Jozua

Jozua

Jozua 1



Na de eerste vijf boeken van de Bijbel, Genesis tot en met Deuteronomium, komt het Bijbelboek Jozua. De eerste vijf boeken worden de boeken van Mozes genoemd, ook al draagt geen van de boeken de naam Mozes. In het Duits hebben de boeken wel de naam van Mozes, daar heten de boeken 1 tot en met 5 Mozes. Het boek Jozua begint met de vermelding van de dood van Mozes, 1:1. Er zijn overigens meerdere Bijbelboeken die met een overlijden beginnen, zoals 2 Samuel met de dood van koning Saul. De grote leider Mozes, de man die in directe verbinding met God stond, is gestorven. Eigenlijk kan Jozua niet in de schaduw van Mozes staan. Mozes wordt steeds de dienaar van God genoemd. Hij kende de wil van God en voerde die uit. Hoewel Jozua ook een dienaar van God was, wordt hij slechts een enkele keer een dienaar van God genoemd, 24:29. Het geeft vooral aan hoe dicht Mozes bij God stond en wil niet zeggen dat Jozua een middelmatige dienaar was.


In de boeken van Mozes staat dat Jozua eerst Hosea heette. Hosea betekent ‘redding’ en Jozua betekent ‘Jahweh redt’. De naam van Jozua geeft goed aan waar het Bijbelboek over gaat. God gaat zijn volk redden, bevrijden van de vijanden. Het land is van hen en de vijanden moeten worden verwijderd. Ook al is Mozes niet meer bij het volk, God heeft Zijn volk niet verlaten. Hij gaat door met Zijn plan. Hij had aan Abram beloofd dat het land voor hem en zijn nageslacht zou zijn, dus gaat God daarvoor zorgen. Jozua kan het volk leiden omdat de Geest van God met Hem is, Numeri 27:18. Jozua heeft al ervaring met Gods overwinnende kracht. Jozua streed aan het begin van de woestijnreis tegen de Amalekieten, Exodus 17. Toen hielp hij als hulp van Mozes, nu als de leider zelf. Jozua mag dan minder belangrijk zijn dan Mozes, hij mag wel het voorbeeld van Mozes volgen. Jozua heeft goed kunnen zien hoe Mozes met God omging. Hij ging met Mozes de berg Sinaï op, Exodus 24.


Na de dood van Mozes zal het volk zich allicht hebben afgevraagd hoe het nu verder moet. Op papier is Jozua de aangewezen man, maar is hij net zo betrouwbaar als zijn voorganger? God wil het volk en Jozua de moed inspreken. Hij zal met Jozua zijn zoals Hij met Mozes was, 1:5. Het komt vooral door de trouw van God dat het volk vertrouwen mag hebben. De rode draad door het Bijbelboek is namelijk dat God strijdt voor Israël, 10:14, 21:44. Het volk Israël heeft geen professioneel getraind leger en Jozua heeft geen belangrijke opleiding gehad, maar het komt goed omdat God voorop uittrekt in de strijd. God geeft het land aan Israël. Er staan in de verzen 2 en 3 twee vormen voor het werkwoord ‘geven’. God zal het land geven en Hij heeft het land gegeven. Dit land hoeft ergens niet veroverd te worden, want het is al van God en Hij heeft het al gegeven. Het cadeau is al gekregen en ze hoeven het alleen nog uit te pakken.


God zal dus het land geven. Tegelijk staat er in het Bijbelboek dat mensen het land geven. Mozes heeft het land gegeven, 1:14 en Jozua 11:23 en zelfs het volk Israël, als verdeler van het land, 19:49,50 en Kaleb geeft land aan zijn dochter, 15:19. God geeft dus het land en doet dat via zijn mensen en het volk. In 1:4 worden de grenzen van het land genoemd. Het wordt het land van de Hethieten genoemd. Met de Hethieten worden in de Bijbel diverse volken aangeduid, hier de Kanaänieten.


In het eerste deel van het hoofdstuk spreekt God Jozua de moed in en geeft Hij hem algemene instructies. Jozua mag erop vertrouwen dat hij er niet alleen voor staat. Wat hij zal ondernemen zal succesvol verlopen. In het Oude Testament staat vaak dat wie met God leeft voorspoedig zal zijn. God zegent degenen die op Hem vertrouwen. Sommige christenen maken hiervan dat het een blijk van ongeloof is, als je niet in voorspoed en welvaart leeft. Het Bijbelboek Job laat toch wel zien dat je die conclusie niet te snel moet trekken. Verder wordt vaak gedacht dat ook in het Spreukenboek heel positief over rijkdom en welvaart gesproken wordt, maar ook daar gaat het erom niet rijk te worden, maar tevreden te zijn met je werk en wat je hebt, zie Spreuken 23:4,5 en 3:7,9. Het gaat er bij Jozua om dat God geeft wat Hij al eeuwen beloofd heeft.


Jozua krijgt instructies en hem wordt dringend bevolen dit te doen. Het gaat fout wanneer Jozua naar eigen inzicht keuzes gaat maken. De inname van het land kan alleen slagen als het volgens Gods plan verloopt. Jozua moet goed naar God luisteren, dat geldt voor de inname voor het land, maar ook voor wat God al eerder gesproken heeft. God heeft Zijn wil bekend gemaakt via de wet, de geboden. Daar moet Jozua zich aan houden en zich voor inspannen. Hij moet steeds over de woorden van de wet nadenken, vers 8. Je kunt vertalen met mediteren over de wet. Dat is geen Oosterse meditatie om je hoofd leeg te maken, maar hij moet zijn hoofd vullen met gedachten aan Gods machtige daden uit het verleden en de betekenis van de wet voor nu en de toekomst. Mediteren kon ook gebeuren door de wet hardop te lezen en herlezen.



We vinden in dit hoofdstuk weinig militaire taal, wel in vers 14 over de stammen die in slagorde moeten voorgaan, maar het houden van de wet staat centraal. Jozua moet vastberaden en standvastig zijn, staat er tot drie keer, vers 6,7 en 9. Corrie ten Boom reisde in de tweede helft van de vorige eeuw heel de wereld over om als zendelinge te spreken voor allerlei mensen en groepen. Ze vroeg steeds aan God waar ze heen moest. Op een keer hoorde ze toen ze in Afrika verbleef dat ze naar Argentinië moest, hoewel ze geen Spaans sprak. Het zou vanuit Afrika een moeilijke reis worden en ze begon tegen te sputteren. Toen bedacht ze dat gehoorzaamheid geen “Ja, maar …” zegt, maar “Ja Heer!”. Ze schreef iemand in Argentinië een brief die haar ooit gevraagd had, maar ze hoorde bijna een maand geen reactie. Toen ze uiteindelijk in Argentinië aankwam bleek de man weg te zijn voor een zendingsreis. Het was Gods bedoeling dat ze voor andere groepen jongeren zou spreken. Corrie ten Boom zegt er achteraf zelf van dat ze veel zegen gemist zou hebben als ze God niet gehoorzaamd naar Argentinië te gaan.

Jozua 2



In Jozua 2 lezen we over twee verkenners, of spionnen, die er door Jozua op uit zijn gestuurd om het land, en vooral Jericho te verkennen. In vers 1 wordt Jozua bij zijn volledige naam genoemd, Jozua de zoon van Nun, om aan te geven dat er een nieuw verhaal komt. Er staat niet bij dat God aan Jozua de opdracht geeft. Is het een teken van zwakte en ongeloof? De vorige keer dat er spionnen werden gestuurd, gaf God hier wel de opdracht voor, Numeri 13:1. Mozes stond dichter bij God en sprak directer tot God. Toch kan het zijn dat Jozua wel Gods wil doet. Het leidt ertoe dat Rachab en haar gezin van de ondergang gered worden.


Jozua stuurt de mannen op pad vanuit Sittim, een plaats met herinneringen. In Sittim ging het fout voor het volk. Ze lieten zich verleiden en pleegden ontucht met de Moabitische vrouwen en knielden voor de Baäl. Sittim lag niet ver bij Jericho vandaan. De mannen gaan weg in de tijd van drie dagen dat het volk zich voorbereidt om Kanaän in te gaan nemen, 1:11. Jozua stelt het volk niet op de hoogte van deze missie, ze gaan in het geheim, vers 1. Als ze in Jericho zijn, worden ze al snel ontdekt. De koning wordt dezelfde dag nog op de hoogte gebracht. De naam van de koning wordt niet genoemd. Dat is opvallend, omdat het in de boeken van Mozes meestal wel gebeurde. Het gaat in dit hoofdstuk vooral om de naam van Rachab, ook de spionnen worden niet bij naam genoemd. Rachab is de eerste Kanaäniet die zich bekeert tot de God van Israël.


De mannen gaan in Jericho naar de woning van Rachab, een prostituee. Haar woning is een combinatie van een café en een herberg. Er staat dat ze bij haar overnachten. In het Hebreeuws heeft dat geen seksuele connotatie. Rachab spreekt opvallend positief over de God van Israël. Het zal een grote verrassing en opsteker voor de mannen geweest zijn. Ze vertelt wat er onder de mensen leeft. Iedereen is namelijk diep onder de indruk van de grote daden van God. De verhalen zijn in Kanaän bekend en het heeft de mensen doodsbang gemaakt voor de Israëlieten. Volgens Rachab staat de God van Israël boven al de Kanaänitische goden en dat waren er nogal wat. Rachab gebruikt zelfs de naam van God, Jahweh. Deze God is God boven in de hemel en beneden op de aarde. Deze woorden staan ook in Deuteronomium 4:39, uitgesproken door Mozes. Rachab blijkt dus een gelovige vrouw te zijn. Zij staat ook in het overzicht van de afstamming van Jezus Christus in Mattheüs 1, samen met vier andere vrouwen, van wie drie buitenlandse vrouwen. Het geeft de inclusiviteit van het verbond met Abraham weer. Iedereen mag zich tot God bekeren en kan worden opgenomen in Gods plan.



Rachab heeft de twee mannen geholpen door hen een schuilplaats te bieden. De manier waarop zij dit doet, roept wel de vraag op of dit goed is. Ze liegt tegen de mannen van de koning en zegt dat de spionnen al weg zijn. In de kerkgeschiedenis is er discussie of liegen verantwoord is als het met een goed doel gebeurd. Een ander bekend voorbeeld uit de geschiedenis is de situatie dat mensen in de Tweede Wereldoorlog logen over Joden die verborgen zaten. Van de bekende kerkvader Augustinus is bekend dat hij een heel strikte definitie heeft van liegen, namelijk het ene denken en het andere spreken, of: misleiden. Ook Calvijn waarschuwt dat we niet moeten vergeten hoezeer God gesteld is op waarheid. Corrie ten Boom, die na de Tweede Wereldoorlog veel reizen maakte, ook naar gesloten landen, was tegen smokkelen. Zij sprak altijd liever de waarheid. Er zijn ook mensen die liegen onder bepaalde omstandigheden niet afkeuren. Je moet in de wereld soms kiezen voor het minst slechte, want een ander in gevaar brengen is ook niet goed. In elk geval, iedereen is het er over eens dat je niet altijd uitgebreid de waarheid hoeft te vertellen. Wat Rachab betreft, kunnen we concluderen dat zij er goed aan heeft gedaan de mannen te helpen, maar de manier waarop is niet helemaal zuiver.


Als tegenprestatie van haar geboden hulp wil Rachab dat de mannen zweren dat zij en haar familie in leven zullen blijven en ze wil graag een teken zien. Het zweren van een eed is een serieuze zaak. Het zal Jozua later bij de Gibeonieten in problemen brengen, hoofdstuk 9. De mannen doen het wel, omdat zij hier het geloof belijdt. Rachab wilde ook een teken zien en daarom moet zij een scharlakenrood koord aan het venster binden. Rachabs huis was niet op de muur, maar in de muur. Ze woonde in de ruimte tussen de twee stadsmuren in. In dit scharlakenrode koord is vaak een verwijzing gezien naar het bloed dat bevrijdt. De Israëlieten waren bij de bevrijding uit Egypte veilig achter het bloed van het lam dat ze moesten smeren aan de deurposten. Zo zijn wij ook veilig als wij door het geloof schuilen achter het bloed van Jezus Christus, het Lam van God. Door Hem is er bevrijding mogelijk. 

Jozua 3



Het volk Israël heeft de tenten opgeslagen in Sittim, zo’n vijftien kilometer van de rivier de Jordaan vandaan. Daar verblijven ze al sinds de overwinningen op de koningen Og van Basan en Sihon van de Amorieten. Het volk reist naar de Jordaan en wacht op verdere instructies. Er staat dat na drie dagen de opdracht komt om de Jordaan over te steken achter de Ark aan. Drie dagen volgens de Hebreeuwse telling betekent dat de dag van aankomst en van vertrek ook meegerekend worden. Dus ze kwamen ’s avonds aan, hadden een dag ertussen en de derde dag vertrokken ze. In hoofdstuk 1:1 ging het ook over drie dagen voordat ze de Jordaan over zouden steken. Jozua zei dat ze zich in die dagen moesten voorbereiden. Er is verschil van inzicht over de vraag of het om dezelfde drie dagen gaat.


Het is een bijzonder moment dat het volk de laatste hindernis mag nemen voor ze in het Beloofde Land zijn. De opdracht aan het volk wordt zorgvuldig geformuleerd, vers 3. Het gaat niet als eerst over het volk, maar over de Ark. Ze moeten op de Ark letten. Als ze die zien, mogen ze hun spullen pakken en gaan. Het gaat in de hoofdstukken 3 en 4 veel over de Ark (10x genoemd in hoofdstuk 3 en 7x in hoofdstuk 4). De Ark is de plaats waar God Mozes ontmoette. De aanwezigheid van de Ark geeft aan dat God aanwezig wil zijn. God had aan Jozua beloofd om met hem te zijn overal waar hij naartoe zou gaan, Jozua 1:9. God is dichtbij en tegelijk op afstand. Het volk moet bijna een kilometer tussen hen en de Ark laten. Dat doet denken aan Gods verschijning op de berg Sinaï waar de berg moest worden afgezet zodat niemand de berg zou aanraken als God verscheen. Het is een wonder dat een heilige God bij Zijn volk kan zijn. Daar is verzoening voor nodig en daar wijst de Ark met het deksel op.


Voordat het volk vertrekt achter de Ark aan, moet het zich heiligen. Er staat niet bij wat dat inhoudt, maar uit andere gedeelten waarin dit ook voorkomt, zoals in Exodus 19 en Numeri 11, kunnen we afleiden dat het gaat om wassen van kleren, seksuele onthouding en belijden van zonden. Ze mogen er getuigen van zijn hoe God opnieuw in de geschiedenis een wonder gaat doen. De priesters moeten erop voorbereid zijn dat ze de Ark moeten dragen. Normaal gesproken namen de Levieten – om precies te zijn de Kahathieten – de Ark mee. Dit geeft aan dat het een bijzonder heilig gebeuren is. Jozua krijgt van tevoren de boodschap dat de oversteek door de Jordaan zijn positie als leider zal verstevigen. God zal hem groot maken, vers 7, en dit is nog maar het begin. Er staat met nadruk dat de mensen zeker zullen weten dat God met Jozua is. De gebeurtenis zal ook voor het volk hoopgevend zijn. De levende God is bij hen, vers 10. Dat God de levende genoemde wordt, is om het contrast aan te geven met de dode afgoden van de volken. Zeven volken worden genoemd. Het geeft de volledigheid aan. Het gaat niet om precieze beschrijving van alle volken. De Kanaäniet en Amoriet zijn algemeen voor de inwoners van Kanaän. De Hevieten, die woonden in het berggebied in het noorden, de Perezieten, die woonden in Samaria, en de Ferezieten komen niet in andere bronteksten voor.


In vers 13 en 17 lezen we wat er uiteindelijk voor wonder zou gaan gebeuren. Het water komt als een dam te staan en houdt de stroom tegen. Dit hoofdstuk is op zich niet spannend geschreven, want het is al vanaf het begin duidelijk dat God ervoor gaat zorgen dat het volk kan oversteken. Ook zijn de vijanden niet in beeld, zoals wel het geval bij de Rode Zee, waar de Egyptenaren hen achterna kwamen met paarden en wagens. Toch wordt in dit hoofdstuk wel beschreven dat het om een groot wonder gaat. De rivier de Jordaan is op zich geen grote rivier, maar in april treedt de rivier buiten zijn oevers vanwege de smeltende sneeuw in de bergen en vanwege regenwater. De Jordaan loopt van de bergen in het noorden, in Libanon, naar het zuiden, de Dode Zee. Op het moment dat het volk bij de rivier is, is het een snelstromende en moeilijk begaanbare rivier.

Als de tijd is aangebroken om te vertrekken, gaan de priesters met de Ark voorop. Het vraagt geloof om zo dicht bij het water te komen. Jozua, de priesters en het volk gehoorzamen God. Het water houdt voor een bepaalde tijd op met stromen. De priesters blijven midden in de droge Jordaan staan tot iedereen er doorheen is.

Jozua 4



Langs de Nederlandse kust staan honderden strandpalen. In de negentiende eeuw kwam een waterbouwkundige op het idee om ze neer te laten zetten. Het had een nuttige functie, zo kon de afstand tot de duinen en het water worden bepaald. Tegenwoordig zijn de palen in principe niet meer nodig, dus wilden mensen de palen weghalen. Uiteindelijk is dat niet gebeurd, omdat ze toch een historische waarde hebben. In Jozua 4 gaat het over stenen die bij de rivier de Jordaan staan. Twaalf mannen uit het volk moeten stenen uit de Jordaan meenemen. Jozua zet in Gilgal de stenen neer als een monument om steeds terug te denken aan de wonderlijke weg die God door de Jordaan gemaakt had. Het leert de mensen wie God is en dat ze Hem kunnen vertrouwen.


Jozua 4 bestaat uit twee delen, vers 1-14 en 15-24. Beide delen beginnen met het spreken van God tegen Jozua en eindigt met een conclusie. In het eerste deel moet Jozua twaalf mannen aanwijzen die de stenen meenemen. De conclusie luidt dat deze gebeurtenis goed geweest is voor de reputatie van Jozua. God heeft hem groot gemaakt zodat de mensen ontzag voor hem hadden. En in het tweede deel staat hoe de priesters de Jordaan moeten oversteken. De conclusie van dat gedeelte en tegelijk van de hele geschiedenis is dat al de volken Gods kracht hebben gezien en ontzag voor God hebben.


In de hoofdstukken 3 en 4 lijkt de beschrijving soms door elkaar te lopen. In hoofdstuk 3 wordt de oversteek beschreven en in hoofdstuk 4 opnieuw. Er is overlap, maar in Jozua 4 ligt de focus op de stenen. De twaalf mannen moeten de stenen meenemen. Symbolisch voor elk stam één. Dat het twaalf stenen zijn, is op zich bijzonder, want er gingen maar negen en een halve stam aan de overkant van de Jordaan wonen. De stammen Ruben, Gad en de halve stam Manasse hadden er in de tijd van Mozes de voorkeur aan gegeven om in het mooie land ten oosten van de Jordaan te wonen. Toch moest deze tweeëneenhalve stam mee optrekken de Jordaan over om de andere stammen te helpen hun gebied te veroveren. De twaalf stenen geven aan dat het volk een eenheid is, ook al woont een deel aan de overkant. Ook de stammen aan de overkant moeten weten dat God Israël op een heel bijzondere manier naar Kanaän heeft gebracht. En het doet ook denken aan de oversteek van de Rode Zee aan het begin van de uittocht. God leidde Zijn volk uit Egypte en deed ook wat nodig was om veilig in Kanaän te komen.


De twaalf mannen nemen de stenen uit de Jordaan en leggen die aan de overkant waar ze hun kamp opslaan, vers 3 en 8. Het woord voor neerleggen wordt in het Hebreeuws ook gebruikt in de betekenis van ‘rusten’. Het is opvallend dat het woord hier staat, omdat er een gebruikelijker woord voor ‘neerleggen’ is. ‘Rusten’ is een thema in het Bijbelboek Jozua. Het doel was dat God het volk rust zou geven en zo gebeurde dat ook, Jozua 21:44. Ze hoefden niet meer bang te zijn voor aanvallen van de vijanden en hoefden zelf niet meer in de aanval te gaan. Zoals Jozua het volk leidde en voor rust zorgde, zo wil Jezus Christus ons ook rust geven. Hij heeft de vijanden verslagen en wie naar Hem toe gaat vindt daarom in het leven rust.


In dit hoofdstuk staat steeds beschreven hoe God of Jozua een opdracht geeft en vervolgens dat dit zo wordt uitgevoerd. Gehoorzaamheid is noodzakelijk voor de uitvoering van Gods grote plan met zijn volk. Jozua is Gods woordvoerder. Jozua lijkt op een profeet, al wordt hij zo niet genoemd. Twaalf stenen worden neergezet als een getuigenis en een herinnering van wat God gedaan heeft. Het volk moet daar regelmatig aan terugdenken. Het is nodig om terug te denken aan Gods eerdere daden om niet te vergeten hoe machtig Hij is. Ook al is God niet zichtbaar aanwezig en lijken de omstandigheden te suggereren dat God afwezig is, toch is God de Betrouwbare.


Stenen werden vaak verzameld om er een altaar mee te maken. Deze keer is dat dus anders. Het verwijst naar Mozes die ook stenen oprichtte bij de verbondssluiting tussen God en het volk bij de berg Sinaï, Exodus 24:4. Het monument dat Jozua opricht is een teken en bevestiging van datzelfde verbond. In vers 9 wordt ook gezegd dat Jozua in de Jordaan twaalf stenen opricht. Zijn dat de stenen die de twaalf mannen meennemen? Of gaat het om een tweede gedenkplaats die waarschijnlijk in de tijd van laagwater te zien is?


In dit hoofdstuk staat meerdere keren dat het volk de rivier oversteekt. Steeds wordt er weer iets nieuws bij verteld. In de verzen 11-13 wordt verteld dat er veertigduizend mannen van het leger oversteken en in vers 19 staat dat het op de tiende dag van de eerste maand gebeurde. Dat is een bijzondere dag, want op die dag moest het lammetje voor de Paasmaaltijd geslacht worden. Het is een onderstreping dat God weet wat Hij doet. Hij bevrijdde Zijn volk uit de slavernij van Egypte en leidde ze door het water om Zijn volk rust te geven. Jozua zet het gedenkteken op in Gilgal waar het volk verblijft. Gilgal is de eerste van de drie religieuze bases in het Bijbelboek. De andere plaatsen zijn Silo, 18:1, en Sichem, 24:1. Gilgal is later ook een belangrijke plaats: Samuël offerde daar en sprak er recht en daar werd Saul tot koning gemaakt.

Jozua 5



Het Bijbelboek Jozua gaat over de inname van het land Kanaän. Voordat het volk daaraan kan beginnen zijn er allerlei voorbereidingen. Het volk moest eten klaarmaken voor onderweg (Jozua 1); Jozua had spionnen gestuurd (Jozua 2); de Jordaan hadden ze overgestoken (Jozua 3); en ze hadden een gedenkteken van stenen opgericht (Jozua 4). In Jozua 5 staat beschreven dat het volk Pascha viert en besneden wordt. Het doel van de voorbereidingen is dat het volk zijn hulp van God verwacht. God heeft een verbond gesloten met Abraham en daarom gaat Hij het volk in het Beloofde land brengen. God doet wat Hij gezegd heeft en Jozua mag een belangrijke rol spelen in de uitvoering.


Rachab had al aan de spionnen verteld dat heel Kanaän bang was voor het volk Israël vanwege al de wonderen die God gedaan had. In dit hoofdstuk staat opnieuw dat de volken bang geworden zijn. Deze keer komt het door het wonder van de oversteek van de Jordaan. De Jordaan die in de oogsttijd uit zijn oevers was getreden, was geen belemmering om met de reis door te gaan. De volken zijn dus bang en zullen niet uit zichzelf op korte termijn Israël aanvallen. Dat komt goed uit. Zo kan het volk besneden worden en daarvan herstellen om vervolgens het Pascha te eten. Als de vijanden wel aan zouden vallen op het moment dat de Israëlieten net besneden zijn, zouden ze wraak kunnen nemen op wat de zonen van Jakob deden door de stad Sichem aan te vallen nadat de mannen besneden waren, Genesis 34.


Het is opvallend dat het volk op de valreep nog besneden kan worden. Ze zijn op de tiende van de eerste maand de Jordaan overgestoken en de veertiende van die maand moet het Pascha worden gehouden. Het is voor iedereen die aan het Pascha deelneemt verplicht om besneden te zijn. Dat geldt voor de vreemdeling die mee wil doen, dus zeker ook voor de Israëliet. Hoe is het mogelijk dat het volk het teken van Gods verbond, de besnijdenis, vergeten is? Mozes werd nota bene in de woestijn bijna gedood door God, omdat hij zijn zoon niet besneden had, Exodus 4. Toen besneed Mozes’ vrouw Zippora snel hun zoon en was een drama voorkomen.


Het volk Israël was in Egypte wel besneden, maar tijdens de woestijnreis gebeurde dat niet meer. Het volk had geen vertrouwen in Gods plannen en ook Mozes werd vaak geminacht. In Jozua 5 staat niet waarom er niet meer besneden werd, wel wordt er een verwijzing gemaakt naar Numeri 14 waar God de straf geeft dat niemand van de volwassenen Kanaän zal binnenkomen. Dat had God gezworen, Jozua 5:6. God had gezworen aan Abraham het land te geven, maar nu zal het volk het land zeker niet binnengaan. Gods plannen kunnen bedreigend en veroordelend zijn. Toch gaat Hij met de jonge generatie verder.


Het volk heeft in Gilgal de tenten neergezet. Gilgal komt van het werkwoord ‘wegrollen’ of ‘afwentelen’. God heeft de smaad, of ellende, van Egypte afgewenteld. Dat kan betekenen dat het volk niet meer zo’n ellendig slavenbestaan heeft als in Egypte of dat God de Egyptenaren de mond snoert, omdat ze spotten met de jarenlange zwerftocht van het volk door de woestijn. In Gilgal mag het volk weer ‘opladen’. Ze mogen bij het Pascha eraan terugdenken hoe God eerder het volk uit Egypte bevrijd heeft. Terugdenken aan Gods machtige daden geeft nieuwe moed. Zo zal God ook in de toekomst voor bevrijding zorgen. Het volk staat op een belangrijk punt in de geschiedenis. De eerste keer werd het Pascha in Egypte gehouden, de tweede keer bij het ontvangen van de wet, Gods leefregels, en nu bij de inname van Kanaän.



Het Pascha werd gehouden op de viertiende van de eerste maand en op de vijftiende dag begon het Feest van de ongezuurde broden, waarop – zoals de naam doet vermoeden – zeven dagen ongezuurd brood werd gegeten. Het volk kreeg bij het Pascha voor het laatst manna, het eten dat God veertig jaar gegeven had. Dat was een bijzonder moment. Het geeft aan hoe trouw God eten gegeven heeft en hoe goed Hij is dat ze voortaan de opbrengst van dat mooie, vruchtbare land mogen eten. Het eerste jaar eten ze van wat de Kanaänieten ingezaaid hebben, daarna moeten ze zelf aan het werk. Hoewel het volk lang niet altijd dankbaar was voor het manna, zullen ze het toch misschien jammer hebben gevonden dat het stopte, zoals dat met veel dingen is. Je gaat het pas waarderen als je het mist, het bezit van de zaak is het einde van het vermaak. Het manna tijdens de woestijnreis werd later in de geschiedenis steeds meer gewaardeerd. De Farizeeën vragen aan Jezus of Hij een teken kan doen, net zoals het volk manna kreeg in de woestijn, Johannes 6. Jezus wijst hen erop dat Hijzelf het Brood is dat leven geeft. Een mens moet niet te gehecht raken aan eten, manna of ander voedsel, maar beseffen dat wie in Christus gelooft, onderweg is naar het hemels Kanaän.


Het zou jammer zijn als het volk het manna meer zou gaan waarderen dan het graan dat op de akkers in Kanaän groeit. Het is een gevaar om vooral bijzondere, wonderlijke dingen écht te waarderen. Er is een verhaal over John Witherspoon, een voorzitter van het College of New Jersey. Hij woonde een aantal kilometer van de school vandaan in Rock Hill en reisde altijd met zijn paard en wagen de gevaarlijke weg naar zijn werk. Op een dag stormde iemand zijn kantoor binnen en zei: “Dr. Witherspoon, u moet met mij meekomen om God te danken. Ik reed onderweg hier naartoe en toen rende mijn paard weg en mijn wagen viel naar beneden en ik bleef ongedeerd.” Witherspoon antwoordde: “Waarom? Ik kan je iets veel indrukwekkenders vertellen: Ik kom elke dag op die weg en mijn paard is nog nooit weggelopen, mijn wagen is nog nooit naar beneden gestort en ik ben nog nooit gewond geraakt.” Niet alleen het manna is Gods voedsel, ook het graan dat op de akker groeit.

Jozua 6



Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) kwamen weinig veldslagen voor en ging het vooral om het bezit van vestingsteden. Het kon enkele weken tot maanden duren voor een stad belegerd en veroverd was. Het gebeurde dat een belegering een hele streek op z’n kop zette. Een bekende belegering is van de stad Breda. De stad is wel vijf keer van bezitter gewisseld. Een mooi verhaal uit de geschiedenisboekjes dat zich vlak na de dood van Willem van Oranje afspeelde, is de list van een schipper om zeventig mannen op zijn turfschip te verstoppen en mee te stad in te voeren, naar het voorbeeld van het paard van Troje. Aan de andere kant probeerde later de Spaanse bevelhebber Ambrogio Spinola in 1624 de stad uit te hongeren door een vijftig kilometer lange belegeringslinie aan te leggen rond de stad. De slechte voedselvoorziening en ziektes dwongen tot overgave. In Jozua 6 wordt de stad Jericho in extreem korte tijd ingenomen. Na zeven dagen is er niets meer van de stad over. God strijdt voor Zijn volk. Er wordt daarom wel van een heilige oorlog gesproken.


De verovering van de ommuurde stad Jericho is een wonderlijke geschiedenis. Dat blijkt hier al uit, dat Jozua van tevoren de hemelse Legeraanvoerder ontmoet, Jozua 5:13-15. Jozua wil weten met wie hij te maken heeft, maar deze Man is niet in een hokje te plaatsen. Hij staat boven de partijen. God strijdt niet zomaar voor Jozua, alsof ze zij aan zij vechten, maar God bereidt alles al voor zodat Jozua het alleen nog hoeft af te maken. Jozua moet zijn schoenen uit doen, net als Mozes aan het begin van zijn bediening. Jozua staat hier aan het begin van de inname van het land. Het is de eerste verovering in Kanaän.


De verovering van Jericho is toch wel het bekendste verhaal van de inname van Kanaän. Ook in het Bijbelboek Jozua krijgt het veel aandacht. Deze overwinning staat voor de inname van het hele land. Op meerdere plekken wordt de verovering van een plaats of koning vergeleken met de overwinning van Jericho, 8:1-2 en 10:28, 30. Aan het eind van Jozua’s leven noemt hij de overwonnen volken en koningen en van de overwonnen steden noemt hij alleen Jericho. Deze overwinning is belangrijk geweest voor de positie van Jozua. Hij werd hierdoor erkend als leider, niet alleen bij zijn eigen volk, maar ook bij alle andere volken.


Jozua 6 begint niet met een verhalende beschrijving. Je zou verwachten dat het begint met het bekende ‘en het gebeurde’, maar het begint met de vermelding van een probleem: Jericho zit op slot. Niemand kon Jericho in of uit. Dat was lastig voor de inwoners, maar zeker ook voor de Israëlieten die de strijd wilden aangaan. De mensen in Jericho waren doodsbang voor Israël en vooral de God van Israël. Deze onmogelijkheid biedt God de gelegenheid om te laten zien dat de redding door Hem komt. Zo spreekt Hij Jozua ook aan, de stad is in Jozua’s hand gegeven. Opnieuw krijgt Jozua te horen dat de overwinning eigenlijk al behaald is, terwijl de strijd nog moet beginnen. In hoofdstuk 1:2,3 stond ook al dat God het land zál geven en tegelijk al heeft gegeven.


We komen hier geen militaire taal tegen, maar een opdracht tot een rituele ceremonie. De priesters en de Ark spelen een centrale rol en niet de mannen die kunnen vechten. Voorop lopen strijdbare mannen en achteraan de rest van het volk met in het midden de priesters en de Ark. De Ark, die normaal gesproken voor het volk onbereikbaar was en symbool staat voor Gods aanwezigheid, laat zien dat het een heel ongewone strategie is. Symbolen spelen een rol, zoals bij rituelen. Het getal zeven komt veertien keer in het hoofdstuk voor, het getal van de volheid en perfectie. Verder moet er op bazuinen worden geblazen. Er staan in het Hebreeuws drie woorden voor bazuin en het gaat in alle drie de gevallen om hoorns van een dier en dus niet om metalen bazuinen. Er is dus geen bepaalde muziek te horen, maar vooral geluid.


De opdracht die God geeft om rond Jericho te lopen is een geestelijke oefening. Het volgt uit het vorige over het ritueel van heiligheid, namelijk de besnijdenis en aansluitend de viering van Pesach. Gods volk is heilig, apart gezet voor God. Een andere link met de vorige hoofdstukken is dat er letterlijk staat dat Jozua moet oversteken, vers 7, in de vertaling staat ‘optrekken’. Zoals Jozua in geloof de Jordaan moest oversteken moet hij nu ook Jericho ‘oversteken’.


In vers 15 staat het bekende Hebreeuwse woord aan het begin van een verhaal: ‘en het gebeurde’. Nu gaat het over de zevende dag, de grote dag van de beslissing. De mensen moet gaan juichen als ze die dag zeven keer rond de stad gelopen hebben en de bazuin horen, vers 16. In vers 17-19 staat dan niet beschreven hoe de muren instorten, maar er wordt een belangrijke waarschuwing gegeven. Deze waarschuwing wordt eerst duidelijk genoemd om aan te geven hoe belangrijk het is dat het volk goed luistert en gehoorzaamt. Gehoorzaamheid is cruciaal bij de inname van Kanaän. Ze mogen niets aan kostbaarheden meenemen, omdat dat voor God bestemd is. Op de stad rust de ban, dat betekent enerzijds dat alles moet worden vernietigd en anderzijds dat alles voor God is. De kostbare metalen voorwerpen zijn voor de schatkamer van Jahweh, waarschijnlijk ging het naar de tabernakel. God is het die de overwinning behaalt en daarom is de schat voor Hem. Het woord voor schatkamer komen we ook tegen bij koning Salomo die de tempel voor God maakt, met daarin een schatkamer.


De opdracht van God om alles te vernietigen heeft bij veel mensen de vraag opgeroepen hoe dat past bij een liefdevolle God. De vraag naar God en het kwaad zal altijd een lastige blijven. Logische antwoorden zijn ook niet gepast, zeker wanneer mensen persoonlijk met lijden te maken hebben. Toch kunnen we er vanuit de Bijbel wel iets over het doden van de volken zeggen. God wil dat alles in Kanaän uit de weg geruimd wordt. Hij weet dat zijn volk anders de afgoden van de volken gaat overnemen. Het volk is bestemd om heilig te leven. Het uitroeien van de volken is ook een straf vanwege hun afgoderij en zonden. God zegt tegen Abraham dat de Amorieten blijven leven omdat de maat van hun zonden nog niet vol is. God laat de zonden toe en de volken blijven doorgaan tot het voor God genoeg is. En er waren nogal veel misdaden bij de volken. In Leviticus worden veel zonden genoemd, bijvoorbeeld allerlei zonden op seksueel gebied en kinderoffers en dan staat erbij dat al die praktijken bij de volken voorkwamen. Er is bij de volken sprake van koppigheid, trots en schaamteloosheid waardoor zij niet willen veranderen. Er staat dat God hun hart verhardt zodat ze geen vrede wilden sluiten met Israël, Jozua 11:19-20, zoals dat ook van de farao gezegd werd voor de exodus. God is liefdevol, maar Hij is ook rechter die op zijn tijd een eerlijk oordeel uitspreekt.

Jozua 7



Het lijkt wel of succesvol zijn in deze tijd steeds meer van mensen vraagt. Een bekend persoon moet steeds in beeld blijven, verrassende dingen doen en nieuwe resultaten behalen, anders zijn de mensen er weer op uitgekeken. Ook is het krediet dat iemand krijgt na succes niet veel. Een minister, een coach of een manager die goede resultaten behaald heeft, kan zich geen fouten permitteren. De mensen hebben soms een kort geheugen. Ook in gevallen van misbruik kan iemand met veel aanzien ineens hard vallen, een veelbesproken voorbeeld is Matthijs van Nieuwkoop die succesvol wilde zijn, maar dat ten koste van anderen bereikte. Toch is het van alle tijden dat mensen snel van mening kunnen veranderen over hun leiders en voorbeelden. In Jozua 7 gaat het ineens helemaal mis voor Jozua en het volk. Ze hebben net gezien hoe God hun de overwinning op de stad Jericho met zijn metersdikke muren gaf en niet veel later zijn ze het vertrouwen in Gods leiding helemaal kwijt.


De overwinning op Jericho had de Israëlieten optimistisch gemaakt, zeg maar gerust wat opportunistisch. Een opportunist handelt zonder rekening te houden met principes. Jozua en de leiders begonnen overmoedig te worden en vergaten dat de overwinning volledig op rekening van God was komen te staan. De manier waarop Jozua en de leiders de volgende stad, Ai, benaderen laat dat zien. Er worden opnieuw spionnen op uitgestuurd. Ze komen terug met een positief bericht: dit stelt niet veel voor. De vorige keer, toen de spionnen terug kwamen, vertelden ze verwonderd dat God het land in hun hand heeft gegeven. Hier bij Ai klinkt geen verwondering. Het lijkt vanzelfsprekend dat Ai voor de Israëlieten is. Het is jammer dat Gods kinderen zo snel kunnen vergeten dat zij in alles afhankelijk zijn van God. Het is niet zo dat ze op eigen benen kunnen staan. In heel het leven zijn ze volledig afhankelijk van Hem. Jezus zegt in Johannes 15: Zonder Mij kunnen jullie niets doen.


De spionnen dachten dat ze met 2000 tot 3000 mannen de overwinning zouden halen. Dat bleek te optimistisch. Er staat in hoofdstuk 8:25 dat er 12.000 mannen en vrouwen stierven in Ai, dus blijkbaar was het niet zo’n kleine stad. Het is in Jozua 7 duidelijk dat het echte probleem ergens anders lag, namelijk in de geheim gehouden zonde van Achan, de zoon van Charmi. Toen het volk Israël een nederlaag leed tegen de inwoners van Ai werd het volk radeloos. Hoe kon het tegen zo’n kleine stad ineens fout gaan. Jozua gaat ermee naar God en de klacht die hij uitspreekt lijkt de op aanklachten van het volk in de woestijn. “Was het niet beter geweest als…” Jozua stelt voor dat het beter zou zijn om in het Overjordaanse te gaan wonen. Dat is het gebied aan de oostkant van de Jordaan. Dat gebied hadden ze helemaal ingenomen. De koningen Sihon van de Amorieten en Og van Basan waren verslagen. Tweeënhalve stam had het gebied als woongebied ontvangen. Kon heel het volk daar niet wonen? Jozua heeft een blinde vlek. Hij ziet de mogelijkheid over het hoofd dat er zonde in het volk is. De zonde van één man kan desastreuze gevolgen hebben voor het hele volk.


Het volk Israël verliest welgeteld 36 man in de strijd tegen Ai. Voor veel uitleggers is dit weer een duidelijk bewijs dat het volk Israël helemaal niet zo groot in aantal was als in de boeken van Mozes staat. Volgens die telling is het een miljoenenvolk. Een miljoenenvolk zou nooit in de war raken van een verlies van 36 man. Toch is dat een onterechte gedachte. Het is beter om eerst na te denken over de waarde van een mensenleven, want wat is een mensenleven waard? Soms lijkt een mensenleven in deze wereld heel veel waard, bijvoorbeeld als iemand als vermist is opgegeven of als een kind vastzit in een diepe put. Heel een land of zelfs heel de wereld leeft mee met een reddingsoperatie van een persoon zoals bij de vijfjarige Marokkaanse Rayan die in een 32 meter diepe put terecht kwam en het helaas niet overleefde. Daartegenover lijkt in een oorlog van een dictator een mensenleven weinig waard. Hij stuurt zijn soldaten de dood in, alsof het voorwerpen zijn die hij naar voren schuift. Het is echter begrijpelijk dat het volk Israël van slag is door het verlies van 36 man. Bij Jericho hadden ze niemand verloren. En ze waren na dit verlies geen stap verder gekomen, sterker nog, de vijand had hen achtervolgd.


God legt in het gesprek met Jozua de vinger op de zere plek. Het concrete punt is dat Achan een dure mantel en goud en zilver had meegenomen uit wat voor God bestemd was. Maar in de beschrijving in Jozua 7 wordt dat niet als eerst genoemd. Het grootste probleem is dat Israël trouwbreuk gepleegd heeft. Het woord hiervoor is hetzelfde als overspel bij een man en vrouw. Daar begint het hoofdstuk in vers 1 direct mee en dat wordt vanaf vers 11 uitgewerkt. Niet alleen Achan, maar het hele volk is ontrouw aan het verbond met God. Het probleem is dat er gestolen is, dat is een overtreding van het achtste gebod, maar ook het eerste en negende gebod is overtreden. Het eerste gebod over het vereren van andere goden is overtreden omdat Achan zijn vertrouwen niet op God stelde. Hij dacht dat hij beter en gelukkiger zou worden met deze spullen. Hij vertrouwt er niet op dat God weet wat goed voor hem is. Ironisch genoeg mogen de Israëlieten de volgende keer, bij de overwinning op Ai, hoofdstuk 8, wel kostbare spullen meenemen als buit. Verder heeft Achan het negende gebod overtreden door niet te willen zeggen dat hij de schuldige is.


Jozua krijgt te horen hoe de schuldige uit het volk moet worden gevonden. We weten niet hoe dat gegaan is, misschien door het werpen van het lot of door de urim en tummim. Het aanwijzen gaat in de volgorde van stam-geslacht-familie. Als Achan is aangewezen, komt hij met een toelichting. Wat hij zegt, heeft overeenkomsten met de zonde in het paradijs. Als Eva uitleg geeft, gebruikt ze dezelfde woorden: zien, verlangen en nemen. Achan wordt met zijn vrouw en kinderen gestenigd en verbrand. Met hen gebeurt wat er ook met Jericho gebeurde, ook Jericho werd verbrand. Er worden stenen opgestapeld op de plek in het dal waar ze gedood zijn. Het is een afschrikwekkende gedenkplaats. God wil dat Zijn volk heilig leeft, als dat niet gebeurt, wordt dat voor het volk fataal. Toch wil God daarna verder met Zijn volk.

Jozua 8



Jozua en het volk mogen weer rekenen op Gods hulp nadat Achan voor zijn overtreding gestraft is. Nu klinken weer de vertrouwde woorden dat God de koning van Ai en de inwoners in hun macht gegeven heeft. Vanaf hier geeft God weer de instructies en wordt het Zijn overwinning, want God strijdt voor Zijn volk. Dit keer is er een duidelijkere militaire strategie dan bij Jericho. Er moet een hinderlaag gelegd worden aan de westkant van de stad. In Jericho was het overduidelijk dat de overwinning door God kwam. Ze moesten symbolisch zeven keer om de stad heen lopen. Toch is ook de overwinning op Ai aan God te danken. Jozua moet op het beslissende moment, als de mannen van Ai de stad uit komen, zijn zwaard ophoog houden. Dat doet hij totdat de overwinning behaald is.


De strijd tegen Ai is het meest uitgebreid beschreven van de keren dat er gevochten werd in Jozua’s tijd. Ai is geen grote stad. Er wonen twaalfduizend mannen en vrouwen. De locatie van Ai is moeilijk te bepalen. Sommigen zeggen dat het het huidige et-Tell is. Deze Arabische naam betekent ‘heuvel waar een ruïne op ligt’. Het was gebruikelijk dat er op een stad die in een ruïne veranderd was later - vanwege de gunstige ligging - een nieuwe stad gebouwd werd. Er zijn meerdere plaatsen met de naam ‘Tel-‘. Het lastige aan de locatie van et-Tell is dat deze stad tussen 2400-1200 voor Christus onbewoond was. Een mogelijke verklaring is dat de stad Ai niet meer terug te vinden is, omdat alles geërodeerd is. Of, de stad Ai kan niet worden geïdentificeerd met et-Tell.


De strijd tegen Ai is in grote lijnen duidelijk. Er wordt een hinderlaag gelegd aan de westkant van de stad, tussen Bethel en Ai in. De mannen houden zich daar verborgen tot de volgende ochtend, wanneer Jozua het sein geeft om tevoorschijn te komen. Jozua gaat met zijn mannen naar de noordkant van de stad om een aanval van Ai uit te lokken. De beschrijving in Jozua 8 wordt wat lastig te volgen als in vers 11-13 opnieuw staat hoe Jozua mannen stuurt voor de hinderlaag. De eerste keer lijkt het om 30.000 man te gaan en de tweede keer gaat het om 5.000 man. Heeft hij twee keer mannen gestuurd? Of is 30.000 een schrijffout? Daar is in de handschriften geen bewijs voor. Of is het aantal van 30.000 het totaal aantal dat betrokken was aan beide kanten? Dan waren er 25.000 mannen bij Jozua en 5.000 in de hinderlaag. Deze verklaring volgt niet direct uit de tekst in vers 3 en 4.


Het aantal mannen bij Jozua en in de hinderlaag is dus moeilijk vast te stellen. Jozua en de leiders nemen de strijd nu wel veel serieuzer dan vorige keer. Toen dachten ze aan 3.000 genoeg te hebben. De tweede keer zetten ze 10 keer zoveel mannen in. Maar het grote verschil is dat God de overwinning geeft en dat ze daarom heel zorgvuldig Gods aanwijzingen opvolgen. Als de strijd aan de gang is, houdt Jozua zijn korte zwaard dat hij in zijn hand heeft omhoog. In vers 18 staat twee keer ‘in jouw hand’. Jozua heeft het zwaard in zijn hand en de vijanden zijn in zijn hand gegeven. Dit werd ook al vooraf, zie vers 2, tegen Jozua gezegd. Het omhoog steken van het zwaard doet denken aan de overwinning op de Amalekieten vlak na de bevrijding uit Egypte, waarbij Mozes zijn staf omhoog moest houden als middel om te overwinnen. Het omhooghouden van een staf duidt op Gods aanwezigheid en soevereiniteit.


De tactiek werkt. De mannen van Ai komen massaal hun stad uit om Israël een definitieve nederlaag te bezorgen. Er staat dat net als de vorige keer de Israëlieten werden verslagen, hoofdstuk 7:5 en 8:15, alleen de tweede keer komen de mannen uit de hinderlaag tevoorschijn en nemen de stad in. De stad wordt in brand gestoken net als Jericho en niemand van de inwoners ontkomt. Deze keer mogen de Israëlieten wel buit meenemen. De koning wordt opgehangen, een praktijk die ook bij de Egyptenaren en Assyriërs voorkwam. Later zouden ook vijf Amoritische koningen opgehangen worden, 10:26. De lichamen moeten, zoals de wet van Mozes voorschrijft, voor de nacht weggehaald worden.

Na de overwinning op Ai brengt Jozua een offer op de berg Ebal. Dat gebeurt niet alleen vanwege de overwinning op Ai en Jericho. Mozes had de opdracht hiertoe al gegeven. Ze moesten, eenmaal in Kanaän aangekomen, een altaar bouwen van onbewerkte stenen. We lezen ook over andere stenen. Dat zijn stenen met een kalklaag erop waar de wet op werd geschreven. Het gaat om een kopie voor de leider Jozua. Mozes had de opdracht gegeven een kopie te maken voor een koning, Deuteronomium 17:18. Jozua lijkt ook wel op een koning, dus het is niet vreemd dat hij dat doet.


Het offeren en overschrijven van de wet is een plechtig moment. De wet wordt ook voorgelezen. Ook dat werd door Mozes al beschreven, Deuteronomium 27:12-13. Op de berg Ebal moesten de zegeningen worden uitgesproken en aan de andere kant van de vallei klonken de vervloekingen. Tussen de bergen in ligt de plaats Sichem, hier niet met name genoemd. Het is bijzonder dat het volk deze plaats opzoekt, want het ligt een stuk verder in Kanaän. Sommige uitleggers hebben zich afgevraagd hoe het volk zo ver het land in kon lopen terwijl er veel vijanden op de loer lagen. Waarschijnlijk waren de volken bang, zoals de spionnen in Jericho al te horen kregen. De stad Sichem is historisch een belangrijke plaats, omdat Abraham en Jakob daar offerden. Op deze plek mag het volk het verbond met God opnieuw sluiten. Ze waren ontrouw geweest, maar nu mag uitdrukking worden gegeven aan de herstelde relatie tussen God en het volk. Ook aan het eind van Jozua’s leven wordt in Sichem het verbond met God vernieuwd, Jozua 24.

Jozua 9



Het kan gebeuren dat iemand een whatsappbericht krijgt, zogenaamd van een dochter. In het bericht wordt gevraagd om de contactgegevens op te slaan. Oplichters proberen contact te krijgen door te doen alsof ze iemands kind zijn. Op den duur proberen ze er geld mee te verdienen. Als je bent opgelicht en er is geld van je rekening gehaald, dan heb je pech. Er is weinig meer aan te doen. Hooguit kun je een melding plaatsen waar een ander misschien mee geholpen is. In Jozua 9 wordt het volk Israël bedrogen door Kanaänieten die zich voordoen als buitenlanders. De leiders van het volk lopen in de val en het hele volk ervaart de negatieve gevolgen.


Jozua 9 begint met een opmerking over koningen die een coalitie vormen om Israël te bestrijden. Dat is nieuw in het Bijbelboek. Eerder lazen we alleen over individuele steden en koningen die zich verzetten tegen het volk van God. Het gaat in 9:1-2 over koningen uit heel Kanaän. In die tijd werd de leider van één of meerdere steden een koning genoemd. Het lijkt erop dat de koningen het nu wel aandurven om Israël te bestrijden. Eerder waren ze bang omdat ze hoorden hoe de God van Israël het volk geholpen had. Het is goed mogelijk dat ze nu wel durven, omdat Israël van de kleine stad Ai verloren heeft. De koningen zullen gedacht hebben dat als ze van Ai konden verliezen, het ook goed mogelijk zou kunnen zijn dat ze van anderen verliezen. Dit geeft aan hoe groot de gevolgen van die ene daad van Achan zijn.


In hoofdstuk 9 gaat het verder nog niet over de koningen uit 9:1-2. De eerste verzen vormen een inleiding op de hoofdstukken 9-11. In hoofdstuk 10 gaat het over vijf zuidelijke koningen en in hoofdstuk 11 over noordelijke koningen. In Jozua 9 gaat het over de inwoners van Gibeon. De Gibeonieten woonden in een aantal steden ten noorden van Jeruzalem, in het gebied dat aan Benjamin zou behoren. Ze worden in dit hoofdstuk Hevieten, of Chiwwieten genoemd. Dit volk is vaker voorgekomen in de lijsten van volken die in Kanaän moesten worden uitgeroeid, zoals in Jozua 3:10. De schrijver van Jozua wil dus duidelijk maken dat het om een vijandig volk gaat terwijl Jozua en de leiders dat niet merken.


De Gibeonieten zijn duidelijk onder de indruk van de overwinningen van Israël. Ze kiezen eieren voor hun geld door zich vrijwillig over te geven. Ze konden beter slaven worden dan dat ze zouden worden omgebracht. Ze zijn op de een of andere manier goed op de hoogte van de wetten van Israël. Er werd in Kanaän gesproken over dit nieuwe volk en blijkbaar raakten ze ook bekend met hun gewoonten. God had gezegd dat ze wel een vrede mogen sluiten met verre volken maar niet met de Kanaänieten. De vertegenwoordigers van de Gibeonieten spelen hier handig op in door zich voor te doen als mensen uit een ver land. Ze hebben er ook vertrouwen in dat Israël een gezworen eed trouw zal blijven.


De Gibeonieten zoeken het volk op in Gilgal. Dat is niet het Gilgal waar de gedenkstenen zijn opgericht, in de buurt van de Jordaan, maar dit gaat waarschijnlijk om Gilgal in de buurt van de bergen Ebal en Gerizim. De naam Gilgal kwam wel meer voor. Bij Jozua aangekomen houden ze hun ingestudeerde verhaal en het komt overtuigend over. Het is opvallend dat Jozua een verbond, een vredesverdrag, met hen sluit en de leiders bekrachtigen het met een eed. Later als het volk ontdekt bedrogen te zijn, richten de Israëlieten zich vooral op de leiders, omdat zij de eed gezworen hebben, vers 16-21.



Drie dagen nadat de mannen uit Gibeon weer vertrokken zijn, komen de Israëlieten erachter dat de Gibeonieten in de buurt wonen in plaats van in het buitenland. Het volk wordt boos, maar de leiders zien geen andere mogelijkheid dan zich aan het verdrag te houden. Ze weten nog goed wat er gebeurt als je tegen de geboden van God in gaat. Dat kan een volgende nederlaag opleveren. Ze blijven dus trouw aan de eed. De eed zweren is een sterke bekrachtiging. Van God staat ook dat Hij soms een eed zweert, zoals bij Abraham, Genesis 22. Koning Saul breekt later met het verdrag en valt de Gibeonieten alsnog aan. Het gevolg is dat er in de tijd van koning David een hongersnood komt en David moet dit oplossen door de zeven zonen van Saul over te leveren aan de Gibeonieten om gedood te worden, 2 Samuël 21:1-2.


Het is heel wrang om trouw te moeten blijven aan een afspraak die niet eerlijk tot stand gekomen is. De handtekening is gezet en er is geen weg terug. Jozua en de leiders hebben onoplettend gehandeld. Het grootste bezwaar is dat ze niet aan God gevraagd hadden of het een goed verbond was, vers 14. Jozua moest leren om nauwer verbonden met God te leven, zoals zijn voorganger Mozes voortdurend met God in gesprek was. Gelukkig wil God ook deze misstap vergeven en levert deze geschiedenis het volk op dat ze voortaan mensen in dienst hebben die voor hen hout hakken en water putten.

Jozua 10-12



Meteen na het sluiten van het dubieuze verbond met de Gibeonieten komt de loyaliteit van Jozua aan het verbond onder druk te staan. De andere volken in Kanaän hebben gehoord dat de Gibeonieten zich min of meer hebben overgegeven aan Israël en daar willen ze wraak voor nemen. Jozua neemt het voor Gibeon op en het loopt uit op een gevecht in de buurt van Gibeon waarbij Jozua als winnaar uit de strijd komt.



De hoofdstukken 9-11 gaan over de volken in Kanaän die samenwerken om Israël uit de weg te ruimen. Hoofdstuk 10 beschrijft de slag bij Gibeon en de volken uit het zuiden die aanvallen en hoofdstuk 11 over de volken uit het noorden. Er zijn parallellen tussen hoofdstuk 10 en 11. Het begint met het vormen van een coalitie, in hoofdstuk 10 door Adonizedek, koning van Jeruzalem en hoofdstuk 11 door Jabin, koning van Hazor. Dan volgt het gevecht en de dood van de koningen. Tot slot wordt benoemd dat Israël de macht heeft.


Jozua en het volk krijgen dus in toenemende mate te maken met vijandschap. Toen ze Kanaän binnenkwamen waren de inwoners van Jericho bang en kwamen de stad niet uit. Tegen Ai werd het al moeilijker omdat Israël de eerste slag verloor. Toen volgde het bedrog van de Gibeonieten en dan werken steeds meer volken samen om de krachten te bundelen. God helpt Jozua door deze moeilijke momenten heen door hem steeds te zeggen dat hij moet aanvallen en niet bang zijn, omdat God de vijanden in zijn hand geeft. Voor God maakt het niet uit om hoeveel tegenstanders het gaat.


In de strijd bij Gibeon tegen de zuidelijke koningen doet God een wonder door het heel hard te laten hagelen. Hagelbuien kwamen in de winter wel eens voor, maar waren niet dodelijk. Er gebeurt nog een ander wonder, namelijk dat de zon en maan een dag lang stilstaan, zodat Jozua de tijd heeft om de vijand te verslaan. Dit wonder gebeurt niet op Gods initiatief, maar omdat Jozua erom vraagt. Er is in de bijbeluitleg veel nagedacht over de betekenis van deze woorden. In het Joodse wijsheidsboek Jezus Sirach staat dat één dag tot twee dagen werd. In de zeventiende eeuw had de kerk er moeite mee dat er bewijzen werden geleverd voor een copernicaans, heliocentrisch wereldbeeld. In onze tijd leggen velen het uit als figuurlijk, zoals ook in Habakuk 3:11 staat dat de zon en maan stil stonden in hun woning. In Habakuk 3 staat een gebed van Habakuk over God die komt en de vijanden verjaagt. Toch is Jozua 10 geen poëtische tekst zoals in Habakuk 3 en het lijkt wat gekunsteld om er dan een paar verzen poëzie over de zon en maan in te lezen. Verder staat er dat God nog nooit op deze manier iemands gebed verhoord heeft. Dat lijkt dan overdreven als het niet letterlijk gebeurd is.


Na de overwinning bij Gibeon blijkt dat de vijf koningen hebben kunnen vluchten. Jozua wil niet dat ze weer hun steden binnen kunnen komen, want dan wordt het lastig om ze te doden. Daarom laat hij de koningen tegenhouden en opsluiten in de grot bij Makkeda. Het plan lukt en de koningen worden gevangen en gedood. De dode lichamen worden in de grot gegooid waarin ze dachten te kunnen ontkomen aan het zwaard van Jozua. Jozua verslaat niet alleen de koningen en hun legers, maar neemt ook hun steden in. Hij laat niemand in leven. In 10:42 staat dat hij de koningen en steden in één keer verovert. Dat is opvallend, want op andere plekken staat dat het volk stapje voor stapje het land Kanaän in bezit zal nemen, anders zouden de steden onbewoond zijn en zouden wilde dieren teveel terrein krijgen, Exodus 23:29-30. Er staat hier in Jozua dat het in één keer gebeurt om aan te geven dat God strijdt en de vijand doodt.


Hoofdstuk 11 is voorlopig het laatste verslag van de strijd van Israël tegen de Kanaänieten. Deze keer gaat het om een veel grotere coalitie dan bij de koningen uit het zuiden. Jabin, de koning van Hazor, verzamelt andere koningen en zelfs de Jebusieten worden genoemd, inwoners van Jeruzalem dat zuidelijk lag. Jabin was dus koning van Hazor, dat was een grote en strategische stad vlakbij het meer van Galilea. Toch zegt God tegen Jozua dat hij niet bang moet worden van de hoeveelheid mannen die de strijd tegen Israël aangaan. Het gevecht vindt plaats bij de wateren van Merom, dat ligt waarschijnlijk tussen de Middellandse Zee en het meer van Galilea. God belooft de vijanden de volgende dag te verslaan. Dezelfde belofte vinden we bij Elisa wanneer Samaria belegerd is door de Syriërs, 2 Koningen 7:1. In tegenstelling tot de vorige keer zijn er deze keer geen vijanden die vluchten. Jozua steekt de stad Hazor in brand. Dat gebeurde tot nu toe alleen bij Jericho en Ai. De andere steden waren voor de Israëlieten geschikt om in te wonen. Mozes had al gezegd dat ze in huizen mochten wonen met alles erin, Deuteronomium 6:10-11. Allemaal worden ze door Jozua verslagen. Jozua blijkt een waardige opvolger van Mozes. Hij voert uit wat Mozes opgedragen heeft, namelijk dat niemand in leven moet worden gelaten. Er vallen zoveel doden, omdat de Kanaänieten de strijd aangaan tegen Israël en tegelijk omdat God ervoor zorgt dat ze zich verharden, 11:20, net zoals Hij het hart van de farao verhardde.

Jozua 13-21



Vanaf Jozua 13 volgen er allerlei lijsten van namen van de gebieden die de stammen van Israël in bezit nemen. Het klinkt voor de lezer in de eenentwintigste eeuw niet boeiend. Toch zijn het belangrijke gegevens voor het volk Israël. Als het gaat over iemands bezit en grondgebied dan zijn mensen alert. De meeste mensen zijn erg geïnteresseerd in hoeveel grond zij precies bezitten. De lijsten in Jozua 13-21 spreken ons minder aan dan de verhalen ervoor, maar toch is Jozua 13-21 de kern van het Bijbelboek. Juist die lijsten geven aan dat God doet wat Hij belooft. Het staat allemaal zwart op wit dat God het land dat Hij beloofd had aan Abraham en zijn familie te geven, daadwerkelijk aan het volk beschikbaar stelt.


De gebieden van de belangrijke stammen worden het eerst genoemd, namelijk van Juda, Efraïm en Manasse. Ook de stammen Ruben en Gad komen in het begin voor omdat zij hun grondgebied aan de overkant van de Jordaan al hadden gekregen in de tijd van Mozes. De andere zeven stammen komen vanaf hoofdstuk 18 aan de beurt. Daar blijkt dat Jozua de mannen op moet roepen om werk te maken van het innemen van hun gebieden. Ze moeten eerst per stam met drie man het land gaan verkennen. Er staat drie keer dat de verkenners alles moeten opschrijven. De toon van Jozua is hier verwijtend, omdat de stammen nalatig zijn. God heeft het land gegeven en ze moeten het nu in ontvangst nemen door in geloof de strijd aan te gaan met de nog aanwezige volken.


In hoofdstuk 18 staat dat de gemeenschap is verhuisd naar Silo. Eerder kwam het volk samen in Gilgal. Silo ligt in het gebied van Efraïm in het midden van het land en deze plaats blijft eeuwenlang het centrum van de godsdienst. Pas als de Israëlieten in de strijd tegen de Filistijnen de Ark gaan halen en verslagen worden, wordt ook Silo verwoest. De profeet Jeremia zal in zijn oordeelsprofetie ook verwijzen naar de ontmoetingstent in Silo, met de waarschuwing dat de plaats waar de mooie tempel van Salomo staat, zal worden als Silo, Jeremia 7.

Wie de lijsten van de stammen naast elkaar legt, kan een aantal dingen opmerken. Er zijn lijsten van het erfbezit, van de grenzen en van de steden. Van drie stammen worden de grenzen niet genoemd en van vier stammen bestaat geen stedenlijst. De lijsten met de grenzen zijn wat verhalender dan de andere lijsten. Verder komen er vijf korte verhalen in voor, namelijk over Kaleb, Kalebs dochter, de dochters van Zelafead, de nakomelingen van Jozef en over de Levieten.


Over Kaleb staat beschreven dat hij om erfbezit vraagt, Jozua 14:6-15. Kaleb was met Jozua de enige die in de woestijn het geloof bleef houden dat God het land zou geven, ook al hadden ze ontdekt dat er reuzen woonden. Kaleb refereert aan zijn trouw en het feit dat Mozes hem gezworen had dat hij land zou krijgen. Ook al is Kaleb inmiddels 85 jaar, hij blijft strijdbaar. De Enakieten, waar de mensen in de woestijn zo bang voor waren, worden door Kaleb verslagen. Kaleb neemt Hebron in, de stad heette eerder Kirjath-Arba, dat betekent stad van Arba. Hebron is de plaats waar Sara gestorven is en David later in de begintijd koning zou zijn. Het gedeelte over de dochter van Kaleb, Achsa, is wat verwarrend. In elk geval wil ze niet alleen droge grond maar wil ze er waterbronnen bij. Ze is getrouwd met Othniël die op de vraag van Kaleb de stad Kirjath-Sefer inneemt.


Voor de uitleg over vraag van de dochters van Zelafead beschreven in Jozua 17:3-6, zie Numeri 27.


Het verhaal over de nakomelingen van Jakob, Manasse en Efraïm is negatiever van toon, Jozua 17:14-18. Manasse en Efraïm doen geen beroep op Gods beloften, maar brengen alleen in dat ze te weinig grondgebied hebben. Als Jozua zegt dat ze het bergland in moeten nemen, tekenen ze protest aan. Het doet denken aan het volk in de woestijn dat ongelovig is als de verkenners verslag uitbrengen. Manasse en Efraïm zijn bang voor de sterke strijdwagens van de Kanaänieten. Toch krijgen zij in tegenstelling tot het volk in de woestijn geen straf.


Voor de uitleg over de vrijsteden en de steden van de Levieten beschreven in Jozua 20 en 21, zie Numeri 33-36

Jozua 22



Jozua 22 gaat over het probleem dat tweeënhalve stam van Israël aan de ‘overkant’ woont. De andere kant van de rivier wordt de overkant genoemd en de overkant kan bijna als het buitenland ervaren worden. Toen er nog nauwelijks bruggen in Nederland waren, werd de rivier veel meer als een grens ervaren. Op een eiland leefden mensen meer als één gemeenschap dan tegenwoordig. Als er op het eiland ergens werd ingebroken, werd de pont tegengehouden zodat de dader niet weg kon vluchten. De rivier de Jordaan die scheiding maakte tussen het land Kanaän en het Overjordaanse waar de tweeënhalve stam woonde, is wel vergeleken met de Berlijnse muur. De rivier zorgt ervoor dat ze gescheiden van elkaar leven. Ook al was de rivier de Jordaan niet zo groot vergeleken met rivieren in Nederland, als het water hoog stond, kon je niet zomaar aan de overkant komen.


De tweeënhalve stam, Ruben, Gad en de halve stam Manasse, hebben het probleem van de ‘grensmuur’ opgemerkt en ze hebben er een oplossing voor bedacht. Ze zijn bang dat in de toekomst hun kinderen van het geloof vervreemd zullen raken en andere goden gaan vereren. Het is de vraag of het goed is dat ze zo bezorgd zijn. Jezus zegt dat wij ons geen zorgen moeten maken voor de dag van morgen. Het is voor de geloofsopvoeding volgens Mozes vooral belangrijk om de kinderen te vertellen over God en Zijn grote daden. Ze komen met een opmerkelijke oplossing, namelijk door een groot altaar te bouwen aan de kant van de Jordaan, aan de westkant. Op de uitkijkposten zouden de mensen in het Overjordaanse dan het altaar kunnen zien. Het altaar verwijst dan naar het altaar in de tent van ontmoeting, de tabernakel, waar ook een altaar staat en geofferd wordt.


Het plan om het opvallende altaar te bouwen wordt zonder overleg met de andere stammen gemaakt. Het gebeurt allemaal op het moment dat de tweeënhalve stam weer terugkeert naar eigen grondgebied. Ze hadden hun woord gehouden door de andere stammen mee te helpen hun grondgebied te krijgen. Zij hadden hun grondgebied al, nog voordat het volk Kanaän binnen getrokken was. Ze mochten van Mozes het gebied hebben op voorwaarde dat ze zouden meevechten tot de andere stammen hun gebied hadden.


De stammen van Israël hebben dus ieder hun eigen grondgebied in ontvangst genomen door de vijanden te verjagen, al was nog lang niet alles ingenomen. Jozua had leiding gegeven aan het volk en niet zonder resultaat. Hij is een echte dienaar van Jahweh gebleken door Gods opdrachten nauwkeurig uit te voeren en het volk aan te sporen. De laatste hoofdstukken staan in het teken van het afscheid van Jozua. Hij bindt de mensen op het hart om God trouw te blijven. Eerst had God hem op het hart gebonden om gehoorzaam het zijn en alle geboden te houden, hoofdstuk 1, en nu geeft Jozua deze opdracht door aan het volk.


Jozua spreekt positief over de tweeënhalve stam, vers 2. Ze zijn in alles gehoorzaam geweest. Twee keer staat er alles: alles wat Mozes en alles wat Jozua heeft opgedragen. Ze mogen van Jozua terug, samen met de grote buit van goud, zilver, andere metalen, vee en kleren. Maar voordat ze de oversteek maken, bouwen ze een altaar. Het altaar kan bij de andere stammen in Israël op weinig begrip rekenen. Het doel was dat de volgende generatie geen afgoden zou dienen, maar de stammen in Kanaän vatten het op als juist een teken van afgoderij. Ze vergelijken het bouwen van het altaar met de gebeurtenis in Peor waar het volk door de Moabitische vrouwen werd verleid om zich voor andere goden neer te buigen.


De stammen in Israël nemen het zo zwaar op dat ze op het punt staan om gewapend in de aanval te gaan. Ze hebben de wet aan hun kant die zegt dat er geen offers gebracht mogen worden, behalve in de tent van ontmoeting, Leviticus 17:8-9. In dit hoofdstuk wordt de zaak op scherp gezet. Er staat dat heel het volk ten strijde trekt. ‘Heel het volk’ betekent dat de tweeënhalve stam even niet meer tot Israël gerekend wordt omdat zij zich afscheiden met hun mogelijke afgodendienst.



Voordat het werkelijk tot een gevecht komt, wordt er een afvaardiging vanuit Kanaän gestuurd om te praten. Dat blijkt cruciaal, want zo komen ze erachter dat het conflict op een misverstand is gebaseerd. De delegatie met onder andere de priester Pinehas gaat akkoord met de uitleg. Het altaar moet gezien worden als een soort replica van het altaar van de ontmoetingstent. Het is gemaakt om een ‘getuige’ te zijn, vers 28, 34. Bij een getuige denken wij eerder aan mensen. In de Bijbel worden dingen, voorwerpen, soms ook getuigen genoemd. God noemt in Deuteronomium de hemel en aarde als getuigen als het gaat om de vraag of Israël in de toekomst trouw zal blijven. Het altaar wijst de mensen aan de overkant van de Jordaan op dat echte altaar, de plek waar God Zich met het volk wil verzoenen.


Het verhaal in Jozua 22 geeft aan dat de stammen aan de overkant hun best doen om trouw te blijven aan de God van Israël. Maar het laat ook zien hoe hun wens om daar te wonen tot problemen leidt. Zij wilden zo graag aan de overkant wonen. Dat stuitte in de tijd van Mozes al op weerstand, Numeri 32. Mozes is niet blij met hun wens, God had het land Kanaän beloofd en zij willen iets anders, omdat het land er mooier en beter uitziet. Jozua 22 laat dus zien dat mensen ruimte krijgen om met initiatieven te komen, ze mogen het altaar bouwen en laten staan, maar de geschiedenis leert ook dat hebzucht en verlangen naar een beter stuk voor jezelf voor allerlei problemen zorgt.

Jozua 23-24



Het Bijbelboek Jozua eindigt ermee dat Jozua afscheid neemt van de leiders en het volk. Hij spreekt in hoofdstuk 23 de leiders toe en in het laatste hoofdstuk het hele volk. Net zoals Mozes neemt Jozua afscheid door de mensen op het hart te drukken om God en Zijn geboden niet te verlaten en God lief te hebben. Als ze God gehoorzamen zal één man op duizend van de vijand jagen, 23:10. Jozua lijkt ook hiermee op zijn voorganger Mozes. In het laatste hoofdstuk wordt Jozua de enige keer een dienaar van Jahweh genoemd, tegenover Mozes die in het Bijbelboek veertien keer zo genoemd wordt. Jozua blijkt aan het slot een waardige dienaar van God te zijn. Hij is trouw gebleven en heeft ervoor gezorgd dat het land rust heeft gekregen. In 23:4 geeft Jozua van zichzelf aan dat hij overwonnen heeft. Tegelijk benadrukt Jozua dat God de vijanden heeft verjaagd en Jozua was Gods middel.


De tweede afscheidsrede voor het hele volk, in Jozua 24, is formeler dan de eerste. Jozua vraagt van het volk om een antwoord of ze God zullen dienen. De tekst in dit hoofdstuk is daarom wel vergeleken met een verbond zoals dat in die tijd gesloten werd. Bekend is het verbond van de Hethieten, dat bestond uit een voorwoord met de auteur van het verbond; een historische proloog waarin werd teruggeblikt op de achterliggende tijd; de regels en bepalingen waaraan de onderdaan zich moet houden; de bepalingen waarin staat waar de verbondstekst bewaard blijft en hoe het wordt voorgelezen; de getuigen worden vermeld; en de zegen en vloek worden beschreven om aan te geven wat er gebeurd als men al dan niet het verbond trouw blijft. Een aantal van deze onderdelen komen in dit hoofdstuk inderdaad voor, maar dit hoofdstuk is geen verbondstekst, maar een verslag van een verbondsvernieuwing. Regelmatig werd in Israël het verbond vernieuwd, zoals ook in Jozua 8 waar het volk eveneens in Sichem bij de bergen Ebal en Gerizim de zegen en vloek voorleest en het verbond vernieuwt.



Jozua vertelt het volk hoe God in het verleden steeds genadig en verlossend heeft gehandeld. God zocht Abraham op en beloofde het land Kanaän aan zijn familie te zullen geven. Dat gebeurde ook in Sichem. Abraham bouwde op die plaats – waar Jozua dus met het volk het verbond vernieuwt – een altaar voor God. Het was dus een heilige plaats. Er staat bij dat Jozua een steen oprichtte onder de terebint. Abraham woonde ook bij de terebinten van Sichem. Een terebint is een boom die op een eik lijkt. Bomen hebben in veel religies een religieuze betekenis. De eik of terebint staat dan voor de oneindigheid, omdat de boom goed de droogte kan weerstaan, heel oud kan worden en als de boom is omgehakt, kan er weer een nieuwe boom uitgroeien. Van Jakob werd gezegd dat hij de afgodsbeeldjes – toen hij terugkeerde uit Haran – onder een eik begroef. In de profetenboeken in het Oude Testament staat dat de Israëlieten afgodenoffers en reukwerk brengen onder de terebinten. Ondanks dat de boom belangrijk is bij de afgoderij kan het ook voor het dienen van de Schepper van hemel en aarde een geschikte plaats zijn.


Jozua vertelt dus over Gods daden in het verleden hoe ze tot op dat moment door God geholpen zijn. Dan plaats hij het volk voor de keus of zij God willen dienen. Zoiets komt niet vaak in de Bijbel voor. Het vervolg van de geschiedenis laat zien dat het enthousiasme van de mensen niet doorslaggevend is. Het is belangrijk dat God trouw is en dat Hij spreekt. Mensen mogen antwoorden, maar ze hoeven geen tegenprestatie aan God te beloven. In de geschiedenis is vaak wel gezegd dat een mens uit zichzelf God kan gehoorzamen, want het zou raar zijn als God iets vraagt wat een mens niet kan. Toch is dat wel waar het op neerkomt. Een mens mag zich voornemen God te dienen met het besef dat God er Zelf voor moet zorgen. Sterker nog: hoe groter het besef is dat je zelf geen kracht hebt om God te dienen, hoe meer God Zelf door ons heen kan werken. Het leven van Jozua laat zien dat de kracht niet in het zwaard ligt of in het inzicht van mensen maar in God en Zijn trouw aan Zijn beloften.

Share by: