Zacharia

Zacharia

Zacharia 1


In Zacharia 1 gaat het over verschillen tussen generaties. Zulke verschillen zijn er ook in onze tijd, bijvoorbeeld in het klimaatdebat. Een tijdje geleden was de 15-jarige klimaatactiviste Greta Thunberg in het nieuws vanwege haar emotionele speeches over milieurampen. Ze wilde samen met andere jongeren een statement maken door niet naar school te gaan. Ze hield zelf een tijd lang elke vrijdag geweldloos protest. Het meisje noemde de volwassenen van nu niet volwassen genoeg, omdat ze de problemen niet durven te benoemen. Het gaat altijd maar over economische groei, in plaats van de erkenning van de milieuproblemen. De hele organisatie die hierbij hoort, wil laten zien dat de generatie van Greta het anders wil doen dan de vorige. In het één na laatste Bijbelboek van het Oude Testament, Zacharia, worden de huidige generatie en de eerdere generaties ook tegenover elkaar gezet. Zacharia hoopt dat de nieuwe generatie radicaal andere keuzes gaat maken. De houding van de vorige generaties was: als God iets zegt, moet je dat met een korreltje zout nemen. Als Hij ergens mee dreigt, gebeurt het meestal toch niet. Zacharia legt uit waarom dat niet klopt. Hij zegt: “Kijk maar naar de ballingschap. De valse profeten zeiden dat dat allemaal wel zou loslopen, maar het is toch een feit geworden.”

De profeet Zacharia is vooral bekend door zijn zogeheten ‘nachtvisioenen’ en de vele dingen die hij over de Messias profeteerde. Zacharia was een tijdgenoot van Haggaï. Ze profeteerden in het tweede jaar van de Perzische koning Darius. De profetieën van Haggaï zijn in een periode van enkele maanden uitgesproken. Het eerste deel van Zacharia, de nachtvisioenen, is in een periode van twee jaar uitgesproken. Van het tweede deel is het tijdvak niet duidelijk te bepalen. Beiden profeteren in een tijd dat de herbouw van de tempel stil ligt. De inhoud van beide profeten komt daarom deels overeen. Het kenmerkende van Zacharia is zijn eigen stijl. Waar Haggaï het heel concreet over de herbouw van de tempel heeft, spreekt Zacharia in beelden, die om meer uitleg vragen.

In vers 1 staat dat Zacharia de zoon was van Berechja, die weer de zoon was van Iddo. Dezelfde Zacharia zou ook genoemd kunnen zijn in Nehemia, in het register van priesters en levieten, waar het gaat over Zacharia, de zoon van Iddo. Hij wordt daar het familiehoofd genoemd. De naam van Berechja komt niet in Nehemia voor, maar het gebeurt vaker dat een generatie wordt overgeslagen. Het onzekere zit hierin, dat Zacharia een veelvoorkomende naam is, zeker onder priesters en levieten: alleen in het Oude Testament worden er al 31 genoemd. Dat Zacharia een priester was, past wel bij inhoud van het Bijbelboek, omdat het nadrukkelijk gaat over de tempel en het priesterschap.

Regelmatig staat in de Bijbel dat hele generaties niet naar God luisteren, door de hele geschiedenis van Israël heen: vanaf de begintijd in de woestijn tot in de tijd van Zacharia. Er is een kleine trouwe groep, maar de meerderheid gaat zijn eigen gang. Terwijl zij het uitgekozen volk van God zijn. In onze tijd sluiten veel kerken hun deuren en worden kerken gesloopt. In een paar generaties kan een kerk leeglopen en verdwijnen. Gods volk houdt niet op te bestaan, omdat God hen niet uit Zijn hand laat vallen. Gods boodschap is: kom terug naar Mij. Dat is het eerste wat Hij zegt. “Kom naar Mij.” Daarna gaat het over regels en geboden. Eerst gaat het om de relatie, geen zakelijke, maar een hartelijke. God wil persoonlijk contact en verlangt ernaar dat de relatie weer hersteld wordt. Als het volk weer terugkomt, zal God ook naar hen teruggaan, vers 3. Zoals de Vader in de gelijkenis van de verloren zoon ook naar de zoon toe gaat, als hij hem naar huis terug ziet komen.

In ons hoofdstuk vinden we de eerste twee van de acht nachtvisioenen. Het zijn geen dromen, want de profeet is wakker. In het visioen wordt een bepaald beeld geschetst, vervolgens vraagt de profeet om uitleg en daarna krijgt hij het antwoord. 

In het eerste visioen gaat het over een Man, dat is de Engel van de Heere, Christus Zelf. De Man zit op een rood paard en er zijn andere gekleurde paarden, die staan voor de verschillende windrichtingen. De Man, vers 8, staat tussen de myrthen in de diepte. De myrthetakken werden gebruikt voor de geïmproviseerde huisjes tijdens het Loofhuttenfeest, verder heeft het geen bijzondere betekenis. Met de diepte wordt waarschijnlijk het laagste punt van het Kidrondal bedoeld, dat tegenover Jeruzalem ligt. Hiermee wordt aangegeven dat Hij Jeruzalem benadert, maar er niet binnengaat, omdat de tempel niet herbouwd is. De paarden met hun ruiters zijn het land door gegaan en hebben geconstateerd dat het er stil is, te stil, want de tempel wordt niet herbouwd. Het antwoord van God is opbeurend: hoewel er gelatenheid is bij het volk is er grote inzet bij God. 
Het volk krijgt hulp van buitenaf: God Zelf gaat Zich ermee bezighouden. Als het gaat om ontwikkelingshulp denken veel mensen dat bijvoorbeeld Westerse hulp aan Afrikaanse landen weinig zin heeft. Hydrogeoloog Anton Rijsdijk is bij veel projecten rond watervoorziening in Afrika betrokken geweest. Hij dacht eerst ook dat hulp van buitenaf niet zo effectief is, maar ging daar positiever over denken. Sommige regeringen zoals van Kenia en Oeganda nemen adviezen ter harte en zetten echt wat op. Het bijzondere van de hulp van God is dat Hij mensen van binnenuit verandert. Hij geeft iemand als Zerubbabel, de landvoogd, nieuwe moed en nieuwe visie. Ze krijgen een innerlijke kracht waardoor ze niet meteen opgeven.

Het visioen gaat ook over de andere volken. Van de heidenen wordt gezegd dat zij ‘zelfgenoegzaam’ of ‘gerust’ zijn. Ze zijn tevreden met hun leven en hebben God niet nodig. Ze zijn tevreden en tegelijk niet onschuldig, want ze hebben het Gods volk lastig gemaakt. Concreet gaat het om de Assyriërs, Babyloniërs en Edomieten. Het tweede visioen gaat hierop door. In sommige vertalingen staat het tweede visioen in hoofdstuk 2. Israël is door vier horens weggejaagd, het land uit. Horens, zoals de horens van een stier, staan voor onoverwinnelijke kracht. Horens werden gebruikt om een overwinning te illustreren. Het positieve van het visioen is dat er ook vier smeden zijn, die de horens als een echte vakman kunnen bewerken. Babylonië dat zichzelf afbeeldde als vier horens, werd door de Perzen, de vier smeden, verslagen. De boodschap is: De vijanden van Gods volk en van de gelovigen en daarmee van God Zelf kunnen onverwinnelijk overkomen, maar hun kracht is toch beperkt. Het heeft dus zin om weerstand te bieden tegen het kwaad, want er komt een einde aan.

Zacharia 2


Zacharia 2 is een prachtig hoofdstuk. Iedere gelovige kijkt uit naar de realisering van deze woorden. Het mooiste dat een gelovige zich voor kan stellen is dat God in ons midden is. Het leven op aarde is vaak vergeleken met het maken van een reis naar het thuisland. Onderweg maakt de gelovige van alles mee en verlangt hij ernaar thuis te komen. Thuiskomen bij God de Vader betekent altijd in Zijn nabijheid zijn en een einde aan tegenslagen, gemis en verdriet. De gelovigen gaan als ze sterven naar God, maar het kan ook gebeuren dat God naar de mensen komt, zoals bij de tweede komst van Christus. In Zacharia 2 lezen we ook over deze toekomstige gebeurtenis, die tegelijk al gedeeltelijk in vervulling is gegaan. God is in Jezus aanwezig geweest op aarde. 

In Nederland hebben de meeste steden nog restanten van hun stadsmuren. De gedeelten die er nog zijn, worden zorgvuldig bewaard. Een aantal eeuwen geleden gingen de mensen daar heel wat makkelijker mee om. Een stad als Maastricht had heel oude muren. In de dertiende eeuw werden de aarden wallen al vervangen door stenen muren en stadspoorten. In de veertiende eeuw werd er zelfs een tweede muur omheen gebouwd. Vanaf de zeventiende eeuw werden helaas veel poorten en stukken van de muren gesloopt vanwege uitbreiding van de stad. Een dikke stadsmuur straalt standvastigheid uit en lijkt eeuwig te kunnen blijven bestaan, maar zodra de stad uitbreidt, staat diezelfde muur in de weg. In Zacharia gaat het ook over uitbreiding van de stad, waarbij de muren hun functie verliezen. Jeruzalem zal weer een dichtbevolkte stad worden. In vers 2 staat dat de stad opgemeten zal worden, net als in hoofdstuk 1:16. De stad telt weer mee. Een stad die uitbreidt, moet opnieuw nadenken over haar bescherming en veiligheid. In Jeruzalem zal God Zelf Zijn volk beschermen en als een muur van vuur om hen heen zijn.

Op het moment dat Zacharia in het visioen ziet hoe God straks Zelf Zijn volk beveiligt, zit het volk met het concrete probleem dat er helemaal geen fatsoenlijke muren meer zijn. Jeruzalem is geen aantrekkelijke stad om je te vestigen om of om in te investeren, want de stad is onbeschermd, omdat de muren door de Babyloniërs verwoest zijn. De profeten Haggaï en Zacharia willen dat de mensen de tempel herbouwen, maar een deel van de mensen wil eerst de stad opbouwen. Is het niet onverantwoord om eerst de tempel te bouwen en dan pas de stadsmuren? Je gaat ook niet eerst een huis inrichten met alles erop en eraan en pas later een slot op de deur doen. Wij weten dat de muren van Jeruzalem pas in de tijd van Nehemia, 80 jaar later, weer zijn hersteld. Het verschil tussen Gods volk en de andere volken is het volk van God eerst de tempel wil hebben gebouwd en dan de stadsmuren en de andere volken andersom. God is niet alleen aanwezig op de sabbat of zondag, maar elke dag van de week. Een christen is als het goed is niet eerst bezig zijn eigen zaakjes op orde te hebben - geld, carrière en een gezin - om daarna pas te denken aan de plaats die God hierin mag hebben, maar andersom. 

Het tweede deel van het hoofdstuk is in dichtvorm geschreven en bestaat uit twee delen. Vers 6-9 is een oproep om weg te gaan bij de heidenen en vers 10-13 is een oproep om blij te zijn, omdat heidenen God zoeken en God aanwezig is bij de mensen. Ze bevatten allebei een aansporing, gevolgd door een uitleg van Gods kant en een conclusie van de profeet. 

