Efeze

Efeze

Efeze 1



Vervuld met de Heilige Geest schrijft Paulus aan het begin van zijn brief aan de gemeente in Efeze over Gods genade in Christus. In prachtige bewoording somt hij op wie Christus voor verloren mensen wil zijn. Paulus zit op het moment van schrijven gevangen, waarschijnlijk in Rome. Zijn gevangenschap zorgt er niet voor dat hij zich in stilte terugtrekt, net als in de tijd dat hij met Silas gevangen zat in Filippi, waar ze in de nacht baden en God de lof zongen. Christenen werden en worden nog steeds gevangen genomen met het doel om hen monddood te maken. Dat gebeurde vanaf Pinksteren al. De joodse leiders dwongen de apostelen te zwijgen over de genade en het geloof in Christus. Dit doel werd meestal niet bereikt. In de gevangenis gaat de verspreiding van het evangelie door. Paulus kan vanuit de gevangenis in Rome de gemeenten met brieven bereiken. Hij stuurt Tychikus, ook een dienaar van God, naar Efeze en die zal vertellen hoe het met Paulus gaat, Efeze 6:21. Christenen die in vrijheid leven kunnen een voorbeeld nemen aan het getuigenis van Paulus. Paulus is gevangen, maar schrijft heel open en onbevangen over Gods genade in Christus.


De brief is geschreven zonder dat er een specifieke aanleiding toe is. De eerste drie hoofdstukken zijn vooral theoretisch/dogmatisch, de laatste drie praktisch. Paulus kent de gemeente, maar schrijft ook dat hij over hen gehoord heeft, hoofdstuk 1:15. Hij heeft er drie jaar tijdens zijn derde zendingsreis gewoond en gewerkt, in het jaar 53-56. Een jaar later heeft hij de oudsten nog gesproken. De brief is ongeveer in het jaar 62 geschreven. Paulus is dus op de hoogte gesteld van wat er in de tussenliggende tijd gebeurd is. Er wordt wel gezegd dat deze brief niet zo persoonlijk is, omdat hij bij de groet verder geen mensen bij naam noemt, zoals wel in Romeinen, hoewel hij daar niet eens geweest is. Het kan zijn dat de brief bedoeld is voor meer dan alleen de gemeente in Efeze, omdat ook het omliggende gebied tot wel 50 kilometer bij Efeze hoorde. De brieven werden sowieso doorgegeven aan andere gemeenten. Ze bevatten veel onderwijs aan de jonge christelijke gemeenten.


Er zijn een aantal kernonderwerpen van de brief te benoemen. We staan hier met name stil bij het onderwerp van Christus’ verhoging, andere onderwerpen komen later in de brief voor zoals de leer over de kerk, hoofdstuk 4. Paulus wil God de lof brengen omdat Hij Christus uit de dood verhoogd heeft en mensen mogen delen in de zegen van die verhoging, vers 3, 20. De betekenis van Christus’ verhoging strekt zich uit tot heel de schepping, vers 10. Alles in de hemel en op aarde komt bijeen in Hem. (Er wordt daarom wel van een kosmische christologie gesproken.) Dat betekent overigens niet dat iedereen deelt in de redding. Verlossing komt door het horen van het evangelie en het geloven ervan, vers 13. Toch heeft Christus de macht over alles. De gelovigen hoeven niet bang te zijn dat ze toch nog onder invloed zullen komen van duistere machten. In Efeze nam occultisme en magie een grote plaats in. Vandaar dat in de brief de nadruk ligt op Christus’ macht over alles. Bekende teksten uit de Psalmen noemt Paulus daarbij. In Psalm 8 staat over de mens dat alle dingen onder zijn voeten gelegd zijn, Psalm 8:7. De mens mag heersen over de schepping. Paulus past dit toe op Christus, Christus heerst niet alleen over de dieren en de natuur, ook over de machten en krachten in de wereld. En in Psalm 110 profeteert David over Christus, dat Hij verhoogd zal worden en dat alle vijanden als een voetbank aan Zijn voeten worden gezet, Psalm 110:1.


Paulus benadrukt dus de reddende kracht van Christus. Een christen mag in Christus heersen. Wat iets minder aandacht in de brief krijgt, is de vrijspraak door het geloof. In de brieven aan de Romeinen en Galaten heeft Paulus het veel over de vrijspraak. Door het geloof in Christus worden wij niet door God veroordeeld, maar ontvangen wij de vrijspraak en hoeven wij niet eeuwig de straf voor de zonden te dragen. In Rome en Galatië had de gemeente er meer last van dat joodse christenen anderen dwongen zich aan de wet te houden. Daarom legt Paulus uit dat iemand door genade en niet door werken rechtvaardig wordt verklaard. Dat neemt niet weg dat in deze brief vergeving van overtreding belangrijk is, het staat bijvoorbeeld duidelijk in vers 7, maar de nadruk ligt op de redding.


De boodschap dat alles aan Christus is onderworpen kan de vraag oproepen waarom dat dan vaak nog zo weinig zichtbaar is. In dit hoofdstuk maakt Paulus er niet zo’n probleem van. Paulus schrijft dat de gelovigen de Heilige Geest als een onderpand of voorschot hebben gekregen, vers 13. We mogen er vooral op letten wat we in Christus hebben. Wij leven in een bijzondere tijd, want eerst was Gods wil nog een geheim, in het Grieks mysterion, vers 9. Niet dat het christelijke geloof een mysterie is, in de vage betekenis van het woord, maar het gaat erom dat het eerst nog niet bekend was. Aan ons zijn dingen bekend gemaakt die zelfs de profeten uit het Oude Testament niet wisten.


De verzen 3-14 zijn bijna meer een lied dan een onderwijzing. Veel facetten van Gods wil en Zijn redding komen aan de orde: zijn verkiezing, heiliging en reiniging, vers 4, adoptie/aanneming tot Zijn kind, vers 5, Gods heerlijke genade, vers 6, en verlossing en vergeving, vers 7. God geeft in overvloed, vers 8 en dat laat Paulus hier ook duidelijk merken.


In het tweede deel van het hoofdstuk, vers 15-23, gaat Paulus in op wat hij over de gemeente gehoord heeft. Hij is blij dat hij kan zeggen dat hij over hun geloof gehoord heeft. Als Paulus dan zijn dank begint te verwoorden daarvoor, loopt het weer uit op de lof aan God, want het is vanwege Gods genade dat het goed gaat met de gemeente.

Efeze 2



In Efeze 1 schreef Paulus vol vuur, of beter gezegd: vol van de Heilige Geest, over de kracht die er voor de mensen is in Christus. In Efeze 2 gaat Paulus verder en beschrijft hij de grote overgang van het oude naar het nieuwe leven en de eenheid die erdoor is ontstaan tussen Jood en heiden. In onze tijd kunnen mensen het moeilijk hebben met de vraag hoe zij daadwerkelijk gered worden of bij anderen is het verschil tussen het oude en nieuwe leven vervaagd. Hier lezen we in heldere taal over Gods redding. Paulus’ bediening in Efeze had ervoor gezorgd dat er gelovigen waren die een nieuw leven zijn gaan leiden. Zo wil God nu nog steeds verlossend werken.


Toch is dit voor velen in Nederland niet de realiteit. In onze samenleving merken veel mensen niks bewust van God. Het is voor hen geen optie meer dat God bestaat en werkzaam is. Ze herkennen zich misschien in de woorden van Eduard Douwes Dekker, oftewel Multatuli, een bekend persoon uit de negentiende eeuw die christelijk werd opgevoed, maar steeds atheïstischer werd. Hij schreef in ‘Het gebed van de onwetende’: “Ik ken U niet, o God! Ik riep U aan, ik zocht, ik smeekte om antwoord, en Gy zweegt! Ik wou zo graag Uw wil doen… niet uit vrees voor straf, uit hoop op loon, maar zo als ’t kind den wil zyns vaders doet… uit liefde! Gy zweegt… en altijd zweegt Ge! En ik dool rond, en hyg naar ’t uur, waarop ik weten zal dat Gy bestaat…” Zijn broer Pieter die predikant werd, hoorde in deze woorden nog een zoeken naar God en had hoop dat het goed zou komen met zijn broer, maar het ongeloof was al groot bij Eduard.


Later werd Multatuli in zijn leven veel feller en zag hij godsdienst meer als een belemmering om een goed leven te leiden en een goed mens te zijn. Schijngeloof en hypocrisie van kerkmensen hebben hier in zijn leven aan bijgedragen. Hij was in Nederlands-Indië geweest en hij vond dat de lokale bevolking door de Nederlanders beter behandeld moest worden. Toch is Multatuli niet bepaald gelukkig geworden in zijn leven door God aan de kant te zetten. Hij maakte altijd en overal schulden en had nauwelijks vrienden die hij trouw bleef. Hij had een triest leven, ook al waren er natuurlijk lichtpuntjes. Het is triest als iemand niets van God ervaart en zich niet herkent in datgene waar Paulus’ hart vol van is. Toch wordt iedereen nog uitgenodigd om aan het kruis van Golgotha in de ogen van Christus Gods liefde voor de wereld te zien en te ervaren.


Paulus schrijft met name aan heidenen, niet-joden. In 2:1 spreekt hij de heidenen aan, maar in vers 3 gaat Paulus over op ‘wij’, hij voegt zichzelf en de andere joden toe als hij schrijft over de verandering van dood naar levend. Ieder mens is dood, vers 1 - dat gaat niet over het sterven van het lichaam, maar over onze eeuwige dood -, maar in Christus wordt een mens levend. Dat heeft iedereen nodig, ongeacht achtergrond of religie. Een mens is dood ín de misstappen/overtredingen en zonden. Dat geeft een staat aan, de positie waar de mens zich in bevindt.


‘Misstappen/overtredingen’ wijst op het overtreden van Gods geboden en ‘zonden’ wijst op het menselijk kwaad. Die weg bewandelt de mens, vers 2. Wandelen wordt in het Oude Testament een aantal keer positief gebruikt om het leven met God aan te duiden, wandelen met God. Hier gaat het om een verkeerde manier van leven of ethisch gedrag. Paulus maakt een contrast tussen het oude en nieuwe leven. Dat lezen we in het Nieuwe Testament alleen in de brieven op deze manier.


In het oude leven hebben drie machten het voor het zeggen: de wereld, de duivel en het vlees/wijzelf, vers 2-3. Als Paulus het hier heeft over de wereld, bedoelt hij de tijd waarin de wereld zich bevindt, de ‘aion’ in het Grieks, dat letterlijk ‘eeuw’ betekent maar vertaald wordt met ‘leefwijze’ of ‘god’. Het gaat erom dat er in de wereld duistere machten zijn. Er is de ‘heerser van het koninkrijk van de lucht’, een sterk bovennatuurlijk wezen. Hier gaat het in deze brief veel over. Mensen waren zich in die tijd bewust van boze geesten in de lucht. In het westerse wereldbeeld speelt dat nauwelijks en zijn dat ideeën, overtuigingen, geworden. De uitdrukking ‘koninkrijk van de lucht’ geeft aan dat het dichtbij is. De duivel is daarin actief, hij werkt, er staat een woord dat ook voor Gods handelen gebruikt wordt (ons woord voor energie). Naast de tijd waarin de wereld bestaat en de duivel die actief is, speelt het ‘vlees’ of ‘de mens zelf’ een rol. Het ‘vlees’ of ‘de mens zelf’ is de mensheid in zonde en opstand tegen God. De mens heeft zijn begeerten, niet alleen seksueel, maar ook breder: woede of jaloezie. De mens is daarmee kind van de ongehoorzaamheid en toorn. De mens verdient het gestraft te worden. Toorn is Gods woede over de zonde en geen emotie van God of proces van oorzaak en gevolg.


De verzen 1-7 zijn in het Grieks één lange zin. De drie belangrijke werkwoorden komen pas in vers 4 en 5. Eerst gaat het dus over de zondige staat van de mens, vervolgens noemt Paulus de reden waarom dit geen hopeloze situatie is: Gods genade/barmhartigheid en grote liefde. Genade/barmhartigheid is in het Engels vertaald met ‘mercy’. ‘Mercy’ en ‘grace’ zijn twee woorden voor ‘genade’. ‘Grace’ komt in vers 5 en 7 voor. ‘Grace’ is krijgen wat je niet verdient. Dat een mens met Christus mag leven is een gift en niet omdat daar een prestatie tegenover staat. ‘Mercy’ is niet krijgen wat je wel verdient. God had de mens kunnen straffen, maar Hij doet het niet. ‘Mercy’, of genade/barmhartigheid is onverwachte, spontane goedheid en tegelijk verbonden aan Gods trouw aan Zijn verbond ondanks onze ontrouw.


De drie belangrijke werkwoorden hebben alle drie het voorzetsel ‘met’: met Christus levend gemaakt, vers 5, met Hem opgewekt en met Hem gezet in de hemel. Paulus legt uit wat er in het leven van de gelovigen gebeurd is, namelijk: ze zijn gered, dat is een feit en een gegeven. Hij heeft het dan over Gods reddende optreden in het verleden en heden en minder over de toekomst, of ‘de komende eeuwen’, vers 7. De gelovigen zijn gered van de boze machten, de dood en Gods wraak vanwege de zonde. De kracht van God in Christus werkt nu ook in de gelovigen. Met Christus in de hemel zitten betekent met Hem regeren over de machten. Wat God in Christus heeft beloofd is gebeurd, maar er staan nog dingen te wachten in de ‘komende eeuwen’, vers 7.


In de verzen 8-10 vinden we de kern van het evangelie. God verlost mensen. De redding van de mens is Gods werk van het begin tot het eind. God is in Christus naar de aarde gekomen en met Hem worden mensen levend gemaakt, een passief werkwoord. In het nieuwe leven dat een mens mag leiden zorgt God voor de goede werken die hij mag doen, vers 10. Dat moet niet worden afgezwakt, alsof God de werken ‘ontwerpt’ en wij ermee aan de slag moeten. De redding van de mens is volledig genade en niet op basis van werken. Sommigen dachten dat het een gevolg was van hun werken, vers 9, maar daarmee wordt geen legalisme bedoeld, het geloof dat werken doen genoeg is. Er wordt mee bedoeld dat mensen meenden dat het gehoorzamen van de wet een voorwaarde was om gered te worden. In de context van het heidense Efeze gaat het om werken, menselijke inzet in het algemeen. Dat is voor God geen aanleiding om iemand te redden.


In het tweede deel van het hoofdstuk schrijft Paulus over de eenheid tussen Jood en heiden. Er waren geen specifieke problemen. Het punt dat Paulus maakt is dat Joden en heidenen niet zomaar bij elkaar gekomen zijn en een soort mengsel zijn, maar ze zijn een nieuwe schepping, vers 15. Zowel de Jood als de heiden is door Christus een nieuw mens geworden.


In vers 11 spreekt Paulus de heidenen aan en roept ze op om te bedenken waar ze vandaan komen. Er staat voor ‘bedenken’ een bekend woord dat in het Oude Testament ‘gedenken’ of ‘herdenken’ betekent. Het gaat niet om zomaar terugdenken, maar om te beseffen hoe groot het contrast is en daarnaar te leven. Er worden vijf dingen genoemd waaruit blijkt hoe ver de heidenen bij Israël vandaan stonden, vers 12. Ze hoorden niet bij het verbond en hadden dus geen deel aan de beloften. Ondanks hun pantheon waren ze zonder God. Je kon wel proseliet worden, maar door het geloof in Christus zijn ze nu veel meer geworden dan proseliet. De besnijdenis die nodig was om erbij te horen is godsdienstig gezien van geen gewicht meer. Ze zijn nu dichtbij gekomen, vers 13. In het Judaïsme betekende ‘dichtbij komen’ dat je proseliet werd en Paulus past dat toe op het lichaam van Christus.



Christus is het die voor de eenheid zorgt. In vers 14 staat nadrukkelijk dat Hij het Zelf is die onze vrede is. ‘Christus onze vrede’ zou de titel van dit tweede deel van het hoofdstuk kunnen zijn. Vrede wordt vier keer genoemd, vers 14, 15, en 17 (2x). Christus geeft niet alleen vrede, harmonie tussen mensen, Hij is onze vrede. Personificatie van vrede kwam in het Romeinse Rijk voor, de Pax Romana, en in het Oude Testament als de Vredevorst, Jesaja 9:6 en in Micha 5:5 Hij zal hun vrede zijn. Wat dat betekent legt Paulus uit met drie werkwoorden in dezelfde vorm: Hij heeft gemaakt, vernietigd en afgeschaft, vers 14-15. Hij heeft Jood en heiden één gemaakt, de scheidingsmuur vernietigd en de wet met zijn eisen afgeschaft.


De boodschap aan Joden en heidenen is bij Paulus altijd hetzelfde geweest. Allebei moeten ze door Christus gered worden. In vers 18, een mooi trinitarisch vers, staat dat beiden door Christus en de Geest toegang hebben tot de hemelse Vader. Jood en heiden staan als nieuwe mensheid naast elkaar voor God. Eerst was er het onderscheid Jood en heiden. Nu is er een derde groep bij gekomen, christenen. Heidenen mogen er helemaal bij horen. Ze zijn geen tweederangsburgers, maar medeburgers, vers 19. Van een beeld uit de politiek gaat Paulus over op het beeld van een huisgezin. De overgang is niet groot, omdat in het woord burgerschap ook het Griekse woord ‘oikos’, huis, voorkomt. Het gezin is hier zoals in de Romeinse tijd een plek van bescherming en toevlucht in zoverre een meester die kon geven. Het geeft iemand identiteit. Na het beeld van burgerschap en huis noemt Paulus het beeld van een tempel, ook dit heeft te maken met ‘oikos’, huis. God is bezig een huis te bouwen met Christus als de hoeksteen, de cruciale steen. Het gebouw groeit in heiligheid. Het gaat niet om een lokale of universele kerk, maar het gebouw in de hemel, omdat gelovigen met Christus in de hemel verenigd zijn. Gelovigen zijn als levende stenen onderdeel van dat gebouw.

Efeze 3



Efeze 3 begint met ‘daarom’. Hiermee sluit Paulus aan bij het tweede hoofdstuk over de eenwording van Jood en heiden in Christus. Paulus heeft er veel voor over gehad om dit evangelie te helpen verspreiden. Het gevolg is wel dat hij erdoor in de gevangenis terecht is gekomen. In vers 14 staat nog een keer het woord ‘daarom’. Deze woorden geven de structuur van dit hoofdstuk aan. De tweede keer dat Paulus ‘daarom’ schrijft, maakt hij duidelijk dat hij wil dat de gelovigen sterker komen te staan in Christus.


In deze brief gaat het veel over het evangelie, of het mysterie/geheim dat God in Christus een mens van dood levend maakt, omdat God zo barmhartig en genadig is. Verder is er veel aandacht voor de kerk/gemeente. Het evangelie is voor Jood én heiden en samen vormen de gelovigen een nieuwe schepping. Met het mysterie/geheim bedoelt Paulus daarom in vers 4 specifiek de eenwording van Jood en heiden. Met het woord ‘mysterie/geheim’ kan Paulus soms één specifiek aspect op het oog hebben, zoals hij in 1 Korinthe 15 hiermee vooral de opstanding bedoeld. Dat geldt in het Nieuwe Testament op dezelfde manier ook voor het woord ‘evangelie’.


Paulus is dus diep onder de indruk dat God in Zijn wijsheid het zo gewild heeft dat Jood en heiden samen komen. Hij was eerst een vervolger van de kerk, en nu brengt hij Jood en heiden samen. Ook in onze tijd is er aandacht voor de verhouding tussen Israël en de kerk. Op de eerste zondag van oktober is er bijvoorbeeld Israëlzondag. Dat begon in de Hervormde kerk in 1949 en later volgden andere kerken/gemeenten. Het feit dat tegenwoordig steeds minder mensen iets weten van de Holocaust en er zelfs mensen zijn die de Holocaust ontkennen, is extra reden om aandacht aan Israël te geven. Toch denken kerken/gemeenten verschillend over de verhouding tussen Israël en de kerk. Hier bij Paulus gaat het niet over de Joden als volk, maar over de Jood en heiden die één zijn in Christus.


In deze brief laat Paulus zien hoe bijzonder het is dat heidenen die ver van Israël af stonden, in Christus mogen delen in de beloften van Israël, hfd. 2:12. Hij schrijft vooral aan de heidenen, zie ook hfd. 3:1. En als hij het heeft over zijn zending aan de heidenen, benoemt Paulus vaak de openbaring die hij zelf gekregen heeft. Hij heeft het in dit hoofdstuk over zichzelf om de band met zijn lezers te versterken. Hij kent hen niet allemaal, maar ze moeten allemaal wel zijn levensverhaal kennen, vers 2-3. Paulus gaat dieper in op zijn rol in de verspreiding van het evangelie.


Paulus heeft zelf het geheim ontdekt door openbaring, vers 3. Het mysterie/geheim komt dus in vers 3 en 4 voor. Wat de kerk nu weet, is lange tijd verborgen geweest. Het was al beloofd en het is geen innovatie of uitvinding, maar is bekend gemaakt in Christus. Het gaat zoals eerder opgemerkt om de bijzondere eenwording in Christus van Jood en heiden. We kunnen nog iets verder inzoomen op de betekenis van de term mysterie/geheim. Het heeft te maken met het wonder dat God juist Paulus bestemd heeft om apostel te zijn en het heeft te maken met Gods plan met de wereld. In de eerdere brieven van Paulus gaat het bij ‘geheim’ om het eerste aspect, zijn apostelschap, en bij de latere brieven om het tweede, Gods plan. Hier in Efeze 3 gaat het om allebei. Het ‘geheim’ gaat dus ook over Gods plan. God heeft Jood en heiden samengebracht als kerk om aan alles en iedereen te getuigen, vers 10.


Het is niet te bevatten dat juist Paulus tot apostel is aangesteld, vers 7-8. Het is alleen te begrijpen in het licht van Gods overvloedige genade. In vers 7 staan verschillende woorden voor ‘kracht’. In andere contexten wijst dat op Gods doorgaande werk. God geeft niet alleen apostelen en evangelisten, maar geeft er ook de kracht bij om het werk te doen. In vers 8 doet Paulus in het Grieks iets bijzonders om zichzelf aan te duiden: hij schrijft dat hij de allerminste van alle heiligen is. Normaal gesproken zeg je dan: ‘de minste van alle heiligen’, of ‘de allerminste’, maar Paulus gebruikt de overtreffende trap (de allerminste) en een vergelijking (minste van alle heiligen). Toch heeft juist hij veel van Christus ontvangen en hij mag de niet te bevatten rijkdom van Christus verkondigen. De ‘rijkdom van Christus’ betekent de rijkdom die Christus bezit en uitdeelt. De rijkdom van Christus wordt uitgedeeld en tegelijk is het niet te bevatten. Het klinkt bijna tegenstrijdig. Het is geopenbaard én ondoorgrondelijk. Paulus schrijft in Kolossenzen 2:2,3 dat hij het niet volledig heeft doorgrond.



De kerk wordt gebruikt om Gods wijsheid bekend te maken, vers 10. Van deze wijsheid wordt gezegd dat deze rijk is, gevarieerd, veel zijden heeft, zoals een diamant of een kleed met veel kleuren. De wijsheid wordt niet alleen aan mensen getoond, maar ook aan de heersers en autoriteiten in de lucht, zowel de goede als slechte. In 1 Petrus 1:12 staat dat de engelen ernaar willen kijken. En de boze machten houden het evangelie niet tegen. Paulus heeft hier niet zozeer op het oog wat de kerk doet om Gods wijsheid bekend te maken, maar om wat de kerk is.


Paulus’ boodschap aan de gelovigen is dat ze niet moet twijfelen en zich niet terug moeten trekken. Ze mogen steeds naar God gaan, vers 12. Ze moeten niet de moed verliezen door het lijden dat Paulus ondergaat. Paulus wist van tevoren dat hij zou gaan lijden en hij weet dat het erbij hoort. Het is tot glorie van de heidenen, vers 13. Dit moet niet worden afgezwakt door te zeggen dat het voordelig is voor de heidenen, het is tot glorie omdat ze eeuwig in Gods heerlijkheid mogen zijn.


Vanaf hoofdstuk 4 gaat Paulus concreter in op het leven van de gemeenteleden. Aan het eind van hoofdstuk 3 benoemt hij zijn gebed voor hen. Hij wil dat ze toenemen in kracht en liefde en dat ze groeien om volwassen te worden. Paulus bidt of de mensen innerlijk, dat wil zeggen in hun hart, gesterkt worden. Die kracht komt voort uit Gods heerlijkheid, vers 16. Gods heerlijkheid en kracht horen bij elkaar. Christus moet in hun hart wonen, niet tijdelijk, maar blijvend. Het gaat om wortelen en gegrondvest zijn in Zijn liefde. Met elkaar mogen de gelovigen steeds meer en dieper de liefde van Christus leren kennen. Ook hier komt Paulus weer woorden tekort in zijn gebed. 

Efeze 4



In de eerste drie hoofdstukken legde Paulus het fundament om daar in het tweede deel van de brief op te bouwen. Hoofdstuk 1-3 gingen over de kernpunten van het christelijk geloof en vanaf hoofdstuk 4 legt Paulus uit wat de concrete, praktische gevolgen hiervan zijn voor het dagelijks leven. Efeze 4 begint met een Grieks woord dat betekent ‘ik spoor u aan’. Het komt veel in de brieven voor. Paulus richt zich tot de gemeente, maar ook tot andere gemeenschappen, zoals het gezin. In Efeze 4:1-16 grijpt Paulus duidelijk terug op de eerdere hoofdstukken. Hij onderstreept het belang van de eenheid van de gemeente, omdat ze het lichaam van Christus is, maar er is ook diversiteit, ieder heeft zijn/haar eigen gaven. De gemeenteleden moeten zich gedragen zoals dat bij christenen past.


De christenen vormen een unieke gemeenschap. Bij hen moet bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld in ere worden gehouden. Deze begrippen komen in de Griekse literatuur niet veel voor. In de wereld van toen, maar ook in de eenentwintigste eeuw staan eerder daadkracht en trots centraal. Christus heeft het voorbeeld gegeven door voor een andere levensstijl te kiezen. Hij was een Koning zonder krachtig optreden. Toch is zachtmoedigheid iets anders dan zwakheid. Jezus zou daadkrachtig op kunnen treden, maar Hij wist dat zo het Koninkrijk niet door zou breken.


De verzen 4-6 en 11-16 gaan over eenheid en diversiteit in de gemeente en daartussen gaat het in vers 7-10 over Christus’ gaven, aan de hand van Psalm 68. Ieder heeft een bediening door de genade van de opgestane Christus. Genade wordt in verschillende maten gegeven, zoals Paulus die kreeg voor zijn bediening, hoofdstuk 3:2,7,8. Psalm 68 gaat over een koning die heeft overwonnen en naar Sion gaat, of het gaat over de Ark die naar Sion wordt meegebracht. Van Christus wordt gezegd dat Hij gevangenen meeneemt. Dat betekent waarschijnlijk dat Hij over alles regeert. Christus deelt gaven uit. In Psalm 68 staat alleen ‘u ontving gaven’, dus niet ‘uitdelen’ maar ‘ontvangen’. In de Joodse traditie gaat Psalm 68 over het ontvangen van de wet. Het zou gaan over Mozes die de berg opgaat om de wet te ontvangen. Deze Psalm is ook belangrijk bij het Loofhuttenfeest waarbij terug wordt gedacht aan de tijd van Mozes. Om het op Christus toe te passen: Hij heeft de Geest ontvangen (en Hij deelt die later uit).


Christus vult heel de aarde, vers 10, dat doet Hij door overal te regeren. Hij gebruikt daar ook mensen voor. Christus’ gaven in vers 11 zijn geen bedieningen, zoals in 1 Korinthe 12:4-11, maar het zijn personen: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. Dit kun je opvatten als vier of als vijf categorieën. In het Nieuwe Testament staan wel vijf van zulke lijstjes met wel meer dan 20 verschillende gaven. De apostelen en profeten hebben een bijzondere rol, zij zijn betrokken bij het leggen van het fundament, 2:20 en 3:5. De persoon van ‘evangelist’ komt verder bijna nergens in de Bijbel voor, maar wel in 2 Timotheüs 4:5, en heeft een brede betekenis. Het gaat ook over werk binnen de kerk. De functie van herder lijkt op die van een opzichter. Herders en leraars worden met één lidwoord genoemd, ze horen bij elkaar. Het geeft de overlap aan: alle herders onderwijzen, maar andersom hoeft het niet zo te zijn.


De mensen met verschillende taken of ambten zijn er om elkaar toe te rusten of op te bouwen, vers 12. Het opbouwen van een volk is een bekend gezegde in het Oude Testament. De profeet Jeremia kreeg de opdracht om met zijn profetieën te bouwen, Jeremia 1:9-10, en God bouwt na de ballingschap een volk voor Zichzelf, Jeremia 24:6. De gemeente moet groeien. Aan de ene kant moet de gemeente bewaren, vasthouden, vers 3, en aan de andere kant zijn ze onderweg ergens naartoe, vers 13. Het is een hoog doel: de maat, volheid, of grootheid van Christus. Het groeien is ook nodig om sterk in de schoenen te staan. Paulus gebruikt het beeld van jonge kinderen en volwassenen. Het gevaar is dat de gemeente geschaad wordt door listige theorieën of filosofieën. In Efeze 6:11 heeft Paulus het ook over listen: de listen van de duivel. Wij zouden zeggen: het wordt zo geframed dat het aannemelijk klinkt, maar ondertussen klopt het niet. In vers 15 wordt het contrast gemaakt tussen de boze listen en het spreken van de waarheid in liefde. Liefde bant list en bedrog uit. Liefde speelt een prominente rol in de brief. Paulus’ gebed sluit het eerste deel van de brief af en daarin noemt hij de liefde, hoofdstuk 3:17,19. De uitdrukking ‘in liefde’ komt zes keer in de brief voor, dat is het meest van alle brieven. Het belang van de liefde in hoofdstuk 4 is dat liefde nodig is om te kunnen groeien.


In het laatste deel van hoofdstuk 4 beschrijft Paulus hoe de mensen niet moeten leven. Ze moeten niet als de heidenen leven, maar Paulus geeft ook bijna elke keer aan hoe het wel moet. Ze moeten niet onwetend zijn. Kennis en onwetendheid gaan in het Oude Testament niet alleen over het verstand, maar over de hele mens. Onwetend zijn is ‘God negeren’, ‘nee tegen Hem zeggen’. De heidenen kennen God niet, maar toch zijn ze niet onschuldig, want het zit in hen. De verharding houdt in dat ze het innerlijk licht doven of het geweten negeren. Ze zijn ongevoelig geworden en hebben geen schaamtegevoel meer. Dit laatste wijst ook op het verlies van zelfcontrole. Zo hebben de gemeenteleden ‘Christus niet geleerd’ staat er letterlijk. Het is een unieke uitdrukking om te zeggen dat je een persoon geleerd hebt, maar daar gaat het wel om.


De verandering die bij de mensen heeft plaatsgevonden en steeds weer plaats moet vinden noemt Paulus met drie werkwoorden, infinitieven, vers 22-24: ‘uittrekken’, ‘vernieuwd worden’ en ‘aantrekken’. Het symbolisch uittrekken en aantrekken van kleding gebeurde in die tijd al bij inwijdingen in mysteriereligies. En in het Oude Testament staan nieuwe kleren voor morele en religieuze kwaliteiten. Het ‘vernieuwd worden’ is hier een passief gebeuren. Je moet je overgeven aan God om door Hem vernieuwd te worden.



In de verzen 25-31 geeft Paulus een lijst van deugden en ondeugden, zoals Griekse filosofen ook al deden. De twee wegen komen ook al in het Oude Testament voor. In vers 25 noemt Paulus het spreken van de waarheid, dat kwamen we eerder tegen. Hij verwijst naar Zacharia 8:16 waar het ook gaat over het spreken van de waarheid tegen de naaste. Het verwijst ook naar de toekomst, want in Zacharia gaat het over het nieuwe Jeruzalem. Jeruzalem zal de Stad van de waarheid genoemd worden. In vers 26 gaat het over woede die een obstakel kan zijn in relaties. Hier geeft Paulus een citaat uit Psalm 4:5. Boosheid is geen zonde, in vers 31 wordt hetzelfde woord gebruikt, maar dan wel als zonde, daar gaat het om onrechtvaardige boosheid. De zon mag niet ondergaan voor je het met de ander hebt goedgemaakt. Dat geeft aan dat je haast moeten maken om verzoening te zoeken. Stelen, vers 28, is een veelvoorkomende zonde. In de samenvatting van de Tien Geboden in het Nieuwe Testament wordt dit genoemd. Stelen gebeurde vooral door dagloners en handelaren die seizoensgebonden werk hadden. 

Efeze 5

Er was een man die een voorganger aansprak na afloop van de dienst. “Jaren geleden heeft u geprofeteerd dat ik naar Afrika zou gaan, maar het is nooit gebeurd.”, zei de man terwijl hij trilde van verontwaardiging. De voorganger bleef heel rustig en antwoordde: “Maar heeft u dan ooit een ticket gekocht?” Dit verhaal geeft aan dat iemand die een roeping ervaart daar op het geschikte moment ook naar moet handelen. In Efeze 5 gaat het om de praktijk van het christelijk leven. Daarin staat Christus centraal. Wie Christus persoonlijk kent, gaat steeds meer op Hem lijken. Paulus beschrijft kenmerken van het nieuwe leven. Dat plaatst hij tegenover het oude leven. Hij doet dat in heldere bewoordingen. Het gaat van donker naar licht, van dood naar leven en van onverstandig naar wijs. Er zit niets tussen, omdat het contrast tussen de christelijke en wereldse moraal zo groot is. De Geest helpt de gelovigen om Gods wil te kennen, vers 17. God staat centraal en tegelijk heeft de mens zijn verantwoordelijkheid. Dat houdt Paulus bij elkaar, zoals ook in Efeze 2:10: we zijn gemaakt in Christus Jezus om goede werken te doen die God van tevoren heeft voorbereid.


Paulus begint het hoofdstuk met de aansporing om God na te volgen. Het is de enige keer dat hij schrijft dat ‘God’ moet worden nagevolgd. Op andere plekken gaat het over de navolging van Christus, hemzelf of een andere gemeente. Er staat voor navolging een woord waar ons woord ‘mimiek’ van is afgeleid. Mimiek betekent ‘het via gelaatsuitdrukking zichtbaar maken van emoties’. In het Engels wordt vaak het woord ‘imitation’ gebruikt. God navolgen betekent hier Gods liefde laten zien aan de mensen, want het gaat in deze verzen steeds om de liefde. Liefhebben is de krachtigste manier om iets van God te laten zien. Het voorbeeld en de basis van liefde is de liefde van Christus. Hij gaf Zich uit liefde over om geofferd te worden.


Christus gaf Zichzelf voor anderen. Liefde is dus op de ander gericht. Paulus benoemt wat daar tegenover staat: verkeerde seksuele verlangens en hebzucht. Het zou kunnen zijn dat er in de gemeente van Efeze mensen waren die door libertijnse en gnostische opvattingen een vrije seksuele moraal hadden, maar waarschijnlijker is dat Paulus het over ongelovige heidenen heeft. Wie zo leeft, haalt de toorn van God over zich heen. De toorn van God gaat niet over de toekomst, maar over het hier en nu. God laat de mensen vrij in hun begeerten, zodat ze geen schaamte en schuld meer voelen. In dit hoofdstuk geeft Paulus vooral aandacht aan zonden op seksueel gebied en zonden door verkeerde woorden te spreken. Het zijn ‘werken van het donker’. Bij ongeoorloofde seksuele relaties worden vooral prostitutie en overspel bedoeld. Wie dat doet, toont aan met God gebroken te hebben.


Gelovigen moeten er niet eens aan denken. Ook erover praten is niet zonder risico. Wij leven in een tijd waarin alles vrij besproken moet kunnen worden. Dat heeft een goede kant, maar het risico is dat het daarmee ook makkelijker geaccepteerd wordt. De zonde van verkeerde taal is ook verbonden met seksuele zonden, het gaat om obscene taal. Opvallend is dat Paulus de taal van de christenen niet typeert als ‘netjes’ of ‘fatsoenlijk’, maar kenmerkend voor een christen moeten woorden van dank zijn, vers 4. Dankbaar zijn en dat uiten is bijna synoniem voor het christelijk leven.


De gelovigen zijn overgaan van het donker naar het licht. Er staat niet dat ze in het licht leven, maar dat ze licht zijn zoals ook van God gezegd wordt dat Hij licht is. Licht maakt niet alleen openbaar, maar licht transformeert ook. God maakt door Zijn wet en Geest duidelijk wat niet goed is en de gelovigen moeten het verkeerde daarom ook ontmaskeren. Het ontdekken van wat goed is, wekt ook het verlangen op om daarnaar te leven. Het licht brengt niet alleen aan het licht, maar brengt ook leven, zoals door het zonlicht groei mogelijk is. Christus is als de zon die straalt. Vers 14, de oproep om te leven, gaat terug op verschillende teksten uit het Oude Testament. Het is geen letterlijk citaat, hoewel Paulus dat lijkt te suggereren. Jesaja 26:19 en 60:1 klinken erin door.


Na het contrast tussen donker en licht, dood en leven, plaatst Paulus dwaasheid en inzicht tegenover elkaar. Gelovigen moeten verstandig en voorzichtig wandelen. Met dit laatste woord bedoelt hij ‘accuraat , ‘nauwgezet’. Er dreigen namelijk allerlei gevaren, omdat de duivel de machthebber in de lucht is. Het kost tijd om wijs te worden. Je moet ‘tijd kopen’, de tijd zo efficiënt mogelijk gebruiken. Deze uitdrukking komt ook in Daniël voor als de Babyloniërs tijd willen kopen om de droom van Nebukadnezar uit te kunnen leggen. Nebukadnezar heeft gedreigd hun om te brengen, de urgentie is dus duidelijk. De wijsheid gaat over Gods reddingsplan, zoals in Efeze 1. Het reddingsplan van de Vader door Zijn Zoon te sturen is een mysterie, een geheim. Dat geheim heb je niet zomaar klein. De dwaas heeft geen oog voor Gods genadige bedoelingen.



In vers 18 gaat het over dronkenschap tegenover het vervuld worden met de Heilige Geest. Het onderwerp dronkenschap lijkt wat uit de lucht te komen vallen. Toch is het een zonde die aan de basis ligt van andere zonden, zoals op het gebied van seksualiteit en de taal. De werkwoordsvorm geeft aan dat gelovigen steeds vervuld moeten worden met de Geest. Volheid wijst in de brief nergens op de Geest, maar op God en Christus. Dat is ook wat de Geest wil, Hij is Bemiddelaar. De Geest maakt dat mensen elkaar opbouwen in het geloof door goed te spreken en te zingen. Psalmen, hymnen/lofliederen en liederen zijn in het Oude Testament synoniemen.


In het laatste deel van Efeze 4 gaat het over de onderlinge verhoudingen in de gemeente, vers 21, maar vooral in het gezin/huishouden. Gemeenteleden moeten ‘elkaars gezag aanvaarden’ of ‘onderdanig zijn’, vers 21. Het Griekse woord komt in de literatuur pas laat voor. Het betekent ‘plaatsen onder’ of schikken naar een leider’. Gemeenteleden horen elkaar vrijwillig te dienen, maar dat sluit niet uit dat er gezagsrelaties zijn. Wat de relaties in het gezin betreft, zijn er overeenkomsten met de Grieks-Romeinse cultuur. Het gezin werd al bij Aristoteles als de basis van de samenleving gezien. De hiërarchische verhoudingen van man-vrouw, ouder-kind en meester-slaaf erkent Paulus ook. Hoewel de rolverhouding hetzelfde is, is voor God ieder mens even belangrijk. De basis van de verhoudingen ligt in de schepping en alle verhoudingen krijgen in Christus hun diepe betekenis. Wat Paulus schrijft over de verhouding man-vrouw in het huwelijk is ook uniek. Man en vrouw zijn één, zoals ook Christus één is met de gemeente. 

Efeze 6 De geestelijke strijd



Paulus heeft in deze brief laten zien hoe kostbaar het geloof in Christus is. Nu wil hij dat de mensen daar voorzichtig mee omgaan. Hij bespreekt de wapens van een Romeinse soldaat en past deze toe op de christen. In de tijd van Paulus werd er natuurlijk anders oorlog gevoerd dan tegenwoordig en was de bescherming van de soldaat anders. In Paulus’ tijd was het Romeinse leger professioneel en goed getraind. Een eeuw eerder zaten er veel boeren in het leger die minder gemotiveerd waren. Zij wilden op den duur weer terug naar hun land. Later werden soldaten goed betaald en beter opgeleid. Paulus wil dat de gemeenteleden klaar zijn voor de strijd. Oorlog en alle ellende die deze met zich meebrengt, proberen we zo ver mogelijk bij ons vandaan te houden. Toch is er een constante geestelijke strijd die we niet moeten onderschatten.


Paulus beschrijft in vers 12 wie de vijand is. Het gaat om de geestelijke machten in de lucht. Hij gebruikt allerlei namen: overheden, machthebbers, wereldbeheersers. De rol die de machten in de wereld spelen nemen in de brief een belangrijke plaats in. Christus heeft de machten door zijn dood en opstanding overwonnen, maar ze zijn nog wel actief. Is er een soort hiërarchie van machten? Nee, dat niet, alleen dat de duivel aan het hoofd staat. In de tijd van Paulus was men veel meer bekend met de geestelijk machten in de lucht en er waren meerdere termen voor. Het geeft aan dat het een realiteit is die niet ver bij ons vandaan is. Het gevaar van onderschatting is groot, zeker voor christenen die zich niet bewust zijn van de machten in de lucht. De tegenstander wil graag in alle rust zijn plannen uit kunnen voeren. Iemand zei eens: “Het kwaad lijkt nauwelijks op het kwaad, tot het zijn doel bereikt heeft”. De duivel gaat listig en meedogenloos te werk. De enige grens die hij heeft, is de grens die God hem stelt. De duivel – zou je kunnen zeggen – begaat veel oorlogsmisdaden. Het woord voor ‘strijd’ in vers 12 is niet het gebruikelijk woord ervoor, maar komt uit de sportwereld. De mensen in Klein-Azië kenden dit woord als het woord voor ‘worstelen’. Worstelen geeft aan hoe dicht de vijand je op de huid wil zitten.


De nadruk ligt in dit gedeelte op de bescherming. Vier keer klinkt de oproep om stand te houden, vers 11, 13 (2x) en 14. Een christen heeft wapens nodig om overeind te kunnen blijven in de strijd. Allerlei onderdelen van de uitrusting van de soldaat komen voorbij: onderdelen die aan het lichaam vastzitten (riem, borstharnas, schoenen en helm) en onderdelen die hij op moet pakken (groot schild en kort zwaard). Paulus geeft een geestelijke invulling aan deze onderdelen en noemt veel Bijbelse begrippen: waarheid, rechtvaardigheid, zaligheid. Het komt er eigenlijk op neer dat een mens moet schuilen bij God. Wie Christus kent, in Hem gelooft, deelt ook in Zijn eigenschappen. Christus is de waarheid en Hij was rechtvaardig en in Hem is er redding. Dat leert ons dat de kracht in God ligt.


In het Oude Testament staat vaak dat God Zelf strijd voert. De kerk moet strijden en tegelijk heeft God ook voor de kerk gestreden en Hij gaat daar ook mee door. In Roemenië was er een bekende voorganger die ook arts was in een ziekenhuis, Nikolai Gheorghita. Hij gaf leiding aan de kerk in de tijd van het communisme, waarin religie niet geaccepteerd werd. Hij las op een morgen uit Efeze 6 over de geestelijke strijd. Hij dacht dat die woorden niet relevant voor hem waren, omdat het redelijk rustig was in zijn leven. Dat veranderde toen hij die middag tijdens een vergadering uit het niets werd beschuldigd door zijn collega. Zijn collega maakte het bezwaar dat hij onder werkuren christelijke lectuur vertaalde. Het was inderdaad waar dat hij vertaalwerk deed. Hij wilde de mensen voorzien van christelijk onderwijs. Toch was het niet zo dat hij dat onder werktijd deed, want hij deed dit in zijn pauzes. Ineens kwam het in hem op om een wedervraag te stellen. Hij vroeg aan die collega om eens een paar van de titels te noemen die hij zou vertalen. Daar had de man geen antwoord op, waarna de voorzitter besloot om verder te gaan met de vergadering. Nicolai zei na afloop van dit incident dat hij geleerd had om altijd op Gods nabijheid te vertrouwen. Hij helpt in alle omstandigheden.


Paulus wil de mensen vooral oproepen zich te beschermen. Toch noemt hij ook onderdelen die gaan over de aanval: de schoenen en het zwaard. Schoenen wijzen op de soldaat die veel kilometers moest lopen. Het waren stevige schoenen met metaal erin verwerkt. Paulus legde zelf ook honderden kilometers te voet en per schip af. Het evangelie moet overal bekend gemaakt worden. Gods Woord doorgeven is als het vechten met een zwaard. Gods Woord kan mensen bevrijden uit de slavernij van de duivel.



In vers 18 wijst Paulus op het fundament van de geestelijke strijd, namelijk het gebed. Vier keer komt in dat vers het woord ‘alle’ of ‘elke’ voor. Het is een veelomvattend vers. Het roept de vraag op hoe iemand zo intensief met het gebed bezig kan zijn. In de chassidische traditie is er een verhaal van rabbi Levi Jitzchak dat hier mee te maken heeft. In de gemeente van de rabbi was een voorbidder en deze man was hees, hij kon niet meer goed spreken. De rabbi vroeg hem waarom hij zo hees was. De voorbidder antwoordde: “Dat komt, omdat ik voor de lessenaar gebeden heb.” “Dat klopt”, zei de rabbi, “als je voor de lessenaar bidt word je hees, als je voor God bidt word je niet hees.” Het gebed is geen zware opdracht, maar een middel om te overwinnen.

Share by: