 wordt ingegaan op de vraag van iemand die bezorgd is wat ze dan in dat jaar van rust zullen eten. God zal zorgen dat de laatste oogst zoveel opbrengt dat het voor drie jaar genoeg is. God geeft dus overvloedig.


Het sabbatsjaar gold waarschijnlijk niet voor het hele land tegelijkertijd, maar per perceel grond. Iemand kon dus één stuk land laten rusten en in dat jaar wel doorgaan met een ander stuk. Het laten rusten van het land is goed voor de grond. Het land raakt op deze manier niet uitgeput. Er wordt geen roofbouw gepleegd en de biodiversiteit blijft stabiel. Hoewel de voordelen groot zijn, moet de eigenaar van het stuk land wel op God vertrouwen. Iemand die bijvoorbeeld een wijngaard heeft gekocht en hier goed voor wil zorgen, moet waarschijnlijk moeite doen om in het sabbatsjaar niet in de waangaard te gaan werken. Een wijngaard heeft veel onderhoud nodig en dan komt het erop aan om te vertrouwen dat God weet wat goed is.


In de praktijk is zo’n jaar van rust waarschijnlijk nooit uitgevoerd. Het is opvallend dat in 2 Kronieken 36 staat dat het land rust krijgt in de tijd van de ballingschap. Het volk heeft in de koningentijd God de rug toe gekeerd en Zijn geboden naast zich neer gelegd. Als straf is het land in ballingschap weggevoerd en ligt het land Israël er verlaten bij. Zeventig jaar is er nodig om alle niet-gehouden sabbatsjaren in te halen.

Het jubeljaar valt op de zevende maand na een cyclus van zeven keer zeven sabbatsjaren. De vraag is of het jubeljaar nu samenvalt met het zevende sabbatsjaar of dat het daarna komt en dat alles dus twee jaar achter elkaar stil ligt. Waarschijnlijk was er overlap van het sabbatsjaar en het jubeljaar, want het jubeljaar begint in de zevende maand en niet in de eerste. Op de tiende dag van de zevende maand wordt er op de sjofar, de ramshoorn, geblazen. Het woord jubeljaar komt van het woord ‘jobeel’ en dat betekent ‘ramshoorn’. De tiende van de zevende maand is Grote Verzoendag. Wat is er toepasselijker dan alle schulden van iedereen kwijt te schelden op de dag waarop verzoening centraal staat?



Wie zich verdiept in de details van het sabbatsjaar en jubeljaar ziet dat God hiermee de zwakken in de samenleving wil beschermen. God wil niet dat Zijn volk opnieuw onderdrukt zal worden zoals in de tijd van de slavernij in Egypte. Vreemdelingen mogen bijvoorbeeld eten van de opbrengst van het land. Ook houden Israëlieten het recht dat hun land in de tussentijd kan worden vrijgekocht door een naast familielid. Als er niemand was om het land terug te kopen, dan kreeg de persoon het weer terug in het jubeljaar. Zo bleef het land ook in bezit van de stammen zoals dat aan het begin was verdeeld. Wie een stuk land kocht, betaalde dus naar rato van het aantal jaren tot aan het jubeljaar. De Levieten worden door de wet nog beter beschermd. Zij kunnen hun woonhuizen in de steden niet verliezen. In tegenstelling tot de anderen krijgen ze ook die in het jubeljaar weer terug. De Levieten krijgen in zekere zin een voorkeursbehandeling, omdat zij God dienen in de tempel en als stam geen apart grondgebied hebben. Zo zie we dat God iedereen in de samenleving wil beschermen en voor hun welzijn opkomt.