In het eerste deel, vers 6-9, staat een oproep aan de achtergebleven joden om terug te komen uit de ballingschap. Het gaat om joden uit het land van het noorden, dat staat voor al de landen rond Babylonië, en het gaat om joden uit alle windstreken. Ze mogen naar huis, maar ze willen niet, omdat ze daar een bestaan hebben opgebouwd. Ze weten niet meer wat ze in Israël te zoeken hebben. Het woord dat er in de grondtekst staat is veelzeggend. Twee keer staat er hetzelfde kleine woord, het geeft verzuchting aan en aansporing. Het komt veel voor als een klacht over iemands sterven of zonden. De profeet is emotioneel bij de situatie van de mensen betrokken. Hij wil zo graag dat ze luisteren en teruggaan. Het is ook een serieuze zaak, want God Zelf roept hen op om weg te gaan. Vers 8 wordt op verschillende manieren uitgelegd, maar het gaat er waarschijnlijk om dat de profeet in ernst, letterlijk ‘met zwaarte’, is gezonden naar zijn volksgenoten. Het woord dat er staat - kabod - betekent zowel ‘heilig’ als ‘zwaar’. De joden die in ballingschap blijven, illustreren hiermee de houding van iemand die liever in de zonde blijft leven. De deur naar de vrijheid staat open, maar de gevangene wil er niet uit. 

Het tweede deel, vers 10-13, is een opwekking om blij te zijn vanwege Gods aanwezigheid. God wil onder het volk zijn. Regelmatig is in het nieuws dat de koning of een minister mensen opzoekt, zoals de koning pas in gesprek was met overlevenden van de holocaust. Het is voor de mensen een blijk van medeleven en interesse. God wil de mensen niet zo eens een keer opzoeken, maar bij hen wonen. Het woord ‘wonen’ verwijst naar Gods aanwezigheid bij de tabernakel in de woestijn. God wil ‘wonen’, ‘tabernakelen’ of ‘zijn tent opzetten’ bij de mensen, in het ‘heilige land’, Zijn eigendom. ‘Het heilige land’ komt één keer in het Oude Testament voor. In de Psalmen staat er vaak ‘Zijn heilige berg’, Jeruzalem dus.

God zal Jeruzalem opnieuw verkiezen als de stad waar Hij wil wonen. Later in het Bijbelboek gaat het over de Koning Die komt in Jeruzalem. God zal opnieuw als Koning geëerd worden. Hij is opgestaan zoals iemand uit de slaap opstaat. Het is een antwoord op het gebed van iemand in grote problemen, zoals in Psalm 44: “Heere, sta op en help ons.”

Zacharia 3


Vandaag letten we op het vierde visioen dat Zacharia in de nacht gezien heeft. Waarschijnlijk waren ze allemaal in dezelfde nacht. In het vierde en vijfde visioen gaat het er iets anders aan toe dan in de vorige. Er is nu niet eerst iets onverklaarbaars te zien, waarna de profeet vraagt wat het betekent, maar er wordt direct duidelijk wat er aan de hand is. We zien in het vierde visioen een rechtszaak in de hemel.

Engelen spelen een grote rol in het Bijbelboek. De Engel van de Heere, of de Man, zijn we steeds tegengekomen en daarnaast een engel die uitleg geeft. De Engel van de Heere is God Zelf, zoals we dat ook in Genesis tegenkomen en Zacharia spreekt Hem aan als Heere, hoofdstuk 1:9. In het vierde visioen laat de engel aan Zacharia de hogepriester zien, die voor de Engel van de Heere, dus voor God, staat. 

Jozua staat symbool voor het volk van God. Er wordt van hem gezegd dat hij als brandhout uit het vuur is gered. Hoe vaak is het volk niet door God gered van de ondergang? In Deuteronomium 2 en Jeremia 11 gaat het ook over een oven, daar heeft het betrekking op de slavernij in Egypte. Een poging van het volk om uit deze slavernij te ontsnappen had geen enkele kans van slagen. Toch heeft God Zijn volk eruit weggetrokken. In de geschiedenis heeft het joodse volk veel moeten doorstaan. Iedereen in onze tijd kent wel verhalen van de gruwelijke holocaust. Helaas heeft de holocaust ervoor gezorgd dat veel joden het geloof in een almachtige en barmhartige God hebben opgegeven. In het visioen over de hogepriester speelt iets heel anders. Jozua heeft vuile kleren, want het volk heeft zich verontreinigd door ontrouw te zijn aan God. Hoe weten we of de vuile kleren staan voor de zonden? Je kunt ook vuile kleren krijgen zonder dat het om de schuldvraag gaat, zoals iemand in rouw, die in zak en as zit. Het volk is ook verontreinigd, omdat zij lange tijd in het heidense Babylonië geleefd hebben. Toch gaat het hier om zonden en schuld, want als zijn kleding wordt verwisseld, zegt God dat Hij de ongerechtigheden heeft weggenomen.

In 2018 was er een rechtszaak met een bijzondere afloop. Het betrof een identieke drieling. Eén van de broers zou betrokken geweest zijn bij een vechtpartij en werd aangeklaagd vanwege mishandeling. Hij was samen met één van zijn broers en getuigen hadden gezien dat hij het deed. De rechter kon alleen niet bepalen wie van de broers het nou was, omdat ze zo op elkaar leken. De broers wilden het uit loyaliteit naar elkaar niet vertellen en dus werd de conclusie van de rechter dat niet vastgesteld kon worden wie de schuldige was. Ook in ons hoofdstuk wordt de aanklacht van de tegenstander tegengesproken. Jozua staat hier namens het hele volk en wordt aangeklaagd door de duivel. Satan betekent ‘tegenstander’ en hier heeft hij de rol van aanklager. De aanklager heeft geen onbeperkte spreektijd, want God de Rechter grijpt in: de satan moet zwijgen. Hoewel er van alles tegen de hogepriester kan worden ingebracht, moet hij zwijgen. God zet de duivel op zijn plaats. Het Hebreeuwse woord voor ‘het zwijgen opleggen’ of ‘bestraffen’ wordt ook gebruikt bij de doortocht door de Rode Zee. God zette het water op zijn plaats.

Een engel, die nog niet eerder in beeld was, moet de vuile kleren van de hogepriester verwisselen voor schone. De vuile kleren staan voor ongerechtigheden, dat is een algemeen woord voor de zonde en ellende van de mens. Jozua wordt dus niet aangeklaagd vanwege een incident. Het beeld van het wisselen van kleren is een teken van vernieuwing en opwekking uit de dood. Paulus zegt dat de mensen zich moeten kleden met de gerechtigheid van Christus. Dat betekent dat iemand dan vrijgesproken wordt en verbonden is met Christus, zoals takken aan een boom. Een mens die dood is door de zonde, wordt door het geloof levend gemaakt. Vrijspraak en levendmaking horen bij elkaar. Als iemand in juridische context wordt vrijgesproken, betekent dat niet dat hij daar een ander leven door krijgt. De gelovige krijgt wel een ander leven, omdat hij nu bij Christus hoort. Jozua krijgt schone kleren, die passen bij de waardigheid van een hogepriester.

Als Jozua weer aangesteld is als priester, maakt God afspraken met hem. Hij moet zich houden aan de geboden en zijn werk als hogepriester goed doen. Dan mag hij met God de tempel besturen en heeft hij het gezag over het volk. In de tijd dat Israël koningen had, kon de koning de tempeldienst naar zijn hand zetten. Koning Salomo bijvoorbeeld stuurt de priester Abjatar weg, omdat hij meehielp aan de machtsgreep van zijn broer Adonia. Het scheelde niet veel of Adonia was de opvolger van David geworden, maar door het snelle handelen van de profeet Nathan wordt dat voorkomen. Salomo veroordeelt achteraf de mensen die hierbij betrokken waren.

Na de afspraak die God met Jozua maakt, belooft Hij de komst van een bijzonder Persoon. Nu blijkt ook dat Jozua niet alleen is, zijn collega-priesters zijn bij hem. Deze priesters staan symbool voor de Knecht Die komt. Het gaat om dezelfde Knecht van de Heere waar Jesaja over spreekt. We hebben eigenlijk niet gelezen waarom Jozua schone kleren kreeg, maar dat wordt duidelijk als de Knecht in beeld komt, want Hij neemt de straf op Zich. In de reinheid van de priesters wordt iets van Hem zichtbaar en de Knecht komt uit hen voort, daarom wordt Hij een Telg of Spruit genoemd. In het achtste visioen gaat Zacharia hierop door.

In vers 9 staat het beeld van een steen met zeven ogen of bronnen. De Assyrische en Babylonische koningen verwerkten gedenkstenen in een gebouw om hun naam in herinnering te houden. Deze steen wordt gelegd als bewijs en bevestiging dat de ongerechtigheden van het land zijn weggenomen. Het wegnemen van de schuld houdt ook in dat het volk in de toekomst in rust en welvaart kan leven.

Zacharia 4


In Zacharia 4 ziet de profeet een wonderlijk visioen met een kandelaar die olie krijgt van twee olijfbomen. Het woord voor kandelaar is menora. God gaf bij het maken van de tabernakel in de woestijn de opdracht om een kandelaar te maken. De kandelaar moest steeds van olie worden voorzien als teken van Gods aanwezigheid. God is Licht en door hem hoeven wij niet in het donker van het kwaad te leven. Zoals we geen moment zonder licht kunnen, zo kunnen we geen moment zonder God. In een gelovige schijnt God ook met het licht van Zijn Heilige Geest. De olie verwijst naar het werk van de Heilige Geest. In het Oude Testament wordt daarom iemand die een bijzondere taak krijgt, een ambt, soms gezalfd met olie. De vraag is in hoeverre Gods licht schijnt in ons leven. Kan God Zijn heerlijkheid in ons leven zichtbaar maken of wordt die verduisterd door slechte gewoonten?

Een menora is een zevenarmige kandelaar. De zeven armen staan voor de ogen van de Heere die alles op aarde zien, vers 10. Zeven is het getal van volmaaktheid en perfectie. Dat zeven ogen alles opnemen wat er gebeurt, wijst aan de ene kant op Gods bescherming van zijn volk - Hij ziet alles wat in hun buurt komt - en tegelijk weet Hij alles van de andere volken. Niets is voor Hem onbekend. Later zijn er negenarmige kandelaars gemaakt volgens hetzelfde ontwerp als de menora, deze heten chanoekia. De middelste arm staat symbolisch iets hoger en wordt altijd als eerste aangestoken. De acht andere armen staan iets lager en worden als het ware door de middelste aangestoken. Het verhaal hierachter is dat volgens de joodse traditie er een kandelaar was die acht dagen op één kruikje olie bleef branden. Dat gebeurde tijdens de oorlog met de Griekse koning Antiochius IV Epiphanes. Het Griekse rijk had een heel wetenschappelijke cultuur, maar deze koning was ook bijzonder wreed. Hij veroverde de stad Jeruzalem en wilde de stad veranderen in een hellenistische stad. Hij wilde een andere manier van kleden, sporten en denken introduceren. Veel joden namen dit kritiekloos over. Een kleine groep orthodoxe joden kwam in verzet en op een wonderlijke manier kon het kleine leger de stad Jeruzalem weer terug veroveren. Toen ze bij de tempel aankwamen schrokken ze, want de tempel was ontheiligd, er stonden zelfs afgodsbeelden in. Eén van de dingen die weer teruggezet werden in de tempel was de kandelaar. Er was alleen nog maar één kruikje olie en de lampen moesten blijven branden. Volgens de joodse uitleg in de Talmoed, bleef er door een wonder steeds olie uit het kruikje komen en kon de kandelaar acht dagen blijven branden. Ook in Nederland wordt in veel plaatsen in december het Chanoekafeest gevierd, waarbij de inwijding van de tempel gevierd wordt.

In ons hoofdstuk staan de bekende woorden: “Niet door kracht, en niet door geweld, maar door Mijn Geest”. Zoals de wind soms stil is en dan weer krachtig, zo werkt de Geest waar en wanneer Hij wil. De wind zie je niet, maar hij kan een enorme kracht hebben. De Geest kan het hart van mensen veranderen en daar is veel meer voor nodig dan kracht of geweld. Toen de apostel Filippus in Samaria aankwam, was daar Simon de Tovenaar van wie de mensen dachten dat hij bijzondere toverkracht van God had gekregen. Toen Simon zag wat voor wonderen Filippus deed, was hij erg onder de indruk van de kracht van het evangelie. Er staat dat hij geloofde, maar hij wilde ook zulke wonderen kunnen doen. Hij vroeg of hij de kracht van de Heilige Geest kon kopen. 

Het lijkt soms zo aantrekkelijk om het werk van de Geest te kunnen sturen. Dan kunnen we de dingen iets meer naar onze eigen hand zetten. De tijdgenoten van Zacharia vertrouwden te veel op hun eigen kracht en wilden hun zaken eerst goed geregeld hebben voor ze met de godsdienst verder konden. Eerst moesten hun eigen huizen en de muren van de stad herbouwd worden en dan tempel. De manier waarop de Heilige Geest werkt gaat vaak ons verstand te boven. Met het volgen van onze logica komen we daar niet bij. Belangrijker dan het volgen van onze logica is het volgen van de stem van God. Achter Zijn geboden zit een hemels plan. We zien dat vooral in de gehoorzaamheid van Jezus aan de Vader. Jezus had voor kracht en geweld kunnen kiezen, maar Hij koos voor de weg van de Geest. Hij volgde ook al kon Hij de niet hele weg overzien. Hij vertrouwde meer op het reddingsplan van Zijn hemelse Vader dan op de macht van het zwaard. 

Wat het Chanoekafeest en het visioen van Zacharia met elkaar gemeenschappelijk hebben, is dat lampen op een wonderlijke manier branden. Zacharia vraagt speciaal naar de betekenis van de olijfbomen naast de kandelaar, vers 11. De olijfbomen staan voor de leiders van Israël. De eerste wordt expliciet in het hoofdstuk genoemd, de landvoogd Zerubbabel, en met de tweede boom wordt de priesterlijke leider, Jozua, bedoeld. Jozua stond in het vorige visioen centraal. Voor Zerubbabel zullen de hoge bergen, die staan voor de problemen en weerstand, tot vlakten worden. Hij zal meemaken dat de herbouw van de tempel voltooid wordt, want de laatste steen, de sluitsteen, zal gelegd worden, vers 7. Normaal gesproken was er vooral aandacht voor het leggen van de fundering en de eerste steen. Hier is er veel aandacht voor de laatste steen, omdat het zo veel moeite en doorzettingsvermogen vereist om de tempel af te krijgen. De critici zien weinig in de plannen om de tempel te herbouwen: ze verachten de dag van de kleine dingen, vers 10. Als een gebouw af is, worden de architect en projectleiders normaal gesproken geëerd. Bij dit gebouw beseft iedereen dat het een wonder is dat het af is, bij de feestelijke laatste steen klinkt er daarom: “genade, genade”. Als Paulus aan het einde van zijn leven terugblikt, is zijn conclusie: “De Koning van de eeuwen, de alleenwijze God moet de eer en heerlijkheid krijgen in eeuwigheid,” 1 Timotheüs 1.

Zacharia 5


Zacharia en zijn tijdgenoot Haggaï profeteerden toen het joodse volk uit ballingschap in Babel weer terugkeerde naar het thuisland. Het land en zeker ook de hoofdstuk Jeruzalem moesten weer worden opgebouwd. Een tijd van wederopbouw is een bijzondere periode. Er zijn minder structuren en minder zekerheden voor de mensen. Een bekende Nederlandse historicus Rutger Bregman heeft onderzoek gedaan naar het gedrag van mensen in tijden van wederopbouw zoals na een verwoestende natuurramp. Zijn conclusie was dat wij eigenlijk te wantrouwend naar anderen toe zijn. Daarom heeft hij in 2019 het populaire boek geschreven ‘De meeste mensen deugen’. Als er een iets gebeurt wat het land ontwricht, worden echt niet alle mensen ineens beesten. Sterker nog in moeilijke tijden blijken mensen veel voor elkaar over te hebben, zelfs hun eigen leven. We hoeven bijvoorbeeld niet supermarkten zwaar te beveiligen, omdat mensen anders alles leeg plunderen. Ook onder de mensen in Israël is saamhorigheid om het land weer op te bouwen, maar de mensen beginnen toch te veel aan zichzelf te denken. Zacharia krijgt van de engel in het visioen te horen dat de vloek komt over degene die steelt. Als tweede wordt degene die vals zweert genoemd. Hun huizen zullen vernietigd worden.

In ons hoofdstuk staan twee korte visioenen. We hebben er al weer vijf gezien, vandaag dus het zesde en zevende visioen. In totaal zijn er acht visioenen en er is bepaalde structuur in deze visioenen op te merken. We gaan dit niet helemaal uitwerken, maar halen er kort even iets uit. In het eerste ziet Zacharia een vliegende boekrol met daarop de vloek beschreven, zoals zojuist genoemd. In het tweede ziet hij een vat of kist met een vrouw erin die wordt afgevoerd. De vrouw staat voor het kwaad en op deze manier wordt het land gezuiverd. De twee visioenen van ons hoofdstuk lijken op de eerdere visioenen, het tweede en derde visioen. Bij het tweede visioenen zag de profeet vier hoornen die stonden voor het kwaad en vier smeden waren in staat het kwaad te bestrijden. Dat komt overeen het zevende visioen over de vrouw in het vat, die staat voor het kwaad, die wordt meegenomen. Bij het derde visioen ging het over Gods bescherming van de stad door als een vurige muur om hen heen te zijn. In het zesde visioen moet de wet Gods volk beschermen tegen goddelozen, dieven en mensen die vals zweren.

In het eerste visioen van ons hoofdstuk ziet de profeet dus een vliegende boekrol. Voor de joden is na de verwoesting van de tempel de Tora, de Wet of eigenlijk onderwijzing, heel belangrijk geworden. Het hart van de godsdienst, de tempeldienst is er niet meer en het onderwijs uit de wet blijft over. Ook voor orthodoxe joden in deze tijd staan onderwijs en leren centraal. Leren en blijvend leren is daar een levenshouding geworden. Voor Zacharia is het zaak dat de tempel zo snel mogelijk herbouwd wordt. Daarnaast is onderwijs van cruciaal belang, omdat het land opnieuw moet beginnen. Het is een opvallend grote boekrol, 20 el, ongeveer 9 meter bij 10 el, ongeveer 4.5 meter. Het is niet echt duidelijk wat deze maten betekenen. Er wordt wel verwezen naar de voorhof van de tempel van Salomo. Die had dezelfde afmetingen, maar wat het verband dan is, is niet helder. Misschien omdat de priesters in de tempel ook de taak hadden mensen te onderwijzen uit de wet.

De nachtvisioenen van Zacharia hebben vaak een mooie betekenis. God belooft een aantal dingen voor zijn volk te zullen doen en Hij wil een hechte relatie met het volk. In het visioen met de boekrol wordt duidelijk dat dit wel hoort binnen de grenzen van het verbond. Er worden twee overtredingen genoemd: stelen en vals zweren. Wie zich hieraan schuldig maakt, haalt de vloek over zich. Er zijn meerdere woorden voor ‘vloek’ en hier wordt een woord gebruikt dat in een ander verband ‘de eed van een verbond’ betekent. De boekrol die de profeet ziet, staan dan ook voor de Wet. De twee platen van de wet worden vertegenwoordigd: het stelen, het achtste gebod verwijst naar de tweede tafel, de zonden tegen de medemens en het vals zweren in Gods naam, derde gebod verwijst naar de eerste tafel, de zonden tegen God. Degenen die zulken zonden doen, worden uitgeworpen, weggeworpen van het verbond. Ze hebben geen deel meer aan de voorrechten en afspraken van het verbond. Het is dus een bedreigend visioen, maar voor degenen die zich inzetten voor gerechtigheid is het een opsteker.

We kijken nog naar het visioen over de vrouw die staat voor het kwaad die in een mand, of een vat, letterlijk efa, wordt meegenomen. Zo’n mand was in ieder huishouden wel te vinden. Net als dat het in het vorige visioen om een heel grote boekrol gaat het hier om een uitvergrootte efa, want er zit een vrouw in. De vrouw staat net als in het Bijbelboek Spreuken voor goddeloosheid, tegenover rechtvaardigheid. Het is een algemeen woord voor maatschappelijke, morele en godsdienstige zonden. Het woord voor zonde is vrouwelijk en daarom is de personificatie een vrouw. Het doet denken aan de bekende mythe over de doos van Pandora. Zeus gaf als huwelijksgeschenk een mooie doos versierd met goud en edelstenen. De doos zat op slot, maar hij gaf de sleutel erbij. Pandora was nieuwsgierig en maakte de doos open waardoor allerlei tegenslagen en onheil over de wereld kwamen. Bij Zacharia wordt de mand van goddeloosheid meegenomen. Zoals bij de hogepriester Jozua in het vierde visioen de vuile kleren werden weggenomen, zo worden de zonden uit het land verwijderd. Het is een daad van Gods genade om het land te reinigen. De mand wordt meegenomen door de wind. De wind en Geest zijn hetzelfde woord in de grondtekst. Omdat twee visioenen hiervoor gesproken werd over ‘niet door kracht en niet door geweld, maar door Mijn Geest’ is het niet zo gek om hier te denken aan het werk van de Geest waardoor de zonden wordt weggenomen.

Tot slot kunnen we een paar dingen opmerken over het feit dat het kwaad verplaatst wordt naar het land van Sinear, onderdeel van Babylonië. God doet de zonden van zijn volk ver weg, in dit geval naar de andere kant van het Nabije Oosten. De gedane zonden mogen geen invloed meer hebben op Gods volk. De vrouw moet wachten tot er een huis voor haar gebouwd is, vers 11. Het aparte is dat Sinear ook het gebied is waar de mensen de toren van Babel wilden bouwden. Dat gebouw is nooit af gekomen, dus het is opvallend dat er hier weer over een gebouw gesproken wordt, alsof het wel even kan duren voor dat het af is… Tegelijk staat Babel in de Bijbel ook voor de plaats waar al het kwaad samenkomt om God en Zijn volk aan te vallen. In dit visioen worden de dingen dus op scherp gezet, het kwaad vormt een sterke macht en Gods volk vindt alleen bij God bescherming hiertegen.

Zacharia 6


Het laatste visioen is best moeilijk om te begrijpen na de eerste keer lezen. Zacharia ziet twee koperen bergen en meerdere wagens met een bepaalde kleur paarden: rood, zwart, wit en gevlekt. Ze verwijzen naar de vier windrichtingen en krijgen de opdracht om het land door te gaan. De beelden die de profeet gezien heeft, moeten diepe indruk hebben gemaakt. Het is voor ons goed om bij dit visioen stil te staan en te proberen te zien wat Zacharia gezien heeft.

In de vorige twee visioenen werd de link gelegd tussen dat en twee eerdere visioenen. Ook het visioen van dit hoofdstuk, het laatste, achtste visioen, heeft overeenkomsten met een eerder visioen. In het eerste visioen ging het over paarden zonder wagen en hier over paarden met wagens. Verder brengen de paarden hier geen verslag uit van wat ze gezien hebben, maar in het eerste visioen wel. In beide visioenen is het eerste paard rood en zijn er witte paarden, maar verder hebben de paarden andere kleuren.

Zacharia ziet de paarden tussen bergen van koper tevoorschijn komen. De bergen staan voor de weg naar de hemel. Er zijn verschillende ideeën geopperd waarom het om koperen bergen gaat. Eén daarvan is dat de bergen rood lijken door de opkomende zon. Zacharia heeft in de nacht meerdere visioenen gezien en misschien was deze aan het eind van de nacht, vlak voor de dag begint. De koperen bergen kunnen ook verwijzen naar de koperen pilaren bij de ingang van de tempel. Bergen zijn veel indrukwekkender dan pilaren, omdat de bergen Gods grootheid aangeven. Aan het begin van Jeremia’s taak als profeet krijgt hij de belofte dat hij kracht zal krijgen om staande te blijven tegenover zijn tegenstanders. Hij zal als een versterkte stad zijn met ijzeren pilaren en bronzen muren, brons is een legering van koper en tin. 

Om de betekenis van het visioen te begrijpen, is het nodig te weten dat hier het beeld gebruikt wordt van paarden en wagens die in de aanval gaan. Het zijn de stormtroepen van Gods leger. God neemt het initiatief in de strijd. Hij laat de volken niet zomaar hun gang gaan. De paarden en de winden gaan de aarde over en zijn Gods boodschappers, zoals in Psalm 104 de winden ook Zijn boodschappers genoemd worden.
Op de Ginkelse heide vindt jaarlijks de herdenking plaats van de Slag om Arnhem in 1944. Bij de operatie Market Garden werd geprobeerd luchtafweer en andere Duitse doelen uit te schakelen. Daarna kwamen de vliegtuigen met Engelse parachutisten. Ook bij de herdenking zijn parachutisten te zien. De mensen die naar de herdenking komen, staren naar de hemel om de parachutisten te zien komen en te zien landen. Sommigen kijken uit nieuwsgierigheid, maar bij de mensen die zich de Slag om Arnhem kunnen herinneren, komen allerlei emoties naar boven. Hoe kijkt de profeet Zacharia naar dit visioen? De koperen bergen stralen Gods almacht uit en de paarden laten zijn almacht zien. Het volk heeft veel ellende meegemaakt door de verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering naar het vreemde Babylonië. Gods machtsvertoon is overweldigend, maar voor de gelovigen geeft het rust, want God heeft alles onder controle. 

In Psalm 104 gaat het over Gods machtsvertoon in de schepping. Wat wil God hiermee bereiken? Niet alleen dat de mensen beseffen dat Hij alleen God is, maar ook dat de gelovigen Hem gaan prijzen. De Psalm eindigt met de woorden dat de psalmist voor God wil zingen. God wil niet dat de mensen voor Hem wegvluchten, maar dat ze voor Hem zingen. Je gaat God alleen prijzen als je weet dat Hij jouw God is. Zoals een land trots kan zijn op zijn soldaten na het behalen van een overwinning, zo zijn de gelovigen gelukkig met hun almachtige God. Als wij God niet zoeken en niet kennen, is Hij nog een vijand voor ons, en is Zijn komst reden om te schrikken.

In het tweede deel van ons hoofdstuk wordt Gods heerlijkheid zichtbaar in de kroning van de hogepriester Jozua en in de komst van de Man, de Naam die vaker in de Bijbel staat, God Zelf, Christus, die uit Jozua voort zal komen. Zoals Jozua gekroond wordt, zo zal er een Koning en Priester komen. Zacharia moet giften aannemen van een aantal mensen die net zijn teruggekomen uit de ballingschap. Vier mannen die waarschijnlijk in een karavaan uit Babel naar Jeruzalem kwamen, hebben kostbaarheden bij zich. Van het zilver en goud moet een kroon gemaakt worden. Er staat letterlijk dat er kronen, meervoud, moeten worden gemaakt. Dat zou kunnen wijzen op de kronen, die in die tijd uit meerdere componenten konden bestaan. In het Nederlands heb je het lied ‘Kroon hem met gouden kroon’. In het Engels is het ‘Crown Him with many crowns’. Maar er kan een enkelvoud, kroon, worden bedoeld, omdat het vaker gebeurt dat in de grondtekst een meervoud staat, terwijl enkelvoud bedoeld wordt, zoals God, dat is Elohim, een meervoud, dus letterlijk goden. Dit kan duiden op Gods majesteit. Het werkwoord in dit vers is ook enkelvoud, dus lijkt ‘kroon’ de bedoeling te zijn.

De Man Die zal komen, heeft zowel priesterlijke als koninklijke functies. Als Koning zal Hij regeren en het land zuiveren van de zonden en het kwaad. Ook in Jesaja en Jeremia komt dit meerdere keren voor. De Telg of Spruit komt voort uit het koningschap dat teruggaat op koning David. Zo wordt dus van Christus geprofeteerd dat Hij de Priester is op de troon. In zijn tijd zal de tempel zijn heerlijkheid weer krijgen. Het gaat hier over Zerubbabel en Jozua die leiding gaven aan de herbouw van de tempel, maar het gaat ook over de toekomstige heerlijkheid die met de Messias aanbreekt, zoals Zacharia’s tijdgenoot Haggaï profeteerde over de heerlijkheid van de toekomstige tempel.
Om de priesters in de tijd van Zacharia eraan te herinneren dat de Koning-Priester zal komen, staat de kroon van Jozua in de tempel. Dat er mensen van ver komen om de aan de tempel te werken is niet alleen een bevestiging dat de tempel afgebouwd zal worden, maar vooral dat in de toekomst de mensen zullen komen vanwege de heerlijkheid van Gods tempel.

Zacharia 7


Is het goed en nodig om te vasten? In de islam is er onderscheid tussen dingen die zijn toegestaan, halal, en dingen die verboden zijn, haram. Je kunt alleen niet alles indelen in goed of fout, maar er is een hiërarchie: dingen die verplicht zijn, wenselijk, toegestaan, afgeraden of verboden. Laten we deze indeling in vijf groepen eens gebruiken voor het vasten. Is vasten verplicht, wenselijk, toegestaan, afgeraden of verboden? Kun je als kerk of land een vastendag houden waarbij het de bedoeling is dat iedereen meedoet? Of is het iets persoonlijks? Of kun je het beter niet doen, omdat het schijnheiligheid in de hand werkt? In Zacharia 7 komen mensen naar de profeet met een vraag over het houden van vastendagen.

In vers 1 staat een tweede tijdsaanduiding. Het is het vierde jaar van koning Darius, dat is 2 jaar later. Er komen mensen naar de profeet toe met vragen over het houden van heilige dagen, en dan met name de vastendagen. Om wie gaat het hier en door wie zijn ze gestuurd (er staat in vers 2 dat ze gestuurd zijn)? Er is gesuggereerd dat het gaat om een delegatie vanuit Bethel. Bethel was in de tijd na de scheuring van het rijk het centrum van de godsdienst in het Noordrijk. De stad was tijdens de ballingschap niet verwoest, maar later gebeurde dat alsnog. Bethel moest in de tijd van Zacharia opnieuw worden opgebouwd en er was leiding nodig op het gebied van de godsdienst, zeker omdat in Bethel Samaritanen woonden, die afweken van het traditionele jodendom. Een andere uitleg is dat Bethel niet staat voor de plaats Bethel, maar voor een naam: Bethel-Sharezer. Dubbele namen kwamen in Babylonië vaker voor en namen met Bethel zijn ook teruggevonden. Bethel-Sharezer is dan degene die de mensen stuurt. Het gaat dan om een delegatie die vanuit Babel naar Jeruzalem reist om te vragen of de heilige dagen kunnen worden aangepast. In Babel was het moeilijk om alle joodse heilige dagen te houden in de andere cultuur. Degene die gestuurd is, heet Regem-Melech. Dat is een naam die een hoge afkomst aangeeft, melech betekent koning. Het gaat dus om joden die een hoge en leidinggevende positie in het land hebben.

In vers 3 staat de vraag waar de delegatie mee komt. Ze willen weten of het nu wel nodig is om te blijven vasten. Het is een beleefde manier om te vragen of ze ermee mogen stoppen. Er wordt één dag genoemd: de zeventiende dag van de vijfde maand, de dag waarop de tempel is verwoest. Ook nu is dit na de Grote Verzoendag de grootste joodse vastendag. Ze denken dan niet alleen aan de verwoesting van de eerste tempel door de Babyloniërs in 587 voor Christus, maar ook aan de verwoesting van de tempel in 70 na Christus door de Romeinen. Verder is het een historische dag, omdat het volk Israël toen het beloofde land niet in wilde gaan en daarna niet in mocht gaan, zie Numeri 14. In de Middeleeuwen werden op deze dag alle joden uit Spanje verdreven. De delegatie noemt dus deze belangrijke vastendag. Met deze ene dag bedoelen ze ook drie andere dagen, deze worden in het volgende hoofdstuk expliciet genoemd. Er waren ook vastendagen vanwege de belegering van Jeruzalem, het vallen van de stadsmuren en de moord op Gedalja.

De delegatie vraagt dus eigenlijk om vrijstelling van de vastendagen. Ze kunnen ook doelen op het feit dat de tempel bijna herbouwd is. Waarom zou je nog moeten vasten als het doel zo goed als bereikt is? Het antwoord van de profeet is misschien niet wat de delegatie had willen horen. In plaats van een ‘ja’ of ‘nee’ of ‘op voorwaarde dat’ volgt er een stuk onderwijs van de profeet. God heeft een boodschap aan Zijn volk. De profeet richt zich dus niet alleen tot de delegatie, maar tot een breder publiek. Ook de priesters worden expliciet genoemd, omdat zij moeten zorgen voor het onderwijs aan de mensen. God wil dat de mensen hun manier van vasten eens kritisch tegen het licht houden. Wordt er niet alleen gevast om iets van God te krijgen? Sinds de tijd dat de tempel verwoest is, wordt er gevast in de hoop dat er weer een nieuwe tempel zal komen en er weer voorspoed in het land is.

Het punt waar de profeet op wijst is lastig. Het vasten gebeurt om iets te krijgen en wordt dan snel schijnheilig. Het is een uiterlijk vertoon geworden en geen innerlijke overtuiging meer. De vraag is, moet je er mee stoppen als het niet op een goede manier gebeurt? Het hebben van structuur voorkomt immers dat iemand leeft op de golven van zijn emotie. Wanneer wij slechts zouden vasten als wij er aan toe zijn en er het goede gevoel bij hebben, wordt er waarschijnlijk weinig gevast.

Zacharia verschuift de aandacht van het vasten naar hoe mensen dagelijks met de kwetsbaren in de samenleving omgaan. Zoals Zacharia op iets anders overgaat, zo stuurt Jezus het gesprek ook regelmatig een andere kant op. In gesprek met de rijke jongeman begint hij over een pijnlijk onderwerp, de rijkdom van de jongeman. Als wij God zoeken, moeten we er dus rekening mee houden dat God ons op dingen kan wijzen waar wij eigenlijk niet voor kwamen. Dan wordt direct duidelijk wie God zoekt omdat hij God belangrijk vindt, en wie God zoekt omdat hij iets van Hem nodig heeft.

Net als in het eerste hoofdstuk brengt de profeet het leven van de voorvaderen in gedachten. Zij zijn veel door de profeten gewaarschuwd om te stoppen met al het onrecht in de samenleving: onderdrukken en uitbuiten van armen, weduwen en wezen door de leidinggevenden en het naar hun hand zetten van de regels. Toen was er vrede en voorspoed, mensen woonden in de Negev, wat nu de woestijn in het zuiden is. Het laagland lag tussen de bergen van Juda aan de rechterkant en de kust aan de linkerkant en er groeide volop graan. De profeten hebben toen al gedreigd met de ballingschap en die is ook gekomen. Zacharia legt dus de vraag voor of de huidige generatie wel iets geleerd heeft van de fouten en straffen van de vorige.

In het volgende hoofdstuk horen we meer over de toespraak van Zacharia, maar vooralsnog heeft hij het niet over vasten, maar over het onderliggende probleem van het onrecht.

Zacharia 8


Het achtste hoofdstuk is een vervolg op het vorige, want er is nog geen antwoord gekomen op de vraag of er nog gevast moet worden op de vier vastendagen die te maken hadden met de ballingschap en verwoesting van de tempel. Zacharia had nog geen antwoord gegeven, maar de mensen geconfronteerd met het feit dat velen vastten om er beter van te worden en niet om God te zoeken en dat het maatschappelijk onrecht niet werd aangepakt. In dit hoofdstuk lezen we wel het antwoord. God geeft door de profeet Zacharia heen een heel positieve boodschap. Israël en Jeruzalem zullen vrede en voorspoed krijgen in plaats van de huidige misère. 

In vers 2 laat God Zich in Zijn hart kijken. Hij blijkt Zijn volk erg lief te hebben. Een verstandige arts zei eens tegen de ouders van een kind, dat het poliovirus had opgelopen, dat het kind weer zou kunnen lopen als ze zich zouden houden aan de instructie van de arts. Ze moesten trouw het kind de oefeningen laten doen, en niet proberen om het kind sneller te laten herstellen. De oefeningen deden in het begin veel pijn, maar de ouders zetten door, uur na uur, dag na dag, maand na maand, tot het kind dat gedeeltelijk verlamd was weer kon lopen. Zoals de ouders zich met liefde en trouw inzetten voor hun kind zo zet God Zich in voor Zijn volk.

Er staat in vers 2 dat God Zijn volk liefheeft of jaloers is of Zich voor hen inzet. Het woord in de grondtekst betekent zowel ‘jaloers zijn’ als ‘ijverig zijn’. Het is waarschijnlijk verwant aan een Arabisch woord dat ‘rood worden’ betekent zoals iemands gezicht rood wordt door emoties. Het Griekse woord voor ‘jaloers zijn’ komt van een woord dat ‘koken’ betekent om aan te geven dat het om diepe emoties gaat. Vanaf het moment dat God Israël apart zet van de volken is Hij jaloers. Hij wil dan ook dat zij Hem trouw blijven en daarom sluit Hij een verbond met hen. Gods jaloezie heeft ook een donkere kant, want als het volk zijn eigen gang gaat, komt het Gods straffen tegen. In Deuteronomium spreekt Mozes het volk toe en geeft het instructies mee voor de toekomst. We komen in Deuteronomium dan ook vaak de jaloezie van God tegen. Gods jaloezie houdt in dat Hij het niet kan hebben als Zijn volk, dat Hij liefheeft, zijn geluk bij een ander gaat zoeken. God laat het er niet bij zitten als dat gebeurt, zoals bij een relatie of huwelijk wanneer er één stiekem een ander blijkt te hebben.

Een nieuwe leider van een bedrijf kan voor veel verandering zorgen, zeker in een familiebedrijf waar het al lange tijd hetzelfde gaat. Hij durft eerder andere keuzes te maken en is onbevangener. In Zacharia gaat het over de komst van een Leider met een hoofdletter. God komt naar Jeruzalem en gaat midden in de stad wonen. De stad stond eerst slecht bekend vanwege uitbuiting van de zwakkeren, maar het wordt een aantrekkelijke stad om in te wonen en om in te investeren. Het zal er druk worden, net als in een toeristische stad. De mensen zullen oud worden, vers 4. In een land waar de mensen oud worden is er voldoende te eten en voldoende gezondheidszorg. De sfeer is ontspannen, want er spelen veel kinderen op straat, vers 5. Als er veel kinderen op straat spelen, betekent dat ook dat het er veilig is. 

Het lijkt te mooi om waar te zijn. Mensen in de tijd van Zacharia zijn daarom sceptisch. Sommigen geloven niet meer in de wederopbouw van de tempel en de stad. Zo geloven mensen in deze tijd niet meer in het bestaan van een hemel, omdat dat te mooi is om waar te zijn. Het geloof ziet dingen die de scepticus niet ziet. Zacharia legt uit dat de mensen niet buiten God om moeten rekenen. Voor Hem is het niet onmogelijk, vers 6.
In vers 9 en 13 staat dezelfde aansporing: “Laat uw handen sterk zijn.” Dit betekent in de Bijbel vaak moedig strijden in de oorlog. Zacharia gebruikt dezelfde uitdrukking, net als zijn tijdgenoot Haggaï. God belooft een mooi vooruitzicht, maar er moet nog veel werk verzet worden. De mensen moeten de stad ook op een eerlijke manier opbouwen, dus zonder onderdrukking en uitbuiting, vers 17. Ze moeten elkaar positief benaderen en niet bedenken hoe ze op een valse manier van de ander kunnen profiteren. 

Het volk Israël zal voortaan niet meer tot een vloek, maar tot een zegen voor de wereld zijn. Toen de Filistijnen in de tijd van Samuël de Ark van het verbond als buit meenamen, werd deze Ark voor hen tot een vloek. Ze werden er ziek van en hun afgodsbeeld werd vernield. Israël was de andere volken tot een last, maar dat zal veranderen. De volken zullen naar Israël toegaan. Israël is het verloste volk van God. Het woord voor verlossing lijkt op de naam Jezus. In Hem is er verlossing voor de wereld. Israël is vooral tot een zegen omdat de Messias uit dit volk zal komen. Tien heidense mannen zullen met één joodse man meegaan. Tien staat voor de volheid. Zoals er in Openbaringen gesproken wordt over het aantal engelen voor Gods troon: tienduizend maal tienduizenden en duizend maal duizenden.

Dan zijn we aangekomen bij het antwoord op de vraag naar het vasten. Is het vasten nog nodig? God zal de vastendagen afschaffen en Hij zal er feestdagen van maken. Niet omdat vasten een slechte gewoonte is, maar omdat het ongepast is. Op mooie en vreugdevolle momenten past het niet om somber te zijn en niet te willen eten. De gedachten aan het vasten zullen verdwijnen door de blijdschap, omdat God onder de mensen woont.

Zacharia 9


In 2019 werd de Libanese drugsbaron Joseph Nasrallah opgepakt. Hij verdiende zijn geld door cocaïne te verschepen vanuit Zuid-Amerika naar Europa, de VS en Afrika. Zijn bijnaam was Sheik, omdat mensen dachten dat hij in de oliehandel zat. Het huis dat hij bezat laat zien dat hij niet meer wist wat hij met zijn geld moest doen. In zijn huis van 40 miljoen dollar zat een lift met marmer erin en een bad van goud met een waarde van 120.000 dollar. In Zacharia 9 gaat het ook over criminelen die niet meer weten wat ze met hun geld en goud aan moeten. De inwoners van de havenstad Tyrus roven er lustig op los. Zilver en goud zijn er in overvloed, vers 3. God gaat hun bezittingen in beslag nemen. Niet alleen aan Tyrus zal het kwaad vergolden worden, maar ook andere kustplaatsen. De kuststeden verdienen veel aan de handel overzee, maar de kustplaatsen waren eigenlijk bedoeld voor de Israëlieten toen zij het land Kanaän binnen gingen in de tijd van Jozua. Zacharia mag een mooie toekomst voor het volk aankondigen. God zal bij Zijn volk zijn en het beschermen.

De profeet krijgt een orakel, een last, een woord van God. Het is geen neutraal woord, maar een confronterende boodschap voor Gods vijanden. Het woord betreft de stad Chadrach, de meest noordelijke plaats van Syrië. Zacharia ziet daarna als het ware de straf van Chadrach zich verplaatsen naar de hoofdstad van Syrië, Damascus, vers 1. Damascus was een bekende vijand van Israël en hun gruwelijke daden waren algemeen bekend, zoals ook genoemd door de profeet Amos. Maar zoals God Zijn volk kent, zo weet Hij ook wat de heidenvolken doen.
Een aantal andere steden wordt ook genoemd. Hama, dat ten noorden van Damascus ligt, was een ontwikkelde en grote stad. Deze bestaat nog steeds en is regelmatig in het nieuws. De Fenicische steden Tyrus en Sidon komen ook aan bod. In de tijd van koning Salomo waren Tyrus en Sidon wereldsteden. Salomo maakte gebruik van de kwaliteiten van de vaklieden om de tempel te bouwen en van de schepen uit Tyrus om zijn land te bevoorraden. In andere profeten wordt de grootheid van deze steden genoemd, maar ook hun arrogantie waarvoor ze gestraft zullen worden. De Filistijnse steden zijn door de oordelen over deze steden gewaarschuwd, vers 5-7. 

Het aparte aan de oordeelsaankondiging over de Syrische, Fenicische en Filistijnse steden is dat hun oordeel al gekomen is. Zacharia leefde in de tijd na de ballingschap door de Babyloniërs, maar diezelfde Babyloniërs hadden ook in deze steden grote en blijvende schade aangericht. De boodschap is dan ook dat God al Zijn vijanden zal verslaan en voor Zijn volk zal zorgen en hen beschermen. Het is wel zo dat deze steden later, in de vierde eeuw, door de Grieken onder leiding van Alexander de Grote zijn ingenomen. Uit vers 7 blijkt dat er niet alleen straf voor deze steden is, maar een overblijvende groep zal bij het volk Israël horen. Het was voor buitenstaanders altijd mogelijk om bij het volk Israël te gaan horen, maar de voorwaarde was wel dat ze zich aan dezelfde wetten zouden houden. Deze Filistijnen zullen zich dus houden aan de regels door bijvoorbeeld geen bloed meer te eten. De Filistijnse steden hoorden feitelijk ook bij het erfelijk bezit van de stam van Juda. Zoals David de Jebusieten spaarde en opnam in het volk toen hij de stad Jeruzalem innam, zo zullen de Filistijnen bij Gods volk gaan horen.

Zacharia laat meer dingen weten over de toekomstige verlossing en vrede. Er komt een Koning, een Verlosser. Vaak hebben profetieën meerdere betekenissen en kan een belofte op meerdere personen betrekking hebben, maar hier gaat het echt om de komst van Gods Zoon, Jezus Christus. Het volk mag zich verheugen in zo’n Koning, want Hij is rechtvaardig. Dat betekent dat Hij het land op de juiste manier zal besturen, recht zal spreken en rechtvaardigheid bevorderen in het land. Vroeg Salomo ook niet om hulp bij de rechtspraak toen hij in een droom mocht aangeven wat hij graag van God wilde hebben? Bij deze Koning horen recht en verlossing. Deze twee dingen noemt Jesaja ook een aantal keer naast elkaar in de beschrijving van de Koning en Knecht.

Koning Willem-Alexander zei in een officieel interview voor zijn inhuldiging dat hij niet Willem IV genoemd wilde worden: “Willem IV staat naast koe Bertha in de wei.” Het geeft aan dat hij niet mee wil doen aan overdreven gewichtigheid. In het tweede deel van Zacharia 9 gaat het ook over een bescheiden Koning. Hij rijdt namelijk op een ezel en niet op een paard. Jezus heeft dit gedeelte ook gelezen en begreep dat het over Hem ging. Daarom liet Hij in de laatste week voor zijn lijden en sterven zijn leerlingen een ezel halen waarmee Hij Jeruzalem binnen zou rijden. Als Jakob zijn zonen één voor één zegent, geeft hij Juda de zegen dat hij zal heersen. Hij vergelijkt hem met een leeuw. Ook noemt Jakob dan een jonge ezel. Opvallend, want Jezus is de koning in de lijn van koning David en die kwam uit de stam Juda. De evangelisten Mattheüs en Johannes verwijzen naar de verzen in Zacharia 9. Toch blijft een deel ook met Jezus’ komst onvervuld, want de profetie gaat verder en heeft het over vrede en een wereldwijde regering. Dat staat dus nog open.

De Koning zal regeren van zee tot zee, van de Rode Zee tot de Middellandse Zee en van de Eufraat in het noorden tot het woestijngebied van de Sinaï in het zuiden. Juda of Jeruzalem wordt genoemd met Efraïm. Het rijk zal niet meer verdeeld zijn in noord en zuid. God zal Juda en Efraïm als een ervaren Strijder gebruiken tegen de vijanden, zoals in vers 13 de Grieken genoemd worden. De Grieken spelen pas lange tijd na Zacharia een rol, maar staan ook voor de onbekende vijanden aan de andere kant van de wereld, zoals ook in Jesaja 66. Vanaf vers 14 gaat het over een verschijning van God in zijn grootheid en almacht. Hij zorgt voor een feest zoals na het halen van een overwinning. Gods volk, Zijn kudde, is in Gods ogen kostbaar als edelstenen.

Zacharia 10


Na de woorden van hoop en verlossing voor Israël in hoofdstuk 9 begint een nieuw hoofdstuk, hoofdstuk 10, maar eigenlijk loopt het gewoon door. Zacharia vertelt wat de verlossing nog meer inhoudt. Hoofdstuk 9 sloot af met de opmerking dat er genoeg te eten zal zijn en hoofdstuk 10 begint met de belofte dat er regen zal komen zodat alles goed kan groeien. We moeten altijd weer bedenken hoe afhankelijk de mensen toen waren van de regen. Ze hadden het simpelweg niet in eigen hand, al hadden ze wel technieken om regenwater zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Toch is het onderwerp van het hoofdstuk niet de voorspoed in het land, maar Gods redding. God haalt zijn volk weg uit ballingschap en geeft ze de kracht om zich te beschermen tegen nieuwe dreiging.

In vers 2 gaat het even niet over Gods verlossend optreden, maar over het punt waarom alleen God kan redden en al het andere niet. De leiders van Israël zochten hun hulp op de verkeerde plek. Ze verwachtten hulp van terafim, afgodsbeelden of beeldjes die mensen in huis hadden. Lange tijd hebben deze beelden in Israël bestaan en ook godvrezende koningen konden het vereren hiervan niet helemaal tegenhouden. Er worden waarzeggers genoemd. Die waren in Israël verboden en zeiden dingen over de toekomst die onjuist waren. Er werden dromen verteld. God kan door dromen spreken, maar valse profeten gebruikten dit om hun woorden gezag te geven. Het probleem van Israël is dat de leiders hun oren laten hangen naar de onzin van de valse profeten. Daardoor is het volk als een kudde zonder herder. Een herder staat in de Bijbel voor een leider, zoals Jezus Zich de Goede Herder noemt. In het Oude Nabije Oosten was dit beeld algemeen bekend. In een Egyptische tekst uit 2000 voor Christus wordt een farao een ‘herder van allen’ genoemd die Egypte zal bevrijden. Jakob noemt God zijn Herder in Genesis 49, Mozes bidt dat het volk niet zal zijn als een kudde zonder herder, Ezechiël die veel spreekt in beelden, werkt het beeld van God als Herder uit in hoofdstuk 34. Het beeld van een herder is moeilijk in onze situatie over te zetten, want er zitten veel aspecten in dat ene beeld: Gods zorg, leiding, gezag en ontferming. Er wordt door Zacharia ook over slechte herders gesproken. Dit gaat over allerlei mensen die leiding geven, niet alleen de koning.

De profeet noemt vier beelden om de verandering van het volk aan te geven. Van een machteloze kudde worden ze als een sterke strijdros. In het vorige hoofdstuk was het bijzonder dat de komende Koning op een ezel zou rijden. Nu wordt het volk met een sterk paard vergeleken. Het beeld van een Koning op een ezel hoort bij de toekomstige vrede. Het beeld van een sterk paard hoort bij de bescherming tegen de vijanden. Israël zal weer bij machte zijn de vijanden buiten de deur te houden. De andere drie beelden die de profeet noemt zijn dat van de hoeksteen, de nagel of tentpin en de strijdboog. De hoeksteen geeft aan dat Israël weer een stabiel en betrouwbaar land zal zijn. Zoals een spijker in de muur wordt geslagen of een tentpin in de grond, zo vast zal het huis van Israël staan. De boog staat voor de overwinningen op de andere volken. In zijn laatste dagen gaf de profeet Elisa aan Joas, koning van Israël, de opdracht om pijlen met een boog weg te schieten. Deze pijlen stonden voor de overwinning op de Syriërs. 

God zet Zijn volk letterlijk en figuurlijk weer op de kaart. Het is een verloren massa, maar God maakt er een volk van dat weer meetelt en zichzelf kan beschermen. John Ruskin, een kunstcriticus en sociaalcriticus, liep eens door de straten van Londen en het viel hem op hoeveel modder er op de grond lag. Het leek hem boeiend om eens uit te zoeken uit welke materialen die modder eigenlijk bestond. Het onderzoek werd ook daadwerkelijk uitgevoerd en de uitkomst was dat de grond in Londen bestond uit zand, klei, roet en water. Het verwonderde hem, want hij bedacht dat dit de basisstoffen voor kostbare edelstenen zijn. Van zand komen de onyx, jaspis, agaat en amethist, van klei komen saffier, robijn en topaas en van roet komt diamant. De grond lag dus vol kostbaarheden. Een mens kan dit er alleen niet van maken. God kan van mensen die zonder hem stuurloos en doelloos ronddwalen, een krachtig volk maken.

Juda en Efraïm worden in het tweede deel van het hoofdstuk apart genoemd. Ze zullen weer één volk worden, maar ze krijgen ieder een boodschap die toegespitst is op hun eigen situatie. In Juda, het Zuidrijk, met Jeruzalem als grote stad, speelt vooral het probleem van de slechte en onbetrouwbare leiders waardoor het volk te gronde gaat. Zij zullen weer een krachtige regering krijgen. Efraïm, dat staat voor het Noordrijk, is als een uiteen gejaagde kudde. Zij hebben veel meer dan het Zuidrijk geleden onder de Assyriërs. Ze zijn eerder in ballingschap gegaan en dus moeilijker als volk weer te verenigen. God gaat als een Herder op zoek naar Zijn verloren schapen. Hij zal hen vinden en terugbrengen. Er worden twee landen genoemd van waaruit de mensen zullen terugkeren, Egypte en Assyrië. Er hadden meer landen genoemd kunnen worden, maar Egypte staat voor het verlies van vrijheid, zoals het volk Israël als slaven in Egypte gewerkt hadden en Assyrië staat voor de landen in het noorden. Gilead, dat staat voor het gebied aan de andere kant van de Jordaan, en Libanon in het noorden worden weer bewoond door Israël en het zal zelfs te klein zijn om iedereen van woonruimte te voorzien.

Zacharia 11


Vroeger kregen bedienden die met pensioen gingen een gouden horloge. Het was een symbolisch cadeau om aan te geven dat die persoon zelf kon beschikken over zijn tijd. Het goud geeft aan dat de tijd kostbaar is en dat de inzet van de persoon gewaardeerd wordt. In Zacharia 11 gaat het over iemand die 30 zilverstukken waard is. Er is maar van Eén persoon bekend uit de geschiedenis op wie dit betrekking heeft en dat is Jezus. Judas verraadt Jezus voor 30 zilverstukken, de prijs van een slaaf. Jezus kwam niet om te regeren, maar Hij deed het werk van een slaaf. Hij kwam om het vuile werk te doen. Zoals tegenwoordig niet iedereen zomaar elk vuil op kan ruimen, zoals asbest, zo kan alleen Hij dit werk doen. Alleen Wie volmaakt is kan een Middelaar tussen God en mensen zijn. De vraag is of wij al geholpen zijn door deze Slaaf, de Koning-Knecht. Het vreemde van de mens is dat hij het vuil in zijn eigen leven koestert en niet kwijt wil, omdat hij er iets in ziet, zoals een zwerver het afval in een prullenbak. Als Jezus komt, wil Hij alles meenemen, alles of niets, en Hij geeft er een nieuw, kostbaar leven voor terug.

Hoofdstuk 11 gaat over slechte herders die aan de kant gezet worden en over een betrouwbare Herder, die verwijst naar God of Jezus, maar die Zijn schapen ook weer achterlaat. De betrouwbare Herder heeft twee stokken, die later door midden gebroken worden. Als de Herder stopt met het leiden van de kudde, krijgt Hij 30 zilverstukken als Zijn loon. Dat loon komt vervolgens bij de pottenbakker terecht. De profeet spreekt in dit hoofdstuk in beelden. Het is niet makkelijk om direct te volgen en in te zien waar de beelden naar verwijzen. Het is ook niet één verhaal uit een bepaalde periode in de geschiedenis. Als je dat wel uit dit hoofdstuk wilt halen, loop je erin vast. 

Het hoofdstuk begint met een beschrijving van de ondergang van de goddeloze leiders van het volk. Het gaat over de cederbomen van de Libanon en de eiken van Basan. Een paar verzen hiervoor, in hoofdstuk 10, ging het ook over de Libanon, het gebied waar het volk Israël zou mogen gaan wonen. Hier gaat het erover dat de ceders zullen worden verteerd door het vuur. De ceders van de Libanon waren de beste onder de boomsoorten. Ceders staan in Ezechiël voor het koningshuis van Juda. De trots van Juda zal worden gebroken. De mindere boomsoort, de eik, zal erover rouwen. Israël is ook slachtoffer geworden van buitenlandse onderdrukkers, het volk wordt net als in Jeremia vergeleken met leeuwen. 

Na de inleidende woorden, de verschillende beelden om de ondergang van de verkeerde leiders aan te duiden, gaat het over de slechte herders en de ene goede Herder. Eén ding is wel duidelijk: het volk waardeert de leiding van de goede Herder minder dan die van de slechte herders. De schapen staan voor het volk en ze worden neergezet als weerloos en kwetsbaar. Het is voor de joodse leiders niet moeilijk om er misbruik van te maken. De schapen worden verkocht door mensen die handelen in hun eigen belang en niet in dat van het volk. In Israël werd het recht al eeuwen geschonden door omkoping. En vanaf de tijd van Salomo waren er koningen die veel belasting inden van de armen. Een paar honderd jaar na Zacharia werd zelfs het priesterambt te koop aangeboden.  

Het gedeelte over de herders en de schapen begint dus met de beschrijving van het misbruik door de slechte herders en het eindigt ermee dat er een slechte herder zal komen. Daartussen lezen we over een goede Herder Die de kudde wel wil leiden, vers 7. De Herder heeft twee stokken, die staan voor de manier waarop Hij leiding geeft: aangenaamheid of genade en vereniging of verbond. De eerste zegt iets over Zijn gezindheid en de andere over het gevolg van Zijn optreden, het volk zal verenigd worden. In een periode van één maand verslaat Hij drie herders. Er zijn wel pogingen gedaan om drie personen uit de geschiedenis aan te wijzen als deze drie herders. In de tijd tussen 200 en 150 voor Christus waren er buitenlandse vorsten die over Israël regeerden. Ook kan het slaan op hogepriesters die in diezelfde tijd het priesterambt kochten. Er was één wettige hogepriester die wel afstamde van Zadok en Aäron, Onias III. Hij werd opgevolgd door drie onwettige hogepriesters, omdat ze met steekpenningen aan het priesterambt gekomen waren. De eerste zou dan voor de goede herder kunnen staan en de andere drie voor de slechte. 

De goede Herder stopt met het leiden van de kudde. Zoals zo vaak in de geschiedenis vermoeit het volk God en op den duur is de maat vol en komt het oordeel. God beschermt Zijn volk niet meer en dan valt het ten prooi aan wie maar wil. Er zijn hier duidelijke overeenkomsten met de tijd dat Jezus op aarde geleefd heeft. Hij wilde Zijn volk wel leiden, maar Hij moest ervaren dat het niet geleid wilde worden. Symbolisch worden dan de stokken doormidden gebroken: weg eenheid en genadig bestuur. En wat is het loon voor alle inspanningen van de goede Herder? Niet helemaal niets, maar ook niet meer dan 30 zilverstukken. De zilverstukken werden in die tijd nog gewogen, pas in de Griekse en Romeinse tijd hadden ze echte munten. Het bedrag van 30 zilverstukken was op zich niet weinig, want in Nehemia gaat het over 40 zilverstukken belasting en dat wordt als een groot bedrag gezien. Dat er volgens de wet van Mozes 30 zilverstukken voor een slaaf betaald moest worden, gaf aan dat een slaaf op waarde geschat werd. Toch laat het zien dat de goede Herder, Jezus, wordt gezien als niet meer dan een slaaf. Het geld wordt gegeven aan de potterbakker of de schatkist, in het Hebreeuws klinken die woorden hetzelfde en in Mattheüs worden ze beide genoemd als het gaat om de 30 zilverstukken van Judas. Uit de schatkist van de tempel werd de tempeldienst onderhouden en bij de tempel waren ook pottenbakkers, omdat er veel nieuwe potten voor de tempeldienst nodig waren.

Het hoofdstuk eindigt met de vernedering van de goede Herder en daarna de opkomst van opnieuw een slechte herder. Ook in het volgende hoofdstuk wisselen heil en onheil elkaar af en is er weer een verwijzing naar het lijden van Christus.

Zacharia 12


Warenhuisketen Hudson’s Bay heeft al zijn winkels in Nederland moeten sluiten. De ambities waren groot, want het doel was om van vijftien naar zestig vestigingen te gaan met een omzet van een miljard. De keten bleek onvoldoende op de hoogte van de Nederlandse situatie en heeft zich lelijk verkeken op manier waarop ze de klanten zou kunnen binden. Persoonlijk kun je je ook verkijken op mensen: iemand die betrouwbaar leek, komt zijn woorden niet na. Je kunt ook jezelf tegenvallen. En in de politiek kunnen inschattingsfouten gemaakt worden, omdat de situatie te ingewikkeld is of door ondoordachte keuzes. In Zacharia 12 gaat het ook over een inschattingsfout. Het beeld dat gebruikt wordt is van mensen die een steen oppakken. De steen blijkt veel scherper te zijn dan gedacht en ze snijden zich eraan. De betekenis is dat de volken zich verkijken op het volk Israël en hierdoor schade lijden. 

Hoofdstuk 12 bestaat uit twee delen die op het eerste gezicht niet bij elkaar passen. Het eerste deel is hoopgevend, maar in het tweede deel gaat het over rouw bedrijven. Het gaat hier weer om een profetie, dat zien we ook aan het aantal keer dat er staat ‘op die dag’, in dit hoofdstuk al zes keer. De woorden van de profetie gaan over de toekomst, zonder dat we aan precies aan kunnen geven om welke tijd in de geschiedenis het gaat. 

Het hoofdstuk begint dus hoopgevend voor Israël. Veel volken hebben de stad Jeruzalem belegerd, maar het kwaad wordt hun vergolden. Israël leek een makkelijke buit, maar er blijkt meer aan te hand te zijn. God had Israël uitgekozen uit liefde en niet omdat het zo’n groot en machtig volk was, staat in Deuteronomium. Oppervlakkig gezien is er niet veel bijzonders aan het volk. Dit gold overigens ook voor christenen in de Vroege Kerk. In het vijfde hoofdstuk van de brief aan Diognetus, geschreven aan het einde van de tweede eeuw, worden christenen vergeleken met andere burgers. In hun taal en gewoonten zijn christenen niet anders. Ze eten hetzelfde en kleden zich hetzelfde. Israël leek ook een volk zoals ieder ander volk. De Assyriërs, Babyloniërs, Perzen en later de Grieken en Romeinen lijken het met speels gemak onder de voet te kunnen lopen. Er lijkt voor deze volken geen vuiltje aan de lucht, maar het onschuldig ogende volk blijkt een geheim te hebben. Het hoort bij de God van hemel en aarde. In vers 1 staat dat deze God de hemel heeft uitgespannen, zoals een tentdoek wordt gespannen. De aarde heeft Hij zijn vaste plaats gegeven en de mens heeft Hij het leven gegeven door de geest aan de mens te geven. De God van Israël laat het er niet bij zitten als Israël, Zijn oogappel, aangeraakt wordt. De volken vergissen zich. Zoals een vrucht die er goed uitziet, giftig blijkt te zijn. Ook de christenen in de Vroege Kerk hadden iets speciaals. In dezelfde brief aan Diognetus staat ook dat christenen hetzelfde thuisland hebben als iedereen, maar toch onderweg zijn naar een hemels thuisland. Ze voelen zich overal op aarde thuis en tegelijk voelen ze zich nergens thuis. Ze gehoorzamen alle weten en zijn tegelijk niet gebonden aan de wetten. Ze hebben alle mensen lief en worden door allen vervolgd. Ze hebben overal gebrek aan en kunnen tegelijk veel weggeven. Ze worden vervloekt en zijn voor anderen tot zegen.

God zal de strijd aangaan tegen de vijandige volken. Hun paarden zullen in paniek raken, vers 4. Dit gebeurde ook in de tijd dat Barak en Debora streden tegen Jabin, de koning van Kanaän. Zijn legerbevelhebber Sisera had negenhonderd ijzeren strijdwagens tot zijn beschikking en Israël geen enkele. God zorgde voor verwarring en paniek bij de vijand zodat die verslagen werd en Sisera te voet moest vluchten. Een laatste beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat Israël voor problemen zal zorgen bij de volken, staat in vers 6. Israël zal als een brandende fakkel zijn die in een graanschoof gestoken wordt. Het vuur grijpt om zich heen. De volken hebben de problemen niet meer in de hand. Het oordeel over de volken houdt tegelijk in dat Israël verlost wordt en er zal geen meningsverschil meer zijn tussen Juda en de rest van Israël. De zwakken onder het volk zullen gesterkt worden alsof ze koning David zelf zijn. Van David werd meerdere keren gezegd dat hij als een Engel van God was.

Het tweede deel gaat over het rouw bedrijven van Israël en is dus heel anders dan het eerste gedeelte. De boodschap van het eerste gedeelte is dat God de vijanden van Zijn volk zal straffen en in het tweede gedeelte wordt er op Gods volk ingezoomd. Vers 9 begint voor de vijfde keer in het hoofdstuk met ‘op die dag’. Het gedeelte is vooral bekend omdat het wordt aangehaald door de evangelist Johannes. In de beschrijving van het lijden en sterven van Jezus staat dat de soldaten Jezus doorsteken met een speer. Ze zien Jezus en daarmee is vervuld dat ze “Hem zullen zien die zij doorstoken hebben.” In Zacharia staat in het vers ervoor dat de Geest van genade en inkeer aan het volk zal worden gegeven. Het gaat dan om een schuldbewust zien van de dood van een onschuldige. Het is moeilijk te zeggen om welke historische persoon het hier gaat, anders dan Jezus. Uit de volgende verzen wordt duidelijk dat het gaat om het treuren zoals bij het verlies van een kind, zelfs het eerstgeboren kind, dat in Israël belangrijker was dan bij ons.

In vers 11 wordt het huilen van Gods volk nog vergeleken met de rouw van Hadad-Rimmon in het dal van Megiddo. Hadad-Rimmon zou kunnen slaan op een semitische God. Er is een mythe bekend dat de stormgod Hadad rouwde om de moord op zijn zoon. Rond deze mythe waren rituelen en misschien heeft Israël dit deels overgenomen. De woorden ‘In het dal van Megiddo’ verwijzen waarschijnlijk naar de dood van koning Josia in dat dal. Misschien was er dus een ritueel rond de herdenking van de dood van Josia met heidense elementen erin, zoals wij Kerst vieren waarbij heidense en christelijke elementen gecombineerd worden. In elk geval is duidelijk dat heel het land in rouw is. 

Zacharia 13


In hoofdstuk 12 ging het over de bevrijding van Israël van de vijanden en daarna over het bedrijven van rouw door Israël. Hoofdstuk 13 gaat op dit laatste verder. Het bedrijven van rouw lijkt niet te passen bij Gods verlossende handelen. Toch zorgt de Geest ervoor dat mensen bedroefd worden over alles wat ze verkeerd gedaan hebben. In Handelingen 2, waar de Geest overvloedig door God wordt gegeven, krijgen de mensen ook berouw over hun zonden. Ze weten zelfs niet wat ze ermee aan moeten. In Zacharia 13 staat waar de mensen met hun berouw naartoe kunnen. Er zal namelijk een fontein komen tegen de zonde en onreinheid. Eerder had God al beloofd dat de mensen met rein water gewassen zouden worden, in Ezechiël 36. Er zal rein water gesprenkeld worden, zoals de hogepriester in de tempel bloed sprenkelde als teken van de vergeving van zonden. Ezechiël zag ook een stroom water uit de tempel komen die steeds groter werd. In het volgende hoofdstuk van Zacharia gaat het ook over een rivier die uit Jeruzalem komt. Als iemand radeloos is omdat hij er door God aan ontdekt is dat hij vuil en onrein is door de zonden, wijst God door zijn profeten op het water dat reinigt. In het Nieuwe Testament wordt duidelijk dat Jezus’ bloed het echte water is waarmee we gewassen kunnen worden. Water en bloed horen bij elkaar. In het vorige hoofdstuk ging het erover dat ze Jezus doorstoken hadden. Toen kwam er ook water en bloed uit Zijn lichaam. Water staat voor de reinheid en bloed voor de ziel van de mens. Jezus heeft Zich als de Onschuldige en de Reine helemaal gegeven, met lichaam en ziel.

Er is een reclame voor wasmiddel met de slogan: ‘wat zwart is, moet zwart blijven’. Dit kwam overigens in de zwartepietendiscussie terug. Het geeft wel aan wat voor bijzondere argumenten iemand erbij kan halen. In elk geval gaat het er bij het wasmiddel om dat je dat wasmiddel nodig hebt om je kleren niet te laten verkleuren. Van de gelovigen kan gezegd worden: ‘wat rein en wit is, moet zo blijven’. Wat heeft het voor zin wanneer je om reiniging vraagt en daarna direct weer vuil wordt? Het is niet makkelijk om de zonden definitief achter je te laten, maar reiniging moet wel een ander leven tot gevolg hebben. 

In Zacharia 13 is er wel degelijk sprake van een ander leven. In de verzen 2-6 wordt één voorbeeld genoemd. Er was wel meer in Israël aan de hand, maar één ding wordt eruit gelicht. Er zullen namelijk geen valse profeten meer zijn. Valse profeten claimen in Gods Naam te spreken, maar doen het om er zelf beter van te worden, zij verdienen er hun brood mee. Dit zal niet meer gebeuren, want ze zullen de ruimte niet meer krijgen om te profeteren. De ouders van deze valse profeten zullen hen aanpakken. Een rein leven houdt in dat er verontwaardiging is over de verkeerde praktijken. Veel mensen leven zonder dat ze ermee zitten dat dingen niet goed gaan. Het geweten raakt gewend aan het kwaad en verliest dan zijn functie. In het Oude Testament staat op vals profeteren de doodstraf door steniging. Net zoals wij dat een bizarre en ongelooflijk wrede straf vinden, vonden de mensen in Israël dat ook. God zal dat toch niet serieus gemeend hebben? Als de Geest in mensen werkt, dan wordt Gods Woord echter wel weer serieus genomen.

De valse profeet zal zich schamen, vers 4. Zijn truc is mislukt. Hij wordt ontmaskerd. Wat was de manier om een valse profeet te ontmaskeren? Wachten en kijken of zijn woorden uitkomen. Een valse profeet in het Oude Testament zegt dat het wel meevalt met Gods straffen en dat je dus rustig door kunt gaan waarmee je mee bezig bent. De geschiedenis in Israël heeft vaak aangetoond dat God wel degelijk straft. De voorspelling van de valse profeten komt niet uit en dat gaan ze zelf ook inzien. De valse profeet verzint een slechte smoes waarom hij geen valse profeet is. Het zit namelijk zo dat tijdens het werk op het land zijn bovenlichaam zichtbaar is en de mensen zien op zijn lichaam dat hij zichzelf gesneden heeft. Valse profeten sneden zichzelf om contact te maken met hun god en zo iets af te smeken bij de god, zoals de Baälpriesters dat deden bij Elia op de berg Karmel toen hun offer door Baäl moest worden aangestoken. Zijn smoes is dat hij door zijn huisgenoten is toegetakeld.
In vers 7 gebeurt er iets belangrijks. Vers 7 is een bekend vers met een heel diepe betekenis. Gods volk zal namelijk niet altijd in rust leven. Zacharia gebruikt regelmatig het beeld van een kudde en een herder. De Herder zal de kudde niet eindeloos ongestoord kunnen leiden, maar de Herder wordt aangevallen, niet door een dier, maar door het zwaard. Wie zit daarachter? God Zelf. De Herder staat voor de Messias. Jezus refereert aan deze woorden voordat Hij gevangengenomen zal worden. Hij waarschuwt Zijn leerlingen dat ze Hem zullen verlaten, omdat de woorden in Zacharia uit zullen komen. De Herder wordt geslagen, Hij kan dan de kudde niet meer leiden en de kudde zal uit elkaar vallen. Jezus’ leerlingen vluchten overal heen wanneer Hij gevangen wordt genomen.  

Er staat van de Herder dat Hij “de Man is die naast Mij staat.” Het Hebreeuwse woord voor ‘iemand die naast je staat’ komt verder alleen in Leviticus voor en staat voor iemands buurman. Het bijzondere is dus dat God de Vader, Zijn Zoon, Die dichtbij Hem staat, laat straffen. Het is dus nodig dat de kudde eerst uit elkaar gaat, omdat God Zijn straft geeft aan Degene Die dichtbij Hem staat, Jezus Christus. Daarna zal een deel van de kudde weer bij elkaar komen, verzen 8-9. De lijdensweg van Jezus zorgt voor een scheiding. Een deel – er staat twee derde – wil die weg niet gaan, en een deel – een derde – wel. Deze scheiding ontstaat niet alleen omdat het volgen van Hem ook lijden meebrengt, maar misschien wel meer omdat deze Herder Zijn status verliest. Hij is een Verliezer en een Koning die Zich zonder enig verzet laat vernederen. De gelovigen ergeren zich daar niet aan, want ze weten dat het nodig is en niet anders kan. Zo moet voor hun schuld voldoening worden gedaan. En het lijden is niet het einde van alles, maar het begin van de overwinning van deze Koning.

Zacharia 14


De apostel Petrus schrijft in zijn eerst brief dat Gods oordeel eerst over de gelovigen komt en daarna over de ongelovigen. In Zacharia 14 wordt ook eerst Jeruzalem door het oordeel getroffen op de dag van de Heere. De dag dat de Heere komt is in de Bijbel altijd een dag om heel serieus te nemen. Zacharia 14 is in zekere zin het hoogtepunt van het Bijbelboek. Opnieuw wordt beschreven wat er voor grote dingen gaan gebeuren. Nog één keer zullen de heidenen hun krachten bundelen om tegen Gods volk te strijden. De strijd komt nog één keer tot een uitbarsting die er niet eerder geweest is. In de geschiedenis was het tot nu toe altijd één volk dat tegen Jeruzalem streed. Hier gaat het om alle volken. Petrus schrijft ook over tegenstand waar de gelovigen mee te maken krijgen. Hij wil de gelovigen moed inspreken door erop te wijzen dat Christus snel terug zal komen en dat het lijden niet eindeloos duurt. Het verzet van de ongelovigen is als een oordeel van God, maar als de gelovigen al zo’n bij tijden zware weg moeten gaan, wat staat de ongelovigen dan wel niet te wachten, 1 Petrus 4:17?

Het geweld tegen Gods volk heeft tot gevolg dat een deel van het volk verloren gaat. In het vorige hoofdstuk ging het over twee derde en in dit hoofdstuk over de helft. Het gaat niet om concrete cijfers, zoals er ook geen letterlijke gebeurtenissen beschreven worden, maar het geeft wel aan dat het een groot aantal is. Een deel van Gods volk is niet voorbereid op de weerstand. Zoals bij een storm bepaalde dingen wegwaaien omdat ze niet goed vast gemaakt zijn. Wie niet door het geloof diep geworteld is in Christus, loopt het risico om in het oordeel om te waaien. 
God ziet de strijd tegen Zijn volk en daalt op Zijn tijd af om in te grijpen. Hij komt niet op de berg Sion, omdat die is ingenomen, maar op de Olijfberg. Het is de eerste keer in de Bijbel dat deze berg zo expliciet genoemd wordt. In Ezechiël gaat het wel over de berg aan de oostkant, de kant waar de tempel ligt. Het is eigenlijk geen berg, maar een bergrug van anderhalve kilometer lang. Hij lag hoger dan de stad en ontnam daardoor het zicht richting het oosten. Als Jezus naar de hemel is gevaren, vertellen de engelen dat Hij op deze berg zal terugkomen. Dan komen de woorden van Zacharia in vervulling. Als Hij komt, zal er natuurgeweld zijn, de berg zal door midden splijten en de mensen zullen door het dal wegvluchten. Verder is het voor ons vreemd om ons voor te stellen, maar de zon en sterren zullen hun licht verliezen en toch zal het niet meer donker zijn. Dit staat ook in Jesaja 60 en de laatste hoofdstukken van Openbaringen. God Zelf zal het licht zijn voor de mensen. In Jesaja staat dat hiermee ook het verdriet van de mensen weg is. En in Openbaringen dat de mensen zullen regeren. Er zal ook een waterstroom uit Jeruzalem komen. In Ezechiël gaat het om één stroom, hier gaat het om een stroom richting de zee in het oosten en de zee in het westen, de Middellandse en de Dode Zee. De stad zal niet meer afhankelijk zijn van het regenseizoen. Het ligt voor de hand dat Jezus ook aan deze woorden gedacht heeft, toen Hij Zichzelf het levende Water noemde. 

Eindelijk zal in vervulling gaan dat God Koning zal zijn over alles, vers 9. In de tijd van Jezus hoopten de mensen dat Hij Koning zou worden in Jeruzalem. Iedereen die te maken heeft met lijden vanwege de belijdenis van Christus, herkent dit verlangen. De Heere zal dan Eén zijn en Zijn naam is Eén. Voor de joden staat de belijdenis centraal dat God de Heere Eén is, het Sjema: “Hoor Israël de Heere, onze God, de Heere is Eén.” Er is geen andere God vergelijkbaar met Hem en Hij is altijd Dezelfde.

Jeruzalem zal niet meer omringd worden door bergen. De bergen rond Jeruzalem zullen verdwijnen en Jeruzalem zal uitsteken boven de rest. De stad heeft geen bescherming meer van andere bergen nodig. De stad zal weer bewoond worden, niet meer slechts door het kleine aantal mensen dat in de ballingschap was overgebleven. Jeruzalem zal weer centraal staan in Juda. Geba in het noorden en Rimmon, in vers 10, geven de grenzen van Juda aan. De poorten van de stad die genoemd worden geven aan dat geen enkel deel van de stad buitengesloten zal worden.
Zoals eerder opgemerkt komt het oordeel eerst over Gods volk en dan over de heidenen. We hebben gezien dat een deel van Gods volk geen stand kan houden in het oordeel. Het oordeel over de heidenen brengt ook verdeeldheid, vers 13. Er komt verwarring onder de heidenen zoals bij de strijd van de Assyrische koning Sanherib tegen Jeruzalem. De engel van de Heere doodde in één nacht duizenden soldaten en de dag erna trok Sanherib in verwarring terug naar Ninevé, de hoofdstad van Assyrië. Het deel van de heidenen dat na het oordeel overblijft, zal zich voegen bij Gods volk. Ze zullen jaarlijks meegaan naar Jeruzalem om het Loofhuttenfeest te vieren, vers 16. Het Loofhuttenfeest is waarschijnlijk het eerste van de drie grote feesten in Israël. Het is onder andere de viering van de oogst en hierbij waren in tegenstelling tot de andere feesten buitenstaanders ook welkom. De heidenen die niet willen deelnemen aan het feest worden daarvoor gestraft, want het feest is tegelijk een erkenning dat alleen de Heere God is. Wie daaraan niet wil deelnemen, wijst de God van hemel en aarde af.

In de tijd van de tabernakel had de hogepriester een gouden plaat op zijn tulband met daarin gegraveerd ‘Heilig voor de Heere’. In Zacharia komt deze gravering ook voor, maar dan op de bellen van de paarden. Paarden zijn niet meer nodig voor de oorlog, maar worden gebruikt om naar het feest te gaan. Voor iedereen die wil, is er gelegenheid aan God te offeren. Alle voorbereidingen zijn getroffen. Er zijn bij de tempel geen handelaren meer, ‘handelaar’ is letterlijk ‘Kanaäniet’. Er kan dus ook geen misbruik gemaakt worden door de handelaren. Iedereen heeft de mogelijkheid God te eren. De vraag is: kijken wij hiernaar uit? Het beste wat wij God kunnen geven is ons hart, onze liefde. Doen wij nog ons best zoveel mogelijk eer, aanzien, geld en geluk naar ons toe te halen, of is God voor ons belangrijker geworden dan wijzelf?

Share by: