De kerk in Nederland is naar de rand van de samenleving verdrongen. Bijbels gezien zijn er overeenkomsten met de joden in de diaspora, de verstrooiing. Meerdere keren in de geschiedenis zijn de joden uit hun land verdreven en verspreid geraakt over veel landen. Bekend is de ballingschap naar Babel. Jeremia schrijft deze joden in een brief dat zij een missie hebben voor de stad waarin zij als ballingen verblijven. Zij moeten zich inzetten voor deze stad en de vrede zoeken van de stad. We moeten dit niet opvatten in die zin dat zij de hele samenleving kunnen veranderen, maar het is wel een duidelijke taak om tot zegen te zijn voor de mensen. De kerk leeft nu ook in de diaspora, want Petrus spreekt de gelovigen joden en niet-joden aan als vreemdelingen in de verstrooiing (1 Petrus 1:1). Christenen zijn niet verstrooid, omdat ze niet meer in hun vaderland wonen, maar omdat zij zich geestelijk niet thuis voelen in hun ongelovige omgeving. Christenen in de tijd van Petrus en in deze tijd ondervinden tegenstand als zij hun overtuigingen in het publieke domein uiten of naleven.
Christenen zijn naast dat zij vreemdelingen zijn, ook (een koninkrijk van) priesters. Paas heeft zich voor de namen van vreemdeling en priester laten inspireren door de eerste Petrusbrief. In hoofdstuk 2 worden de gelovigen twee keer priesters genoemd. (3) Deze benaming van priesters gaat terug op de roeping van Abraham en het volk Israël om priester voor de volken te zijn. De gemeente is afgezonderd om voor God te leven en tegelijk toegewend naar de wereld, die Gods wereld is. Missionair werk is dus niet iets voor het enkele gemeentelid, maar voor de hele gemeente. Missionair zijn betekent in de eerste plaats niet invloed hebben op de samenleving, maar het verheerlijken van God. (4) De gemeente is er voor de wereld om de grote daden van God te verkondigen, 1 Petrus 2:9.