Leviticus 26


Rond het jaar 1500 hadden joden het zwaar in West-Europa. In sommige landen werden ze gedwongen om christen te worden. Toch waren ze ook als ‘nieuwe christenen’ niet verzekerd van een rustig leven. In het geheim hielden ze zoveel mogelijk vast aan hun Joodse gewoonten. Joden uit Portugal en Spanje vluchtten weg naar plaatsen waar ze meer kans hadden om met rust gelaten te worden. De Inquisitie of de koning van Portugal konden zo weer van beleid veranderen, waardoor ze alsnog gestraft konden worden. De Joden vluchtten uit voorzorg weg uit Portugal via Antwerpen naar plaatsen in Italië. Het Turkse Rijk was nog beter, maar dat was moeilijker om te bereiken. Er waren Joden in Antwerpen die heel rijk waren geworden van de peper- en specerijenhandel, die solidair waren met hun volksgenoten die op de vlucht waren. Het beleid van de vorsten in Europa was heel dubbel. Aan de ene kant waren ze heel hard in hun oordeel over de joden, ook al waren die dan christenen geworden. Aan de andere kant durfden ze niet veel te doen, simpelweg omdat ze van de rijke joden afhankelijk waren. Die leverden de koning veel geld op en dat geld was nodig om oorlog te kunnen voeren. De joden wisten op de duur dat ze door een geldbedrag te betalen weer vrij konden komen. Ook als ze in Lombardijen, bijna aangekomen bij de eindbestemming, alsnog gepakt werden, volstond een mooi geldbedrag.

 

In de tweede helft van de zestiende eeuw werden de Joden van de ene op de andere dag gedwongen om in getto’s te gaan wonen, zoals we dat ook kennen uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog. De Contrareformatie van de Rooms-katholieke kerk gaf de onderdrukking van de joden een nieuwe impuls. Ze werden vernederd door herkenbare emblemen en hoeden te moeten dragen. Toch blijkt ook hier dat joden aan de ene kant gehaat werden en aan de andere kant onmisbaar waren. Er waren bijvoorbeeld veel joodse artsen en die mochten dan weer wel het getto verlaten. Het Westen wilde beslist niet dat de joden over zouden stappen naar het Turkse Rijk, omdat ze hen hard nodig hadden.


In Leviticus 26 staat een indrukwekkende lijst van zegeningen en vervloekingen die over het volk Israël zouden kunnen komen. Het hoofdstuk heeft overeenkomsten met Deuteronomium 28 waar eerst allemaal zegeningen genoemd worden voor als het volk zich aan Gods wetten houdt en dan volgt een nog veel langere reeks vervloekingen als het volk zich er niet aan zou houden. Als het volk in Kanaän aan zou komen, moesten ze op de bergen Ebal en Gerizim de zegen en de vloek uitspreken. Het volk van God kan aan de ene kant heel rijk gezegend worden, maar aan de andere kant zijn de straffen heftig. We zien in de geschiedenis van Gods volk steeds enerzijds dat de joden belangrijk zijn in samenleving waar ze op dat moment deel van uitmaken en anderzijds dat ze het vaak moeilijk gehad hebben.


In het Oude Nabije Oosten was het gebruikelijk om in een verbond iets op te nemen over een eventuele beloning en straf. Een verbond kon worden gesloten tussen een koning of een heer en een vazal, iemand die een stuk grond leende. Net als in Leviticus staan aan het eind de beloning en straf vermeld. Ook in Deuteronomium staat, nadat Mozes het volk uitgebreid de wet nog eens voorgehouden heeft, de zegen en de vloek aan het eind. In Leviticus 26 worden eerst de beloningen genoemd, vers 3-13, en dan de straffen, vers 14-39. Het hoofdstuk begint met het bevel om alleen God te vereren en zijn sabbatten te houden, vers 1-2, en het hoofdstuk eindigt met de belofte dat God het volk genadig zal zijn als ze berouw tonen, vers 40-45. Aan het begin en aan het eind staat twee keer ‘Ik ben de Heere (uw God)’. ‘Ik ben de Heere uw God’ is eigenlijk een samenvatting van de wet en het verbond. God is het verbond begonnen met Abraham en zijn familie en Hij heeft Zijn naam aan Mozes bekend gemaakt. Ook heeft Hij het volk bevrijd uit de slavernij en hun Zijn wet gegeven. Ze zijn uitgekozen uit alle volken om als Zijn volk, Zijn oogappel, te leven.


Het vorige hoofdstuk ging over het houden van een jaar rust voor de mensen en voor het land. Ook in dit hoofdstuk wordt aan het begin het houden van de sabbat genoemd. Het houden van rust blijkt erg moeilijk te zijn. Het volk zal in ballingschap gaan, vers 33. God zal Zijn volk over de heidenvolken uitstrooien. Wat God betreft kan het volk in zorgeloze rust leven. Ze hoeven zich niet druk te maken of het land wel zijn opbrengst geeft. Als ze trouw blijven aan het verbond, voorziet God in alles. Hij wil welvaart geven. Wat laat God hier mooi zien Wie Hij voor Zijn volk wil zijn. In de geschiedenis komt er weinig van terecht, maar hier zien we hoe goed het had kunnen zijn. Het lijkt op de heerlijkheid in het paradijs. God wil weer te midden van het volk wandelen, vers 12, zoals Hij wandelde door de tuin voor de zondeval.



Het tegenovergestelde van een zorgeloos leven is een leven dat gekenmerkt wordt door angst. Als het volk God verlaat zal het bij wijze van spreken van elk ritselende blaadje aan de boom schrikken, vers 36. Ze worden opgejaagd en struikelen over elkaar terwijl er niemand in de buurt is die hen opjaagt. Het blijft niet alleen bij dreiging en angst, maar de vijanden zullen daadwerkelijk komen en het land tot een ruïne maken. Er zullen verschrikkelijke dingen gebeuren en de Israëlieten zullen tot de gruwelijkste dingen in staat zijn, zoals het opeten van hun eigen kinderen.  

Tegelijk staat dit hoofdstuk ook vol van beloften dat de deur naar God toe niet definitief in het slot zal vallen, hoe ver het volk ook bij Hem vandaan zal gaan. In de verzen over de straffen staat een aantal keer dat de straffen bedoeld zijn om het volk naar God terug te brengen. Als ze niet luisteren, zal de straf erger worden, vers 18, 21 en 23. En zelfs als alles verloren is, is God bereid het berouw van het volk aan te nemen, vers 40-42. Dat betekent dat er voor iedereen een weg terug is naar God.

Leviticus 27


In de zomer van 1505 was Maarten Luther, een student van 22 jaar, onderweg naar Erfurt. De plaats waar hij pas zijn diploma gehaald had in de rechten, de graad van magister. Hij kwam bij zijn ouders in Mansfeldt vandaan. Het werd een reis waar hij later in zijn leven nog meerdere keren over zou spreken. Hij kwam in een hevige onweersbui terecht en werd zelfs door de luchtdruk op de grond geslagen. Hij vreesde voor zijn leven en in zijn paniek riep hij de heilige Anna aan. Hij beloofde monnik te zullen worden als hij het overleefde. Luther overleefde het onweer en hield zijn woord. Tegen de wil van zijn vader in ging hij twee weken later het Augustijner klooster in Erfurt in. Van de universiteit kwam hij terecht in het klooster. Op die zomeravond in 1505 had Maarten Luther eigenlijk geen idee hoe zijn leven er verder uit zou zien. Hij dacht dat het goed zou zijn om het klooster in te gaan. God had een heel andere bedoeling met zijn leven. Hij werd 7 jaar later professor in Wittenberg. Hij zou een cruciale rol spelen in de Reformatie in Europa. Hij zou zelfs met een voormalige non trouwen. Het leven van Luther laat wel zien dat iemand in zijn jeugd niet kan weten hoe zijn leven zal lopen. Het relativeert ook de waarde van zijn gelofte om in het klooster te gaan. Hij dacht te weten wat goed was, maar Gods wegen en Gods gedachten zijn vaak anders. In Leviticus 27 gaat het over het doen van geloften. Het kan heel mooi lijken om God dingen te beloven, maar de vraag is of onze geloften echt zoveel waard zijn.


Leviticus 27 is een bijzonder hoofdstuk met een eigen onderwerp. Het lijkt een hoofdstuk te zijn dat op zichzelf staat, zoals dat ook van andere hoofdstukken aan het eind van Leviticus gedacht kan worden. Het begint zoals veel andere hoofdstukken met ‘De Heere sprak tot Mozes’. God geeft regels over het vrijkopen na het doen van een gelofte. God geeft mensen de gelegenheid om hun belofte terug te draaien. Iemand kan in zijn overmoed iets beloven en daar later spijt van krijgen. Dan biedt God in veel gevallen de mogelijkheid om iets anders in de plaats te geven. In het Bijbelboek Leviticus gaat het over offeren en het heiligen van personen of voorwerpen. Hier komt dat terug en gaat het om het vrijwillig heiligen van iets of iemand voor God.


Het gaat in Leviticus 27 niet om gewone, maar om bijzondere beloften. In 1 Samuël staat het bekende voorbeeld van Hanna die voor de geboorte van Samuël belooft haar jongen aan de Heere terug te geven. In dit hoofdstuk worden allerlei situaties besproken. Er staat in de tekst: ‘Als iemand …, dan…’. Vanaf vers 26 staat iets anders, dat gaat over situaties waarin er niet kan worden vrijgekocht. Dieren of voorwerpen die al van de Heere zijn, kan iemand niet vrijkopen. Het eerstgeboren dier is voor God bestemd, dat kan niet worden vrijgekocht. Toch is er weer een uitzondering, namelijk als het een onrein dier is, dan moet het wel worden vrijgekocht. Ditzelfde principe vinden we ook in vers 9-11. Als iemand een dier aan God beloofd heeft, kan het niet worden vrijgekocht, tenzij het een onrein dier is. Zo laat God in dit hoofdstuk zien dat Hij barmhartig en geduldig is ten opzichte van de mensen. In vers 30 staat bijvoorbeeld dat iemand zaaigoed dat eigenlijk voor God bestemd is, toch mag vrijkopen. Als iemand het toch nodig heeft, dan mag hij er iets anders voor in de plaats geven.


Het eerste deel van het hoofdstuk gaat over het vrijkopen van mensen. Dus iemand heeft in zijn overmoed beloofd zich aan God te wijden, maar wil daarop terugkomen. Per persoon staat vermeld welk bedrag aan zilver er dan betaald moet worden. De prijs van een volwassen man is hoger dan de prijs in Exodus 21. Hier is de prijs 50 sikkel en in Exodus is dat 30 sikkel voor een volwassen slaaf. Het bedrag is hier waarschijnlijk hoger om te voorkomen dat mensen snel ondoordacht iets beloven. Sowieso moet er steeds een vijfde, twintig procent, van de waarde van dieren of materiële zaken extra betaald worden.


Bij het vrijkopen van een akker hangt het verschuldigde bedrag af van de tijd die nog rest tot het nieuwe jubeljaar. Het jubeljaar staat uitgelegd in Leviticus 25. Het bedrag, dat steeds door de priester moet worden vastgesteld, wordt lager naarmate het jubeljaar dichterbij komt, want in het jubeljaar gaat de akker weer terug naar de oorspronkelijk eigenaar.


In het laatste deel, vers 26-33, worden situaties genoemd waarin er niet vrijgekocht kan worden, omdat het dier of voorwerp al van God is. Het is al gewijd. Dat kan voor de Israëlieten betekenen dat het verboden is om het voor zichzelf te houden, zoals bij de verovering van de stad Jericho in de tijd van Jozua. De bezittingen waren door de ban gewijd. Toch nam Achan goud en zilver en een dure mantel mee. Hiermee riep hij Gods toorn over zichzelf en zijn gezin heen.


Jezus waarschuwt de mensen om niet te zweren. De joden waren gewend om bij van alles en nog wat te zweren. Het is niet goed om regelmatig een eed te gebruiken om je woorden kracht bij te zetten. Tegenwoordig schelden mensen om hun woorden kracht bij te zetten. Sommige vloeken zijn eigenlijk een soort eed. Het punt dat Jezus maakt en waar het hier in Leviticus 27 om gaat, is dat mensen moeten leren om te doen wat ze zeggen. Een man een man, een woord een woord. Gods volk hoort trouw te zijn, omdat God ook trouw is. We zien steeds in de Bijbel dat Gods volk moet streven naar heiligheid en reinheid, omdat God dat ook is. In heiligheid, reinheid en trouw kan iemand in Gods aanwezigheid komen en blijven.



In Nederland maken we onderscheid tussen een eed en een belofte. Bij een eed betrekken wij de naam van God. Juridisch gezien maakt het niet uit. Of je als getuige nu zweert of belooft om de waarheid te spreken maakt niet uit. En eigenlijk maakt het ook niet uit met welke woorden wij iets beloven, want wij leven altijd voor Gods aangezicht en al onze woorden worden dus voor Zijn aangezicht uitgesproken.

Tot slot staan we er nog bij stil dat Jezus met Zijn offer ons wil vrijkopen. Hij heeft een veel hogere prijs betaald dan een bepaalde hoeveelheid zilver. Hij legde Zijn goddelijke heerlijkheid af om als mens diep vernederd te worden en Zijn leven over te geven aan misdadigers. Hij had daarbij ons op het oog en wil dat wij voortaan als geheiligde en reine mensen met God leven.

Share by: