Genesis

Genesis

Genesis 1


Het Bijbelboek Genesis kan verdeeld worden in twee stukken: hoofdstuk 1-11 over het begin van de wereldgeschiedenis en hoofdstuk 12-50 over de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob. Genesis betekent ‘wording’ en de Hebreeuwse naam betekent ‘in het begin’. Bij de vijf boeken van Mozes is het eerste woord van het Bijbelboek tegelijk de titel. Het eerste vers van Genesis is ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’.

In onze tijdgeest neemt de maakbaarheid van het leven een grote plaats in. Van de conceptie tot aan het sterven menen we zelf voor een groot deel het heft in eigen handen te hebben. Voor het geloof in een almachtige God is dan steeds minder ruimte. Toch speelt de schepping of de natuur een grotere rol dan mensen vaak beseffen. Het is goed om ons te realiseren dat de natuur die wij niet hebben gemaakt, voor een groot deel ons leven bepaalt. Mensen worden bijvoorbeeld eerder depressief als het langer donker is buiten. En zonlicht zorgt ervoor dat mensen opgewekter zijn en daardoor anders met elkaar omgaan. Een volgende stap is om in te zien dat God hierachter zit en dat Hij het goede met de mensen voor heeft. De natuur leert ons belangrijke lessen, daarom gebruikt Jezus in zijn onderwijs ook vaak beelden uit de natuur. Het kijken naar de natuur leert ons bijvoorbeeld hoe God zorgt voor zijn schepping. Neem bijvoorbeeld dieren die in de bergen leven. Wie weleens een bergwandeling maakt, weet hoe lastig het kan zijn op steile stukken te lopen. God heeft dieren gemaakt die daar kunnen leven. Hun poten zijn zo gemaakt dat ze niet snel uitglijden en goed kunnen klimmen.

Iedereen kent wel voorbeelden waarbij de grootsheid en schoonheid van de natuur indruk maakte. Een atheïst vroeg zich eens hardop af of schoonheid niet iets is van gewenning. Wij vinden deze wereld mooi, omdat we die gewend zijn. Het is een vreemde gedachte van deze man: als hij tegen zijn vrouw zou zeggen dat hij haar knap vindt, omdat hij het nu eenmaal met haar moet doen, zal ze toch ook niet gelukkig worden.
Wat opvalt aan het eerste hoofdstuk in de Bijbel is de gestructureerdheid ervan. Bepaalde woorden komen steeds terug: En God zei: “Laat er … zijn; En God maakte; En God noemde; Toen was het avond en morgen geweest, de eerste- zesde dag; God zag dat het goed was.” In het Babylonische scheppingsverhaal is dat wel anders. Daar was in het begin alleen de oergodin Tiamat, die staat voor het zoute water, en Apsu, de personificatie van het zoete water. Uit hen komen meer goden voort en Apsu wil dan de andere goden vernietigen, maar daar is Tiamat het niet mee eens. De goden komen dan in opstand onder leiding van Mardoek en die gaat het gevecht aan met de oergodin Tiamat. Tiamat wordt verslagen en uit haar worden de hemel en de aarde gemaakt. Daarna gaat Mardoek door met het maken van dieren, planten en mensen. Er zijn dus wel overeenkomsten met de Bijbelse beschrijving. Ze beginnen allebei met water, in het Babylonische verhaal zout en zoet water, en in Genesis dat de Geest over het water zweefde. Er is ook sprake van scheiding maken: het water wordt gescheiden. Ook wordt de mens pas als laatst gemaakt. 

In het Babylonische scheppingsverhaal komt de wereld tot stand door een strijd tussen goden. Er wordt vanuit de woorden tohu wabohu, woest en leeg, verklaard dat er eerst ook chaos was en dat er daarna orde kwam. Tohu kan in de Bijbel inderdaad ‘chaos’ betekenen, zoals in Jesaja waar het woord staat in de context van een stad die gevallen en verwoest is. Maar de chaos kan niet worden opgevat in de zin van ‘strijd’ en al helemaal niet als een strijd tussen goden of demonen.

Het eerste hoofdstuk van Genesis beschrijft de eerste zes scheppingsdagen. Dat er zo duidelijk staat beschreven dat het avond en morgen geworden was, maakt het toch wel duidelijk dat de Bijbelschrijver geen langere periode in plaats van een normale dag in zijn hoofd had bij het schrijven. De structuur van de scheppingsdagen is simpel gezegd twee keer een serie van licht, lucht en land. In de eerste serie worden ze geschapen en in de tweede serie verder ingevuld. Opvallend is dat de zon pas op de vierde dag geschapen wordt. Wat voor een licht er in het begin was, is moeilijk voor te stellen.

De schepping van de mens is het hoogtepunt van de schepping, omdat de mens naar het beeld van God gemaakt is. Voor het eerst komen we dan een meervoudsvorm bij Gods handelen tegen: “Laten Wij mensen maken.” Er zijn verschillende uitleggingen hiervoor, zoals dat God spreekt in de hemel waar de engelen zijn. Traditioneel, vanaf de Vroege Kerk, wordt het gezien als aanwijzing voor de Drie-eenheid. Het is wel goed om te beseffen hoe de mensen het in het begin hebben opgevat, voordat wij een theologische invulling geven. Dat God niet alleen schept maar samen, kan wel worden verklaard, omdat de Geest al in het begin boven het water zweefde. De Geest was ook bij de schepping betrokken en uit andere Bijbelgedeelten blijkt dat God door Zijn Zoon, in Johannes 1 ‘het Woord’ genoemd, de wereld gemaakt heeft.

De mens is naar Gods beeld en gelijkenis gemaakt. Beeld en gelijkenis zijn niet uit elkaar te halen, waarbij beeld staat voor het morele en rationele en gelijkenis voor het geestelijke van de mens. Ook na de zondeval is de mens in algemene zin nog steeds het beeld van God, volgens Genesis 9:6 en Jakobus 3:9. Tegelijk worden we in Christus pas weer echt zoals God het bedoeld heeft, dan worden we aan Christus’ beeld gelijk gemaakt, rechtvaardig en heilig. De mens is dus volgens Genesis van een andere orde dan de dieren. Ze moeten over de dieren heersen en hebben een bijzondere relatie met God. God wil dat de mensen Hem persoonlijk kennen. Als bij het atheïsme de relatie met God niet meer bestaat, blijft van het unieke van de mens weinig over. Het eerste hoofdstuk van Genesis is een beschrijving van het ontstaan van de wereld met alles wat erop leeft. Het volgende hoofdstuk gaat over Gods schepping van de hof van Eden en van de man en de vrouw.

Genesis 2


De schepping in zes dagen wordt afgesloten met Gods oordeel dat het zeer goed is. Zes keer was het goed en de laatste keer, als een allesomvattende conclusie, is het dus zeer goed. God kan rusten van Zijn werk. God rust natuurlijk niet zoals mensen rusten. Hij raakt niet vermoeid. Augustinus merkt hierbij op dat God ook niet moe kon zijn, omdat Hij schiep door te spreken. Hij hoefde niet alles met grote inspanning te maken, maar het ontstond door Zijn spreken. In andere scheppingsverhalen uit het Oude Nabije Oosten zijn de goden blij als ze klaar zijn met al hun werk. Ze hebben de mensen gemaakt om voor hen als knechten te dienen. Voor de God van Israël is scheppen geen noodzakelijk kwaad en Hij laat zijn volk ook rusten, iets wat bij geen andere god te vinden is.

De beschrijving van de zevende dag is anders dan de andere dagen. De formules ontbreken, er staat bijvoorbeeld niet ‘het was avond en morgen geweest, de … dag.’ De zevende dag springt eruit en de schrijver geeft er bijzondere aandacht aan doordat in de verzen 2 en 3 ‘de zevende dag’ drie keer genoemd wordt. Er is een opvallende overeenkomst tussen de woorden hier in Genesis en Mozes’ woorden als de tabernakel klaar is. Mozes ‘zag’ wat de mensen ‘gedaan hadden’ en hij ‘zegende’ hen. De Geest van God wordt in het scheppingsverhaal genoemd en ook bij het maken van de tabernakel, de Geest van God hielp Bezaleël bij het maken ervan. En als de tabernakel klaar is, wordt de sabbat genoemd als het teken van Gods verbond met Israël. God zegent de zevende dag en zegent Zijn volk door het houden van Zijn verbond en de sabbat. God heiligt de zevende dag. In het Oude Testament wordt de sabbat daarom de ‘heilige dag’ genoemd. Heilig wil zeggen dat iets apart gezet is voor de dienst aan God. God is heilig en omdat de sabbat Zijn dag is, is die dag heilig.

Er wordt wel beweerd dat Genesis 1 en 2 niet bij elkaar horen, maar twee losse scheppingsverhalen zijn. Eén van de argumenten daarvan is dat in Genesis 1 de naam God gebruikt wordt en in hoofdstuk 2 de naam Heere God. Dit kan weerlegt worden als Genesis 1 gezien wordt als het algemene scheppingsverhaal en Genesis 2 als het begin van de geschiedenis van de mens in zijn relatie tot God. In hoofdstuk 2 gaat het over God die een relatie of een verbond met de mensen wil. Hoofdstuk 2 begint eigenlijk met vers 4, waar het woord toledot (afstammelingen) staat. Het woord toledot geeft structuur aan het Bijbelboek Genesis. De volgende keer dat het voorkomt is in de lijst van afstammelingen van Adam. Hoofdstuk 2:4 tot en met hoofdstuk 4 hoort bij elkaar en gaat over de eerste mensen.

God nam het stof van de aarde en blies erin zodat het tot leven kwam. Hoofdstuk 1 is meer een statische beschrijving, in dit hoofdstuk staan veel werkwoorden met betrekking tot Gods daden. Op een menselijke manier wordt beschreven hoe Adam als door een vakman gemaakt wordt. God is geen afstandelijke God, maar wil dat de mens gelukkig is en in een prettige omgeving leeft. Met veel zorg wordt Adams leefomgeving klaargemaakt. Ook komt God aan Adams wensen tegemoet als hij zich eenzaam voelt. De hof van Eden wordt wel een paradijs genoemd, omdat in de Griekse vertaling voor tuin paradeisos staat. De hof of tuin ligt in Eden, dus waarschijnlijk was Eden groter dan de tuin alleen. Het kan een paradijs genoemd worden door de rivieren, mooie bomen en schitterende stenen.

God test Zijn relatie met de mens door de aanwezigheid van de boom waar niet van mag worden gegeten. Het lijkt niet helemaal duidelijk of er nu één of twee speciale bomen staan, maar het zijn twee bomen: één boom van het leven wordt genoemd en de boom van kennis van goed en kwaad. Het is niet zo dat er automatisch een bepaalde werking van de vruchten van de boom uitgaat. Het is geen magische boom, maar sacramenteel. Het fysieke staat symbool voor een geestelijke werking. De fout van Eva is dat ze na gaat denken hoe het kan dat het eten van de vrucht iets uit zou werken. Het belangrijkste is dat God de Schepper zegt dat het niet mag. 

De beschrijving van de schepping van de vrouw komt overeen met de manier waarop de schepping in hoofdstuk 1 beschreven staat. Hier staat ook: ‘En God zei’ en de schepping van de vrouw was goed. De aandacht voor de schepping van de vrouw was uniek voor het Oude Nabije Oosten. Het belang van de vrouw werd in omliggende culturen niet gezien en ook Israël zelf hield zich hier niet aan, omdat Mozes de vrouwen in bescherming moet nemen als het gaat om echtscheiding. Vrouwen mogen net zo goed als mannen rekenen op Gods zorg voor hun leven. De eenheid tussen man en vrouw is niet alleen seksueel, maar ook geestelijk, intellectueel en emotioneel. In het jodendom wordt het huwelijk gewaardeerd en sterk uitgedrukt: een man die niet getrouwd is, mist goedheid, hulp, zegen en vertegenwoordigt in mindere mate God op aarde. De gelijkwaardigheid van man en vrouw blijkt al in hoofdstuk 1 waar het gaat over het beeld van God en dat God de mens mannelijk en vrouwelijk schiep. De vrouw is gemaakt als hulp voor de man. Het woord ‘hulp’ kan overkomen als ‘hulpje’, maar God wordt in de Bijbel ook de hulp van Israël genoemd. Paulus schrijft in 1 Korinthe 11 dat de vrouw gemaakt is voor de man. De man heeft haar hulp nodig en zo kan hij Gods zegen ontvangen over zijn werk, de zorg voor de schepping. Het hoofdstuk eindigt met de opmerking dat Adam en Eva geen schaamte kenden. Het volgende hoofdstuk maakt duidelijk dat dat helaas niet lang geduurd heeft.

Genesis 3


De zondeval is volgens de Bijbel één van de meest ingrijpende gebeurtenissen uit de geschiedenis. Het is opvallend dat het Oude Testament nauwelijks naar Genesis 3 verwijst. Het is eigenlijk pas echt uitgewerkt door de apostel Paulus in de Romeinenbrief. De mens die in onschuld leeft en geen weet heeft van wat zondigen is, komt ineens in een nieuwe situatie terecht. De mogelijkheid van het niet-zondigen ligt achter hem. De mens kan niet meer vrij komen van de zonden. Een duidelijk beeld van de zondeval is dat de mens gevallen is, zoals je kunt vallen in een moeras waar je zelf niet uit kunt komen. De zonde maakt de mens vuil en past daarom niet bij een heilige God. Bij de joden in de tijd van de Bijbel en later speelde de vraag niet hoe een mens uit deze val kan worden opgericht, want ze hadden het verbond met God. Het verbond waar het ook in Genesis voortdurend over gaat, is inderdaad Gods oplossing van het probleem van de zonde, maar je hebt pas wat aan het verbond als je innerlijk vernieuwd bent, opnieuw geboren. De zonde van Adam en Eva bracht niet alleen de fysieke dood, maar ook de geestelijke dood. De mens kan alleen door levendmakend werk van de Heilige Geest God kennen en met Hem leven.

De slang of de duivel hoefde maar twee keer iets te vragen of te zeggen om Eva de verkeerde keuze te laten maken. Met een paar slimme zetten wist hij te winnen en Eva komt op deze manier naïef over. Waar ging het precies mis? Vond Eva de vrucht er zo goed uitzien? Of had de duivel zo’n goed verhaal? Waarom heeft ze Adam niet om raad gevraagd? In elk geval heeft de duivel alles uit de kast gehaald om zijn list te laten slagen. In 2019 klikte een oudere mevrouw op een Facebook-advertentie van Marco Borsato en raakte vervolgens 22.000 euro kwijt. Ze was opgelicht door buitenlandse Bitcoinoplichters. Na afloop durfde ze haar domme actie eerst niet aan anderen te vertellen. Toch heeft ze dat gedaan omdat ze anderen hiermee wil waarschuwen, want het zal niet de laatste keer geweest zijn. Ze legde zelf uit dat ze vertrouwde op een verkeerde advertentie. De misleider biedt van alles aan en belooft gouden bergen. Het bizarre van dit soort gevallen is dat mensen er zelf helemaal bij zijn. Ze worden niet gedwongen, hooguit onder druk gezet, maar verder doen ze er vrijwillig aan mee. Het schuld- en schaamtegevoel is dan ook veel groter dan in het geval dat de tegenstander geweld of andere middelen inzet. 

Het eerste wat de slang in gesprek met Eva doet, is de woorden van God omkeren. Hij had kunnen vragen van welke bomen je niet mag eten en daar op door kunnen gaan, maar hij pakt het veel listiger aan. Hij keert Gods woorden om. God zei dat je van bijna alle bomen mag eten en de duivel doet alsof je niks van God mag en alsof God gezegd heeft dat je van alle bomen niet mag eten. De duivel probeert een verkeerd beeld van God te geven en de ander uit balans te brengen door een verrassende vraag te stellen. Zoals een interviewer een verrassende en overrompelende vraag stelt en zo de regie van het gesprek in handen neemt. Als Eva netjes het goede antwoord heeft gegeven, slaat de duivel hard terug. Eva is op zijn woorden ingegaan en nu heeft hij alle ruimte om haar te confronteren. Waar hij eerst nog een vraag stelde, vertelt hij nu een keiharde leugen. Opnieuw wil hij Eva op andere gedachten over God brengen. Hij probeert niet de vruchten aan te prijzen, maar richt zijn pijlen op het beeld dat ze van God heeft. De belangrijkste reden om niet van de boom te eten was, dat God het niet wilde en Hij is altijd goed voor hen geweest, dus dan wil je daar als mens niet van eten. De duivel doet alsof hij een geheim onthult en alsof God Adam en Eva altijd voor de gek heeft gehouden door te zeggen dat als je van de vrucht eet, je als God zult worden. In plaats van dat ze God erbij roepen, eten ze van de vrucht. God de Heilige Geest, die volgens Genesis 1 zweefde boven het water, wil mensen hulp bieden in problemen. Hij heet in het Grieks de parakleet, iemand die je erbij kunt roepen. God zou de slang kunnen ontmaskeren, maar daar denkt Eva niet aan.

Het probleem van de verleiding is dat het zo mooi lijkt. Als iemand bewust verkeerde keuzes maakt of verkeerde gewoontes heeft, denkt hij daar gelukkiger van te worden. Kiezen voor jezelf en jezelf ontwikkelen, streven naar een hoge spaarrekening en veel consumeren lijkt aantrekkelijk, maar aan het eind houd je er weinig van over. Sommige mensen weten dat bepaalde keuzes slecht voor je zijn, zoals veel alcohol, maar dan heb je toch even dat tijdelijke plezier gehad. Het gewenste effect van het eten van de vrucht blijft bij Adam en Eva uit. Er gebeurt helemaal niks, het enige dat er gebeurt is, is dat ze hun relatie met God hebben afgebroken en dat voelen ze. Ze voelen zich naakt voor elkaar en God. In de geschiedenis is er regelmatig heel luchtig over naaktheid gesproken. Wat maakt het uit? God wil de zonden van Adam en Eva vergeven, maar neemt de gevolgen niet allemaal weg. Het is terecht dat ze zich blijven schamen voor hun naaktheid, want God maakt kleren voor hen. 

God zoekt Adam en Eva op en gaat het gesprek met hen aan. De slang, Adam en Eva krijgen alle drie een passende straf. Alleen van de slang wordt gezegd dat deze vervloekt wordt. Tegen Adam zegt Hij dat de aardbodem vervloekt is vanwege hem. De slang, de duivel, zal nog wel ruimte krijgen om mensen te misleiden, maar zijn kop zal er een keer afgehakt worden. God zegt het hier nog niet, maar Zijn Zoon zal de duivel verslaan. Tegen de vrouw zegt God dat de man over haar zal heersen. In de praktijk maken mannen vaak misbruik van deze ongelijke verhouding. Dat dit nog steeds actueel is, blijkt wel uit onderzoeksresultaten die aangeven dat 45 procent van de vrouwen en meisjes in Nederland te maken heeft gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld. Adam zal met pijn en moeite voor zijn eten moeten zorgen en hij zal bij zijn sterven weer tot stof worden. God gaat niet al te hard en ongevoelig met Adam en Eva om. Hij geeft hen straf, maar geeft hen ook de gelegenheid hun leven weer op te pakken en een bestaan op te bouwen. 

Genesis 4


De eerste drie hoofdstukken van Genesis hebben de basis gelegd voor de rest van de geschiedenis. Ze hebben ons verteld waar de mens vandaan komt, namelijk van de God van hemel en aarde. Er heeft ook een scheiding tussen God en mens plaatsgevonden. De mens werd daarna gestraft, maar er zou ook een Verlosser komen. Wie de eerste drie hoofdstukken van Genesis niet kent, begrijpt niet goed waar de mens vandaan komt. Iemand die niet weet wie zijn ouders zijn, wil daar op latere leeftijd meestal toch achter komen. Het kennen van je ouders geeft inzicht in wie je zelf bent. De moderne mens heeft er geen behoefte aan te weten dat hij oorspronkelijk het beeld van God draagt en bedoeld is om voor God te leven, maar daardoor komt hij niet tot zijn bestemming. Hij mist iets, maar vult het op met andere dingen. 

Het nieuwe van hoofdstuk 4 is dat de eerste familie uit elkaar valt. Adam en Eva hebben elkaar lief en zijn blij met hun kinderen, maar het geluk van de familie wordt weggenomen door de eerste doodslag. De kinderen van Adam en Eva kiezen elk voor een ander leven. Abel wil de weg met God gaan, maar Kaïn niet: hij doodt zijn broer. Kaïns kinderen gaan verder op de weg zonder God, want Lamech, vers 23, is er trots op dat hij iemand gedood heeft. Kaïn is nog bang als hij Abel gedood heeft, maar Lamech heeft helemaal geen geweten meer. In hoofdstuk 4 komen we ook voor het eerst een probleem tegen wat nog eeuwenlang zal terugkomen in Israël. Diezelfde Lamech, met Kaïn als voorvader, kiest ervoor om met twee vrouwen te trouwen. Het lijkt hier goed te gaan, want zijn familie zorgt voor de ontwikkeling van de cultuur op het gebied van muziek en metaalbewerking. God had in hoofdstuk 2 gezegd dat een man zijn ouders zou verlaten om zich te hechten aan zijn vrouw. Samen worden zij een eenheid en daar is geen ruimte voor een derde. In het leven van de belangrijke gelovigen Abraham, Jakob, David en Salomo komt polygamie voor en het zorgt voor veel onderlinge strijd en verdeeldheid. 

Kaïn en Abel hebben een verschillend beroep. De bodem is door de zonde vervloekt en Adam moet met moeite het land bewerken. Zijn eerste zoon Kaïn neemt het beroep van zijn vader over. Abel wordt herder van kleinvee. In de geschiedenis van het Nabije Oosten is er vaak strijd tussen landbouwers en veehouders geweest. Beide zonen hebben van Adam en Eva geleerd wie hun Schepper is. Waarschijnlijk hebben hun ouders verteld hoe ze met het brengen van een offer hun dank aan God kunnen uiten. Het offer dat ze geven heeft niet te maken met schuld, zonden of verzoening, maar is een vrije gift. Het is eenzelfde soort gift als bij Jakob die aan Ezau allerlei cadeaus geeft om hem gunstig te stemmen. Het volk kon volgens Leviticus God ook iets geven in de vorm van een graanoffer dat bestond uit bloem, olie en wierook.

Het kabinet in Nederland deed een aanbod aan gemeenten om de groei in de jeugdzorg te compenseren. Tussen 2015-2017 was de groei van de jeugdzorg 12 procent en ontstonden er structurele financiële tekorten. Het kabinet wilde dit oplossen door er een miljard euro voor vrij te maken, maar de gemeenten accepteerden deze oplossing niet. Ze vonden het onvoldoende en onacceptabel, omdat het geen structurele steun biedt. Ook Kaïns offer werd niet aangenomen. Je zou kunnen zeggen dat ook dit onvoldoende en onacceptabel was. Het was onvoldoende omdat hij ‘iets’ van de opbrengst van het land gaf. Voor ons klinkt dat goed, maar Israël wist dat God graag de eerste opbrengst van de oogst wilde hebben. God gaf Israël later de opdracht de eerstgeborenen van het vee en van de kinderen te wijden aan God. Ook het probleem rond de eerstgeborenen komen we dus al tegen in hoofdstuk 4, zoals dat in de rest van Genesis en met name bij Jakob en Ezau aanleiding is voor onderlinge strijd. In Jeremia 2 wordt Israël vergeleken met de eerstelingen van de oogst. Het volk is heilig, zoals de eerste vruchten ook geheiligd, afgezonderd, zijn voor God. In het Nieuwe Testament wordt dit beeld ook gebruikt voor de kerk. Abel geeft wel de eerstgeborenen van zijn kleinvee. 

Het offer van Kaïn was dus onvoldoende, omdat het niet het beste van zijn oogst was. Het was ook niet acceptabel, omdat Kaïn het niet in geloof gaf. Het grote verschil tussen het offer van Abel en dat van Kaïn was niet het wel of niet geven van de eersteling, maar of het in geloof gegeven werd. Door het geloof bracht Abel een beter offer, Hebreeën 11. Een ongelovige ziet het geven van een offer als het betalen van belasting. Het hoort er nu eenmaal bij, maar het komt niet uit het hart.

Voordat Kaïn uit jaloezie zijn broer doodslaat, gaat God het gesprek met hem aan. In vers 7 legt God uit hoe een verkeerd verlangen zich kan ontwikkelen tot een grote zonde. Zodra er een verkeerd verlangen in het hart komt, is de vraag hoe lang dit verlangen zich kan ontwikkelen. Kaïn kan zijn woede niet verwerken, omdat hij zich niet met God wil en kan verzoenen. In Nederland wordt er onderscheid gemaakt tussen moord en doodslag, dus met of zonder voorbedachte rade. Bij Kaïn zat er diepe haat en jaloezie tegen zijn broer, uit vers 8 blijkt dat Kaïn en Abel elkaar van tevoren gesproken hebben. Niet alleen de daden, maar ook de woorden van een rechtvaardige kunnen irritatie opwekken bij een goddeloze. Kaïn valt dan op het veld zijn broer aan en doodt hem.

Zoals God Adam en Eva opzocht na het eten van de verboden vrucht, zo doet hij dat ook bij Kaïn. Aan Adam vroeg Hij: “Waar bent u?’” Hier vraagt Hij: “Waar is Abel, je broer?’” Het bloed van Abel heeft een stem en roept. Hoeveel bloed wordt er ook nu niet vergoten? God hoort de stemmen van dit bloed. Het roept om de tweede komst van Christus en de definitieve komst van het Koninkrijk. De gevolgen voor Kaïn zijn onomkeerbaar. Kaïn zal niet meer kunnen leven van de opbrengst van het land. Hij dacht zijn oogst veilig te stellen door niet te veel weg te geven, maar hij raakt er nog veel meer door kwijt. De aardbodem, die al vervloekt was bij Adam, wordt dubbel vervloekt. Hoewel Kaïn zich niet met God verzoent, mag hij toch op Gods bescherming rekenen. De lijn van de Bijbel is dat goddelozen het goed kunnen hebben. God geeft hen veel tijdelijke zegeningen om het geloof van Zijn kinderen te testen en zo te versterken. We leren hier het hart van God kennen. Hij is geduldig met Kaïn en bedenkt hoe Hij in de nieuwe situatie voor hem kan zorgen.

Genesis 5


Het lezen van een register is voor veel mensen lastig. Je bent geneigd het over te slaan of snel door te lezen. In Nederland hebben gemeenten ook allerlei registers zoals het register van gevonden voorwerpen. Als je iets kwijt bent, bekijk je het register met veel meer interesse dan wanneer dat niet het geval is. Als het echt iets belangrijks is, neem je het verwachtingsvol door. Wie zo dit hoofdstuk leest, merkt het geen saai hoofdstuk is, maar dat ook deze tekst ons leert Wie God is en hoe wij Hem leren kennen.

In hoofdstuk 5 staat het geslachtsregister van Adam tot en met Noach. Het komt uit een boek of beter een geschreven document. Zou er een boek geweest zijn waar alle families in staan beschreven? Het Oude Testament kent meerdere boeken zoals ‘Het boek van de oorlogen van de Heere’ volgens Numeri 21. Maar het woord ‘boek’ hoeft niet een boek te betekenen zoals wij dat bedoelen, maar het kan ook een los document zijn. Het geslachtsregister in dit hoofdstuk heeft een specifieke opbouw en verschilt bijvoorbeeld van de registers in hoofdstuk 10 over Noachs zonen. 

De eerste tien personen van Adams nageslacht worden genoemd, maar eerst is er een korte inleiding. In het eerste vers komen we weer het woord toledot tegen. Het betekent ‘nakomelingen’ en geeft structuur aan het Bijbelboek Genesis. De volgende toledot staat in 6:9 over de zonen van Noach. Het tussenliggende gedeelte gaat dus over de periode van de zonen van Adam tot de tijd van Noach. Het register wordt in een opvallend perspectief geplaatst: de mens is naar Gods beeld geschapen. Adam staat niet op zichzelf, zoals de dieren, maar zijn oorsprong ligt in het beeld van God. Ook na de zondeval is de mens bedoeld om iets van God te laten zien. De mens is ook mannelijk en vrouwelijk gemaakt. Regelmatig wordt vermeldt dat de vader ‘zonen en dochters’ kreeg. God zegent de mens met kinderen. Dit hoofdstuk is ook een bewijs van Gods zorg. De mens wilde zonder God verder leven, maar God gaat met de mens verder. Tien personen komen in de lijst voor, het getal van de volheid. 

In het register springen de namen Henoch, Lamech en Noach eruit. Bij de anderen staan steeds, gestructureerd, vijf dingen vermeld: de leeftijd waarop hij een zoon kreeg, het aantal jaren dat hij leefde na de geboorte van zijn zoon, dat hij andere zonen en dochters kreeg, het totaal aantal jaren van zijn leven en dat hij stierf. De mensen werden voor de zondvloed erg oud. Zo heeft Adam Lamech, de vader van Noach, nog meegemaakt. En Methúsalem of Methúsalah, de oudste mens met 969 jaar, stierf in het jaar van de zondvloed. Lang leven was volgens de wet van Mozes een zegen, volgens het vijfde gebod is het een gevolg van de zorg aan de ouders. Na de periode van de aartsvaders leefden alleen Job, Mozes, Jozua en Jojada langer dan honderd jaar. 

Er is nog een ander antwoord op de vraag wat je met een geslachtregister aan moet. Het is namelijk in de Bijbel vaak het begin van de beschrijving van Gods verlossend handelen. De evangeliën Mattheüs en Lukas beginnen ook allebei met een geslachtsregister. Hier loopt het uit op Noach, die de mensheid behoedt van de totale ondergang. In de evangeliën gaat het om de geboorte van Jezus. Deze geboorte wordt in een historische kader geplaatst. Gods verlossing is geen zaak van inbeelding, maar een historische werkelijkheid.

Opvallend is dat van Adams zoon gezegd wordt dat hij Adams beeld en gelijkenis heeft. Het is aan de ene kant mooi, want Seth was geboren na de dood van Abel. Het bloed van Abel riep tot God en God gaf Adam en Eva een andere zoon, hoofdstuk 3:25. Hij is een andere zoon, staat er, hij is geen vervanger van Abel, dat kan niet. Een gestorven mens is niet te vervangen door een ander, de lege plaats blijft er. Het is ook mooi dat er bij Seths geboorte staat dat de mens de Naam van God begon aan te roepen. Aan de andere kant is het teleurstellend dat Seth het beeld en de gelijkenis van Adam heeft, want hij wordt niet meer rechtstreeks een beeld van God genoemd. Hij draagt het beeld van de mens na de zondeval.

Van de afstammelingen Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël en Jered weten we feitelijk niet veel. Hun namen zijn ook te vinden in het register in Lukas, in de lijn van Adam tot Jezus. Mahalaleël heeft een bijzondere naam en bestaat uit twee woorden: “lofprijs” en “God”, dus zijn naam betekent “lofprijs aan God”. Dan komt Henoch. Bij hem wordt de structuur onderbroken. Er staat bij hem niet: “Hij leefde”, maar “hij wandelde met God”, vers 22. Het geeft zijn manier van omgaan met God aan. Hij was vertrouwd met God. God wandelde tijdens de woestijnreis in het kamp om Zijn volk te beschermen. Hopelijk worden wij jaloers op deze mensen als wij God zo niet kennen en als wij alleen vluchtig aan God denken. Voor kerkgangers kan de kerk een soort afhaalrestaurant zijn. Je haalt er wat je nodig hebt en dan ga je weer met je eigen programma verder. Uit het voorbeeld van Henoch blijkt dat het mogelijk is om langdurig en in alle rust contact met God te hebben, ook al wil dat niet zeggen dat hij zonder zonde was. Na driehonderdvijfenzestig jaar op aarde haalt God Henoch weg. Opvallend zijn de 365 jaren, 365 dagen een compleet zonnejaar. Henochs leven was compleet. Ook opvallend dat zijn zoon de oudste mens is geworden. In het jodendom zijn drie boeken van Henoch ontstaan die onder andere speciale openbaringen over de eindtijd bevatten. In het nieuwtestamentische boek Judas wordt hiernaar verwezen.

Na Methúsalem komt Lamech, de vader van Noach. Lamech verwijst met de naam van zijn zoon Noach naar de zondeval. De aarde is door de zonde vervloekt, maar Noach zal de mensen troosten. Hoofdstuk 6 gaat verder met het verval van de mensheid en de zondvloed.

Genesis 6


Adam en Eva hadden in het begin een gelukkig leven in de hof. Het ontbrak hen aan niets. Door de zonde moesten ze uit de hof. Vanaf Genesis 4 lezen we hoe de mensheid zich dan uitbreidt met het goddeloze geslacht van Kaïn, met als dieptepunt de moordlustige Lamech. Ook het nageslacht van Seth zal niet al te best geweest zijn, want in de tijd van Noach is er nog maar één godvrezend gezin overgebleven. Door de groei van de bevolking lijkt de zonde toe te nemen. In de vorige eeuw begon het onderzoek naar groepsgedrag. De Amerikaanse psycholoog Solomon Asch was een pionier in de sociale psychologie. Hij deed experimenten naar de dynamiek van sociale druk en gehoorzaamheid aan het gezag. Hij deed dat heel eenvoudig door te kijken hoe mensen zich in een lift gedragen. Mensen blijken zich sterk aan te passen aan anderen, zelfs al komt er maar één ander persoon bij. Een mens denkt dat hij onafhankelijk is, maar in de praktijk richten we ons naar de meerderheid. In een ander experiment naar groepsdruk gaven zes mensen de juiste antwoorden op een vraag. Maar toen de vijf eerste personen die bij het experiment betrokken waren expres het verkeerde antwoord gaven, gaf de zesde persoon, hoewel die het goede antwoord wist, toch het verkeerde antwoord. Als je ook bedenkt hoe gewelddadig mensen in een groep kunnen worden, is het duidelijk dat ze elkaar aansteken. Het is makkelijk om een ruit in te gooien als je allemaal geweld om je heen ziet, dan in een stille winkelstraat waar alleen een paar mensen lopen.

Er is een Babylonisch verhaal, het Atrahasis-epos, uit de zeventiende eeuw voor Christus, waarin het zondvloedverhaal staat en ook de aanleiding van de zondvloed. Volgens dit verhaal zijn de mensen gemaakt om het werk van de goden over te nemen. De goden werden moe van al het werk en daarom kwam een god op het idee om mensen te maken. De mensen maken alleen na een tijdje te veel lawaai en zo wordt een god uit zijn slaap gehouden. Er volgen straffen, maar dat helpt niet en dan uiteindelijk komt de zondvloed. In Genesis wil God de mensen ook straffen, maar dan vanwege het slechte gedrag van de mensen. Er zijn weinig teksten in de Bijbel waar zo negatief over de mens gesproken wordt, “al de gedachten van de mens waren elke dag slecht,” vers 5. 

De groei van de bevolking is volgens Genesis 2 een zegen, maar in hoofdstuk 6 loopt dat heel anders en dat komt door de zonen van God die dochters van de mensen nemen. De vraag is natuurlijk, wie die zonen van God zijn. Er zijn grofweg drie uitleggingen, namelijk dat het slaat op engelen, menselijke heersers of nakomelingen van Seth. De meeste uitleggers zijn het er over eens dat het gaat om huwelijken buiten de grenzen die God gesteld heeft. De visie dat het om engelen gaat wordt ondersteunt door het feit dat zonen van God in het Oude Testament vaak engelen zijn. Ook in de brieven van Petrus worden de gevallen engelen in verband gebracht met de zondvloed. Vanuit de context in Genesis is deze uitleg alleen moeilijk hard te maken, omdat er geen sprake is van een groep of leger van engelen. De traditionele joodse uitleg is dat het gaat om heersers, omdat goden ook heersers kan betekenen. In hoofdstuk 4 ging het over de steden van Kaïn. Het zou dan ook om goddeloze heersers kunnen gaan. Het lastige aan deze uitleg is dat het om veel gemengde huwelijken gaat, terwijl er normaal gesproken één vorst is in een regio. De derde uitleg is te vinden bij de Vroege Kerk, met name bij Augustinus, en de Reformatoren, zoals Luther en Calvijn. De ‘zonen van God’ betekent goddelijke, godvrezende mensen, dus de nakomelingen van Seth. Israël wordt ook ‘de kinderen van God’ genoemd. Tegen deze uitleg wordt wel ingebracht dat op dat moment Israël als volk van God nog niet is uitgekozen. Toch laat de schrijver in Genesis juist zien dat er een doorgaande lijn is van het begin van de mensheid naar de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob/ Israël. Je zou dus kunnen zeggen dat de zonen van Seth huwelijken sluiten met ongelovigen, zoals dat in Israël later uitdrukkelijk verboden werd.

God ziet het kwaad van de mensen en laat het niet eindeloos doorgaan. Gods Geest, die de mens het leven gaf, blijft niet voortdurend als rechter optreden, maar zal het leven wegnemen. De mensen worden hier aangesproken. Als er ook engelen betrokken waren, zouden zij toch ook zijn aangesproken. De reden van Gods straf is dat de mens ‘vlees’ is, dat wil zeggen de mens met zijn verkeerde neigingen en daden. Bij de schepping van de mens zei God dat het zeer goed was, hier heeft God er berouw over dat Hij de mens gemaakt heeft. Niet dat God de situatie verkeerd had ingeschat, maar het geeft aan hoe hardnekkig de mens doorgaat in het kwaad. 

Noach is een positieve uitzondering op de mensen in zijn tijd. Wat hem bijzonder maakt, is zijn vertrouwelijke omgang met God. Net als van Henoch wordt van hem gezegd dat hij wandelde met God. Aristoteles zei al: “We zijn wat we keer op keer doen. Uitblinken is geen daad, het is een gewoonte.” Het probleem van goddeloze en hypocriete mensen is niet dat ze niks voor God over hebben. Er wordt door hen genoeg geofferd, maar daar blijft het ook bij en hun hart is er niet bij betrokken. Dan krijgt Noach de enorme opdracht, een levensproject, een boot te maken voor hem en de dieren. Hij moest een boot maken van goferhout, een onbekende houtsoort, met een afmeting van 140 meter lang, 23 meter breed en 14 meter hoog. Het zijn verhoudingen waardoor de boot stabiel ligt. Het is voor ons nauwelijks voor te stellen wat dit project voor Noach heeft betekent. Aan de ene kant positief dat God hem daarvoor geschikt acht, aan de andere kant een loodzware taak, zeker zonder brede steun van anderen.

Genesis 7


In hoofdstuk 6 heeft God Noach de instructies gegeven voor het bouwen van de ark. Opvallend is dat er niets te lezen is over de reactie van de mensen op het bouwen van de boot. De aarde zal niet zo dichtbevolkt geweest zijn als nu, maar een boot van 140 meter lang moet de mensen toch zijn opgevallen en als er eenmaal over gepraat wordt, gaat het toch hard. In elk geval zegt Noachs gehoorzaamheid meer dan duizend preken. Dag in dag uit, tientallen jaren aan een boot werken waarvan je niet kunt zien en waarnemen waar het voor nodig is. Hoe vaak zal hij zich niet afgevraagd hebben of het wel nodig was en of hij Gods woorden wel goed begrepen had. Had hij het zich niet ingebeeld of gedroomd? Of was het misschien de duivel die als een engel van het licht tot hem kwam? Er staat in Genesis weinig over, omdat de aandacht uitgaat naar Gods woorden en instructies. Zo moet ook iedere gelovige gefocust zijn op Gods Woord en niet op eigen vragen en twijfels. Niet dat vragen niet gesteld mogen worden en twijfels niet mogen worden verwoord, maar het Woord van God is het oriëntatiepunt en geeft kracht om verder te gaan.

De huidige wetenschap neemt een zondvloed niet serieus. Voor het lezen van Genesis levert dat dus problemen op, want waarom staat het er als het niet gebeurd is? Mensen die de wetenschap en de lezing van Genesis willen combineren wijzen erop dat er staat dat de hele wereld onder water stond, maar het woord ‘wereld’ of ‘aarde’ is in het Hebreeuws ook ‘land’. Het zou dus waarschijnlijk een plaatselijke overstroming geweest zijn. Het probleem van deze visie is dat er wereldwijd vele zondvloedverhalen zijn teruggevonden met veel onderlinge overeenkomsten, zoals het aantal mensen dat het overleefde, de naam van Noach en de boot als reddingsmiddel. We moeten dus maar accepteren dat de wetenschap op dit moment het begin van Genesis niet serieus neemt.

Aan het begin van hoofdstuk 7 staat voor het eerst expliciet waarom Noach en zijn familie gered zullen worden, namelijk vanwege Noachs rechtvaardigheid. Noach hoort thuis in het rijtje van hoofdpersonen uit het Oude Testament. In Ezechiël 14 gaat het erover dat God niet meer zal luisteren naar het volk, zelfs niet als Noach, Daniël en Job voor hen zouden bidden. Noach heeft jarenlang aan de ark gebouwd en als hij klaar is, moet er in korte tijd veel gebeuren: in zeven dagen moeten Noachs familie en alle dieren naar binnen. Het valt op hoe God de regie heeft en alle instructies geeft. Hij geeft opdracht om naar binnen te gaan en sluit Zelf de deur. Van de reine dieren moet er zeven paar mee en van de onreine dieren één paar. Er gaan meer reine dieren mee, omdat die later mochten worden gegeten en worden geofferd.

God heeft ook de regie als het gaat om het natuurgeweld. Veertig dagen en nachten laat Hij het regenen. Het is opvallend hoe vaak de getallen zeven en veertig voorkomen. Vier staat voor de hele aarde, zoals we de vier windstreken van de aarde kennen en tien en zeven zijn getallen van de volheid. Noach laat ook na veertig dagen een raaf los als het water gezakt is en drie keer na zeven dagen een duif. God stuurt Zelf de dieren naar de ark, want er staat dat ze komen en niet dat Noach hen gaat halen. Het regent dus veertig dagen nachten. Er is wel gezegd dat veertig staat voor verzoening. De vloed was dan een middel om de schuld weg te nemen. Ook van Mozes staat dat hij veertig dagen vastte op de berg bij God en hij was de middelaar tussen God en het volk. Het volk Israël heeft veertig jaar in de woestijn gereisd. Veertig jaar zat er tussen een leven van slavernij en een leven in vrijheid.

De dag waarop de enorme plensbuien naar beneden komen wordt duidelijk genoemd. Expliciet wordt ‘op die dag’ gezegd, vers 11. Het is niet zozeer een aanduiding van tijd, want de betreffende dag is al genoemd, maar een aanduiding dat er iets speciaals gaat gebeuren. We vinden deze aanduiding ook bij de besnijdenis door Abraham en bij de wetgeving op de berg Sinaï en de dag van Mozes’ dood. Voor al de mensen op aarde begon de dag zoals elke dag begint. Het was zo’n gewone dag dat Jezus het als voorbeeld gebruikt voor de manier waarop Hij terug zal komen om te oordelen. Plotseling zal die dag aanbreken en velen zullen dan onvoorbereid zijn. 

De wereld die zo goed gemaakt was, wordt door de zondvloed helemaal verwoest. Tot in detail had God alles gemaakt en er zat geen enkel foutje in. Het was mooi om te zien en de mens kreeg alle ruimte hier een gelukkig leven te leiden. Het water dat God gescheiden had, komt nu samen om alles kapot te maken. De hoogste bergtoppen komen zeven meter onder water. De zonden waren zo groot dat God het goede daarvoor over heeft. God spaart niets om de wereld met zich te kunnen verzoenen. Het heeft Hem Zijn Zoon gekost, Jezus Christus, die volmaakt was. Hij was niet alleen zeer goed, zoals de mens bij de schepping zeer goed genoemd wordt, maar was de oorsprong en bron van al het goede. Het laat zien hoe God verlangt naar het herstel van Zijn relatie met de mensen. Als we de liefde van God overdenken, komt het besef dat wij veel missen als wij Hem niet kennen of Hem op afstand houden. Dat God de wereld niet spaarde geeft ook aan dat het verbond tussen God en mens niet vrijblijvend is. God houdt zich aan de afspraken, ook als het pijnlijke gevolgen heeft. Als God Zijn eigen Zoon zelfs niet vrijgesteld heeft van de straf, zal Hij dat zeker niet doen met mensen die niets met Hem te maken willen hebben. Daarom moeten we er haast mee maken om God steeds weer op te zoeken en Zijn komst naar de aarde te verwachten.

Genesis 8


Hoofdstuk 7 eindigde met de opmerking dat het water honderdvijftig dagen op de aarde lag. Er staat dat het water ‘sterk’ of ‘machtig’ was. Het Hebreeuwse woord voor ‘held’ komt er vandaan. De hele wereld lag onder een kilometers hoge laag water. Het is niet vreemd om te denken dat Noach en zijn gezin zich toch wel eens afgevraagd zullen hebben wanneer het water zou zakken. Ze zijn vijf maanden verder en nog is er geen beweging in het water. De meeste problemen lijken achteraf gezien niet zo veel voor te stellen en dan kun je je er niet druk om maken. Dat is wel anders als je er middenin zit. Noach en zijn familie hadden toch echt een probleem, want het water zakte niet vanzelf. Hoofdstuk 8 begint met ‘maar God’. In het Hebreeuws is er geen woord ‘maar’, er staat ‘en God’. Het betekent hier ‘maar’, omdat er een tegenstelling is tussen de macht van het water en Gods ingrijpen. ‘Maar God’: Hij blijft trouw aan het verbond dat Hij sloot met Noach. De reddingsoperatie van Noach en zijn familie ligt een tijd stil, maar God gaat er weer mee verder. God denkt aan Zijn verbond. ‘Denken aan het verbond’ of ‘het verbond in herinnering roepen’ komt steeds in de geschiedenis van Israël voor. God denkt aan Zijn verbond als Israël in de problemen zit, zoals bij de slavernij in Egypte. En het volk heeft de opdracht steeds weer aan het verbond en Gods onderwijs te denken, zodat ze daar ook naar leven. Ze moeten zichzelf er steeds aan herinneren dat ze slaven geweest zijn en dat God hen bevrijd heeft zodat ze in vrijheid met Hem zouden leven.

In Genesis 1 staat dat de Geest, ruach, boven het water zweefde. Hier in Genesis 8 gaat het weer over de ruach die boven het water is. De Geest in Genesis 1 was betrokken bij de schepping. In dit hoofdstuk betekent het ‘wind’ en zorgt het ook voor de schepping. In Genesis 1 werd het water gescheiden zodat er leven mogelijk werd, hier zorgt de wind ervoor dat er weer leven mogelijk is voor Noach. God stuurt dus een wind zodat het water gaat zakken. De wind heeft een groot aandeel in het klimaat en de leefbaarheid op aarde. Een mens kan veel bereiken, maar de wind gaat waarheen hij wil, waarheen God hem stuurt. In Afrika en een deel van het Midden-Oosten zijn er soms grote sprinkhanenplagen. De mensen zijn er niet tegen opgewassen. Alles wordt kaalgevreten. De inzet van het leger en chemische bestrijdingsmiddelen zijn niet voldoende om de plaag te stoppen. Door de wind verplaatsen de sprinkhanen zich razendsnel. Als de wind een andere kant op zou waaien, stopt de plaag weer. In Exodus 20 gaat het over een sprinkhanenplaag in Egypte. God laat dan uiteindelijk een wind komen zodat ze allemaal in de Rode Zee terecht komen. Het is letterlijk een ongrijpbaar probleem. Uit Genesis 8 blijkt dat God boven onze ongrijpbare problemen staat. 

Als het water een stuk gezakt is, komt de ark op het Araratgebergte terecht. Ararat is in Assyrische teksten bekend als een regio in het noorden van Mesopotamië, het huidige Armenië. Vanaf de twaalfde eeuw werd aangenomen dat de ark vast gelopen zou zijn op een zekere berg ‘Ararat’ in het huidige Turkije. Vanaf de vorige eeuw zijn er allerlei expedities naar de berg geweest en claimden onderzoekers de resten van de ark gevonden te hebben. Toch wordt dit verhaal wetenschappelijk gezien betwijfeld. Er staat ook niet dat de ark op een berg kwam, maar op een gebergte. In de geschiedenis wordt niet de Ararat als berg genoemd, maar de berg Lubar, zoals in de Dode Zee-rollen. Flavius Josephus noemt de berg Baris, in het huidige Koerdistan.

Het duurt veertig dagen voordat Noach een venster openmaakt om een raaf erop uit te sturen. Veertig is een getal dat in de Bijbel de tijd van Gods wraak betekent, zoals het volk Israël veertig jaar door de woestijn moest zwerven vanwege het wantrouwen dat ze Kanaän in zouden kunnen nemen. Veertig dagen en nachten had het geregend en na veertig dagen mag Noach weer beginnen aan de terugkeer naar het vasteland. Eerst wordt een raaf losgelaten, een sterkere vogel dan een duif. De raaf mag niet gegeten of geofferd worden, want hij is onrein. De raaf komt niet terug en leefde allicht van dode dieren. Je zou misschien kunnen zeggen dat er eerst symbolisch voor een raaf gekozen wordt, eerst moet het onreine weggedaan worden voor de duif erop uit gestuurd kan worden. De duif is in de Bijbel het dier dat bij reinigingsrituelen gebruikt werd. Verder staat een duif voor liefde, vrede en onschuld. De tweede duif komt met een olijftak. Hiervan is gezegd dat een olijftak/ olie, verwijst naar de olie waarop bijvoorbeeld de kandelaar in de tempel brandde. De olie was geschikt om God mee te dienen. 

Zoals God aan Noach de instructie gaf om de ark in te gaan, zo geeft Hij ook het signaal als het tijd is om uit de ark te gaan. Het geeft Gods betrokkenheid aan en Noachs vertrouwen op Gods leiding. Het eerste wat van Noach beschreven staat is dat hij een offer brengt. Hij gaat niet eerst op zoek naar het beste stuk land waar hij zal wonen. Hij gaat ook niet eerst een huis voor zichzelf bouwen, zoals de Israëlieten na de ballingschap uit Babel eerst aan hun eigen huizen denken en dan aan de tempel. Noach brengt een brandoffer, een offer dat verzoening brengt, waarbij alles aan God gegeven wordt en waar de priester niet van mag eten. Het brengen van het offer is ook een uiting van dank voor Gods redding. Noach is niet zuinig met zijn offer, hij geeft van al de reine dieren. Wie door God verlost is, wil Hem alles geven, niet omdat het moet, maar spontaan en als blijk van waardering.

Genesis 9


Genesis 9 is het laatste deel over het leven van Noach. Het gaat over de periode na de zondvloed. In het eerste deel van het hoofdstuk sluit God een verbond met hem en in het tweede deel gaat het over Noachs dronkenschap en over zijn drie zonen. God heeft de wereld gestraft, maar wil met de mens opnieuw beginnen. Hij belooft de wereld niet opnieuw zo te straffen. Heeft de mens van de zondvloed geleerd? Gaat de mens zich nu beter gedragen? Er zijn allerlei dingen op te merken over het effect van straffen. Het effect van hogere verkeersboetes is beperkt: naarmate het bedrag toeneemt, neemt het effect af. Mensen passen hun gedrag wel meer aan als de pakkans groter wordt. Helpt het nog om meer te belonen in plaats van te straffen? Bij een bepaald onderzoek naar straffen en belonen moesten mensen taken uitvoeren waar ze een klein geldbedrag voor konden krijgen of een klein geldbedrag moesten betalen. De mensen lieten zich meer door de straf leiden dan door de beloning. De voortdurende dreiging van een straf werkt om bepaald gedrag aan te passen, maar het grote probleem hiervan is dat mensen geen innerlijke motivatie hebben en een hekel aan de opdrachtgever kunnen krijgen. God wil niet dat de mensen doen wat Hij wil vanwege een directe straf of beloning, maar omdat Híj het zegt, dus vanuit de relatie met Hem, zoals vastgelegd in het verbond.

Noach kan gezien worden als de nieuwe Adam. Hij staat ook aan het hoofd van de mensheid en de komende generaties. Er is bovendien een opvallende overeenkomst tussen het verbond van God met Noach en het verbond van God met Mozes en Israël bij de berg Sinaï. De verhaallijn in Genesis loopt van Adam en Noach naar Abraham en Jakob/ Israël, het begin van het volk Israël. Bij het verbond met Noach en dat met Israël in de woestijn zijn er de volgende overeenkomsten: een altaar wordt gebouwd en er wordt op geofferd, gevolgd door de sluiting van het verbond; God geeft zijn zegen, Hij belooft bescherming tegen wilde dieren; Hij zorgt dat het land voldoende opbrengst geeft en Hij geeft een teken in de lucht, de regenboog respectievelijk de wolkkolom. 

Zodra Noach en zijn familie en al de dieren uit de ark gaan, ontstaat de bizarre situatie dat de mensen en dieren dicht op elkaar leven. De dieren zullen zich op den duur verspreid hebben, maar al die dieren zijn toch een gevaar voor de mens. God beschermt Noach, want hij geeft de dieren ontzag voor de mens, vers 2. Voor het eerst wordt expliciet gezegd dat de mens ook dieren mag eten. Misschien werd daarvoor ook al vlees gegeten, want als God een wet geeft, wil dat niet zeggen dat de mensen zich daarvoor er niet aan hielden. De manier waarop de dieren toen geslacht werden, wekt nu bij veel mensen weerzin op. In deze tijd wordt er alleen nog om religieuze redenen ritueel geslacht, waarbij de dieren niet verdoofd worden. In Nederland worden alleen door het Opperrabbinaat certificaten gegeven voor koosjer vlees. In Amerika is de manier van ritueel geslacht slachten onderzocht. Er werd geconstateerd dat dieren veel stress kunnen ervaren als ze vast gezet worden voor ze geslacht worden. Ook geeft het uiteraard dierenleed als het doden van het dier niet direct lukt. Aan de andere kant kan er ook veel mis gaan in slachterij waarbij wel verdoofd wordt, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit duidelijk maakte. Varkens worden soms bijvoorbeeld in gloeiend heet water gedaan om het ontharen te vergemakkelijken. De dieren horen dan dood te zijn, maar dat is in enkele gevallen niet zo. Uit de Bijbel wordt in elk geval duidelijk dat de mens boven de dieren staat. Het is dus op zich niet zielig of wreed om dieren te doden, maar er moet wel met respect met dieren worden omgegaan, dus ook het slachten van dieren vereist zorgvuldigheid.

In dit hoofdstuk lezen we ook een verbod op te eten van bloed. Dat verbod komt meerdere keren in de Bijbel terug. Het is een vrij ingewikkeld onderwerp. De Israëlieten kregen kwakkels in de woestijn en waren zo gulzig dat ze het vlees niet goed bereidden. Het werd misschien zelfs rauw met het bloed er nog in gegeten. Het bloed heeft een symbolische betekenis: het bloed van offerdieren verwijst bijvoorbeeld naar het bloed van Christus die Zichzelf als offer gegeven heeft. In Handelingen 15 staat dat de apostelen besloten dat ook de heidenen geen bloed mochten eten. De achtergrond hiervan is dat heidenen het bloed in de offerdieren lieten zitten, omdat ze dachten dat het dan een krachtiger offer was. Joden lieten bij offerdieren het bloed eruit lopen en vonden de heidense manier van offeren verwerpelijk. Dat offervlees van de heidenen werd ook opgegeten. Het eten tijdens de heidense offermaaltijden was voor christenen niet toegestaan, maar het offervlees werd later ook op de markt verkocht en dat mochten ze wel kopen. Er komen dus verschillende dingen kijken bij het verbod op het eten van bloed. Een snelle conclusie, dat christenen geen vlees met bloed zoals tartaar mogen eten, is te kort door de bocht. 

Het laatste wat wij van Noach lezen is niet positief. Hij wordt boer en gaat wijndruiven verbouwen. De wijn smaakt hem iets te goed en hij vervalt in dronkenschap. De man van wie gezegd wordt dat hij rechtvaardig was en wandelde met God, laat zich hier helemaal gaan. Cham treft zijn vader naakt aan in zijn tent. Noach neemt het hem achteraf heel kwalijk dat hij letterlijk de schaamte van zijn vader niet bedekt heeft. Zijn andere twee broers doen dat wel als ze het verhaal van Cham gehoord hebben en zij worden daarom door Noach gezegend. Het volgende hoofdstuk gaat over de volken die voortkomen uit de zonen van Noach.

Genesis 10


In onze taal komen begrippen voor die verwijzen naar een bepaald persoon, zoals een zeppelin verwijst naar graaf Ferdinand von Zeppelin. Zo’n woord noem je een eponiem. Bij echte eponiemen is de link naar de persoon verdwenen, doordat er bijvoorbeeld een werkwoord van gemaakt is, zoals het werkwoord boycotten, dat ontstond in Ierland waar de rentmeester Charles Boycott zo door zijn pachters werd gehaat dat zij hem volledig isoleerden. Een eponiem kan ook een fictief, verzonnen persoon zijn en dat kwam in het Oude Nabije Oosten veel voor. Zo werd er een verhaal bedacht met een fictieve persoon die de stichter van een stad zou zijn. Lijsten van namen zoals in Genesis 10 zijn ook bij andere volken in het Nabije Oosten terug te vinden. Een overeenkomst is dat ook daar de namen beschreven staan om aan te geven wie aan het hoofd van een volk staat en waar het volk dus bij hoort. Ook worden in die lijsten over enkele personen meer dingen geschreven, zoals in dit hoofdstuk over Nimrod en Heber. De vraag is of de namen in Genesis dan ook fictief zijn. Daar lijkt het niet op door het historische karakter van Genesis. Het gaat steeds om de toledot, nakomelingen. Met deze aanduiding wil de schrijver zich onderscheiden van andere lijsten die niet per sé historische feiten vermelden. 

Aan het begin en aan het eind van de lijst staat dat het gaat over de zonen van Noach na de zondvloed. De lijst is in drieën verdeeld naar de drie zonen van Noach. Ze worden niet in de volgorde van hun leeftijd genoemd, maar eerst gaat het over Jafeth, dan over Cham, en ten slotte over Sem. Van ieder wordt steeds verteld wie zijn zonen zijn en hun gebieden, stammen, volken en talen. De beschrijving van de afstammelingen van drie zonen vinden we ook in het geslachtsregister van Kaïn: Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn in hoofdstuk 4, en in dat van Terach: Abram, Haran en Nahor. Geografisch gezien staan de nakomelingen van Cham centraal met hun gebied in Kanaän en naar het zuiden toe tot in Afrika. De nakomelingen van Jafeth wonen in het noorden en westen, Klein-Azië en Europa. De nakomelingen van Seth in het noorden van Mesopotamië, Syrië en Arabië. Voor een moderne lezer is de lijst af en toe moeilijk te volgen. Namen zoals Kanaän kunnen zowel voor de persoon staan als voor een land of stad. 

Het is opvallend hoe vaak het getal zeven of veelvouden daarvan voorkomen. In het geheel staan er zeventig zonen, veertien van Jafeth, dertig van Cham en zesentwintig van Sem. De steeds terugkomende uitdrukking ‘de zonen van’ komt veertien keer (twee keer zeven keer) voor. In Genesis 1 is het getal zeven ook belangrijk, namelijk in de eerste week. Met de zeventig volken worden al de volken van de aarde aangeduid. Het verwijst ook naar het nageslacht van Jakob: zeventig mensen gingen naar Egypte. Bij het volk Israël in de woestijn waren niet minder dan zeventig oudsten. Israël vertegenwoordigt de hele wereld. Door Israël zal de wereld gezegend worden. In het Nieuwe Testament zien we dat Jezus zeventig mensen uitzond om tot een zegen voor de wereld te zijn.

De lijst begint met Jafeth, Noachs tweede zoon. De schrijver noemt Jafeth als eerst, maar wil de focus verder leggen op Cham en Sem, omdat zij van belang zijn voor de geschiedenis van Israël. We zien in Genesis vaker dat de minder belangrijke eerst genoemd wordt, zoals bij Kaïn en Seth, de zonen van Adam, en Ismaël en Izaäk, de zonen van Abraham. Uit Cham zijn de bekende vijanden van het volk Israël voortgekomen: Egypte, Assyrië, Kanaän en Babylonië. Speciaal krijgt de persoon Nimrod de aandacht, omdat hij belangrijke steden stichtte en gebieden veroverde in de regio van Assyrië en Babylonië en een strijder genoemd wordt. Deze aanduiding wordt meestal gebruikt voor personen die belangrijke militaire overwinningen behaalden. De betekenis van de uitdrukking dat hij strijder was ‘voor God’ is niet duidelijk. Als derde komt Sems nageslacht aan de orde. Uit hem komt Heber voort, de voorvader van Terach, de vader van Abram. Abram wordt een Hebreeër genoemd, al is het verband tussen Heber en Hebreeuws niet helemaal helder.

Genesis 11


De miljoenensteden van onze tijd hebben het probleem dat de huizen voor de gemiddelde inwoner onbetaalbaar zijn. Het gevolg is dat mensen veel geld moeten neertellen voor een kleine huurwoning, als ze die al kunnen vinden. Mensen worden gedwongen met steeds minder woonruimte tevreden te zijn. In Hongkong zijn er bijvoorbeeld 200.000 mensen die minder dan twee vierkante meter woonruimte hebben. God gaf aan Adam en later aan Noach de opdracht om een gezin te vormen en zo de mensheid uit te breiden. Als we de miljoenensteden van nu zien, lijkt deze opdracht niet meer van toepassing en kan een regering tot het besluit komen om juist te willen krimpen. In Nederland kiezen ouders er zelf voor minder kinderen te willen hebben. Als er in Nederland geen migranten bij zouden komen, zou de bevolking jaarlijks krimpen. Maar God gaf niet alleen de opdracht om te vermenigvuldigen, Hij wilde ook dat de bevolking zich zou verspreiden. Het is een probleem in deze tijd dat mensen allemaal dicht bij elkaar willen wonen. Voor een deel is dat begrijpelijk, omdat in de steden meer werk is, maar dat verklaart niet alles. Mensen willen ook in de stad wonen omdat daar meer te beleven is. In Genesis 11 gaat het over de torenbouw van Babel. Ook daar willen de mensen bij elkaar blijven wonen. In het geslachtsregister van het vorige hoofdstuk staat tot drie keer toe dat de mensheid zich verspreidde en deze ontwikkeling willen ze tegenhouden. De reden dat ze een stad bouwen met een toren tot in de hemel, is dat ze anders over de hele aarde verspreid zouden worden, vers 4. God had de opdracht gegeven om te verspreiden, maar de mensen menen dat ze daar niet gelukkig van worden. 

Genesis 11 is het laatste hoofdstuk van de geschiedenis van Adam tot Abram. Soms wordt er gesproken over de oergeschiedenis of prehistorie. Dat is dan de periode waar er nog geen schriftelijke of mondelinge traditie is. Een schriftelijke traditie was er nog niet voor Abrams tijd, maar een mondelinge traditie zal er wel geweest zijn. God had al eerder een verbond met de mensen gesloten en de inhoud daarvan zal toch zijn doorverteld. Genesis 1-11 is dus geen prehistorie, maar beschrijft de fundamentele gebeurtenissen van de mensheid. Bij Adam, Noach en ook hier in hoofdstuk 11 gebeurden dingen die het wereldbeeld blijvend hebben bepaald. Deze hoofdstukken van Genesis zijn daarom uniek. Andere volken hebben verhalen die enigszins op de Bijbelse verhalen lijken, zo is er ook een Babylonische verhaal over het bouwen van een toren. Daar wordt een toren gebouwd voor de god Mardoek, die Tiamat verslagen had en zo de mensheid behoedde voor de ondergang. De reden dat de toren gebouwd wordt is dus totaal anders dan in Genesis. Maar in de verhalen van de andere volken worden mythen verteld zonder historische feiten te willen beschrijven.

In de kunst, zoals bij het bekende schilderij van Pieter Bruegel is de toren van Babel weergegeven als een ronde toren. Toch is het aannemelijk dat de toren vierkant was, een zogeheten ziggurat. In het Oude Nabije Oosten bouwde men vierkante tempels, terrasvormige piramides met verdiepingen. Er is een toren gevonden uit Ur, waarbij dezelfde materialen zijn gebruikt als beschreven in Genesis: kleistenen en een soort asfalt als leem. De mensen bouwden ook na de toren van Babel hoge tempels, omdat ze dachten dat de goden hoog in de lucht woonden. Ook in Israël werden afgoden op de hoogten vereerd. De boodschap van de Bijbel is tegengesteld aan dit idee. De Bijbel laat steeds zien dat God contact zoekt met mensen die zich vernederen. In een trots hart is een geen plaats voor God, maar wie beseft zonder God niets voor te stellen, mag rekenen op Gods genade en nabijheid. Babel staat in de Bijbel voor trots en opstand tegen God. In het vorige hoofdstuk werd Nimrod de grondlegger van deze plaats genoemd en het kan zijn dat Nimrod daarom wordt gezien als een goddeloze strijder. Op Pinksteren worden de gevolgen van de torenbouw, dat iedereen zijn eigen taal heeft, even teniet gedaan. Daar wordt al iets zichtbaar van het feit dat op de nieuwe aarde iedereen elkaar weer zal begrijpen.

Na het sombere gedeelte over de torenbouw wordt de geboortelijn van Sem tot Abram genoemd. In Abram is er voor de mens toch weer toekomst. Hij gehoorzaamt God en is een rechtvaardige. De volken zullen in hem gezegend worden. De beschrijving van Sems nageslacht lijkt sterk op de beschrijving van Seths nageslacht, beide godvrezende mannen. Het gedeelte in hoofdstuk 11 begint ook met het kenmerkende en structuur gevende woord toledot, de nakomelingen. Sem is de tiende persoon in de lijn van Adam en Abram is de tiende vanaf Sem en dus de twintigste vanaf Adam. Abram is de zevende na Heber, die de voorvader van de Hebreeën is. Het geslacht van Seth in Genesis 5 eindigde met Noach in een donkere tijd, heel de wereld zou vernietigd worden. In dit hoofdstuk loopt het geslacht van Sem uit op de geboorte van Abram. Het is een positievere beschrijving, zou je kunnen zeggen. Hier ontbreekt bijvoorbeeld de terugkerende opmerking dat de persoon stierf, zoals wel het geval is in Genesis 5.

Het geslachtsregister van Sem vormt de afsluiting van het eerste deel van Genesis. Het is de overgang naar periode van de aartsvaders Abram, Izaäk en Jakob. Dat komt ook tot uitdrukking in de leeftijden. Als gevolg van de zonde en de zondeval zou de mens nog “maar” honderdtwintig jaar oud worden. In dit geslachtsregister zien wij het aantal levensjaren per generatie afnemen. Het laat zien hoe de nieuwe generatie de gevolgen ervaart van de zonde, maar tegelijk is het een bewijs van Gods trouw. Overigens hebben sommigen er een probleem in gezien dat als je gaat rekenen, je erachter komt dat Sem nog geleefd heeft ná de dood van Abraham. De Griekse vertaling van het Oude Testament heeft dit ‘opgelost’ door steeds honderd jaar toe te voegen aan de leeftijd waarop de eerste zoon geboren werd. Over Abram lezen we direct al waarom hij moest leren om te leven uit het vertrouwen op God. Voor het eerst in Genesis komen we namelijk een echtpaar tegen dat onvruchtbaar is. Abram en Sarai worden gedwongen op Gods genade te vertrouwen.

Genesis 12


God zorgt voor heel de schepping, ook na de zondeval. Hij geeft aan goede en slechte mensen. De vraag is hoe wij hier mee omgaan. Wat heeft God ons gegeven wat wij tot Zijn eer kunnen gebruiken? Het gaat erom dat wij ontdekken wat onze gave is en wat wij hiermee doen. Een pianist zei eens: “Ik moet iedere dag oefenen met spelen, want als ik één dag niet speel hoor ik dat en als ik twee dagen niet speel, horen de mensen voor wie ik speel het. Abram was een rijk gezegende man. In het eerste gedeelte van Genesis 12 wordt opgesomd waarin God hem zegende. Hij kreeg in de plaats Ur ook al te horen dat hij naar Kanaän mocht gaan. In hoofdstuk 12 verbleef hij in Haran en kreeg hij waarschijnlijk een uitgebreidere boodschap van God. Hij zal een grote familie krijgen, zijn naam zal bekend en geëerd worden, en hij zal tot een zegen zijn voor anderen. Bij de torenbouw van Babel wilden de mensen hun eigen naam groot maken, bij Abram doet God dat voor hem.

God gehoorzamen als je er een beloning voor krijgt, is niet moeilijk. Abraham mocht naar Kanaän gaan, een vruchtbaar land. Wie een lucratief contract krijgt aangeboden, gaat daar graag op in. Een moeilijkheid voor Abram was wel dat hij zijn familie moest verlaten. Het reizen op zich was niet bijzonder, maar het reizen zonder familie maakte het zwaar en pijnlijk. Hij moest veel achterlaten en wist niet wat hij er voor terug zou krijgen, zeker omdat zijn vrouw onvruchtbaar was. Op het moment dat hij uit Haran vertrok was hij vijfenzeventig jaar en hij bracht dus het grootste deel van zijn leven door in een voor hem vreemd land. Wat het voor Abram ook moeilijk maakte was, dat hij naar een land moest gaan wat hij zelf niet in bezit zou krijgen. God zou het aan zijn nageslacht geven, vers 7. Verwachten dat God doet wat Hij zegt en er vanuit gaan dat Hij geeft wat Hij belooft is precies wat geloven inhoudt. Abraham wordt daarom gezien als de vader van de gelovigen. Geloven hier op aarde betekent ook dat je tijdens je leven de beloofde dingen soms niet krijgt. Abram mocht naar het land gaan waar zijn kinderen zouden wonen. Abram wist dat hij op aarde geen vaste verblijfplaats zou hebben, daarom verwachtte Hij een hemelse verblijfplaats. Abram moest dus alles achterlaten voor zijn kinderen. In hem wordt iets zichtbaar van wat Jezus voor Zijn kinderen gedaan heeft. Hij gehoorzaamde volmaakt en deed dat voor anderen. Abram deed het voor Zijn kinderen, maar Jezus deed het voor degenen die Hem haatten. 

Een zendeling in India zag dat er een hindoetempel gebouwd werd. Hij vroeg aan een oude vrouw waar deze arme mensen zo’n gebouw van konden betalen. De vrouw antwoordde: “Wij houden geen rekening met de kosten, want het is voor onze goden.” In Genesis 12 lezen we ook niet dat Abram eerst bedenkt of het wel rendabel voor hem is om weg te gaan. In de Bijbel doet Jezus weliswaar de oproep om eerst goed na te denken voor je grote beslissingen neemt, zodat je voorbereid bent op tegenslagen, maar geloof heeft ook iets spontaans. Je weet van tevoren niet wat je gaat tegenkomen. God zegt dat Hij Abram zal brengen in het land dat Hij zal aanwijzen. 

Abram komt aan in Sichem. Deze stad zou later één van de zes vrijsteden zijn als het volk Israël onder leiding van Jozua Kanaän ingenomen heeft. Het waren plaatsen waar onschuldigen of mensen die verdacht werden van moord op hun proces konden wachten zonder door de familie aangevallen te kunnen worden. Midden in het vreemde land mag Abram ook bescherming zoeken. De plaats Sichem is in de Bijbel van grote betekenis. Jakob zou daar later een stuk land kopen en hij wilde daar begraven worden. De Israëlieten moesten zijn beenderen meenemen uit Egypte om hem daar te begraven. Jozef moest in Sichem zijn broers gaan opzoeken. Op die dag zou zijn leven er totaal anders uit komen te zien doordat hij naar Egypte zou worden meegenomen. In Sichem vernieuwt Jozua het verbond met het volk Israël. Bij Sichem liggen de bergen waar in opdracht van Mozes de wet werd voorgelezen, de zegen en de vloek. Het is ook de stad die door de goddeloze koning Jerobeam tot hoofdstad van het noordrijk is gemaakt. Onder koning Omri wordt de stad onbelangrijk, want hij verhuist van Sichem naar Samaria. Later maken de Samaritanen Sichem tot het centrum van hun godsdienst. Ze zien het als de hoofdstad in plaats van Jeruzalem. In die plaats ontmoet Jezus een Samaritaanse vrouw bij een waterput die Jakob gebouwd heeft en wijst hij haar erop dat Hij het levende Water is.

Als een leger een gebied verovert, zorgt het ervoor dat in het overwonnen gebied een nieuwe legerbasis komt, om zo de macht in handen te houden. Als Abram in het nieuwe gebied komt markeert hij dat door er een altaar te bouwen. Hij weet dat zijn nageslacht niet door de macht van het zwaard, maar door de macht van Gods Woord in dit land zal wonen. Abram offert aan God. Gelovigen verwachten meer van de kracht van het offerbloed, Jezus, dan van de kracht van het zwaard. De Heere verschijnt opnieuw aan Abram en Hij herhaalt Zijn woorden dat Abrams nageslacht in het land zal wonen. God weet dat gelovigen steeds weer een steun in de rug nodig hebben om het vol te houden, daarom herhaalt God Zijn beloften zodat Abram niet hoeft te twijfelen. Dat het voor Abram niet makkelijk was om te geloven blijkt ook uit het vervolg waar hij, als hij naar Egypte gaat, zijn vrouw laat zeggen dat het zijn zus is. Abram denkt dat hij het op een handige manier zelf kan oplossen, maar daarmee stelt hij God teleur die in alle omstandigheden voor een oplossing wil zorgen.

Genesis 13


Betalen voor ‘uitgestelde producten’. Dat kan in verschillende winkels. Het houdt in dat je iets meer voor je boodschappen betaalt, zodat iemand met minder geld toch zijn boodschappen kan doen. Er zijn ook eetgelegenheden waar bijvoorbeeld een zwerver kan vragen om uitgestelde koffie. Iemand anders betaalt van tevoren voor de koffie van deze man. Dat is nog eens wat anders dan hamsteren en vooral denken aan je eigen belangen. Er is ook een man die als hij bij een tolweg komt soms al betaalt voor degene na hem. Het is erg leuk om te zien hoe de persoon na hem kijkt als hij hoort dat een ander voor hem betaald heeft. In Genesis 13 laat Abram om zo te zeggen zijn neef Lot voorgaan. Er ligt een prachtig gebied rond de Jordaan en één van twee kan zich daar gaan vestigen. Misschien heeft Lot geprobeerd Abram te laten kiezen, maar uiteindelijk kiest Lot voor de vruchtbare streek. Uit het vervolg blijkt dat het helemaal niet zo gek is om een ander voor te laten gaan, want het loopt slecht af met het gebied waar Lot gaat wonen.

In Genesis 13 vinden we het eerste van de drie verhalen over Abram en Lot. In Genesis gaat het vaak over twee personen waarbij de één door God is uitgekozen en de ander niet, zoals in de geschiedenis van Kaïn en Abel, Ismaël en Izaäk en Ezau en Jakob. Het gaat in deze verhalen over familieleden die onenigheid krijgen. Deze verhalen laten al iets zien over welke problemen er zullen komen tussen Israël en de broedervolken, de volken die uit Lot zijn voortgekomen, Ammon en Moab. Lot verlaat in dit hoofdstuk Abram. Abram was tot een zegen voor de mensen, en nu Lot hem verlaat, mist hij ook de zegen. Voor Abram betekent het dat hij nu definitief zijn familiebanden kwijt is, want Lot was zijn neef, de zoon van Haran.

Abrams bezoek aan Egypte heeft hem in materieel opzicht goed gedaan. Hij is overladen met geschenken, omdat de farao zijn vrouw Sarai bij hem had weggehaald. Hij had de farao misleid en was dus op een oneerlijke manier aan zijn bezit gekomen. In hoofdstuk 13 staat dat hij niet alleen veel dieren had, maar hij had ook veel edelmetalen, goud en zilver. Toch hebben zijn bezittingen Abram niet bij God vandaan gebracht. Hij reist vanuit het zuiden, het Zuiderland, richting het noorden tot aan de plaats die tussen Bethel en Ai ligt. Daar komt hij bij het altaar dat hij eerder gemaakt heeft. Als een refrein klinkt het dat hij de Naam van de Heere aanroept. Ook gezien het feit dat Abram Lot het beste land laat kiezen, lijkt Abram lijkt niet erg gehecht aan zijn bezit.

Abram en Lot moeten uit elkaar, omdat hun knechten onderling ruzie maken. De veestapel van Lot zal waarschijnlijk ook in Egypte zo zijn uitgebreid. Ruzie over vruchtbaar land voor de dieren en over waterbronnen komen vaker in Genesis voor. Later zal het volk in de woestijn ook veel klagen over voedsel en water. Uit de reactie van Abram, namelijk dat hij Lot laat kiezen, blijkt zijn zachtmoedigheid. We krijgen de indruk dat hij rijker is en meer invloed heeft in dat gebied, en toch maakt hij daar geen gebruik van. Durven wij ook af te zien van onze rechten en gaan wij weleens niet in discussie om zo de ander voor te laten gaan? Het is geen teken van zwakte, maar teken van innerlijke kracht. Abram vertrouwt niet op wat zijn ogen zien, vruchtbare grond voor zijn vee, maar hij vertrouwt op de God die hem geroepen heeft en hem veel beloofd heeft.

Lot ging in de vlakte wonen. Een groot gedeelte van Israël is bergachtig gebied, maar Lot ging de weg van de minste weerstand en koos voor de vlakte. In die vlakte liggen de steden Sodom en Gomorra. Het beeld dat we tot nu toe in Genesis van steden krijgen is niet positief. Kaïn, de eerste zoon van Adam en Eva, bouwde al een stad. Hij was boer, maar na de dood op Abel gaf het land voor hem niet genoeg opbrengst. God had de opdracht gegeven om te verspreiden, maar Kaïn wil dat de mensen bij elkaar bleven wonen. De reden dat God wil dat de mensen zich verspreiden is dat Hij heel de aarde gemaakt heeft en heel de aarde moet dus bewoond worden. Maar uit de geschiedenis van de torenbouw van Babel blijkt dat de mens de neiging heeft om bij elkaar te willen wonen om zo veel aanzien te krijgen.

In onze tijd worden steden steeds belangrijker. Steden gaan voorop in de ontwikkeling, maar zijn ook een broeinest van problemen. Stadssocioloog Brunt beschrijft de stad als een gebied waar menselijk drama zich sterker manifesteert dan waar dan ook. Steeds meer verschillende culturen in een stad maken mensen onzekerder, zo blijkt uit onderzoek. De eenzaamheid neemt toe naarmate iemand meer mensen om zich heen heeft. De problemen in de stad kunnen voor christenen aanleiding zijn om de stad op te zoeken, omdat het bij Gods bewogenheid en barmhartigheid past om mensen in nood te helpen. Het is jammer als christelijke gezinnen massaal de stad links laten liggen. De steden bieden juist veel kansen om Gods Woord naar de mensen te brengen. Lot trekt wel naar de stad, maar niet om er te evangeliseren, en anders deed hij dat met weinig resultaat, want hij wil niet eens de stad uit als God de stad gaat straffen.

Willem de Vink, tekenaar en schrijver van christelijke boeken, stelt de vraag of wij bereid zijn God te dienen in de stad. Hij wijst op de ezel waarmee Jezus de stad Jeruzalem binnenrijdt voor Hij in deze stad ter dood veroordeeld zal worden. God zoekt ezels die Jezus de stad in willen dragen. Het eerste jong van een ezel was bestemd om geslacht te worden als offer. Maar de eigenaar mocht in plaats van de ezel ook een lam offeren. De ezel zou moeten sterven, maar het lam neemt zijn plaats in. Wij mogen de Koning dienen, omdat de Koning Zelf als Offerlam is gestorven.

Genesis 14


In Genesis 14 lezen we het tweede verhaal over Abram en Lot. Abram en Lot hadden veel bezittingen gekregen. Lot koos voor het vruchtbare gebied rond de Jordaan, bij de Dode Zee. Hij ging weg bij de man door wie de mensen gezegend konden worden. God had Abram tot een zegen gemaakt voor zijn omgeving. Lot mist hierdoor de zegen en kan zijn bezittingen ook niet vasthouden. Wie goed voor zichzelf wil zorgen, merkt op den duur dat hij zijn bezittingen toch los moet laten. In 2017 verkocht de Nederlander Didi Taihuttu zijn huis van drie ton om van de waarde van de bitcoin te gaan leven. Hij trok de wereld rond en zijn gezin werd bekend als de Bitcoin Familie. In 2018 ging de koers enorm omhoog, maar daarna stortte hij weer net zo hard naar beneden. Gevolg is dat ze in een emotionele achtbaan terecht kwamen. Didi kwam erachter dat investeren in bitcoins geen goede manier is om rijk te worden. Zijn gezin voorziet nu in hun levensonderhoud door hier aandacht aan te geven. Je zou kunnen zeggen dat ook Lot, de neef van Abram, had gegokt, maar verloren. Hij raakte alles kwijt, maar door moedig optreden van Abram krijgt hij zijn oude leven terug. 

Lot komt in de problemen, doordat vijf vorsten bij hem in de regio in opstand komen tegen de bezetter Kedor-Laomer. Die was koning in Elam, een gebied in Perzië, in het zuidwesten van het huidige Iran. Lot woonde in het gebied rond de Dode Zee. De vijf vorsten wilden na 12 jaar geen belasting meer betalen aan een vorst die honderden kilometers bij hen vandaan woonde. Samen met Amrafel, de koning van Sinear - dat is Babylonië -, Arioch, de koning van Ellasar en Tideal, de koning van Goiim, grijpt Kedor-Laomer hard in. De steden op de belangrijke handelsroute aan de overkant van de Jordaan worden ingenomen. Als de vijf vorsten van de overwinningen van Kedor-Laomer horen, proberen ze zijn opmars tegen te houden. Er ontstaat een strijd in het Sittimdal, vlakbij de steden Sodom en Gomorra en de Dode Zee. Kedor-Laomer heeft het geluk dat de koningen van Sodom en Gomorra in asfaltputten vallen. Rond de Dode Zee zijn bergen waar stenen liggen die naar teer ruiken en dat is asfalt. In het ondiepe deel ten zuiden van de Dode Zee komen tot op vandaag steeds stukken asfalt bovendrijven. Er zijn putten waar leem, een combinatie van asfalt, kalk en gips, opborrelt. Het werd al vroeg, zoals bij de torenbouw van Babel, gebruikt als bouwmateriaal. Als deze koningen zijn verslagen, worden de bezittingen van Sodom en Gomarra meegenomen. Ook Lot wordt gevangengenomen en weggevoerd.

Abram woonde veilig bij de eiken van de Amoriet Mamre. Hij had bondgenootschappen gesloten met omringende volken. Abram verrast de vijanden van zijn neef Lot en achtervolgt hen tot ver in het buitenland, in Syrië. Abram, de vader van de gelovigen, blijkt ook een moedige strijder te zijn. Hij is niet alleen rijk geworden, maar ook een machtige man in de regio. Hij wordt hier voor het eerst een Hebreeër genoemd. Die aanduiding komt niet veel voor in het Oude Testament. De naam gaat terug op Heber, uit het geslacht van Sem, Genesis 10. De naam Hebreeër wordt meestal gebruikt door buitenlanders om er een Israëliet mee aan te duiden. In vers 14 staat dat Abram en zijn mannen de vijand achtervolgen tot aan Dan. De naam Dan is opmerkelijk, want pas in het Bijbelboek Jozua staat dat deze plaats – eerst Laïs – de naam Dan krijgt. De uitdrukking ‘van Dan tot Berseba’ werd een uitdrukking om heel het land aan te geven. Omdat hier in Genesis 14 de naam Dan ook al voorkomt, zeggen veel wetenschappers dat het Bijbelboek pas na Mozes voltooid was. Het is wel heel zwak om op basis van één plaatsnaam zo’n grote stelling te funderen. Uiteraard hebben deze wetenschappers andere argumenten, zoals over de eerste hoofdstukken van Genesis. Maar met de naam Dan kan in Genesis een andere Dan bedoeld zijn dan in Jozua. In 2 Samuël 24 komt een andere Dan voor, namelijk Dan-Jaän. Abram achtervolgt dus zijn vijand, verovert de bezittingen van Sodom weer terug en brengt Lot in veiligheid.

In het laatste deel van dit hoofdstuk ontmoet Abram twee koningen, Melchizedek, de koning van Salem en Bera, de koning van Sodom. Zijn val in de asfaltput was blijkbaar niet dodelijk. De twee koningen zijn elkaars tegenpolen, Melchizedek, de rechtvaardige, en Bera, de onrechtvaardige. De naam van Bera wordt hier niet eens genoemd. Het eerste wat koning zegt is “Geef”, vers 21, en Melchizedek brengt Abram brood en wijn. Melchizedek betekent ‘koning van de gerechtigheid’ en hij is koning van ‘Salem’, dat betekent vrede. Bij hem horen dus de woorden ‘gerechtigheid’ en ‘vrede’. Deze woorden komen vaker samen voor, zoals in Jesaja 32, “de gerechtigheid zal vrede brengen.” Salem is in de joodse traditie opgevat als de stad Jeruzalem. Salem wordt in de Bijbel als synoniem gebruikt voor Sion, Psalm 76. De persoon Melchizedek roept verwondering op. Hij is de eerste persoon die priester genoemd wordt, maar staat niet in de lijn van Sem. Sommigen hebben bij hem gedacht aan een engel, maar de algemene opvatting is dat hij een man was, maar dan wel een bijzondere. Hij was gezalfd tot koning, en volgens sommigen tot hogepriester. Christenen zien in Melchizedek een overeenkomst met Jezus, zoals uitgewerkt in Hebreeën 5-7. Een priester moest normaal uit een priesterlijk geslacht komen, maar dat kwamen Melchizedek en Jezus niet. Ook delen beide brood en wijn uit. Brood en wijn werd gegeten en gedronken door mannen die terugkwamen uit de strijd. Het is geen karige maaltijd, maar eerder een luxe maaltijd. Zo deelt God in Christus ook nu nog uit. Bij Hem is er rust voor strijders in het geloof. Hij sterkt hen met Hemzelf. Brood en wijn verwijzen naar Jezus’ lichaam en bloed. Het beste wat Hij kan geven is Zichzelf. 

Genesis 15


Hoofdstuk 15 gaat over het visioen van Abram en de verbondssluiting tussen God en Abram. God spreekt tot Abram via een visioen. Het spreken door visioenen komen we tegen bij de aartsvaders en de profeten. Als Jakob aan het einde van zijn leven op het punt staat naar Egypte te gaan, zegt God tegen hem dat hij mag gaan, ondanks dat Kanaän het land was waar zijn volk zou wonen. Net als bij de profeten, staat hier over Abram dat het woord van de Heere tot hem komt. Dat betekent dat God een boodschap door wil geven. De boodschap bestaat uit drie korte zinnetjes. Het eerste is: “Wees niet bang” of “Vrees niet”. Tot nu toe hebben we niet gelezen dat Abram ergens bang voor was. Wel dat hij vluchtte naar Egypte toen er hongersnood kwam. Toch is het heel aannemelijk dat Abram, hoewel hij de vader van de gelovigen is, bang geweest is. Het visioen volgt op Abrams achtervolging van vier koningen, het eerste vers begint met “hierna kwam het woord van de Heere”. Abram heeft gemerkt dat het land waar hij naar toe moest gaan wel mooi is, maar niet ongevaarlijk. Hij heeft net zijn neef Lot uit gevangenschap moeten bevrijden. Er wordt wel gezegd dat er 365 keer in de Bijbel ‘Vrees niet’ staat. Als je uitdrukkingen zoals ‘Je hoeft niet bang te zijn’ en ‘Wees niet bevreesd’ meetelt, kom je op bijna 400 keer. Dit geeft wel aan dat God weet dat angst helaas vaak een rol speelt in iemands leven, ook bij gelovigen. Iedereen mag met zijn angsten bij God komen om bij Hem tot rust te komen. Angst maakt onrustig en opgejaagd, daarom biedt God Zijn bescherming aan. 

Het is mooi om de teksten over ‘Vrees niet’ eens op te zoeken. We letten hier op één ander gedeelte waar het ook voorkomt, namelijk bij Zacharias. Het bijzondere is dat Abram en Zacharias allebei geen kinderen kunnen krijgen en als God aan hen verschijnt zegt Hij dat ze niet bang hoeven te zijn. Bij Zacharias spreekt God via een engel. Zacharias en zijn vrouw Elisabeth waren al op hoge leeftijd en nog steeds kinderloos, maar in de tempel krijgt Zacharias de belofte dat zij een belangrijk kind krijgen, Johannes de Doper. De man die beloofd was in het Oude Testament om de weg voor Jezus gereed te maken. Geen kinderen betekent voor Abram geen toekomst, ondanks zijn grote rijkdom. Dat Abram bang is voor de toekomst is aannemelijk, omdat zijn reactie op Gods boodschap is dat hij zonder kinderen zal sterven, vers 3. Volgens hoofdstuk 12 en 13 heeft God al drie keer aan Abram beloofd dat zijn kinderen het land zullen krijgen. Als God iets drie keer persoonlijk meedeelt, zou dat toch overtuigend moeten zijn, maar Abram rekent alleen met wat hij ziet. Hij gaat er vanuit dat hij kinderloos zal sterven. Ondanks dat de angst wel heel begrijpelijk en menselijk is, is het niet goed. God vertelt hem niet opnieuw dat Hij voor nageslacht zal zorgen, maar hij laat het Abram zelf ontdekken door naar de sterren te kijken. Het gaat er niet alleen om dat Abram veel sterren ziet, maar het zien van de sterrenhemel is ook indrukwekkend. De God van hemel en aarde zegt het, Hij geeft aan mensen het leven, dat moet Abram overtuigen.

Vers 6, het vers waar staat dat Abram door het geloof een rechtvaardige wordt genoemd, is een kerntekst in de Bijbel. In het Nieuwe Testament heeft Paulus dit uitgewerkt in de Romeinenbrief. Abram is niet rechtvaardig door zijn werken, maar door het geloof en geloof is vertrouwen op God en Zijn Woord. Het geloof is als een lege hand die bij God wordt opgehouden. Luther kwam in conflict met de Roomse kerk, omdat hij zei dat de rechtvaardiging een oordeel van God was door het geloof en op basis van Gods genade. Volgens Rome zijn mensen die vroom en heilig leven rechtvaardig, maar daarmee wordt het onzeker of je wel heilig genoeg bent om rechtvaardig te kunnen zijn. In 1999 is er een rooms-lutherse verklaring over dit onderwerp gekomen om de verschillen te overbruggen. In de Roomse leer wordt tegenwoordig wel benadrukt dat rechtvaardiging komt door de genade van God, het goede doen wij niet uit onszelf, maar de levensheiliging is nog steeds een onderdeel van de rechtvaardiging. Misschien het is woord rechtvaardigverklaring daarom beter, om uit te drukken dat iemand rechtvaardig wordt door een besluit van God. Hij ziet dat iemand met heel zijn schuld en al zijn fouten zijn redding bij Christus zoekt en Hem gevonden heeft, en dan is hij rechtvaardig. 

Abram vraagt om een bevestiging dat zijn nageslacht het land in bezit zal krijgen. God doet dat door een verbond te sluiten en daar hoort ook het brengen van een offer bij. Zoals gebruikelijk bij een verbond in die tijd worden eerst de verbondspartners beschreven in vers 7. Abram moet vijf dieren slachten. Drie van de vijf dieren worden later door het volk ook gebruikt om te offeren: de geit, de ram en de tortelduif. Een verschil met de dieren die in de tijd van het volk Israël geslacht worden, is dat het hier niet gaat om eenjarige dieren, maar driejarige. Driejarig wil zeggen dat ze nog kostbaarder zijn. Eenjarig betekent dat ze niet gebrekkig zijn. De drie grotere dieren moeten doormidden gesneden worden. In Jeremia staat een soortgelijke beschrijving van een verbondssluiting. Daar zijn in het Hebreeuws de woorden ‘doorsnijden’ (van de dieren) en ‘sluiten’ (van het verbond) hetzelfde. Dat is niet onbelangrijk, want wie de dieren door midden sneed accepteerde daarmee de bedreiging van het overtreden van het gesloten verbond. Die persoon wacht hetzelfde lot als de dieren. Abram houdt de roofvogels op afstand als hij moet wachten op God, vers 11. Het geeft zijn loyaliteit aan het verbond weer. Toch gaat hij niet tussen de doorgesneden dieren door, dat doet God alleen. 

Abram valt in een diepe slaap, zoals ook Adam in een diepe slaap viel, toen God Eva schiep uit rib van Adam in Genesis 2. Opnieuw verschijnt God in de nacht aan Abram, al eerder moest Abram in het donker de sterren tellen. Hier komt God in rook en vuur. Hij laat hem weten wat het volk Israël eeuwen later door zal moeten maken als ze slaven in Egypte zijn. Het zal wel goed aflopen met het volk, want ze zullen rijk het land verlaten. Abram weet wat dat laatste is, want in hoofdstuk 12 stond dat Abram ook Egypte rijk verlaten had. God legt aan Abram uit wat de landsgrenzen zullen worden en welke vijanden verslagen moeten worden. Zo komt God in dit hoofdstuk op een heel krachtige manier tegemoet aan Abrams angst, vragen en twijfels en zo mogen wij God ook persoonlijk leren kennen.

Genesis 16


Hoofdstuk 16 gaat over de onenigheid tussen Sarai en haar slavin Hagar. Hagar was volledig onderworpen aan de wensen van haar meesteres en Abram stemt daar moeiteloos mee in. Misschien heeft Abram Hagar gekregen van de farao toen hij in Egypte verbleef. De farao liet toen Sarai meenemen naar zijn paleis en gaf Abram veel geschenken. Hij wist alleen niet dat Sarai Abrams vrouw was, want die had Sarai opdracht gegeven te zeggen dat zij zijn zus was. Maar het kan ook dat Hagar aan Sarai gegeven was als onderdeel van de bruidsschat. Hagar was geen gewone slavin, maar de persoonlijk slavin van Sarai. Achter de onenigheid tussen Sarai en Hagar ligt de strijd tussen de volken, het volk van God en de vijand, in het bijzonder Egypte en de Ismaëlieten. Hier wordt de moeder van Ismaël onderdrukt en vernederd, later wordt Jozef, uit de familie van Abraham en Sara, verkocht aan Ismaëlieten en als slaaf meegenomen naar Egypte. Jozef maakt dus de omgekeerde weg van Hagar.

De tekst begint met “En Sarai”, of “Maar Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen gebaard.” Sarai wordt hier nog maar eens de vrouw van Abram genoemd. Hier is veel om te doen, want Abram laat haar tot twee keer toe zijn zus noemen en Abram accepteert het als een andere vrouw hun huwelijk verstoort, Hagar en volgens Genesis 25 nog een vrouw, Ketura. In dit gedeelte wordt op Sarai ingezoomd. Biologisch gezien is zij degene die onvruchtbaar is. Ze heeft aan hem, Abram, geen kinderen kunnen geven. Ze heeft de machtige en rijke Abram niet van kinderen kunnen voorzien. Ze zal zelf voor een oplossing zorgen. Later gaat Izak, de zoon van Abram en Sarai, heel anders met de onvruchtbaarheid van Rebekka om. In hoofdstuk 25 over Izak en Rebekka staat niet dat Rebekka hem geen kinderen kon geven, maar staat dat Izak in het bijzijn van Rebekka vurig tot God bad om een kind, omdat zij onvruchtbaar was. 

Omdat het erop lijkt dat Sarai onvruchtbaar is, gaat zij zelf op zoek naar een oplossing. Ze wonen nu al tien jaar in Kanaän en er is nog niets aan de situatie veranderd. Wat dat betreft is het maakbaarheidsdenken uit onze tijd niet nieuw. Wij denken zo ontwikkelend en beschaafd te zijn dat we ongeveer alles naar onze hand kunnen zetten. In tijden van crises komt dit pijnlijk aan de oppervlakte. Met een druk op de knop, een bestelling of een telefoontje is het geregeld. Als dat niet werkt, weten we hier niet altijd goed mee om te gaan en kan zelfs de paniek toeslaan. Sommige mensen kunnen niet omgaan met dingen waar ze weinig invloed op hebben, zoals besmettelijke ziekten of natuurrampen. In hun normale dagelijkse leven kennen ze alleen dilemma’s, bijvoorbeeld of hun favoriete brood nog wel in de supermarkt ligt. Diepere levensvragen hoeven niet te worden gesteld om aan hun wensen te voldoen. Daarmee raakt de mens los van zijn bestemming, het leven in de verbondenheid met God en Christus. Het is in de geschiedenis vaak een tactiek van de vijand geweest om overwonnen volken genoeg te geven zodat ze niet in opstand komen. Zolang ze genoeg te eten hebben, vast kunnen houden aan hun eigen godsdienst en niet al te streng in de gaten worden gehouden, klagen de meesten niet als er een ander over hen heerst. Het kan een tactiek zijn van de duivel om mensen het idee te geven dat ze alles in de hand hebben, omdat ze in hun dagelijkse behoeften kunnen voorzien. Intussen denken ze niet aan hun ziel en gaan ze zorgeloos ten onder. Daar staat tegenover dat wie de genade van God heeft leren kennen, geen genoegen meer neemt met het maakbare geluk van de wereld. De heerlijkheid van het leven in Gods nabijheid is van een totaal andere orde dan het plezier van de wereld.

Abram heeft de genade van God in zijn leven wel leren kennen, maar hij staat er in dit hoofdstuk niet goed op. Hoogte- en dieptepunten wisselen elkaar af in zijn leven. Hij accepteert het dat Sarai Hagar vernedert. Hij vraagt zich ook helemaal niet af of het Gods bedoeling is dat hij Hagar tot vrouw neemt. Er is een duidelijke overeenkomst tussen de zonde van Adam en Eva in het paradijs en hier van Abram en Sarai. De vrouw biedt iets aan en de man accepteert het moeiteloos.

Sarai vernedert Hagar en behandelt haar hard. Ze geeft eerst Abram de schuld van haar plan en dan wil ze Hagar wegsturen. Ze voelde zich door Hagar vernederd, omdat die wel een kind aan Abram kon geven en als reactie wil ze Hagar nooit meer zien. God ontfermt Zich wel over de slavin. Ze is onderweg naar Sur met als einddoel haar thuisland Egypte. De Engel van de Heere verschijnt aan haar. Het is de eerste keer dat deze Engel van de Heere genoemd wordt. Deze Engel van de Heere of de Engel van God, zoals Hij bij de tweede verschijning aan Hagar in Genesis 21 wordt genoemd, wordt gezien als een verschijning van Christus. De Engel wordt gezien als God Zelf, omdat in vers 10 bijvoorbeeld de Engel in de ik-persoon spreekt als God Zelf. Bij het volk Israël in de woestijn zegt God dat Hij Zijn Engel mee laat gaan op reis. Deze Engel heeft de macht om zonden te vergeven. De Engel geeft Hagar de opdracht om terug te gaan naar Abram en Sarai en geeft een belofte: haar zoon zal stamvader van een groot volk worden. Hagar mag terugkeren, maar van langdurige verzoening zal geen sprake zijn. Haar nageslacht en Sara’s nageslacht zullen elkaar haten. Ismaël, de naam betekent ‘God hoort’, wordt vergeleken met een wilde ezel. Het beeld van een wilde ezel wordt in het Oude Testament vaker gebruikt. Het geeft aan dat iemands gedrag afwijkt van het sociaal geaccepteerde. De wilde ezel leeft alleen in woeste onbewoonbare gebieden. In Jeremia 2 wordt Israël met een wilde ezel vergeleken, omdat het volk ondoordacht de afgoden opzoekt en God verlaat. In de volgende hoofdstukken zullen we zien dat God verder gaat met de andere zoon van Abram, Izak.

Genesis 17


Toen Abram naar Kanaän ging beloofde God dat zijn nageslacht in dat land zouden wonen. Het was voor Abram en Sara moeilijk te begrijpen hoe dat kon gebeuren, omdat ze al oud waren en Sara onvruchtbaar was. Abram en Sara hebben elk een zelfbedachte oplossing aangeleverd. Abram dacht eraan om zijn knecht Eliëzer tot zijn erfgenaam te maken en Sara had bedacht dat haar slavin Hagar wel een kind aan Abram kon geven in haar plaats. In dit hoofdstuk horen we opnieuw hoe God wil dat het zal gaan. God moedigt Abram aan om op Zijn oplossing te blijven wachten.

In het dagelijks leven hebben verbale aanmoedigingen, die hardop uitgesproken worden, een positief effect op prestaties, zeker als iets lang duurt. Het effect ervan verschilt per persoon en hangt er vanaf of je van jezelf prestatiegericht bent. Mensen die prestatiegericht zijn, zijn ambitieuzer, ongeduldiger, gevoeliger, hebben een hekel aan vertraging of ambivalentie en kunnen workaholics zijn. Bij deze mensen helpt aanmoediging minder. Anderen leven vaak op een lager stressniveau, hebben een stabiele werkwijze en genieten van prestaties, maar vermijden mentale stress. Bij een sport is de eerste persoon gericht op het winnen terwijl de tweede vooral geniet van het spel. Voor Abram viel er de eerste vierentwintig jaar in Kanaän nog weinig te genieten, want hij en Sara werden steeds ouder en de kans op kinderen was dus eigenlijk nul. Maar God kent ieder mens, Hij heeft ieder mens gemaakt, en Hij weet hoe mensen het vol kunnen houden. God moedigt mensen niet alleen aan door woorden, maar legt het ook vast in een verbond en in dit hoofdstuk krijgt Abram zelfs nog een teken bij dat verbond, de besnijdenis.

Er was een man die zich geroepen voelde om fulltime in Gods dienst te gaan werken. Hij gaf zijn baan op waar hij zich twintig jaar voor had ingezet. Met zijn gezin reisde hij meer dan 3000 kilometer door Amerika voor zijn benodigde opleiding. Op den duur begon hij met zijn werk, maar het leverde hem nog geen geld op. Zijn vrouw moest meer gaan werken. Hij dacht erover om een seculiere baan te gaan zoeken, maar wist dat hij dan met zijn opleiding zou stoppen. Toen de situatie steeds lastiger voor hem werd, gaf God hem waar hij naar verlangde. Het is geen uitzonderlijke situatie dat God helpt en voorziet als de mogelijkheden ver zijn afgenomen. Waarom laat God mensen wachten? Omdat wij leven in de tijd na de zondeval. De mens heeft God afgewezen. Geen mens heeft recht op Gods hulp, alles is genade. En door het wachten worden mensen door God getest. Saul kon niet lang op de hulp van Samuël wachten. Ze hadden afgesproken dat Samuël zou komen om te offeren, maar het duurde lang en er zat een oorlog aan te komen met de Filistijnen, dus hield Saul zich niet aan de afspraken en ging zelf offeren. Ook Gods kinderen zijn soms helaas creatief in het bedenken van eigen oplossingen buiten Gods wil om.

Abram krijgt een bijzondere bevestiging dat zijn kinderen het land zullen beërven, vers 5. Hij krijgt een nieuwe naam, Abraham, een samenvoeging van het Hebreeuwse ‘vader’ en velen’. Hij is niet alleen vader van een groot volk, maar van vele volken. Het ontvangen van een nieuwe naam is een markering van een nieuw tijdperk, zoals in Genesis bij Jakob die Israël gaat heten en Jozef die in Egypte de naam Zafnath-Paänea krijgt. Abram is op hoge leeftijd, negenennegentig jaar oud, maar toch krijgt hij te horen dat God hem heel vruchtbaar zal maken, vers 6. Hij staat aan het hoofd van veel volken en koningen. Het past bij Gods opdracht bij het begin van de schepping en bij Noach om vruchtbaar te zijn en te vermenigvuldigen om heel de aarde te bewonen. Een paar generaties na Abram zou Gods volk in slavernij in Egypte ook snel uitbreiden. Later in Genesis staan de koningen genoemd die uit Abram voortgekomen zijn uit het geslacht van Ismaël en Ezau.

Als onderdeel van het verbond geeft God de opdracht de jongetjes acht dagen na de geboorte te besnijden. Abraham moet later zijn zoon Izak besnijden en in hoofdstuk 16 staat hoe hij al de mannen van zijn huis besnijdt. Een vrouw in Israël was na de geboorte van een jongen zeven dagen onrein, volgens Leviticus 12. Daarna volgt de besnijdenis en dan volgen er voor de vrouw nog drieëndertig dagen van afzondering. De besnijdenis is een bevestiging om bij het volk van God te horen. Slaven en vreemdelingen mochten zich laten besnijden om zo deel te kunnen nemen aan de godsdienst. Door de besnijdenis mochten zij dus ook deelnemen aan het Pascha. De besnijdenis hoorde bij de belijdenis dat God de enige en ware God is. Het weghalen van de voorhuid is ook een teken dat iemand voor God wil leven en de zonden uit zijn leven weg wil doen. De achtste dag is in het Oude Testament de dag van de verzoening, reiniging en toewijding. Melaatsen moesten zich bijvoorbeeld zeven dagen nadat de priester hen gezond verklaarde reinigen en op de achtste dag werd een offer gebracht en deed de priester verzoening voor hen. Zo is de besnijdenis geen formeel ritueel, maar een teken met een diepe betekenis. Het teken van het verbond vraagt om persoonlijke betrokkenheid omdat het een bevestiging is van de relatie tussen God en Zijn kinderen.

Genesis 18


In Genesis 18 treffen we Abraham, zijn naam betekent ‘vader van vele volken’, aan bij de eiken van Mamre. Abraham had een bondgenootschap gesloten met de Amoriet Mamre. Vanuit deze plaats hoort hij voor de tweede keer hoe zijn neef Lot in de problemen is gekomen. De engelen vertellen dat de woonplaats van zijn neef zal worden gestraft en vernietigd. Vorige keer hoorde hij dat koning Kedor-Laomer de stad Sodom had ingenomen en Lot gevangen had genomen. Deze keer komt hij ook in actie om Lot en Sodom voor de ondergang te behoeden. Maar eerst lezen we in Genesis 18 de belofte dat Sara binnen een jaar een zoon zal krijgen. Abraham krijgt dus twee dingen te horen: hij zal binnen een jaar een zoon krijgen en de woonplaats van Lot zal ernstig gestraft worden.

Het zijn drie mannen die hem deze boodschap brengen. Ze kunnen worden geïdentificeerd als engelen. Ze komen midden op de dag als de zon op zijn hoogst staat. Dat is ongebruikelijk, want het is dan te heet om te reizen of werken. Er moet dus iets bijzonders aan de hand zijn. Abraham behandelt hen als zeer belangrijke gasten. Geen moeite is te veel om hen te verzorgen en van eten te voorzien. In Hebreeën 13 wordt indirect naar deze gebeurtenis verwezen als er staat dat sommigen engelen in huis genomen hebben door anderen te helpen. Wij weten achteraf dat het belangrijke mannen waren, maar Abraham heeft die kennis niet. Achteraf is het vaak makkelijk om goede keuzes te maken. Als Jezus het in Mattheüs 25 heeft over het laatste oordeel waar ieder mens door God geoordeeld zal worden, wordt er scheiding gemaakt tussen rechtvaardigen en onrechtvaardigen. De rechtvaardigen weten niet wat ze voor goeds gedaan hebben, maar het blijkt dat zij door anderen te helpen God Zelf hebben geholpen. De onrechtvaardigen menen veel voor God gedaan te hebben, maar naar de hongerigen, dorstigen, vreemdelingen, naakten, zieken en gevangenen hebben ze niet omgekeken. De vraag is: Gaan wij zo met anderen om dat wij er altijd zelf beter van proberen te worden, of willen wij belangeloos de ander dienen? Dienen uit liefde is dienen zonder eigenbelang.

De drie mannen zijn dus engelen, maar het zijn geen gewone engelen. In het eerste vers staat dat God aan Abraham verschijnt. Het is de laatste keer in Abrahams leven dat God aan hem verschijnt. Uit vers 22 blijkt dat de engel ook God Zelf is, want als twee van de engelen weg gaan naar Sodom, blijft Abraham bij de Heere, de derde engel dus, achter. Abraham blijkt niet zomaar drie reizigers, maar God Zelf in huis gehaald te hebben. Hij dient hier God Zelf. Maar uit het vervolg blijkt dat God komt om hem te helpen. De helper wordt zelf geholpen. De grote zorg van Abraham was dat hij zonder kinderen was. Al zijn rijkdom zou overgaan op zijn knecht of op de zoon die hij bij zijn slavin heeft gekregen. Maar Abraham krijgt te horen dat hij een zoon zal krijgen bij zijn vrouw Sara.

Zendelingen kunnen wel eens de ervaring hebben dat ze eerst denken anderen te helpen door hen dingen te leren, maar in werkelijkheid blijkt het omgekeerd en hebben de lokale mensen de zendeling veel te leren. Zo ging een zendeling vanuit Nederland naar Afrika en ontdekte dat hij wel kennis had die de mensen daar niet hadden, maar in hun dagelijks leven lieten ze duidelijker merken dat ze christen waren dan de zendeling zelf deed. In het Westen is het geloof vaak behoorlijk rationeel en een bepaald onderdeel van het leven, terwijl in andere culturen het geloof is opgenomen in heel het leven. 

Hoewel God meerdere keren had gezegd dat hij aan Abraham en Sara kinderen zou geven, gelooft Sara het niet als het zover is. In het vorige hoofdstuk staat dat ze als teken van de belofte een naamsverandering krijgt. Ze heet voortaan Sara, dat betekent vorstin. Zij wordt een moeder van Israël genoemd. Ze houdt hier geen rekening met een wonder van God in haar leven.

Uit het tweede deel wordt duidelijk dat Abraham vertrouwelijk met God omging. In Psalm 25 staat dat God Zijn verbond bekend maakt aan degenen die vertrouwelijk met Hem omgaan. Wie ontzag heeft voor God, naar Hem luistert en daarnaar leeft, zal God steeds beter leren kennen. God zal hem of haar meer laten ontdekken van wie Hij is, maar ook van wat Hij van plan is te gaan doen.

De engelen zijn gekomen om te kijken of het er echt zo slecht in Sodom aan toe gaat als ze gehoord hebben. Er gaat een roep uit van het kwaad in de stad, die tot God in de hemel komt. Het klinkt gek, dat de engelen moeten gaan kijken of het echt zo is, want God weet dat toch? Uit het volgende hoofdstuk blijkt dat de engelen gekomen zijn om Lot uit de stad weg te halen.

Als Abraham hoort wat God van plan is, gaat hij in gebed voor de stad. Hij bidt niet speciaal voor Lot, al zal hij wel aan hem gedacht hebben, maar hij bidt voor heel de stad. Hij vraagt niet simpelweg of God de stad wil sparen, maar hij gaat als een echte advocaat betogen waarom God de stad beter kan sparen. Het zou toch niet goed zijn om de stad te verwoesten als er vijftig rechtvaardigen in de stad zijn? Ook in deze tijd zijn er mensen nodig die bidden voor hun stad en voor ons land. Abraham bidt vervolgens niet één keer, maar zes keer. Hij heeft het over 50, 45, 40, 30, 20 en 10 rechtvaardigen. De nood van de stad gaat hem aan het hart. We zien ook iets soortgelijks bij andere gelovigen. Samuël is de hele nacht in gebed als hij ontdekt dat God het koningschap van Saul weg gaat nemen. Hij is niet onverschillig onder de problemen van zijn volk, maar spant zich voor het volk in. Jezus bad niet alleen voor een stad of volk, maar voor de hele wereld. Hij was niet alleen een nacht in gebed, maar ging zelf de nacht van godverlatenheid in om voor zondige mensen verzoening te kunnen doen.

Genesis 19


Hoofdstuk 19 over de verwoesting van Sodom en Gomorra is heftig en afschrikwekkend. Het gaat namelijk niet over een eenmalige gebeurtenis millennia geleden, maar het oordeel over deze steden staat ook symbool voor de eeuwige straf. Uit de hemel regent het zwavel en vuur en iedereen die eeuwig verloren gaat komt ook in het vuur en de zwavel van de hel terecht. Volgens 2 Petrus 2:6 is het oordeel over Sodom exemplarisch voor wat er met de goddelozen zal gebeuren. Het leven in de stad Sodom in de tijd van Lot staat dan ook symbool voor het leven op aarde zonder God. Als wij dus in een goddeloze omgeving leven, lijkt dat in meer of mindere mate op Sodom. De mensen in Sodom lijken geen rem meer te hebben. Ze leven zich op seksueel gebied helemaal uit. Sodom staat niet alleen voor een leven zonder gezag en regels, maar ook voor een leven zonder godsdienst en geloof. Jezus zegt dat Kapernaüm in Galilea een zwaarder oordeel te wachten staat dan Sodom, omdat hij in Kapernaüm wonderen gedaan heeft, maar de mensen hem niet geloofden. Als wij denken er beter vanaf te komen dan Sodom, omdat wij toch veel beschaafder zijn, moeten we bedenken dat ongeloof, het naast ons leerleggen van Jezus’ woorden, minstens zo erg is als wat hier gebeurt. Jezus biedt ons aan om te leven uit genade. Wie dat afwijst, komt later in grote problemen. De deur naar het leven met God en Christus staat open. Veel mensen kunnen niet naar binnen door hun trots. Ze willen niet bukken. De mensen die van zichzelf weten dat ze geen genade verdienen, zijn bescheiden geworden en leggen hun eigen aanzien graag af. 

De beschrijving van de val van Sodom kan worden opgedeeld in vieren aan de hand van tijdsaanduidingen. In de avond komen de twee engelen aan in Sodom, vers 1. Als de zon opkomt, nemen de engelen Lot mee, vers 15, Toen de zon was opgegaan, komt Lot in Zoar en ’s morgens vroeg, de volgende morgen, is Abraham getuige van de verwoesting van Sodom. Laten we deze vier momenten langslopen.

Lot zit in de poort als de engelen bij Sodom aankomen. In het vorige hoofdstuk staat waarom deze engelen naar Sodom gaan, namelijk om te zien of het er in Sodom echt zo slecht aan toegaat als het gerucht gaat. Het is belangrijk om te weten hoe er volgens de wet met de vreemdeling moet worden omgegaan. De vreemdeling is kwetsbaar, net als een weduwe en wees, dat blijkt ook wel uit dit hoofdstuk, en daarom krijgen zij bepaalde voorrechten. Volgens Leviticus 19 moet het volk de vreemdeling liefhebben als zichzelf, omdat ze zelf ook in Egypte vreemdeling zijn geweest. Ze weten dus hoe dat is. God had hen toen geholpen, nu mogen zij dat ook doen voor anderen. Lot ontvangt de mannen net als Abraham gastvrij en nodigt hen uit met hem mee te komen. Het is waarschijnlijk vanwege zijn gastvrijheid dat Lot in de tweede Petrusbrief een rechtvaardige genoemd wordt. 

Zijn zorg voor de vreemdelingen is opmerkelijk en bizar, als ’s avonds de mannen van de stad hen willen verkrachten. Lot vindt de twee mannen belangrijker dan zijn eigen dochters. Het is onvoorstelbaar, maar hij stelt voor dat de mannen van de stad zijn eigen dochters verkrachten. De twee mannen zijn inderdaad met hem meegegaan om bij hem te overnachten. In Richteren 19 staat een soortgelijk bizar verhaal waarbij de mannen van de plaats Gibea aankloppen bij een man om de vreemdeling die bij hem was, naar buiten te brengen zodat ze hem kunnen verkrachten. De man geeft dan zijn bijvrouw. Zij wordt verkracht en zo toegetakeld dat ze sterft. Dat Lot dus zijn dochters aanbiedt, is niet alleen vernederend, maar ook levensgevaarlijk voor zijn dochters. Uit het laatste gedeelte van dit hoofdstuk blijkt ook wel dat Lot geen goed contact heeft met zijn dochters. De dochters zijn hun verloofden kwijt en Lot doet niet net als Abraham die zijn knecht Eliëzer een vrouw laat zoeken voor zijn zoon Izak. De dochters doen vervolgens iets wat totaal afkeurenswaardig is, door Lot dronken te maken en gemeenschap met hem te hebben. De kinderen van de dochters staan aan het hoofd van twee volken, de Moabieten en de Ammonieten, waar Israël later veel problemen door zal krijgen. 

De eerste dag in Sodom maakt voor de engelen duidelijk dat Sodom inderdaad zo slecht is als ze hebben gehoord. Gods oordeel zal dus doorgaan. Lot en zijn familieleden moeten maken dat ze wegkomen. Lot waarschuwt zijn aanstaande schoonzoons, maar die verklaren hem voor gek. Toch laat ook Lot zich niet direct overtuigen door de engelen. Toen er Nederlanders uit de Chinese miljoenenstad Wuhan werden geëvacueerd vanwege het coronavirus, wilde een deel niet mee. Zoals een student, die het niet nodig vond en op zijn eigen gezondheid lette door zo min mogelijk mensen te ontmoeten en niet met vrienden af te spreken. Een andere Nederlander, gepensioneerd, wilde ook niet weg. Hij woonde er al een tijd. Zijn vrouw was Chinees en die zou niet mee mogen naar Nederland. Lot aarzelde om de stad uit te vluchten. Hij dacht zich misschien af te kunnen sluiten van de rest en zo het oordeel over de goddeloze inwoners af te wachten. Op deze manier meende hij zijn vele bezittingen te kunnen redden. Hij was tenslotte rijk en wilde dat blijven.

Lot vlucht uiteindelijk toch naar Zoar, een plaats in de buurt. Op klaarlichte dag wordt Sodom overvallen door een regen van vuur en zwavel. De gebeurtenis heeft overeenkomsten met Gods oordeel bij de zondvloed. Hier komen vuur en zwavel als regen uit de hemel naar beneden. Bij de zondvloed zond God de regen uit de hemel. In beide gevallen komt het oordeel plotseling en hebben mensen geen tijd meer om zich uit de situatie te redden. Het oordeel is veel zwaarder dan Lot van tevoren gedacht had. Het is aan de vasthoudendheid van de engelen te danken dat hij gered is. Engelen zijn niet alleen Gods boodschappers maar zijn er ook om mensen letterlijk uit de problemen weg te trekken. Het principe dat Gods genade groter is dan Lots aarzelingen geldt voor elke gelovige. Als God niet krachtig ingrijpt in het leven van een mens, wordt niemand gered. 

’s Morgens vroeg ziet Abraham de rookpluimen van de verwoeste steden. Hij beseft dat de tien rechtvaardigen, die hij in zijn gebed genoemd had, er niet waren. Er zijn slechts drie overlevenden, Lot en zijn twee dochters. Zij zijn gered, omdat God aan Abraham heeft gedacht. God geeft toch meer dan Abraham gebeden heeft. In Abraham wordt iets zichtbaar van de andere Middelaar, Jezus Christus, omdat God aan Hem denkt worden er nu nog mensen gered.

Genesis 20


Voor de tweede keer in Genesis lezen we hoe Abraham een ander op het verkeerde been zet door te zeggen dat Sara zijn zus is, terwijl ze zijn vrouw is. De eerste keer zegt hij het tegen de farao en de tweede keer tegen Abimelech, de koning van Gerar en van de Filistijnen. Abraham reist naar het zuiden, naar het gebied tussen Kades en Sur, dezelfde plek als waar Hagar naartoe vluchtte toen zij door Sara was weggestuurd. Het is voor ons moeilijk om een goed beeld van Abraham te krijgen uit deze hoofdstukken in Genesis. De ene keer strijdt hij tegen vier koningen om Lot te bevrijden en hier durft hij tegen deze koning niet eens te zeggen dat Sara zijn vrouw is.

De leugen van Abraham is serieus. Het zou Abimelech, als God hem in een droom niet waarschuwde, zijn leven kosten. Er zijn natuurlijk allerlei soorten leugens. Wanneer we al onze kleine leugentjes zouden tellen, kom je op een groot aantal. Sommigen zeggen dat we het gemiddeld meer dan honderd keer per dag doen. Als iemand met oprechte interesse vraagt: “Hoe gaat het?”, zeg je makkelijk “Goed”, terwijl dat niet zo is. Bijna niemand maakt zich hier druk om, veel leugentjes vinden wij min of meer sociaal geaccepteerd. Je ziet bijvoorbeeld iemand op je werk en zegt: “Leuk je te zien”, maar als je eerlijk bent, denk je iets anders. We zouden het raar vinden als je op dat moment eerlijk zou zeggen wat je denkt: “Hè bah, jij bent de laatste die ik vandaag wil zien”. 

Abraham zal niet van harte naar het zuiden zijn afgereisd. Van zijn zoon Izak staat ook dat hij naar Gerar en koning Abimelech reisde. Bij hem was het vanwege een hongersnood. Het ligt voor de hand dat Abraham op reis moest, omdat er te weinig voedsel voor zijn kudde was. Hij was rijk en had grote kuddes. Je kunt zeggen dat Abraham feitelijk geen onjuistheid vertelde, want Sara was zijn zus: de dochter van zijn vader, maar niet van zijn moeder. Hij kon het goed aan Abimelech uitleggen. Wij denken onbewust dat mensen die liegen vaak aarzelen en twijfelen als ze hun verhaal vertellen, maar in werkelijkheid hebben mensen die liegen meestal een goed verhaal, omdat ze er van tevoren goed over hebben nagedacht. Mensen die de waarheid spreken, moeten zichzelf juist wel eens corrigeren, omdat ze vanuit hun ervaringen vertellen. 

Abraham verwachtte dat Abimelech God niet zou vrezen en er dus niet voor zou terugdeinzen om hem om te brengen. Hij had zich van tevoren beter moeten laten informeren, want Abimelech heeft een oprecht hart. De moraal van de Filistijnen is niet zo slecht als Abraham denkt. God erkent dit als Hij met Abimelech spreekt in een droom. Zo kunnen gelovigen vandaag ook te negatief denken over buitenkerkelijken. Een gelovige kan het nalaten om een ander aan te spreken op zijn gedrag of over het geloof te praten, omdat hij denkt dat de ander toch niet geïnteresseerd is en spottend of minachtend zal reageren. Maar op deze manier kun je iemand Gods genade onthouden. Abraham denkt hier ook aan zichzelf en accepteert het dat Abimelech door God gestraft kan worden. Door zijn angst om zelf tekort te komen, presenteert hij zichzelf niet als de man door wie anderen gezegend zouden worden. 

Wat is de boodschap van dit gedeelte? We hebben gezien dat gelovigen uit angst en vooroordelen de ander verkeerd kunnen benaderen zodat deze persoon daar schade door lijdt. We gaan een stap verder, want de boodschap is niet alleen gericht op het vormen van een goed karakter, in dit geval moed en eerlijkheid. Het onderliggende probleem is dat Abraham de beloften van God aan de kant heeft gezet. Zou Abraham niet binnen een jaar een zoon krijgen bij Sara? God wil voor Abraham zorgen. God heeft regelmatig gezegd dat Abraham een zoon zal krijgen en dat hij een vader van veel volken zal worden. Abraham wil hier niet leven uit genade. Leven uit genade betekent dat God ons niet afrekent op onze fouten, maar dat wij deel mogen uitmaken van Zijn verlossingsplan met de wereld en tot zegen mogen zijn voor anderen. 

Abraham mag alsnog tot een zegen zijn voor Abimelech. In de droom had God gezegd dat Abimelech Sara terug moest geven en dat Abraham als een profeet voor hem zou bidden. Abraham bidt dat Abimelech in leven blijft en dat zijn vrouw en slavinnen niet meer onvruchtbaar zijn. Voor het eerst komen we in Genesis het woord ‘bidden’ tegen. Hiervoor ging het steeds over het aanroepen van God. Abraham bidt om het ongedaan maken van de onvruchtbaarheid, net als Izak voor Rebekka en Hanna voor de geboorte van Samuël. In vers 17 staat heel duidelijk dat God het is die geneest: “Abraham bad tot God en God genas Abimelech.” Een gelovige verwacht niet veel van zíjn bidden, maar van God die het gebed beantwoordt.

Genesis 21


In de moderne Bijbelwetenschap wordt er vanuit gegaan dat de boeken van de Bijbel uit meerdere bronnen bestaan die zijn samengevoegd. Bij de eerste vijf boeken, de Thora of Pentateuch, gaat het om de bronnen J, P, D en E, afkortingen die staan voor Jawistische bron, Priesterlijke bron, Deuteronomistische bron en Elohistische bron. Elke bron heeft zijn eigen kenmerken. De Jawistische bron heeft de Godsnaam Jahweh, de Priesterlijke gaat over rituele handelingen zoals offeren of de besnijdenis, de Deuteronomistische bron omvat het grootste deel van Deuteronomium en de verhalen daarna tot en met de koningen, de Elohistische bron gaat over de Godsnaam Elohim. Dat de Pentateuch uit vier bronnen zou bestaan heet de vierbronnenhypothese. Elke bron zou in een bepaalde tijd zijn geschreven van 950 tot 450 voor Christus. Om een voorbeeld te noemen van hoe een hoofdstuk wordt bekeken vanuit de verschillende bronnen, kijken naar een uitleg over de eerste zeven verzen van dit hoofdstuk. De verzen 1-2 en 6-7 horen bij de Jawistische bron, de naam Jahweh komt daarin voor en de verzen 3-5 gaan over de besnijdenis en horen dus bij de Priesterlijke bron. Deze theorie komt uit het einde van de negentiende eeuw en is inmiddels erg complex. Dit onderzoek heeft helaas bijgedragen aan een rationalistische benadering van de Bijbel. Toch kunnen de observaties die hierin gedaan worden interessant zijn. 

Het eerste vers lijkt een onnodige herhaling over God die naar Sara omziet. De Heere bezoekt haar zoals Hij gezegd heeft en de Heere doet zoals Hij beloofd heeft. Het gaat hier niet om twee verschillende bronnen, maar dit is een dichterlijke vorm, parallellie, om te onderstrepen dat God doet wat Hij meerdere keren aan Abraham en Sara beloofd heeft. Zoals God hem heeft opgedragen, geeft Abraham op de achtste dag de naam aan zijn zoon en besnijdt hij hem. Izak betekent, hij lacht, het kind of de vader lacht. Abraham had gelachen toen God hem een zoon beloofde, hoofdstuk 17:17. Ismaël was toen al geboren en Abraham was negenennegentig jaar en Sara negentig jaar. Het was een lach van ongeloof, het was voor hem te mooi om waar te zijn. Het lachen was eigenlijk ook vermengd met verdriet, was het maar waar wat God zegt. Op de sociale media was een filmpje te zien van de Syrische Abdullah en zijn dochtertje Sala. Ze wonen in een gebied waar de burgeroorlog al bijna 9 jaar duurt. Veel kinderen hebben psychische problemen door al de angst en het geweld. Abdullah heeft iets bedacht: Elke keer als hij en zijn dochter een bom horen vallen, lachen ze erom. Ze lachen het geweld weg. Het lachen helpt om de pijn te verwerken. Voor Abraham is het ook pijnlijk als het weer gaat over zijn zoon. Hij heeft inmiddels een zoon bij Sara’s slavin, maar hij weet dat dit niet de zoon is die God al eerder beloofd heeft. 

Sara lacht ook, als de drie engelen naar Abraham komen en vertellen dat Sara binnen een jaar een zoon zal krijgen, hoofdstuk 18:12. In dit hoofdstuk zegt Sara dat God haar heeft laten lachen. Deze opmerking heeft dus een dubbele betekenis, eerst lachte ze uit ongeloof, daarna uit blijdschap en verwondering. Het is bijzonder dat het hier over lachen gaat, want het woord voor lachen staat in het Oude Testament steeds in een negatieve context. Als Israël het gouden kalf gemaakt heeft, hebben ze plezier en lachen ze. Ook de Filistijnen willen graag lachen als ze Simson uit de gevangenis laten komen. Het lachen van Sara bij de geboorte is geen oppervlakkig lachen, maar een uiting van dank met het besef dat ze eerst lachte uit ongeloof. De tweede keer dat het over lachen gaat is in vers 9. Ismaël lacht daar om de kleine Izak. Ismaël is dan een jaar of veertien en lacht om Izak, omdat hij waarschijnlijk merkt dat hij niet meer de belangrijkste zoon is. 

De naam van Ismaël wordt in dit hoofdstuk geen enkele keer expliciet genoemd. Hij heet eerst ‘het kind’ en als God Hagar en hem heeft geholpen wordt hij ‘een jongen’ genoemd. Hagar en haar zoon worden opnieuw weggestuurd. Ze moeten zelf maar zien hoe ze overleven. Deze keer wil Abraham daar in eerste instantie niet aan meewerken, maar God zegt tegen hem dat het zo goed is. Abraham is de vader van vele volken en vorsten, niet alleen uit Izak, maar ook uit Ismaël geeft God hem nageslacht. Abraham moet op God vertrouwen dat Hij voor zijn zoon Ismaël zal zorgen, zoals hij in het volgende hoofdstuk als hij Izak moet offeren erop moet vertrouwen dat God voor Izak zal zorgen. 

Hagar kiest voor haar zoon een vrouw in het land Egypte, haar land van herkomst. De wegen van Izak en Ismaël gaan uit elkaar. Izak krijgt een vrouw uit het noorden in Haran, waar familie van Abraham woont en Ismaël krijgt een vrouw uit het zuiden van Egypte, het land dat staat voor de vijandschap tegen God.

De verhaal van de geboorte van Izak en het wegsturen van Hagar en haar zoon staat tussen twee verhalen over Abraham en koning Abimelech. In het vorige hoofdstuk misleidde Abraham hem door niet te zeggen dat Sara zijn vrouw was. In dit hoofdstuk laat Abimelech Abraham beloven hem en zijn zonen niet meer te bedriegen. Hij laat Abraham zweren bij God. Abimelech zweert daarna ook en zo sluiten ze een verbond bij Berseba. De naam betekent ‘put van de eed’ of ‘put van zeven’ vanwege de zeven ooilammen die Abraham geeft. De woorden ‘eed’ en ‘zeven’ lijken op elkaar. Berseba is een plaats helemaal in het zuiden van het land, bekend van de uitdrukking ‘van Dan tot Berseba’, aan de rand van de Negev. Een belangrijk thema in de geschiedenis van de aartsvaders is het vreemdelingschap. Abraham verblijft als een vreemdeling bij Abimelech. Hij wordt hier slecht behandeld, omdat de knechten van Abimelech zijn waterput afhandig hebben gemaakt. Abraham is een vreemdeling in het land dat zijn nageslacht zal erven, maar hij roept daar wel de Naam van de Heere aan. Hij plant ook een tamarisk, een woestijnboom. De boom wordt hoog, heeft grote takken en de kleine bladeren zijn altijd groen en deze boom had in die tijd een religieuze betekenis. Met het planten van deze boom erkent Abraham dat God hem voorspoed geeft.

Genesis 22


Genesis 22 is het indrukwekkende hoofdstuk over Abraham die zijn zoon Izak moet gaan offeren. Vers 1 maakt al direct duidelijk dat het gaat om een test van God. Het eerste gedeelte van het hoofdstuk lijkt op het hoofdstuk waar Abram de opdracht krijgt naar Kanaän te verhuizen. Als hij naar Kanaän gaat, moet hij zijn familie achter zich laten. Hier moet hij ook op reis, weg van zijn familie. God wil weten of Abraham op Zijn leiding en zorg vertrouwt. Genesis 22 is de ultieme test of Abraham nog steeds zo op zijn God vertrouwt.

De Deense schrijver en filosoof Kierkegaard schreef in Vrees en Beven over het offer van Abraham. Hij vraagt zich af hoe het kan dat Abraham iets moet doen wat eigenlijk helemaal niet mag, je eigen zoon offeren. Bij heidense volken werden kinderen wel geofferd, maar God heeft dat uitdrukkelijk verboden, al is het in de geschiedenis van Israël wel voorgekomen. Koning Achaz, koning van Juda, offerde zijn zoon als brandoffer voor de afgoden. Kierkegaard vroeg zich af of Gods gebod zo absoluut is dat we niet aan de gevolgen moeten denken. En hoe kon Abraham tegenover zijn vrouw verzwijgen dat hij hun kind ging offeren? Ook is het vreemd dat hij niets zegt tegen Izak. Kierkegaard, die zijn boek schrijft onder een pseudoniem, is een christelijke filosoof. Abrahams gedrag is ethisch gezien eigenlijk niet te rechtvaardigen, hoeveel sympathie we ook voor hem kunnen hebben. De vraag van God is absurd. Kierkegaard noemt God daarom de Absurde. Abraham kent God en vertrouwt erop dat Hij ook op dit spannende moment voor hem zal zorgen. Abraham is dus óf een moordenaar óf een gelovige. Als hij niet op God zou vertrouwen en zijn zoon zou gaan offeren, zou hij een moordenaar zijn, maar hij vertrouwt op God en is dus een gelovige.

Het sterke aan de uitleg van Kierkegaard is dat hij de spanning van het verhaal heel sterk weergeeft. Hij geeft hiermee ook kritiek op kerk van zijn tijd waar het geloof en het evangelie rationeel geworden is. De gelovige mens is in zijn tijd vooral een deugdzaam mens, oftewel een brave burger die altijd gehoorzaam is. Wij leven in een andere tijd, maar ook voor ons geldt de vraag: Kennen wij dit geloof van Abraham? Of zijn wij zo tevreden met hoe alles gaat dat er geen spanning meer in het geloof en het evangelie zit? De spanning van alles achter je laten en vertrouwen op Gods leiding en voorzienigheid. De spanning van geloven dat Christus jouw zonden gedragen heeft, hoewel je het nauwelijks kunt begrijpen en voorstellen. Je durft haast niet te geloven dat het waar is. In het leven van Abraham hebben we gezien dat hij die spanning zelf ook kwijt is geraakt en keuzes maakte op basis van wat hij logisch en voorstelbaar vond.

Abraham moet zijn zoon meenemen. God gebruikt volgens vers 2 niet alleen de naam Izak of ‘zoon’, maar er staat een mooie omschrijving van Izak: “uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak.” God noemt hem ‘uw zoon’. Het herinnert Abraham eraan dat hij op honderdjarige leeftijd van God een zoon kreeg bij zijn vrouw die altijd onvruchtbaar geweest was. Uw enige, dat herinnert hem eraan dat God wil dat Izak het land zal erven. Abraham dacht aan zijn knecht Eliezer of de zoon die hij bij Hagar kreeg als erfgenaam. Die u liefhebt, Abraham heeft zijn zoon lief, maar het gaat niet ten koste van zijn liefde tot God. Izak, de naam herinnert aan het lachen in ongeloof toen Abraham en Sara te horen kregen dat ze nog een kind zouden krijgen, maar ook aan het lachen van blijdschap, omdat God naar hen had omgezien. Die zoon moet Abraham offeren. Hoewel de jongen nog niet oud is, betekent hij al zo veel voor Abraham. Ondanks dat is hij bereid deze zoon weer aan God terug te geven. Hebben wij het mooiste voor God over? God kan ons vragen iets los te laten in ons leven wat niet goed is, maar Hij kan ook iets vragen wat Hij Zelf gegeven heeft. Het principe van teruggeven wat God gegeven heeft, komt ook voor bij Hanna, die net als Sara onvruchtbaar was, maar toch een kind kreeg, Samuël, en hem teruggaf aan God door hem in de tempel te laten opgroeien. We mogen ook onze van God gekregen relaties, maar ook onze talenten en ons hart teruggeven aan God. 

Abraham en zijn zoon zijn drie dagen onderweg. Op de derde dag ziet Abraham de plaats waar hij moet offeren. Er staat ‘op de derde dag’ en dan moet je opletten, want de derde dag is in de Bijbel de beslissende dag, zoals Jezus op de derde dag opstond uit het graf. Ze moeten naar één van de bergen in het land Moria. Volgens de joodse uitleg gaat het hier om dezelfde plaats als waar Salomo de tempel heeft gebouwd, de plaats waar nu de El-Aqsa moskee en de Rotskoepel staan. De berg Moria komt in het Oude Testament in 2 Kronieken 3:1 voor, waar het gaat over de tempel van Salomo. Toch zijn er sterke twijfels of dit klopt, omdat deze plaats in 2 Kronieken 3:1 wordt uitgelegd zonder dat er naar het offer van Abraham wordt verwezen. Ook lijkt de plaats te ver van Berseba, de plaats waar ze vandaag kwamen, af te liggen. De berg waar Abraham offerde wordt in Genesis 22 niet de berg Moria genoemd, maar de berg Jahweh jireh, de Heere zal voorzien.

De joden lezen dit hoofdstuk vooral als een voorbeeld van wat het volk Israël mee zal maken aan beproevingen. Het is geen test of ze wel rechtvaardig zijn, want volgens Psalm 11:5 test God juist de rechtvaardigen. Protestanten leggen in deze geschiedenis de nadruk op het feit dat God Zijn beloften vervult. God heeft beloofd dat Izak het land zal erven, hier blijft God trouw aan en Hij zal dan ook voorzien in een offer.
Abraham brengt God een brandoffer. Dit is eenzelfde offer als bij Noach na de zondvloed. Het wordt volledig verbrand en is aangenaam voor God. We zien in dit hoofdstuk mooie parallellen met het offer van Christus. Jezus was net als Izak bereid mee te gaan en werd ook op het hout gelegd. In vers 8 zegt Abraham dat God Zichzelf zal voorzien van een lam voor het brandoffer. God heeft in Christus, het Lam van God, Zichzelf met de wereld verzoend. Ook op Golgotha heeft God Zelf voor een offer gezorgd. Bij Abraham mocht zijn zoon gespaard blijven, maar bij God de Vader niet, want Zijn Zoon sterft als een schuldige en een vervloekte. Hij draagt onze schuld en vloek. 

Genesis 23


In Genesis 23 lezen we over de dood van Sara. Op honderdzevenentwintigjarige leeftijd sterft ze. Abraham rouwt om haar heengaan. In die tijd ging dat samen met hardop huilen, het scheuren van de kleren, in het stof zitten en het hoofd scheren. Hij koopt een stuk land met een grot om Sara te begraven. Hoofdstuk 23 maakt deel uit van de slothoofdstukken over Abraham. Het vorige hoofdstuk over het offer van Abraham was het ultieme bewijs dat Abraham op God vertrouwde. Dat Abraham in Kanaän zijn familiegraf wil hebben en niet in het land waar hij vandaan komt, is een teken van geloof dat God dit land aan zijn nageslacht zal geven. De slothoofdstukken over Abraham vormen de overgang naar de aandacht voor de volgende generaties. Aan het eind van het vorige hoofdstuk werd er al melding gemaakt van Rebekka, de dochter van Bethuël. Ook het volgende hoofdstuk gaat over Rebekka, als Abraham een vrouw voor zijn zoon zoekt. 

Sara sterft in Kirjath-Arba en wordt daar ook begraven. Ook Abraham, Izak en Jakob en hun vrouwen Rebekka en Lea zijn hier begraven. Hier zal een paar honderd jaar later de stad Hebron gesticht worden. Boven de spelonk van Machpela is een Herodiaans complex gebouwd dat tegenwoordig zowel als moskee als synagoge gebruikt wordt. Het is opvallend dat Unesco in 2017 heeft besloten dat deze plaats een ‘bedreigde Palestijnse heilige plaats’ is. Door de Stichting ‘Christenen voor Israël’ wordt er – terecht – op gewezen dat Hebron een heel belangrijke plaats is voor de joden. Niet alleen vanwege het graf, maar Hebron is ook de plaats waar David zeven jaar koning was voor hij Jeruzalem innam en zich daar vestigde. Hebron ligt ongeveer 35 kilometer ten zuiden van Jeruzalem, in het grondgebied van de stam Juda. Kaleb kreeg deze stad toegewezen. Hij was één van de verkenners die er wel op vertrouwden dat God het land aan Israël zou geven.

Herodes de Grote bouwde een grote, rechthoekige omwalling over de grotten. Dit is het enige volledig bewaard gebleven bouwwerk van Herodes. Onder de Byzantijnse heerschappij is er een basilica gebouwd, later is die verwoest en is hier weer een moskee gekomen. In de tijd van de kruistochten is het weer een kerk geworden en niet veel later weer een moskee.

De plaats waar Sara door Abraham met veel zorg is begraven en wat later een familiegraf is geworden, zou een plaats van eerbied en respect voor de gestorvenen moeten zijn, maar het is een plaats van ruzie, geweld en bloedvergieten geworden met als één van de dieptepunten het jaar 1929. Eeuwenlang ervoor woonden Arabieren en Joden vreedzaam samen tot er zionistische joden in Hebron kwamen wonen die zich afscheidden van de Arabieren en joden. In die tijd begon de spanning in het land toe te nemen en dit liep uit op een strijd tussen de Arabieren en zionisten waarbij dodelijke slachtoffers vielen. Op de rustplaats van de aartsvaders vechten mensen met elkaar. Dit geeft wel aan dat er op aarde geen blijvende rust te vinden is.

In dit hoofdstuk wordt nauwkeurig besproken hoe Abraham het stuk land en de grot van de Hethieten koopt. De Hethieten willen niet dat Abraham ervoor betaalt. Ze bieden hem hun beste graf aan om Sara in te begraven. Ze erkennen dat hij een machtige man in de regio is. Ze noemen hem ‘mijn heer’ en een prins, net als de Filistijnse koning Abimelech toen hij zei dat God met Abraham was bij alles wat hij deed, Genesis 21:22. God had het land beloofd aan het nageslacht van Abraham ten koste van, onder andere, de Hethieten. De Hethieten zullen dus hun land later aan Abrahams nageslacht kwijt raken. Ezau zal later met een Hethitische vrouw trouwen en laat daarmee zien een andere keus te maken dan God wil. Abraham beseft dat hij het land nog niet zal krijgen en noemt zichzelf een vreemdeling.

Abraham maakt geen gebruik van zijn positie en aanzien. De Hethieten weten nog niet half met wie ze te maken hebben, maar Abraham stelt zich bescheiden op. Hij buigt zich voor hen. Het is de enige keer dat we lezen dat hij buigt voor de inwoners van Kanaän. Hij wil de volledige prijs van het land betalen, 400 sikkel zilver, net als later koning David die de dorstvloer wil kopen om op te offeren, hoewel hij de grond ook kan krijgen. David had gezondigd door het volk te tellen en moest daarom van God een offer op deze dorsvloer brengen. Hij wilde dat het hem wat zou kosten. Abraham wil ook dat de begraafplaats van zijn vrouw hem wat kost. Het hoort voor hem bij het rouwproces. Hij moet de gevolgen van Sara’s dood ondervinden. Abraham onderhandelt met de Hethiet Efron. Dat Abraham zo vriendelijk benaderd wordt, hoeft niet te betekenen dat hij gewaardeerd wordt, maar kan ook onderdeel van de onderhandeling zijn zoals dat in die tijd gebruikelijk was. Als de prijs is afgesproken, wordt de overeenkomst gesloten, waar al de Hethieten als getuigen bij aanwezig zijn. Abraham is voortaan de eigenaar van de grond, de bomen en de grot, zodat hij zijn vrouw kan begraven.

Genesis 24


Izak heeft er het er jaren later nog steeds moeilijk mee dat zijn moeder is overleden. Abraham ziet dat. Zelf is hij oud en het zal niet lang duren voor hij ook zal sterven. Abraham is honderdzevenendertig jaar als Sara sterft en zal daarna achtendertig jaar weduwnaar zijn. Izak is in dit hoofdstuk geen heel jonge man meer, maar rond de veertig jaar. Als je het hoofdstuk doorleest, lijkt de hoofdpersoon de knecht van Abraham te zijn, Eliëzer. Het grootste gedeelte gaat over hem, maar het gaat vooral om het verbond dat God met Abraham sloot dat zijn nageslacht in het land Kanaän zal wonen. De naam van Eliëzer wordt ook niet genoemd. God had Abraham uitgekozen om hem te zegenen als hij Hem zou gehoorzamen. Abraham en zijn nageslacht waren afgezonderd van de andere volken en van zijn familie.

De apostel Paulus schrijft dat het niet goed is om met een ongelovige te trouwen. Iemand kan denken dat het niet uitmaakt om met een ongelovige te trouwen en dat het bij de christelijke vrijheid hoort, maar in de praktijk gaat het problemen geven. In Genesis komt dit thema ook veel voor. Hagar kiest een vrouw voor Ismaël in Egypte. Ezau trouwt met Hethieten, het volk waar Abraham de grond van kocht om Sara te begraven, zie het vorige hoofdstuk. Abrahams neef Lot was met hem meegegaan uit Haran. Na de val en verwoesting van zijn woonplaats Sodom zonderde hij zich af samen met zijn twee dochters. Hij deed geen moeite om een geschikte man voor zijn dochters te vinden en dat ging dan ook niet goed, omdat zijn dochters hem op een keer dronken voerden en gemeenschap met hem hadden. Abraham doet wel veel moeite om een goede vrouw voor Izak te vinden. Hij geeft zijn knecht opdracht om bij zijn broers een vrouw te zoeken. Hij heeft er veel voor over, want hij geeft hem veel gouden en zilveren sieraden en kledingstukken mee. Kosten noch moeiten worden gespaard voor een goede vrouw, maar het is ook een zaak van gebed. We lezen dat de knecht bidt en later dat Izak bidt als de knecht met Rebekka terugkomt.

De knecht moet zweren bij God dat hij geen vrouw uit de Kanaänieten zal kiezen, maar uit Abrahams familie. De knecht begrijpt hem eerst verkeerd, want hij denkt dat hij Izak mee moet nemen en als hij geen vrouw kan vinden, dat hij dan Izak daar moet laten. Maar Abraham wil niet dat Izak meegaat. Hij heeft zijn zoon lief en wil hem beschermen, zoals Jakob later Benjamin beschermt en hem niet met zijn broers mee wil laten gaan naar Egypte. Maar Abraham wil vooral niet dat zijn zoon in Haran gaat wonen. Izak moet in Kanaän blijven. God heeft beloofd dat hij hier zal wonen en het land zal erven. Op zijn hoge leeftijd vertrouwt Abraham nog altijd dat God Zijn woorden uit gaat voeren, ook al ziet hij er niet veel van.

Het geloof van Abraham heeft indruk gemaakt op de mensen in zijn huis, want zijn knecht heeft ook iets van dit geloof. Abraham staat niet alleen goed bekend bij koningen, zoals Abimelech, die erkent dat God met hem is, en de Hethieten, die hem hun heer noemen, maar dus ook bij zijn knecht. Die maakt hem elke dag mee, op goede en minder goede momenten, en de conclusie van de knecht is dat de God van Abraham betrouwbaar is. Ook voor ons geldt dat de mensen in onze omgeving, buren, klasgenoten, collega’s, kinderen, die ons bijna dagelijks zien, moeten kunnen vertellen hoe betrouwbaar Gods woord is. Abraham belooft zijn knecht dat God Zijn engel voor hem uit zal sturen. De knecht gaat op weg en ervaart dat God hem leidt. Hij is zo vrijmoedig om God een voorstel te doen. Hij vraagt op een heel concrete manier om Gods leiding. Er staat ook niet dat hij bidt, vers 12, maar dat hij spreekt, persoonlijk en informeel. Hij spreekt geen mooi gebed uit, maar vertelt God wat er aan de hand is. Het geloof van deze knecht maakt ons hopelijk jaloers. Als wij voor ons idee voor een onmogelijke opdracht staan, mogen wij onze onmogelijkheden voor God neerleggen en Hem een voorstel doen om ons te helpen. God wil ons leiden in het gebed zodat wij weten waar we om moeten vragen. De vrouw die hem drinken aanbiedt en daarna ook zijn kamelen laat drinken is de vrouw die voor Izak bestemd is. De knecht is zo op zoek naar een vriendelijke en behulpzame vrouw voor Izak.

Het geloof en de vrijmoedigheid van de knecht vallen in dit hoofdstuk op. Hij wordt niet teleurgesteld, want hij vindt inderdaad een vrouw en ze blijkt ook uit de familie van Abraham te komen. Heel eerlijk en nauwkeurig, maar ook dankbaar en blij vertelt hij aan de vader en broer van Rebekka wat hij heeft meegemaakt. De broer van Rebekka, Laban, leren we hier al kennen als iemand die meer geïnteresseerd is in geld en bezit dan in de God van Abraham. Zo is hij ook als later Jakob bij hem komt om een vrouw voor zichzelf te vinden. Het verhaal van de knecht is indrukwekkend en vooral de hoeveelheid goud en zilver als cadeau overtuigen de hem direct om Rebekka met de knecht mee te laten gaan.
We zagen net het geloof van de knecht, vrijmoedig, bijna impulsief. Aan eind van het hoofdstuk wordt iets gezegd over het gebed van Izak. Hij is in het veld in gebed of om te mediteren. Bij hem vinden we het langzame, overdenkende gebed. Beide vormen van gebed horen bij het leven met God. Jezus trok zich ook terug, de stilte en rust in, om Zijn Vader te zoeken. Zo mogen wij ons ook dagelijks terugtrekken om de Hemelse Vader te zoeken.

Genesis 25


In hoofdstuk 25 verschuift de aandacht van Abraham naar Izak en zijn zonen Jakob en Ezau. In dit hoofdstuk lezen we over de zonen van Abraham en Ketura, de dood van Abraham, de zonen van Ismaël en de geboorte van Jakob en Ezau.

Abraham heeft naast Sara en Hagar ook kinderen gekregen bij Ketura, hoewel Ketura volgens een joodse uitleg dezelfde is als Hagar. In vers 2 worden zes zonen genoemd. Twee zonen krijgen extra aandacht: Joksan en Midian, van hen worden ook de zonen genoemd. Joksan woonde in Arabië en Midian in Noordwest Arabië. Toen Mozes voor de farao moest vluchten, ging hij in het land van de Midianieten wonen. Met Midianieten wordt soms hetzelfde bedoeld als Ismaëlieten, omdat ze halfbroers zijn en zich later samenvoegen.

Abraham geeft Izak alles, vers 5. Die erft al zijn bezittingen, maar niet voordat Abraham aan zijn andere zonen geschenken heeft gegeven. Er staat “de zonen van zijn bijvrouwen”, meervoud, dus daar moet Hagar ook mee bedoeld zijn, hoewel zij nergens zijn bijvrouw genoemd wordt. Ze was de persoonlijke slavin van Sara. Om er zeker van te zijn dat de andere zonen Izak niet in de weg zitten, stuurt hij ze in oostelijke richting om zich daar te vestigen. Volgens de wet van Mozes krijgt de eerstgeboren zoon een dubbele zegen, maar bij de aartsvaders wordt hier steeds van afgeweken. Mozes gaf die wet om de zonen van de vrouwen die minder geliefd waren bij de man, te beschermen. Verderop in dit hoofdstuk staat hoe Jakob zijn broer de eerstgeboortezegen afhandig maakt. Ook Jakob verwisselt de eerstgeboortezegen bij de zonen van Jozef, Manasse en Efraïm. Het geeft aan dat Gods weg met Zijn volk wonderlijk loopt. Zo is het ook steeds een wonder dat de aartsvader sowieso kinderen krijgt. In dit hoofdstuk lezen we dat Rebecca, net als Sara, onvruchtbaar is.

Abraham sterft op 175-jarige leeftijd. Honderd jaar heeft hij in Kanaän gewoond. Hij wordt begraven in het familiegraf bij zijn vrouw Sara. In de uitleg van Genesis 23 heb ik aandacht gegeven aan de plaats van dit graf.

De manier waarop God met Abraham omging vinden we niet bij Izak. De beschrijving van Izaks geloofsleven is summier. Er staat wel duidelijk dat Izak na de dood van Abraham door God gezegend wordt, vers 11. Ook lezen we over het gebedsleven van Izak, in dit hoofdstuk bidt hij in aanwezigheid van Rebecca om een kind. Izak krijgt veel meer aandacht in Genesis dan Ismaël. In de geslachtsregisters in Genesis wordt de minder belangrijker persoon eerst genoemd, zo ook hier. Twee keer komen we het structuur gevende woord toledot tegen. Eerst bij het nageslacht van Ismaël, vers 12 en dan bij het nageslacht van Izak, vers 19. Het gedeelte over Ismaël is een paar verzen en dat over Izak loopt door tot hoofdstuk 36. Ismaël staat aan het hoofd van twaalf vorsten. Dit is een vervulling van de belofte in Genesis 17:20. Ismaël is tot een groot volk geworden. De zonen wonen in het gebied van Havila tot Sur. Er staat dat ze tot in de richting van Assur wonen. Het gaat hier niet om het bekende Assyrië, maar om het gebied in de buurt van Sinaï of Arabië. In vers 3 worden de Assurieten genoemd, van Joksan, de zoon van Ketura. Nadat de zonen van Ismaël hier zijn genoemd, kan alle aandacht uitgaan naar de zoon van de belofte, Izak.

In Nederland worden Izak en Ismaël, of hun nageslacht, Israël en de Palestijnen, nogal eens tegenover elkaar gezet, dus je bent óf voor Israël óf voor de Palestijnen. Maar in dit hoofdstuk en in eerdere hoofdstukken hebben we gezien dat Abraham ook tot zegen is voor Ismaël. Het is duidelijk dat Izak de zoon van de belofte is en de zoon die door God is uitgekozen als vader van Jakob en het volk Israël, maar Ismaël wordt niet als oud vuil aan de kant gezet. Abraham zou een vader van veel volken zijn, niet alleen van het volk Israël.

Jaap Bönker, directeur van de Nederlandse tak van de Arabische Wereld Zending, staat bekend om zijn eigenzinnige geluid en onorthodoxe manier van Bijbeluitleg rond het Israëlisch-Arabische conflict. Zijn Bijbeluitleg is niet zo zorgvuldig, maar hij heeft wel een punt door te wijzen op de betekenis van Ismaël. Hij schreef onder meer ”De God van Abraham, Isaak én Ishmaël”, waarin hij oog heeft voor zowel de Palestijnse als de Joodse kant van de strijd in het Midden Oosten. Uit Ismaël wordt niet de Messias geboren, maar hij heeft wel zijn plaats in het huis van Abraham. Er is verzoening mogelijk als beide volken inzien dat ze broeders zijn. Die verzoening zou wel eens van de kant van Ismaël kunnen komen. Als Jakob de Jabbok oversteekt, is het zijn broer Ezau die zich met hem verzoent, niet andersom. En hier in Genesis 25 komt Ismaël naar Izak toe om hun vader te begraven. De Messias, Jezus Christus, is nodig voor verzoening en daarbij de erkenning van de plaats die beide volken hebben. Jaap Bönker vindt het bijzonder dat hij in zijn werk ziet dat moslims die tot geloof komen, leren zien hoe belangrijk de positie van Israël is. 

Het laatste deel van dit hoofdstuk is het begin van de geschiedenis van de familie van Izak. Het loopt door tot en met hoofdstuk 35 waar de dood van Izak genoemd wordt. De meeste aandacht gaat uit naar Jakob. Hij wordt van een bedrieger, zoals zijn naam ook betekent, een zachtmoedige gelovige. We komen veel conflicten, tegenslag en problemen in zijn leven tegen. De verhalen rond de persoon Ezau hebben overeenkomsten met Ismaël. Beide moeten buiten het land van de belofte gaan wonen. Bij allebei staat de moeder niet aan hun kant en krijgt de jongste zoon de voorkeur. 

Genesis 26


Genesis 26 is het enige hoofdstuk dat helemaal gaat over de aartsvader Izak. Zijn leven vormt in zekere zin een contrast met het turbulente leven van zijn vader en van Jakob. Abraham moest naar Egypte uitwijken toen er hongersnood kwam en Jakob vluchtte naar Haran, omdat zijn broer hem anders zou vermoorden. Toch moeten we de verschillen niet te groot maken. Juist in dit hoofdstuk zien we de sterke overeenkomsten tussen Abraham en Izak. Ze zijn allebei vreemdeling geweest in Kanaän, maar krijgen ook te horen dat het land voor hen en hun nageslacht zal zijn. Ze maken helaas ook dezelfde fouten. Tegen koning Abimelech, koning van de Filistijnen zeggen ze dat hun eigen vrouw hun zus is. Abraham doet dit twee keer en Izak één keer, samen dus drie keer. Het lijkt op de leugens van Petrus, die Jezus drie keer verloochende. Maar ze leven ook allebei uit genade. Door het geloof verwachten ze een beter, een Hemels thuisland. God belooft aan beiden dat ze tot een groot volk zullen worden en tot een zegen voor anderen. Beiden krijgen in Kanaän te maken met weerstand. Anderen zijn jaloers op hun welvaart. Ze merken dat God met hen is en dat kunnen ze niet hebben. Abrahams knechten komen in aanvaring met de knechten van Lot en later met de knechten van koning Abimelech en Izak ondervindt ook problemen met de knechten van Abimelech. Ze stoppen de putten van zijn vader dicht met aarde en maken ruzie over de nieuwe putten die hij graaft.

Als er opnieuw hongersnood in Kanaän komt, wil Izak, net als zijn vader deed, uitwijken naar Egypte. God verschijnt aan hem en maakt duidelijk dat hij in Kanaän moet blijven. Ook Izak wordt door God een vreemdeling in Kanaän genoemd. In de kerk is er de laatste decennia meer aandacht voor de gelovige als vreemdeling. Het beeld van een vreemdeling wordt actueler naarmate de christenen een minderheid in de samenleving vormen. In het Nieuwe Testament schrijft Petrus hierover in zijn eerste brief. Leven als vreemdeling betekent heilig leven en niet meegaan in de wetteloosheid van de wereld. Gelovigen zijn koningen en priesters, hoofdstuk 2. Ze hebben een roeping voor de wereld. Petrus noemt christenen ‘vreemdelingen’ en ‘bijwoners’. Een vreemdeling hoort er niet echt bij en een bijwoner heeft geen thuisland. In de geschiedenis is ook het beeld van een pelgrim gebruikt. Daarmee wordt aangegeven dat christenen zich ontheemd voelen, maar wel een duidelijk doel voor ogen hebben. Het beeld van een christen als pelgrim heeft er soms toe geleid dat mensen het leven op aarde als een oneigenlijk bestaan gingen zien. Het idee van pelgrimage gaf christenen ook nieuwe moed om het vol te houden in tijden van vervolging, bijvoorbeeld bij de calvinistische vluchtelingengemeenten in het begin van de Reformatie. 

Er is discussie over de vraag of de kerk een contrastgemeenschap genoemd kan worden. Dr. W. Dekker heeft moeite met deze voorstelling van de kerk. Het wekt volgens hem teveel de indruk dat het contrast met de samenleving zichtbaar gemaakt kan worden en dat de kerk met een programma kan werken. Toch past het beeld van contrastgemeenschap ergens ook wel, omdat je toch als gemeente en gelovige concrete keuzes moet maken en die staan regelmatig haaks op de keuze van de gemiddelde Nederlander. Aan de ene kant zijn christenen heel gewone burgers en aan de andere kant durven ze tegen de stroom in te gaan als dat nodig is.

Izak raakt verwikkeld in een conflict met Abimelech. Die is boos, omdat Izak niet gezegd heeft dat hij met Rebecca getrouwd is. Izak moet erkennen dat de Filistijnen niet zo slecht zijn als hij dacht. Izak blijft in het land wonen en gaat waarschijnlijk graan en gerst verbouwen. De mensen worden jaloers op zijn grote oogsten. Opvallend is dat hij het eerste jaar al het honderdvoudige kan oogsten. Het is een heel menselijke reactie van de Filistijnen. Het geluk van de ander wekt irritatie op als jouw inspanningen niet op dezelfde manier beloond worden. Iemand kan jaloers zijn op een echtpaar dat achter een kinderwagen loopt. Een ander is jaloers op het grote bedrijf van de ander. Waar je geen rekening mee houdt, is dat er meestal meer aan de hand is dan alleen het geluk. Misschien heeft het echtpaar wel lang moeten wachten op een kind of hebben ze ook een kindje verloren. En je weet niet dat die succesvolle ondernemer eerder failliet gegaan is. Waar de Filistijnen vooral jaloers op kunnen zijn, is dat God met Izak is. Dit punt komt steeds in Genesis voor. Het begint al met Kaïn die jaloers is dat het offer van Abel wel door God wordt aangenomen. Abimelech erkent dat God in alle dingen bij Abraham was en nu lijkt dat ook zo te zijn bij Izak. Waarom zegent God de één meer dan de ander? Het lijkt zo oneerlijk. Hoe zit dat? De Filistijnen moeten inzien dat zij door Izak gezegend kunnen worden. Als ze erkennen dat hij door God is uitgekozen om stamvader van een groot volk te worden, worden zij er ook beter van. In Izak en zijn nageslacht worden alle volken van de aarde gezegend, vers 4. Het betekent dus dat wij niet jaloers moeten zijn op de zegen van een ander, maar dit erkennen en zo ook door de ander gezegend worden. Misschien ben je jaloers op het geloofsleven van een ander. Dan kun je boos worden en niks met die persoon te maken willen hebben. Of je erkent dat God die persoon zegent en gaat met hem of haar om. Dan zul je van die ander dingen leren en zo delen in de zegen.

De Filistijnen proberen de groei van Izaks welvaart af te remmen door de putten te vullen met aarde. Verder claimen ze dat de putten die Izak maakt, niet door hem gebruikt mogen worden, omdat het op hun grondgebied is en dus om hun water gaat. Net als Abraham zoekt Izak het conflict niet op en gaat hij weg. Bij de derde put die Izak laat graven, komt er geen ruzie, daarom noemt hij die plaats Rehoboth, de Heere heeft ruimte gemaakt. Hij verhuist daarna een stukje verder, naar Berseba. Hij offert daar aan de Heere en sluit daarna, opnieuw net als zijn vader, een verbond met koning Abimelech.

Genesis 27


In hoofdstuk 25 hebben we gelezen hoe Ezau een heel dure maaltijd van Jakob heeft gekregen. Het kostte hem maar liefst zijn eerstgeboorterecht. Jakob maakte misbruik van de situatie dat Ezau hongerig thuiskwam na de jacht, maar Ezau gaat ook wel heel makkelijk om met dat kostbare eerstgeboorterecht. Niet alleen Ezau, maar ook zijn vader Izak gaat in de fout bij een maaltijd. Trouwens, de zonde is de wereld in gekomen door eten, namelijk van de verboden vrucht. Voedsel is meer dan de versterking van het lichaam, het is ook emotie. We kennen zelfs het woord ‘troosteten’. Je eet om je negatieve gevoelens te onderdrukken. Hoewel, volgens onderzoek van een aantal Nederlandse psychologen klopt dit niet helemaal. Het is niet zo dat mensen meer gaan eten bij sombere gevoelens. Mensen die te veel eten bij negatieve emoties, doen dat ook bij positieve. Troosteten is vooral een excuus achteraf: ik at te veel, omdat ik mij zo ellendig voelde. 

Izak hield van lekker eten, vooral het vlees van de dieren die zijn zoon Ezau ving en die zijn vrouw lekker klaar kon maken. Voor de geboorte van Jakob en Ezau kreeg Rebecca te horen dat de meerdere, de oudste, de mindere, de jongste, zou dienen. Jakob, de zwakkere, had niet het stevige postuur van zijn broer, maar hij zou degene zijn die God heeft uitgekozen. De liefde voor het zwakkere zien we bij God en ook bij Rebecca. Izak lijkt hier moeite mee te hebben. Het is niet onbegrijpelijk dat dit voor afstand in hun huwelijk heeft gezorgd. De reden dat Izaks voorkeur naar Ezau uitgaat, is dat hij van het vlees houdt dat zijn vrouw voor hem maakt. ‘De liefde van de man gaat door de maag’ is een spreekwoord dat in veel talen letterlijk hetzelfde voorkomt en dat geldt maar voor weinig spreekwoorden. Het is iets van alle culturen. 

Op vakantie worden toeristen nogal eens misleid in restaurants. Na afloop van de maaltijd krijgen ze een schrikbarend hoge rekening. Zoals twee Japanse toeristen die in een restaurant in Rome na afloop meer dan 400 euro moesten betalen voor hun spaghetti en vis. De restauranteigenaar voelde zich na afloop, toen iemand hem hiermee confronteerde, niet schuldig: ze hadden gewone dure vis gekozen. Izak geeft door één maaltijd de zegen niet aan de zoon die hij liefheeft, maar aan zijn andere zoon. 

Er ontstaat spanning in het huwelijk van Izak en Rebecca door hun zonen. Ze praten er niet met elkaar over, maar ze wantrouwen elkaar. Rebecca luistert haar eigen man af, vers 5. Twintig jaar hebben Izak en Rebecca moeten wachten op hun tweeling. Ze hebben er samen om gebeden, maar dat blijkt geen garantie te zijn voor een probleemloze opvoeding. Rebecca luistert haar man niet alleen af, maar bedriegt hem ook door misbruik te maken van zijn zwakheden. Izak had een zwakte voor lekker eten, maar zijn lichaam was ook verzwakt en hij kon nauwelijks nog zien. Rebecca laat Jakob komen en hij moet zich vermommen als zijn broer Ezau. 

Is het echt zo erg wat Rebecca hier doet? Ze wil dat Jakob dat grootste zegen krijgt, maar ze heeft van tevoren ook van God gehoord dat het zo moest gebeuren. Toen ze in verwachting was, hoorde ze dat er twee volken in haar schoot waren. Ze moest opkomen voor de zwakkere, omdat hij door God bestemd was om de stamvader te worden van Gods volk. Ezau ging een andere weg. Toen hij veertig jaar was, trouwde hij met een Hethitische. Hij verliet het geloof van zijn vader en opa. Rebecca volgt dus in zekere zin de wil van God door Jakob nu naar voren te schuiven. Toch kan het niet de bedoeling zijn dat ze daar bedrog voor gebruikt. Izak heeft zelf ook koning Abimelech bedrogen door te zeggen dat Rebecca zijn zus was. Het is een al te handige oplossing. Het is moeilijk op God te vertrouwen als het de verkeerde kant uit gaat.

Het lijkt erop dat Izak in zijn leven niet is gaan inzien dat Jakob de uitgekozen zoon is, de nieuwe stamvader. Hij heeft de voorkeur voor Ezau. Als Paulus het heeft over de uitverkiezing in Romeinen 9, schrijft hij dat God Jakob heeft liefgehad en Ezau gehaat. ‘Haten’ kan in het Grieks betekenen ‘op de tweede plaats zetten’, zoals je ook ‘je vrouw moet haten’, dus ‘op de tweede plaats zetten’, als het gaat om het volgen van Jezus, volgens het onderwijs van Jezus Zelf. God keert de logische volgorde om. Onbewust doet Izak mee in Gods plan. Maar Izak wil zelf Ezau de zegen geven. Ezau maakte wel keuzes die Izak teleurgesteld hebben, maar hij bleef van hem houden. We zien iets soortgelijks bij Abraham die zijn zoon Ismaël niet wil wegsturen als Sara daarom vraagt. Ook al is het niet de zoon van de belofte, Ismaël is ook zijn zoon. God komt Abraham hierin tegemoet. Uit Ismaël zouden twaalf vorsten komen en hij zou een groot man worden. Ook Ezau wordt toch nog gezegend, ondanks dat Jakob zijn zegen gekregen heeft, al durft Izak het geen zegen te noemen. Het zijn namelijk niet zulke positieve woorden die Ezau mee krijgt. Vers 39 waar deze woorden staan worden verschillend uitgelegd. Het kan betekenen dat Ezau van de vruchtbare streken zal leven óf dat hij weg moet bij de vruchtbare streken. In elk geval zal hij moeten overleven, leven van het zwaard. Toch zal hij de strijd overleven. Verderop in Genesis lezen we, net als bij Ismaël, over vorsten die uit Ezau zijn voortgekomen, de koningen van Edom. 

Het leven van Jakob staat door deze gebeurtenis op zijn kop. Hij moet vluchten voor zijn broer. Ook hier heeft zijn moeder een doordacht plan opgesteld. Hij zal naar zijn familie in Haran gaan en daar wachten tot de woede van zijn broer gezakt is.

Genesis 28


Jakob is in zekere zin het kind van de rekening. Zijn moeder luisterde vader Izak af en misleidde hem door Jakob naar voren te schuiven in plaats van Ezau, zodat Jakob de belangrijkste zegen zou krijgen. Izak hield van Ezau, omdat hij graag het vlees at van de dieren die hij ving. Jakob deed mee met het doordachte plan van zijn moeder. Al eerder had hij zijn broer op een listige manier het eerstgeboorterecht afgenomen. Hij heeft nu de zegen ontvangen, maar zijn leven staat direct op z’n kop. De zegen van God brengt hem geen vrede, maar angst. Vanaf nu is hij zijn leven niet zeker in de buurt van zijn broer. Misschien zal hij gedacht hebben aan Kaïn die zijn broer Abel doodsloeg. De mens is in zijn woede tot gruwelijke dingen in staat. Het is naïef om te denken dat dat wel meevalt. In dit hoofdstuk zien wij een opgejaagde en bange Jakob. Hoeveel mensen in onze tijd voelen zich soms ook niet opgejaagd om te voldoen aan de eisen die aan hen gesteld worden? Gelovigen worden in hun leven in het nauw gedreven waardoor ze bang worden, bijvoorbeeld vervolgde christenen die in de gevangenis zitten of hun huis kwijt zijn geraakt. Ze hebben geen spijt van het volgen van Jezus, maar ook gelovigen zijn mensen en hebben hun angsten. We moeten geen romantisch beeld van de vervolgde kerk maken. Toch gaan ze door, zoals evangelist Sang-Chul die Bijbels in zijn schoen verstopte om mensen in Noord-Korea Gods Woord te brengen. Jakob wordt op verschillende manieren bemoedigd. Zijn vader zegent hem opnieuw en God verschijnt in een droom aan hem.

Hoewel Izak liever had dat Ezau de eerste zegen zou krijgen, verstoot hij Jakob niet. Sterker nog, hij lijkt hier geaccepteerd te hebben dat Gods weg anders loopt dan hij wilde en zegent Jakob met de bekende zegen die Abraham en hijzelf ook kregen. ‘Abraham’ betekent ‘vader van vele volken’. Jakob krijgt hier ook de zegen dat hij aan het hoofd van veel volken zal staan, soms wordt dit niet vertaald met ‘veel volken’, maar met ‘een grote menigte’, of ‘veel mensen’. Uit Abraham zijn veel volken gekomen via Ismaël en uit Izak is via Ezau het broedervolk Edom gekomen. Bij Jakob spitst het zich toe op het volk Israël. De zonen van Jakob staan voor de latere stammen van Israël, het volk dat God uitkiest uit al de volken. 

Izak gebiedt Jakob om een vrouw te zoeken bij zijn familie in Haran. ‘Izak gebiedt’, dit is hetzelfde als dat Mozes het volk gebiedt, hen de geboden van God doorgeeft. In het Hebreeuws volgt er: ‘U zult niet…’ Dat staat hier ook. U zult geen vrouw nemen uit de dochters van Kanaän. Voor ons klinkt dat wat vreemd, maar het is de taal die bij het verbond past. Als kind van het verbond, hoor je je zo te gedragen. Het is geen inperking van de vrijheid, maar juist echte vrijheid en het leven onder Gods zegen. Opvallend is dat het gebod van Izak ook indruk maakt op Ezau. Hij had al heidense vrouwen, tot verdriet van zijn ouders, maar wil hun toch tegemoet komen en kiest een middenweg door een vrouw te kiezen uit de dochters van Ismaël, Machalath. 

Tijdens een kerkdienst stond een man op om te reageren op wat hij hoorde in de preek: “U kunt wel spreken over Gods liefde en zorg, maar als u uw vrouw zou verliezen en uw kinderen roepen om hun moeder, dan praat u wel anders”. De predikant verloor kort daarna zijn vrouw door een ongeluk. In een volgende preek zei hij: “Een man zei tegen mij dat ik niet over Gods goedheid kon spreken als ik mijn vrouw zou verliezen en mijn kinderen zouden roepen om hun moeder. Mijn hart is gebroken en bloedt. Maar als deze man hier zou zijn, zou ik tegen hem zeggen dat God toch troost en voor ons zorgt”. De man was aanwezig en zei: “Als God u in deze omstandigheden helpt, wil ik mij ook aan Hem overgeven”. In Psalm 146:5 staat dat je zalig, diep gelukkig bent als je de God van Jakob tot je hulp hebt. Deze God is er voor Jakob als hij alles kwijtgeraakt is en opgejaagd en bang door het leven gaat.

Jakob maakt omgekeerd dezelfde reis als Abraham. Abraham werd geroepen uit Haran en reisde heel Kanaän door tot aan Berseba in het uiterste zuiden. Jakob reist naar het noorden, naar Haran. Onderweg overnacht hij in Bethel. God bemoedigt hem door een droom. Zijn familie moet hij achter zich laten, maar de engelen zijn bij hem. Hij ziet een ladder die de aarde met de hemel verbindt. Op de ladder gaan de engelen omhoog en omlaag. Een eenvoudige plaats wordt een heilige plaats, een poort naar de hemel en een gewone steen, waar hij zijn hoofd op had gelegd, wordt een gedenkteken. Bovenaan de ladder staat God Zelf en Hij spreekt tot Jakob. God vertelt Jakob Wie Hij is, de God van zijn grootvader Abraham en vader Izak, vers 13. Zoals Hij Abraham en Izak beschermde en hen zegende met veel bezittingen en aanzien, zo zal God Jakob ook overvloedig zegenen en zijn nageslacht zal in het land wonen. Het beste waar een mens mee kan worden bemoedigd is te horen Wie God is en wat Hij belooft te gaan doen.

Een bemoedigende ervaring is fijn om mee te maken. Een preek die aanspreekt, een tekst die precies van toepassing is, een goed gesprek, een gebed of een mooi lied kan je verder op weg helpen. Maar hoe zorg je ervoor dat het niet bij één mooie ervaring blijft? De zorgen van het leven kunnen de ervaring zo weer wegspoelen. Jakob maakt daarom na zijn ervaring, zijn droom, een afspraak met God. Als God hem in alle problemen bijstaat, hem beschermt, dan zal hij God belijden als zijn God en zal hij het tiende deel van zijn bezit geven. Zoals Abraham met God spreekt als met een vriend zo doet Jakob dat ook en wij worden uitgenodigd dat ook te doen.

Genesis 29


Als de gebeurtenis van Genesis 29 in deze tijd plaats had gevonden zouden de roddelbladen er vol mee staan. Tot in detail zou alles worden uitgezocht, besproken en worden uitvergroot. Jakob, die zijn broer en vader misleidde wordt hier zelf door zijn oom misleid. Hij denkt te trouwen met één van de dochters van zijn oom, maar zonder dat hij het in eerste instantie doorheeft trouwt hij met haar zus. Dan trouwt hij alsnog met haar en is er veel spanning in het huis van Jakob, want hij houdt niet veel van de eerste vrouw waar hij mee getrouwd is. Roddelverhalen zijn helemaal interessant als het over belangrijke personen gaat, bekende Nederlanders, topambtenaren of voorbeeldfiguren. Jakob, de aartsvader, is niet de minste in de regio. Hij erft het hele land Kanaän van zijn vader. Hij staat aan het hoofd van een groot volk. Mensen vinden het leuk om de ruzie en strijd van een ander op de voet te volgen. Niet als één van beide partijen machteloos is, zoals bij mishandeling of misbruik, maar als ze aan elkaar gewaagd zijn. 

Jakob was door God gezegend en bemoedigd. Onderweg naar zijn familie in Haran had hij gedroomd van engelen die hem op zochten. Een ladder verbond de hemel met de aarde. God stond bovenaan die ladder en beloofde hem dat Hij altijd bij Jakob zou zijn en hem altijd zou beschermen. Hij zou Jakob nooit alleen laten. De mooie droom en mooie woorden betekenen niet dat Jakob fluitend door het leven zal gaan. Het betekent wel dat God er bij is, ook in de moeilijke en pijnlijke omstandigheden. Jakob, hij bleef liever in de tent, hoofdstuk 25:27, terwijl zijn broer in het veld was, hij moet nu aan het werk, uit zijn comfortzone. De confrontaties met zijn oom Laban zijn leerzaam voor Jakob en bereiden hem voor op de confrontatie met zijn broer Ezau. Als Jakob oud is en terugblikt op zijn leven, getuigt hij dat God hem elke dag geleid heeft en hem verlost heeft van al het kwaad, Genesis 48:15-16. God wil dat zijn kinderen Hem danken en prijzen vanwege zijn verlossing. In de moeite en spanning blijkt God een Verlosser te zijn. De engelen prijzen God vanwege Gods majesteit en almacht, maar de gelovigen prijzen God vanwege Zijn verlossing. Door het bloed van Christus ben ik bevrijd van de macht van de dood en zonde en ben ik gered van de hel.

Jakob reist in dit hoofdstuk van Berseba in het zuiden van Kanaän naar het noorden, Paddan-Aram, of Haran, waar hij twintig jaar van zijn leven zal doorbrengen. In vers 1 staat ‘naar de mensen van het oosten’, dat is vanuit Kanaän gezien de overkant van de Jordaan, en ook Syrië en Noord-Arabië. Jakob gaat naar de familie van de broer van Abraham, Nahor. Toen de knecht van Abraham ook in deze plaats kwam en een vrouw zocht voor Izak, werd hij door Rebecca bediend en geholpen. Hier gaat het andersom. Jakob helpt de dochter van Laban door de loodzware steen van de put te rollen. Jakob komt nogal zelfverzekerd over als hij de herders ontmoet en vraagt waarom ze midden op de dag bij elkaar komen. Het blijkt dat ze met een paar man de steen niet van de put krijgen. Het werd daarom een gewoonte om eerst allemaal samen te komen. Het zorgt er voor Jakob wel voor dat hij op deze manier Rachel, zijn aanstaande vrouw, ontmoet. God voorziet op een bijzondere manier. 
De ontmoeting tussen Jakob en Rachel is emotioneel. Als Laban hoort van Jakobs komst, begroet hij hem hartelijk. Hij omhelst en kust hem. Jakob is hier en in de twintig jaar dat hij er woonde tot zegen voor Laban. Tot ergernis van Jakob verandert Laban steeds zijn loon, wel tien keer. Het beeld dat in Genesis van Laban gegeven wordt is iemand die uit is op steeds meer bezit. Jakob heeft een bijzondere relatie tot Laban, want hij is geen slaaf of ingehuurde knecht, maar hij werkt de eerste veertien jaar voor zijn dochters. Heel opmerkelijk is dat Laban zijn oudste dochter eerst ten huwelijk geeft, terwijl hij wist dat Jakob Rachel de jongste liefhad. Het was vragen om problemen en spanningen in het gezin van Jakob. Er wordt een tegenstelling gemaakt tussen de oudste en jongste dochter van Laban. Het lijkt op de woorden van God voor de geboorte van Jakob en Ezau. De oudste, de meerdere, zal de jongste, de mindere dienen. Rachel de jongste, krijgt van Jakob de voorkeur boven de oudste. 

Toch zegent God Lea met kinderen. Lea heeft het zwaar, omdat Jakob meer van Rachel houdt. Het is triest om te merken hoe Lea haar best doet om de aandacht en liefde van Jakob te winnen. God helpt haar door haar vier kinderen te geven, Ruben, Simeon, Levi en Juda en Rachel geen kinderen. Vier kinderen die staan aan het hoofd van vier stammen. Uit de stam Juda zouden later de koningen van Israël komen en de grote Koning, de Messias. Het is dus heel wonderlijk hoe de dingen hier lopen en hoe Gods weg in de geschiedenis met zijn volk is. Jakob heeft een sterke voorkeur voor Rachel, maar God kiest hier voor Lea. God kiest voor het zwakke en achtergestelde. Rachel was knap om te zien, maar Lea had fletse ogen, vers 17. God maakt Zijn keuzes niet op basis van hoe wij de dingen beoordelen. Hij kiest het door de mensen afgekeurde. Uit de Moravische Broeders, die hoorden bij een piëtistische opwekkingsbeweging uit het begin van de 18e eeuw, wilde graag de slaven op de plantages het evangelie brengen. Dat werd hun afgeraden, omdat de slaven onbereikbaar voor buitenstaanders zouden zijn. Twee leden van deze Broerders boden zich aan om naar de slaven toe te gaan. Ze besloten zich tot slaaf te laten maken. Zo deden ze hetzelfde zware werk en leefden ze in dezelfde slechte omstandigheden, maar de slaven zagen hen en zo bereikten ze de harten van de slaven met het evangelie. Jezus Christus is ook mens geworden om ons te bereiken. Hij spreekt ons hart aan en laat de liefde van God de Vader zien.

Genesis 30


Wat kun je leren van het verleden? Op zich veel, maar het blijkt moeilijk om de kennis toe te passen in een nieuwe situatie. Dit jaar is het 75 jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog tot een einde kwam. Na 75 jaar van herdenken zou je mogen verwachten dat mensen elkaar beter behandelen en minder discrimineren, zoals Hitler allerlei groepen mensen discrimineerde. Maar ook nu is dat aan de orde van de dag. Maarten van Rossum vergelijkt het leren van de geschiedenis met de seizoenen van het jaar. Wat we uit de geschiedenis leren is dat er, om dit voorbeeld te gebruiken, vier seizoenen zijn: we ontdekken een bepaald patroon, maar we weten niet of het een strenge of milde winter wordt. Er gebeuren te veel onverwachte dingen om iets zinnigs over de toekomst te kunnen zeggen. Wat we zeker weten over de toekomst is zo algemeen, dat iedereen dat wel kan bedenken. Historici zijn vooral nodig om aan te tonen dat er vaak ten onrechte een beroep gedaan wordt op de geschiedenis. Zo wordt vaak de vergelijking gemaakt tussen de val van het West-Romeinse Rijk en het relatieve machtsverval van de VS en Europa. Net zoals het Romeinse Rijk viel door barbaarse immigranten, zo staat dat nu ook de VS en Europa te wachten. Daarbij wordt niet vermeld dat het Romeinse Rijk een straatarme, pre-industriële natie was met een infrastructuur die niet voldeed.

Als we nu kijken naar de kerk, leert zij van het verleden? Over de evangelische beweging zegt spreker Henk Binnendijk dat hij zijn boodschap tegenwoordig beter kwijt kan in de traditionele kerken dan in de evangelische. God is daar vooral een God van liefde geworden. Hij houdt van ons, zorgt voor ons en doet eigenlijk alles voor ons. Hij rent naar ons toe als wij onze zonden belijden. Dat is allemaal waar, maar kennen wij ook de sterkte van Gods toorn en Zijn verbolgenheid? Waar is het evenwicht gebleven? Bij de reformatorische kerken zouden we de vraag kunnen stellen waarom er eerst zoveel bezwaren waren over TV-kijken, maar de smartphone en internet nu omarmd worden. Het gevolg hiervan is dat kerkmensen naar dezelfde dingen kijken en luisteren als buitenkerkelijken.

In Genesis 29 gaat het ook een aantal keer over lessen die niet geleerd worden uit het verleden. Rachel is onvruchtbaar en komt met dezelfde oplossing als Sara. Deze “oplossing” had Sara grote problemen opgeleverd en het was niet de weg die God met Abraham en Sara wilde gaan. Waarom kiest Rachel er dan toch voor? We hebben eerder opgemerkt dat we niet veel leren van de geschiedenis omdat de situatie steeds net iets anders is, waardoor we denken dat wij heel andere keuzes moeten en kunnen maken. Abraham en Sara hadden bijvoorbeeld de belofte gekregen dat zij en kind zouden krijgen en Jakob en Rachel hebben die belofte niet gekregen. Voor Jakob is de situatie net weer iets anders dan voor Abraham. Abraham kreeg Hagar aangeboden en hij accepteerde haar zonder enig bezwaar. Jakob wordt eerst door Rachel onder druk gezet. Ze maakt het Jakobs verantwoordelijkheid dat ze geen kinderen gekregen hebben. Jakob bezwijkt voor de druk van Rachel en heeft gemeenschap met haar slavin. Was dit verstandig van Jakob? Of kun je de situatie van Abraham niet met die van Jakob vergelijken? Het is denk ik niet heel bijzonder om te zeggen dat Jakobs keuze een menselijke keuze buiten God om is geweest. Het heeft dan ook voor veel problemen gezorgd. De strijd tussen Rachel en Lea om de aandacht en liefde van Jakob krijgt een nieuw hoofdstuk, want Lea wil natuurlijk ook dat Jakob met haar slavin slaapt. 

De strijd tussen de vrouwen van Jakob komt tot uiting in de keuze voor de namen van de kinderen. Lea heeft haar kinderen de namen Ruben, Simeon, Levi en Juda gegeven, waarmee zij wil laten merken dat God naar haar geluisterd heeft en dat Jakob meer naar haar toe zal trekken. Het waren hoopvolle namen, maar niet realistisch. Ook Rachel geeft bedenkelijke namen: Dan, God heeft haar recht gedaan. Ze heeft vooral het recht zo gebogen dat het haar goed uitkwam. Met de naam Naftali wil ze tot uitdrukking brengen dat ze de strijd van Lea gewonnen heeft. Wat ze dan nog niet weet is dat Lea haar vijfde en zesde zoon en een dochter van Jakob zal krijgen. Ze zegt dat ze heeft overwonnen, maar ze zal later zelf sterven bij de geboorte van haar eigen tweede zoon, Benjamin. 

Jakob gedraagt zich in dit hoofdstuk ook echt weer als de oude Jakob. De Jakob die zijn broer en vader misleidde. Deze keer krijgt hij het voor elkaar dat zijn oom Laban het zwakke deel van de kudde krijgt en hij het sterke deel. Toen hij zijn broer en vader bedroog, leidde dat ertoe dat hij moest vluchten. Ook hier is bedrog de aanleiding dat hij moet vertrekken. De knechten van Laban waarschuwen Laban dat hij op deze manier al zijn bezit kwijt gaat raken. 

De grote vraag is: Hoe voorkom je dat je in oude fouten vervalt? God wil ons Zijn Heilige Geest geven waardoor we de dingen helder en scherp zien en beoordelen. In het Oude Testament waren daar de profeten voor, maar Mozes zei een keer dat hij zou willen dat iedereen uit het volk een profeet was. Een profeet is vol van de Heilige Geest en kan de wet, Gods woorden, toepassen in deze tijd. Iedere christen zou in bepaalde mate een profeet moeten zijn. Gods Geest wil ons helpen in de geestelijke strijd om moeilijke situaties goed in te schatten. Maar de kern van het probleem is dat ons eigen hart helaas de waarheid graag verdraait om de zonden binnen te laten. In onze trots menen we aan onze verkeerde verlangens te kunnen toegeven.

Het positieve aan dit hoofdstuk is dat God Zijn kinderen niet afrekent op hun fouten. Abraham was door God gezegend en bedoeld om tot een zegen voor anderen te zijn. Daar gaat God ook mee door bij Jakob. Dat blijkt uit de rijkdom van Jakob. God zegent hem net als zijn vader en grootvader met veel bezittingen, ondanks de bedenkelijke manier waarop hij aan dit bezit gekomen is. Laban merkt dit op, vers 27, ook hij wordt door Jakob gezegend.

Genesis 31


In dit hoofdstuk komt de onenigheid tussen Jakob en Laban tot een uitbarsting. Jakob heeft hard voor Laban gewerkt, maar kreeg geen eerlijke beloning. Iedere keer wijzigde Laban zijn loon. Dan vertrekt Jakob zonder Laban daarvan op de hoogte te stellen. Als Laban hem heeft ingehaald, laat Jakob hem duidelijk weten waarom hij niet wil blijven. Laban is boos, hij kan het niet hebben dat Jakob bij hem weg gaat. Hij heeft een haat-liefdeverhouding tot Jakob. Aan de ene kant is Jakob voor hem tot een zegen, maar aan de andere kant neemt Jakob alles van hem af. In de haat tegen Jakob, zijn naam wordt later Israël, zien wij iets van de haat tegen de joden. Het woord ‘jood’ is ontstaan in de tijd van de ballingschap en is afgeleid van de stam Juda. De relatie tussen Laban en Jakob is tekenend voor de verhouding tussen de joden en de rest van de samenleving. De joden dragen bij aan de samenleving en komen vaak op belangrijke posities, maar er hoeft maar iets te gebeuren of de stemming slaat om en joden worden gehaat en gezien als de oorzaak van de grootste problemen. 

Haat tegen de joden komt niet alleen van de kant van islamitische radicalen, maar bijvoorbeeld ook van de Franse linkse politicus, Mélenchton, die meende dat het verlies van Labour-leider Jeremy Corbyn te wijten was aan de invloed van de Likud-partij op de Engelse politiek. Dit is een voorbeeld van een typische antisemitische cliché: de joden hebben de touwtjes in handen. Laban kreeg het nare gevoel dat Jakob bepaalde hoe het eraan toe ging. 

Jodenhaat is volgens de rabbijnen vooral een probleem van de persoon of de samenleving die haat draagt tegen de joden. De haat is eigenlijk een afreageren van iets waar ze zelf niet mee in het reine zijn gekomen. Een overlevende van Auschwitz zei het zo: “Ze vergeven ons nooit wat ze ons hebben aangedaan.” De joden herinneren ons eraan dat wij gefaald hebben en dat willen mensen niet onder ogen zien. Laban leeft in de leugen en Jakob confronteert hem ermee dat dat hem niets oplevert. Laban vertrouwt op zijn listen en afgodsbeelden en niet op de God van Jakob, de God die de hemel en aarde gemaakt heeft en trouw is aan Zijn woord. Hij merkt dat God Jakob zegent. We zagen ook bij Izak dat de inwoners van het land jaloers werden op zijn grote oogsten. Ze zijn jaloers omdat God een ander heeft uitgekozen. De rabbijnen wijzen erop dat de status van uitverkoren-zijn vooral plichten met zich meebrengt en geen rechten. Het geeft dus eerder beperkingen. Het is makkelijk om jaloers te worden op de zegen van de aartsvaders, maar de moeite en het lijden wordt dan vaak buiten beschouwing gehouden. Je kunt jaloers zijn op een kind van God, maar weet je wel hoe een leven met God eruit ziet? Iedereen wil na dit leven wel in de hemel zijn, maar wie wil de weg achter Jezus aan gaan?

Laban voelt zich door Jakob bestolen. Acht keer komt het woord ‘stelen’ in dit hoofdstuk voor en de meeste keren is Laban het slachtoffer. In de eerste plaats wordt hij bestolen van zijn afgodsbeelden. Voor dat Jakob is gevlucht voor zijn oom, heeft zijn vrouw Rachel de afgodsbeeldjes van haar vader gestolen. Laban is op dat moment weg om zijn schapen te scheren. Het scheren van de schapen gebeurde buiten het kamp en vereiste veel mankracht. Het was een feestelijk moment waar familie en vrienden bij aanwezig waren. De bezittingen van Laban werden even minder goed bewaakt en het was dus in meerdere opzichten een tactisch moment om dan weg te gaan. Het stelen van de terafim lijkt op het “stelen” van de zilveren beker van Jozef door de broers. In beide gevallen worden ze ingehaald en worden de spullen doorzocht. Het is goed mogelijk dat de terafim kostbare bezittingen waren, gemaakt van duur metaal. Rachel zou zo haar erfenis zelf mee kunnen nemen. Rachel en Lea zijn verontwaardigd dat ze geen enkel erfelijk bezit van Laban gekregen hebben. Ze voelen zich door hem gebruikt als handelswaar, vers 15.

De tweede vorm van stelen is dat Jakob Labans hart steelt, zo staat het letterlijk in vers 20. Het betekent dat Jakob Laban bedriegt door stilletjes bij hem weg te gaan. Jakob is bang dat Laban zich nog verder met hem zal bemoeien en daarom vlucht hij voor hem weg. Voor de tweede keer vlucht hij, eerst voor Ezau en nu om weg te komen bij Laban. Jakob wordt door God gezegend, maar hij krijgt met veel weerstand te maken. Dit wordt versterkt door Jakobs bedrog. Je staat er niet zo bij stil, maar het is een wonder dat Jakob dit avontuur overleeft. Hij neemt een groot risico door Laban zo te misleiden. Laban is namelijk woedend. Tijdens het feestelijke gebeuren vertrekken zijn dochters en schoonzoon stilletjes en beroven hem ook van zijn kostbare afgodsbeeldjes. God waarschuwt Laban in een droom dat hij Jakob niets mag aandoen, want anders zou het wellicht helemaal uit de hand lopen.

De derde keer dat het over stelen gaat, is wanneer Jakob zijn beklag bij Laban doet, vers 36. Laban heeft dan de afgodsbeeldjes niet kunnen vinden en Jakob meent dat hij ten onrechte als verdachte wordt aangemerkt. Hij weet niet dat Rachel het gedaan heeft. Het is voor hem wel aanleiding om Laban te confronteren met zijn harde beleid. Als iets van het kleinvee gestolen werd, moest Jakob dat terugbetalen. Hij somt op hoe goed hij voor de kudden gezorgd heeft en dat Laban daarom geen reden heeft om boos te zijn. Overdag moest hij in de hitte werken en ’s nachts was het zo koud dat hij er niet van kon slapen. God heeft Jakob uitgekozen en gezegend, maar Hij staat wel toe dat Jakob het zwaar heeft bij Laban. 

Laban en Jakob nemen afscheid door een verbond te sluiten. Het is een ogenschijnlijk vredig afscheid, met een offer, een gezamenlijke maaltijd en overnachting, maar Laban en Jakob willen er vooral allebei zeker van zijn dat ze in de toekomst geen last meer van elkaar zullen hebben. Misschien was Jakob in zijn hoofd al bezig met de volgende confrontatie, de ontmoeting met zijn broer Ezau, hoofdstuk 32. 

Genesis 32


Jakob heeft bij zijn oom Laban zijn bezittingen flink weten uit te breiden. Zijn handige en listige werkwijze drijft Laban tot wanhoop zodat de relatie steeds slechter wordt. Laban wordt bang dat Jakob hem alles afneemt en Jakob trekt zelf zijn conclusies en vertrekt. Hoe handig en listig Jakob ook met mensen om weet te gaan, hij weet dat sommige dingen buiten zijn macht liggen. Hij moet zijn broer Ezau ontmoeten, die gezworen heeft hem te zullen doden. Zijn broer is sowieso sterker dan hij en heeft veel man tot zijn beschikking. Jakob denkt nog één middel in handen te hebben: hij kan een deel van zijn vele bezittingen geven om Ezau gunstig te stemmen. Hij heeft geen idee of het gaat werken, maar het is de moeite van het proberen waard. 

Het geven van een cadeau is soms niet makkelijk, zeker als iemand niet heeft verteld wat hij wil hebben. Bijna één derde van de Nederlanders ervaart stress bij het kopen van kerstcadeau. En ongeveer evenveel mensen doen net alsof ze hun gekregen cadeau leuk vinden. Het geven van een cadeau is ook cultuurgebonden. Een Britse diplomaat maakte eens de fout door in China een horloge als geschenk te geven. Dat kan niet, omdat het schijnt te verwijzen naar een begrafenis. Verder is het in onze cultuur vreemd om ‘iets beweeglijks’ te geven, zoals een hondje of een fitnesstoestel. Dan moet je zeker weten dat die ander dat graag wil. President Trump wilde bij zijn staatsbezoek aan Engeland in 2019 een paard aan de koningin geven. Uiteraard was dit een bijzonder cadeau, maar logistiek bleek het te lastig. Voor Jakob neemt de spanning toe als Ezau naar hém toe blijkt te komen. Hij schrikt helemaal als hij hoort dat Ezau vierhonderd man bij zich heeft. Dat kan immers maar één ding betekenen, namelijk dat hij op wraak uit is. Hij stuurt zijn knechten en kuddes één voor één naar Ezau toe. 

Jakobs vertrouwen in het effect van het geven van de cadeaus is helemaal verdampt als hij hoort dat Ezau er met vierhonderd man aankomt. Toch vlucht hij niet weg. God had hem gezegd dat hij terug moest naar Kanaän. Aan het begin van het hoofdstuk staat dat engelen van God hem ontmoeten. De engelen waren er toen hij wegging uit Kanaän, bij de droom in Bethel. Hier zijn ze er weer als hij Kanaän binnen wil gaan. God stuurt zijn engelen om Jakob nieuwe moed te geven en hem duidelijk te maken dat Hij hem niet vergeten is. Dat God ons niet vergeet, geeft vertrouwen in spannende momenten. Als God ons oproept om van de ene plaats naar de andere plaats te trekken, dan zal dat lukken ook al gaat het met tegenslagen gepaard. Jakob zegt over de ontmoeting met de engelen dat het een leger of een kamp van engelen is. Je zou een accentverschil kunnen zien tussen Bethel, huis van God, en hier het kamp van engelen. Een kamp is makkelijk verplaatsbaar. God reist als het ware met hem mee. Het kamp van engelen wijst op bescherming, terwijl in Bethel de boodschap van God centraal stond. Hier krijgt Jakob geen woord van God te horen.

De ontmoeting met Ezau heeft Jakob geleerd om alles van Gods genade te verwachten. In dit hoofdstuk staat een gebed van Jakob. We zien hier geen zelfverzekerde man, maar iemand die zijn laatste hoop op God stelt. God had hem gezegd terug te gaan, anders had hij het niet aan gedurfd. Jakob noemt God de God van Abraham en Izak. Hij weet hoe God hen altijd beschermd heeft en geleid door hun onzekere leven. Jakob maakt er geen geheim van dat hij bang is. Hij kan nauwelijks bevatten dat hij met niet meer dan zijn staf vertrokken is uit Kanaän en nu met zoveel terugkeert. Hij noemt zichzelf te klein, vers 10, voor zoveel zegen. Hij voelt zich te klein, of te jong, misschien belijdt hij hiermee dat hij de jongste zoon is en het eerstgeboorterecht van zijn broer heeft afgenomen. Jakob bidt of hij bevrijd mag worden. Deze uitroep past bij iemand die achtervolgt wordt door de vijand, zoals dat ook in de Psalmen voorkomt.

Jakob stuurt dan zijn knechten met de geschenken voor zich uit. Het is een serieuze hoeveelheid en het geeft aan hoe welvarend Jakob in Haran geworden is. Jakob overnacht bij de beek Jabbok. Met nadruk wordt vermeld dat Jakob de nacht alleen doorbrengt. Hij laat het kamp de beek oversteken en blijft zelf achter. Vervolgens is daar ineens een Man, het blijkt God te zijn, die met hem begint te worstelen. De Man gaat weg voor het licht wordt, zodat Hij niet goed zichtbaar is. Sommige Bijbelverklaarders wijzen erop dat er meer van zulke volksverhalen uit die tijd zijn over een god, demon of monster die een rivier bewaakt om mensen tegen te houden. Daarbij wint de mens dan en dwingt een zegen af. Toch is er geen duidelijk link tussen deze verhalen en Jakob bij de Jabbok, want het probleem is niet dat Jakob de rivier niet over zou kunnen steken. De oversteek van de rivier staat hier voor zijn terugkeer naar het land dat God beloofd heeft en hij krijgt dat niet omdat hij iemand overwonnen heeft. 

Jakob maakt in zijn leven een verandering door, van een bedrieger wordt hij een man die op Gods leiding vertrouwt. Hier wordt Jakobs eigen kracht gebroken, hij zal mank verder moeten lopen, maar zijn geloof wordt er sterker door. Dat wordt gemarkeerd doordat hij een nieuwe naam krijgt: Israël, afgeleid van de woorden ‘gestreden’ en ‘God’. Het betekent dat Jakob heeft gestreden, maar de naam betekent ook ‘God strijdt’. Strijden kan ook betekenen ‘overwinnen’. Daarom wordt het ook wel vertaald met ‘vorst Gods’. De twee betekenissen, ‘strijder van God’ of ‘vorst van God’ liggen dicht bij elkaar, want het was in de oudheid de taak van de vorst om aan het hoofd van het leger strijd te voeren. Met deze naam vat God ook Jakobs leven samen, hij heeft gestreden met goden, geestelijke machten en mensen en heeft overwonnen. De plaats waar Jakob met de Man streed heet voortaan Pniël, dat betekent ‘het aangezicht van God’. Hosea noemt in zijn profetie de Man een Engel. Dat past bij de manier waarop God in Genesis steeds de aartsvaders bezoekt, namelijk in de vorm van een engel.

Genesis 33


Zijn wij geneigd negatiever te denken dan nodig? Als je het de Zweedse Anna Rosling zou vragen wel. Haar vader was bekend vanwege zijn vele data die zouden aantonen dat het beter met de wereld gaat dan wij denken. Nu haar vader is overleden zet zij zijn werk voort. Volgens haar denken wij onder andere te negatief door de media, omdat negatieve gebeurtenissen voor mensen veel interessanter zijn dan positieve. Een kind dat in een dierentuin door een krokodil wordt verslonden is dagenlang groot nieuws, maar dat de sterfte van kinderen onder de vijf in 25 jaar tijd met 56% is afgenomen, krijgt nauwelijks aandacht. Journalisten doen hier volop aan mee, maar dat komt omdat dit is wat mensen willen horen en omdat journalisten elk detail en incident horen en onder de aandacht brengen. Genesis 33 is een verrassend positief verhaal. Terwijl Ezau eerst gezworen heeft zijn broer Jakob te zullen doden, blijkt hij nu open te staan voor verzoening. Misschien zijn wij ook wel geneigd dit verhaal niet zo relevant te vinden en zijn we vooral gespitst op harde confrontaties. Je kunt je blindstaren op de confrontaties in Jakobs leven, maar je kunt ook denken aan Gods trouw aan Zijn verbond met Abraham, Izak en Jakob.

In de coronacrisis is er wel voor gepleit om meer aandacht te geven aan de mensen die genezen zijn. Het belangrijkste nieuws is hoeveel er zijn overleden, opgenomen in het ziekenhuis of besmet. Het is op zich begrijpelijk dat een overlijden meer impact heeft dan een genezing, maar de vraag is welk beeld wij daardoor van de werkelijkheid krijgen. Wordt bijvoorbeeld de angst zo niet onnodig gevoed? Gods kinderen mogen er regelmatig bij stil staan dat Gods goedheid ook de ongelovigen bereikt. Dat is geen reden om verontwaardigd over te zijn, maar verwonderd. God geeft ook genezing aan die man uit de straat die je vaak hoort vloeken. Hij zorgt ervoor dat de winkel van een vrouw die op zondag net zo hard werkt als doordeweeks, goed loopt. Ezau is zijn eigen weg gegaan. Hij zag niet het nut in van het gehoorzamen van de God van zijn vader. Hij trouwde met heidense vrouwen en nam waarschijnlijk ook hun goden over. Toch is hij in de twintig jaar van Jakobs verblijf in Paddan-Aram milder geworden. Sterker nog, hij neemt het initiatief om zich met zijn broer te verzoenen. In vers 1 staat dat Ezau naar Jakob toe komt met de vierhonderd man bij zich. Jakob is onderweg naar Sichem. Hij wil de Jordaan oversteken en is al bijna bij de plek van zijn bestemming, maar voor hij kan oversteken, komt Ezau naar hem toe.

Jakob lijkt in zekere zin op de verloren zoon uit de gelijkenis. Hij is ergens ook de verloren zoon, die gevlucht is uit zijn ouderlijk huis, omdat hij zijn vader en broer bedrogen heeft. Jakob stelt zich heel bescheiden en schuldbewust op, maar net als de Vader, rent Ezau naar Jakob toe. De ontmoeting is ook hetzelfde: hij omhelst hem en kust hem. De broers moeten huilen. De opgekropte emoties komen eruit. Het is voor Jakob een moment van ontlading. De spanning bleef tot het eind toe hoog, zeker toen hij hoorde dat Ezau met vierhonderd man naar hem toe kwam. Na de worsteling met de goddelijke Man in de afgelopen nacht is hij op het ergste voorbereid. De verloren zoon zegt dat hij het niet waard is om een zoon genoemd te worden en wil een knecht van zijn vader worden. Jakob noemt zich ook een knecht van Ezau, vers 5. Hij buigt zeven keer voor Ezau en laat ook zijn vrouwen en slaven voor Ezau buigen. 

Jakob mag in de ontmoeting met Ezau Gods genade zien. Hij ziet in Ezaus aangezicht iets van Gods aangezicht, vers 10. Hij weet dat hij niet netjes gehandeld heeft, maar God wil hem vergeven en zijn broer wil hem ook vergeven. Jakob was in die twintig jaar veranderd van een handige misleider tot een bescheiden en schuldbewuste man. Hij kan niet eens goed rechtop staan door de worsteling met de Man. Ezau maakt geen misbruik van Jakobs zwakke positie. Jakob brengt in praktijk wat Jezus zegt, dat iemand eerst zich met een ander moet verzoenen voor hij vergeving bij de Vader vraagt. Jakob dringt er bij Ezau op aan de dieren als geschenk aan te nemen als hij genade in zijn ogen gevonden heeft. God was in de persoon van de Man in de nacht nog een tegenstander van Jakob, in de persoon van Ezau komt Hij hem genadig opzoeken. We mogen ons erover verwonderen dat God genadig is in een goddeloze Ezau. Hoeveel genadiger is God in Zijn Zoon Jezus Christus. Vergeleken met Christus is de houding van Ezau nog maar oppervlakkig. Voor zijn situatie geldt dat de tijd alle wonden heelt. Voor Gods aangezicht helen alleen de wonden van Christus, want tegenover God lost onze schuld niet vanzelf op. De verzoening tussen God en de mens gaat dieper. De Vader in de gelijkenis is met innerlijke ontferming bewogen. Ezau weet amper wat Jakob heeft meegemaakt, maar de Vader kent het hart van Zijn kind.

Jakob en Ezau gaan vriendschappelijk uit elkaar. Ezau gaat naar het gebied buiten Kanaän en Jakob gaat Kanaän binnen. Hij is zoon die het land erft. Het eerstgeboorterecht is niet teruggekeerd naar Ezau. Jakob en Ezau gaan ook uit elkaar omdat hun mensen en hun vee te talrijk zijn om dicht bij elkaar te wonen. Voordat Jakob de Jordaan oversteekt, zet hij zijn tenten op in Sukkoth, dat betekent ‘hutten’. Daarna komt hij in Sichem, vlakbij de plaats waar Abraham in Kanaän verbleef. Het laatste stuk van Sukkoth naar Sichem reist Jakob zonder problemen. Hij komt veilig of in vrede - salem - aan. Toen hij vluchtte uit Kanaän, maakte hij de afspraak dat als hij veilig of in vrede terug zou komen, de Heere zijn God zou zijn. In Sichem komt Jakob op deze woorden terug, want God heeft hem geholpen. Hij maakt een altaar en geeft het de naam: de God van Israël is God.

Genesis 34


Een moeder was wanhopig over het gedrag van haar zoon die in de criminaliteit terecht was gekomen. Vanaf zijn middelbare schooltijd zag ze dat haar zoon steeds verder buiten haar bereik leefde. Ze heeft zich veel afgevraagd hoe dat kon gebeuren en ze voelt zich er schuldig over en machteloos. Hij wilde steeds gaan ‘chillen’ met vrienden. Dit woord kon ze op den duur niet meer horen. Hij rookte op den duur heel veel en gebruikte drugs. De moeder schakelde hulp in, maar niemand kon hem bereiken. De moeder kreeg het advies hem los te laten. Ze zal nooit het moment vergeten dat ze hem uit huis stuurde en hij met drie tassen aan zijn stuur van huis wegfietste. Toen haar zoon in de gevangenis terechtkwam, schreef ze haar hele verhaal op. De jongen bleek geïnteresseerd en hij begon opener te worden richting haar. In Genesis 34 gaat het over Jakob die tot wanhoop gedreven wordt door zijn zonen. Eindelijk woont hij in het land dat God hem beloofd heeft, en dan brengen zijn zonen hem geweldig in de problemen. Jakob zegt tegen zijn zonen dat ze hem in het ongeluk gestort hebben, vers 30.

De zonen van Jakob willen wraak nemen op de inwoners van Sichem en in het bijzonder op hun koning, de Heviet Hemor, en zijn zoon Sichem. Hij heeft namelijk hun zus Dina verkracht. Dina, een jong meisje van 12 jaar, ging uit nieuwsgierigheid bij de mensen in Sichem kijken. De koning en zijn zoon zijn niet bepaald schuldbewust. Sterker nog, ze stellen aan Jakob voor om een huwelijk te sluiten tussen Sichem en Dina. De koning ziet voor zich dat er op deze manier meerdere huwelijken tussen de Hevieten en Jakobs mensen komen. Daarmee zijn ze echter bij Jakob aan het verkeerde adres, want als Jakob één ding geleerd heeft, dan is het wel om geen huwelijksbanden met andere volken aan te gaan. Hij heeft bij zijn broer Ezau gezien dat dit de weg is bij God vandaan. De zonen van Jakob weten wel wat ze hiermee aan moeten. Zonder met Jakob te overleggen nemen ze het heft in eigen hand en maken een plan. Ze doen alsof ze Dina met Sichem willen laten trouwen, maar wijzen erop dat de mannen van de stad dan wel besneden moeten worden. De besnijdenis was het teken dat Abraham en zijn nageslacht apart gezet waren voor God en onder Zijn zegen zouden leven. Hier wordt de besnijdenis een middel van wraak en moord. De koning komt aan deze eis tegemoet, maar op het moment dat de mannen verzwakt zijn door de besnijdenis, vallen Simeon en Levi de stad aan en doden alle mannen. De andere broers plunderen de stad daarna leeg. 

De zonen handelen hier buiten het medeweten van hun vader om. Ze onderhandelen zelf met koning Hemor en nemen eigenhandig wraak. Als Jakob eerlijk is, doet het hem denken aan zijn eigen leven. Heeft hij ook niet buiten medeweten van zijn vader gerommeld met het eerstgeboorterecht? Uit onderzoek blijkt dat kinderen van criminele ouders ruim twee keer zoveel kans hebben om in de misdaad te belanden als kinderen van ouders die zich niet met criminaliteit inlaten. Het is enerzijds mooi dat de aartsvaders afgezonderd van de anderen leefden, maar het is ook een gevaar, omdat verkeerd gedrag makkelijk overgaat van de ouder op het kind. Het Afrikaanse spreekwoord zegt: “It takes a village to raise a child” (Er is een heel dorp nodig om een kind op te voeden). Een kind heeft veel en verschillende voorbeelden om zich heen nodig. We zien bijvoorbeeld dat Izak exact dezelfde fout maakt als zijn vader door tegen koning Abimelech te liegen dat zijn vrouw zijn zus is uit angst dat hij gedood zal worden.

Het geweld en bloedvergieten zijn een buitenproportionele straf voor de verkrachting van Dina, maar er is in elk geval een redelijke verklaring waarom de broers zich zo gedragen. Het zal niet het laatste wangedrag van de broers zijn en het gaat niet bepaald de goede kant op met hen. In het volgende hoofdstuk slaapt Ruben met Bilha, de bijvrouw van zijn vader. In hoofdstuk 37 gaat het over de ruzie tussen Jozef en zijn broers die bijna uitliep op de dood van Jozef. Hoofdstuk 38 is het bizarre verhaal over Juda en Tamar. De zonen van Jakob geven Jakob veel zorgen in zijn leven. Toch is het bijzondere in dit hoofdstuk dat de misdaad van de zonen niet het einde is van het verbond. De zonen zijn het niet waard, maar God wijst zijn volk niet af. Jakob was bang dat andere volken weer op hun beurt wraak zouden nemen vanwege het geweld van de broers.

In de joodse uitleg van dit hoofdstuk wordt de daad van Simeon en Levi gerechtvaardigd. In de Targum staat bijvoorbeeld in vers 13 niet dat de broers ‘op een misleidende manier’ met koning Hemor overleggen, maar ‘met wijsheid’. De zonen komen in actie, waar vader Jakob zich stil houdt, vers 5. De slachting van de inwoners van Sichem wordt gezien als een gehoorzame daad aan Gods opdracht. Sowieso moesten later in de tijd van Mozes en Jozua de inwoners van Kanaän worden uitgeroeid. Het gedrag van Dina wordt in zowel de joodse als christelijke traditie als ongepaste nieuwsgierigheid beschouwt. De uitleggers in de christelijke traditie zijn echter minder positief over Simeon en Levi. Jakob komt later in zijn leven ook terug op deze gebeurtenis als hij zijn kinderen zegent en toespreekt. Van Simeon en Levi zegt hij dat ze in hun woede en overmoed geweld hebben gebruikt. Hij vervloekt hun woede en de stammen Simeon en Levi zullen over Israël verspreid worden. Inderdaad krijgt Levi geen eigen grondgebied, omdat de Levieten in het hele land wonen. En Simeon wordt een onbeduidende stam met een klein grondgebied binnen het gebied van Juda. 

Genesis 35


In de vierde eeuw na Christus maakte het christendom een enorme verandering door: het werd van een verboden godsdienst een geaccepteerde godsdienst en op den duur zelfs de officiële godsdienst van het Romeinse Rijk. Degene die hier een belangrijke rol in speelde was keizer Constantijn. Aan het begin van de vierde eeuw heerste de wrede keizer Diocletianus nog. Hij probeerde het Romeinse Rijk, dat in crisis verkeerde, te redden door drie andere keizers naast zich aan te stellen. Eigenlijk waren het twee echte keizers en hun twee opvolgers. Verder wilde hij voor eenheid in het rijk zorgen door het aantal religies te verminderen, wat ten koste ging van het christendom. Over de christenen zijn hij: “We zijn bang dat ze langzaam heel ons rijk zullen besmetten met het gif van een kwade slang.” In 306 werd Constantijn als keizer aangesteld. Hij ging later de strijd aan met de keizer in Rome, Maxentius. Deze overwinning is bekend geworden, omdat Constantijn hiermee keizer werd van het hele West-Romeinse Rijk en omdat hij de avond voor zijn overwinning op Maxentius een droom zou hebben gehad waarin God aan hem verscheen en zei dat hij in het teken van het kruis zou overwinnen. Het is niet helemaal duidelijk wat er gebeurd is. Een ander verhaal zegt dat hij een teken in de lucht, een lichtend kruis, zou hebben gezien. In elk geval heeft hij overwonnen. Hij was toen nog geen christen, maar schreef de overwinning wel toe aan de God van de christenen. 

In Genesis 35 gaat het ook over een overwinnaar. Jakob was eerst een bedrieger, daarna een vluchteling, en groeide in twintig jaar uit tot een overwinnaar. Als hij twintig jaar na zijn vlucht uit zijn ouderlijk huis weer teruggaat naar Kanaän komt hij ’s nachts bij de rivier de Jabbok een goddelijke Man tegen. Ze worstelen en na afloop zegt de Man dat Jakob gestreden heeft tegen God en mensen en heeft overwonnen. Net als keizer Constantijn schrijft hij de overwinning toe aan God, de God van Abraham en Izak. In dit hoofdstuk staat dat hij opnieuw te horen krijgt dat hij voortaan Israël zal heten, ‘strijder van God’ en ‘vorst van God’. Hij reist van Sichem via Bethel naar de verblijfplaats van zijn vader Izak. De mensen in de omgeving hebben respect voor Jakob en durven hem niets te doen, vers 5. Gods verschrikking, terreur, is over de steden.

Het moment voordat Jakob weg gaat uit Sichem, vindt hij een geschikt moment om de afgoden en de oorringen weg te doen. Hij gaat offeren aan God en dan is het gepast om alles wat in strijd is met het dienen van God op te ruimen. De afgoden waren kostbaar, omdat ze van duur metaal gemaakt waren. De afgoden en oorringen waren waarschijnlijk onderdeel van de buit van de plundering van de stad Sichem in het vorige hoofdstuk. De oorringen doet Jakob weg, omdat ze verwijzen naar de oorringen van de afgodsbeelden. Het is bekend dat afgodsbeelden in die tijd vaak oorringen hadden. Een andere reden dat hij de oorringen wegdoet, kan zijn dat daar afgodsbeelden van konden worden gemaakt, zoals bij het gouden kalf in de woestijn. Jakob begraaft deze onreine voorwerpen onder de eik bij Sichem. Bomen staan in de Kanaänitische godsdienst voor vruchtbaarheid. Ook voor Abraham en zijn nageslacht hebben ze een betekenis, ook Abraham maakt onder de eiken van Mamre bij Hebron een altaar maakt. Ook is de schaduw van een boom in de Bijbel een aantal keer de plaats waar God verschijnt. Jakob laat met het begraven van de afgodsbeelden zien dat alleen de God van Abraham, Izak en Jakob aanbeden mag worden.

Voor keizer Constantijn werd een grote triomfboog van 21 meter hoog opgericht met de inscriptie “Bevrijder van de stad, grondvester van rust”. Als Jakob terugkomt in Kanaän maakt hij voor God een altaar in Sichem en geeft het de naam “De God van Israël is God”, hoofdstuk 33. God wil dat Jakob niet in Sichem blijft wonen, hoofdstuk 35:1, maar het land doorreist richting het zuiden, naar Bethel. In Bethel had Jakob een gedenkteken opgericht en het lijkt erop dat God wil dat hij daar naar terug gaat. God herinnert Jakob aan zijn eigen woorden. Jakob was bang voor de wraak van zijn broer en voor de reis die hij alleen moest maken. Hij had geen idee wat hem te wachten stond. God heeft hem in alles geholpen. Jakob heeft in de praktijk geleerd Wie de God van Abraham en Izak is en hij is daar zelf door veranderd. Daar mag hij nu over nadenken en God voor danken. Moses Montefiore, een Britse bankier en filantroop, zette zich in voor het verlichten van het lot van de joden in de wereld en met name in Palestina. Zijn motto was Think and Thank, denk in dank, of wees bedachtzaam en dankbaar. In het oud-Angelsaksisch is ‘thankfullness’ hetzelfde als ‘thinkfullness’. Denken aan Gods goedheid zorgt voor dankbaarheid. Als er geen dank in ons hart is kunnen we beginnen met denken. In Bethel maakt Jakob ook een altaar en geeft het de naam El Bethel. God is de God van Bethel, Hij zocht Jakob op toen hij in midden in de problemen zat. In vers 8 wordt tussendoor melding gemaakt van het sterven van de voedster van Rebekka, Debora. Het is opvallend dat zij genoemd wordt, want het sterven van Rebekka wordt alleen terloops vermeld in Genesis 49, waar staat dat zij op dezelfde plaats als Abraham begraven is. Debora is een belangrijke persoon, omdat zij door Rebekka naar Jakob in Haran is gezonden toen Ezau niet meer kwaad was op Jakob. Rebekka had beloofd iemand te zullen sturen als Jakob terug kon komen. Zij staat dus symbool voor de terugkeer van Jakob naar het beloofde land. 

Na het sterven van Debora verschijnt God aan Jakob en maakt Hij Zich opnieuw aan hem bekend. Hij is God de Almachtige. Toen Izak Jakob op weg stuurde naar Haran wenste hij hem toe dat God de Almachtige met hem mee zou gaan. Inderdaad is God de Almachtige gebleken. Verder krijgt hij opnieuw te horen dat uit hem een groot volk en koningen zullen voortkomen en dat hij en zijn nageslacht het land zullen krijgen.
De tweede persoon die onderweg sterft is de lievelingsvrouw van Jakob, Rachel. Ze sterft bij de geboorte van haar tweede zoon die zij de naam Ben-Oni, ‘zoon van mijn pijn’, geeft. Maar Jakob noemt de jongen Benjamin, ‘zoon van mijn rechterhand’. Het gebeurt op de weg naar Efrath, dat in vers 19 geïdentificeerd wordt met Bethlehem. Het is belangrijke plaats, omdat Rachel hier ook begraven is. Er is later discussie gekomen over de exacte locatie van haar graf.

Stapje voor stapje komen de woorden uit die Jakob in Bethel gesproken had toen hij de droom had gekregen. Als hij in veiligheid terug zou komen bij Izak en Rebekka, dan zou de Heere zijn God zijn. Hij zei ‘bij het huis van zijn vader’. Daar is hij hier naar op reis. Hij is al een tijdje terug in Kanaän, we weten niet hoeveel jaar, maar nu moet hij zijn terugkeer definitief maken door terug te gaan naar het huis van zijn vader. De overwinning is al behaald en nu moet hij alleen nog terugkeren. Tot slot staat in dit hoofdstuk de dood van Izak. Hij wordt door Jakob en Ezau begraven. Net als Abraham die door Izak en Ismaël werd begraven, wordt hij begraven door de zoon van de belofte, de erfgenaam, en de zoon die zijn eigen weg door het leven ging.

Genesis 36


Hoofdstuk 36 gaat over Ezau en zijn afstammelingen. Is het wel nodig dat er zoveel aandacht aan hem gegeven wordt? Hij is toch niet de zoon van de belofte? De geschiedenis van God met zijn volk gaat via Jakob. Ezau gaat in Seïr wonen, een klein stuk land vergeleken met Kanaän dat Jakob geërfd heeft. 

Waarom toch aandacht voor Ezau? Allereerst omdat God ook Ezau belangrijk vindt. God had aan Abraham en Izak beloofd dat er veel volken uit hen zouden voortkomen, dus niet alleen één volk. We hebben dat eerder gezien bij de aandacht voor Ismaël. Ismaël en Ezau zijn dan wel niet zo gezegend als Izak en Jakob, maar ze worden wel gezegend. In Abraham zullen de anderen ook gezegend worden. Ezau kreeg uiteindelijk nog een zegen van Izak: niet met een eenduidig positieve betekenis, maar uiteindelijk zou hij onder de last van Jakob uit komen. In dit hoofdstuk zien we dat Ezau aan het hoofd staat van stamhoofden en koningen. In de verzen 15-19 staan veertien stamhoofden genoemd, zonen en kleinzonen van Ezau, en in de verzen 31-39 de koningen die uit Ezau zijn voortgekomen. De vermelding van de afstammelingen, toledot, van Ezau is een bevestiging dat God doet wat Hij beloofd heeft. Er is wel onderscheid, want in Genesis worden de nakomelingen van de minder belangrijke zoon steeds eerst genoemd zodat de focus ligt op de belangrijkere zoon. Zo ook hier, de nakomelingen van Ezau worden eerst genoemd, het volgende hoofdstuk begint met de nakomelingen, de toledot, van Jakob.

Een andere betekenis van de vermelding van de nakomelingen van Ezau is dat Israël later zal weten dat zij een broedervolk zijn. Er is onderscheid tussen het ene en het andere volk, het zijn niet allemaal heidenen. In Deuteronomium 23 wordt dit aan het volk uitgelegd, als God aangeeft wie zich bij Israël en hun godsdienst mogen aansluiten. De Ammonieten en Moabieten staan verder van Israël af dan de Edomieten, die uit Ezau zijn voortgekomen. Voor de Edomieten gelden daarom minder strenge voorwaarden.

Van Ezau wordt in dit hoofdstuk steeds gezegd dat hij Edom is, vers 1, 8 en 19. In Genesis staat meerdere keren dat iemand een andere naam krijgt en meestal is dat positief, maar bij Ezau verwijst het naar een sombere dag uit zijn leven. Op de dag dat Jakob hem het eerstgeboorterecht weet af te nemen, komt hij moe en uitgehongerd thuis van de jacht. De naam Edom verwijst naar ‘het rode’, dat is de soep die Jakob aan het koken is. Ezau vindt zijn lege maag belangrijker dan zijn eerstgeboorterecht. Toch hoeft Ezau zich niet meer te schamen voor de naam Edom, want het is de naam van het gebied waar hij zich gaat vestigen en waar hij de overhand krijgt. In dit hoofdstuk worden in de verzen 20-30 ook stamhoofden van de Horonieten genoemd, de oorspronkelijke inwoners van Seïr, het gebied dat dus later Edom zal heten. Het zijn slechts vijf vorsten. Dat geeft aan dat Ezau er de overhand heeft gekregen, want ze worden na de veertien vorsten van Ezau genoemd.

We kijken tenslotte naar één opvallend punt. In Edom zijn veel eerder koningen dan in Israël. Ezau maakt een snelle groei door, terwijl het voor Jakob nog eeuwen duurt voordat zijn nageslacht zich in het beloofde land zal vestigen. Maar de natuur leert al dat langzame groei vaak beter is. Bamboe groeit snel, maar het woekert, terwijl de sterkste en hoogste bomen op aarde langzaam groeien. Langzame groei is minder populair, maar wel wenselijker. Mensen die gaan voor snel succes, hebben minder tijd om zich voor te bereiden. Dit geldt vaak in het bedrijfsleven, maar ook in het leven van Gods kinderen. Volgens Klaagliederen 3:27 is het goed om in de jeugd een juk te dragen. Een os moet leren om een juk te dragen, zodat hij goed wordt afgesteld en een nuttige ploegos wordt. Het gaat bij Jakob niet zo snel, maar God geeft hem de tijd om te leren. En uiteindelijk zijn er uit Jakob veel machtigere koningen gekomen dan uit Ezau: David, Salomo, Hizkia, Josia en ten slotte de Koning der koningen, Jezus Christus.

Genesis 37


Met Genesis 37 beginnen de verhalen over het gezin van Jakob en in het bijzonder over Jozef, de zoon van Jakob en Rachel. De hoofdstukken 37 tot en met 50 vormt het laatste deel van het Bijbelboek en eindigt met de dood van Jozef in Egypte. Vanaf hoofdstuk 37 verschuift de aandacht van Jakob naar zijn zoon Jozef. Het vorige hoofdstuk ging over de nakomelingen van Ezau en in Genesis worden de nakomelingen van de minder belangrijke persoon eerst genoemd. Dat is ook hier zo, want dit hoofdstuk begint met de nakomelingen van Jakob, vers 2. Jakob heeft een rusteloos leven gehad. Hij moest vluchten voor zijn broer en twintig jaar hard voor zijn schoonvader werken. Terug in Kanaän gaat het ook niet vanzelf. Zijn zonen bezorgen hem veel problemen. Ze hebben, toen hun zus Dina verkracht was, wraak genomen op de inwoners van Sichem door alle mannen in de stad te doden. Jakob zei na afloop daarvan dat ze hem in het ongeluk gestort hadden. In dit hoofdstuk verkopen de broers Jozef naar Egypte en denkt Jakob dat Jozef dood is. Rachel was al gestorven en nu hebben zijn zonen het laatste geluk uit zijn leven weggenomen. 

Jakob is in diepe rouw omdat hij denkt dat Jozef door een dier gedood is. Toch heeft hij deze problemen in zekere zin zelf veroorzaakt. Hij had namelijk een duidelijke voorkeur voor Jozef en stak die niet onder stoelen of banken. Dat is opvallend, want Jakob kwam zelf uit een gezin dat uit elkaar gevallen was omdat allebei zijn ouders een voorkeur voor één van beide kinderen hadden. Izak gaf de voorkeur aan Ezau en Rebekka aan Jakob. In plaats dat Izak en Rebekka conflicten bespraken en oplosten, gebruikten ze hun kinderen om hun eigen gelijk door te drukken. De oude Jakob zou dus beter moeten weten, maar we zien in Genesis dat fouten en problemen zich steeds herhalen. 

Dat fouten zich herhalen zien wij ook bij de broers als zij doen alsof Jozef gedood is door een wild dier. De aartsvaders Abraham, Izak en Jakob hebben meerdere keren anderen misleid met een doordacht plan. Jakob misleidde zijn broer Ezau en zijn vader Izak om de zegen te krijgen en later misleidde hij Laban. Nu wordt hij zelf door zijn zonen bedrogen. Hij is zelf wel veranderd. Hij heeft God leren kennen als Iemand die hem door de moeilijke omstandigheden heen helpt en die hem overvloedig zegent. Hij had gestreden tegen God en mensen en had overwonnen, Genesis 32:28. Jakobs zonden zijn vergeven, maar hij leeft nog niet in de hemel. Hij krijgt in zijn leven met veel kwaad te maken. Zijn zonen bedriegen hem door te doen alsof Jozef door een dier gedood is. Ze komen bij Jakob en houden hem het bebloede kleed van Jozef voor. Ze zijn sluw en zeggen: “Kijk eens of dit het kleed van Jozef is,” vers 32. Ze liegen niet tegen hun vader, maar behandelen hem zoals de jonge Jakob, de bedrieger, dat ook gedaan zou kunnen hebben. 

In de Statenvertaling komt twee keer het woord ‘onnozel’ voor. Bij ons heeft dat de betekenis van dom, stom of suf, of iemand die zich dommer voordoet dan hij is, of iemand die een ander te snel vertrouwt. Vroeger had het de betekenis van ‘onwetend’ in de positieve zin, onbekend met het kwaad en de zonde. Paulus schrijft in Romeinen 16 dat mensen wijs moeten zijn in het goede en onnozel in het kwade. En van Jezus wordt in Hebreeën getuigd dat Hij als Hogepriester heilig, onbesmet en onnozel was. Op meerdere manieren zouden wij Jozef onnozel kunnen noemen. Allereerst is hij onnozel in de hedendaagse betekenis: hij lijkt niet in de gaten te hebben wat zijn woorden met anderen doen. Hij vertelt over zijn dromen waarin hij de grote man is en de anderen voor hem moeten buigen. De eerste droom over korenschoven die voor hem buigen, slaat op de broers die later voor hem zullen buigen. Bij de tweede droom worden ook nog eens zijn ouders betrokken: zon, maan en sterren buigen voor hem. Dit gaat zelfs voor zijn vader, die hem zo liefheeft, te ver. Wij zouden zeggen dat er iets mis is gegaan in de ontwikkeling van deze jongen. Er zou een bepaalde diagnose moeten worden gesteld. Maar God laat Jozef als een onschuldige lijden om uiteindelijk het hele gezin te redden. Hij lijkt zo op Jezus die als onschuldige moest lijden om zijn volk te redden van de ondergang. Jozef is ook onnozel in de betekenis van de Statenvertaling: hij houdt zich afzijdig van het kwaad en de zonden. De mens is in het begin door God geschapen om zo te leven. Ze zouden een heerlijk leven hebben als ze onbekend met het kwaad gebleven zouden zijn, maar ze wilden zelf eten van de boom van kennis van goed en kwaad. 

Jozef komt in dit hoofdstuk en de volgende hoofdstukken over als een onschuldige. Hij doet niet mee met het slechte gedrag van de broers. Hij kijkt niet weg voor hun wangedrag, maar vertelt het aan zijn vader. De broers willen daarom met hem afrekenen. Het lijkt op die man die een groep jongeren aansprak op hun asociale gedrag met als gevolg dat ze hem in elkaar sloegen. In dit hoofdstuk in Genesis komen we een voorbeeld van zinloos geweld tegen. Jongeren die zich schuldig maken aan zinloos geweld voelen zich vaak ‘leeg’. Bij de broers van Jozef komt het waarschijnlijk voort uit gebrek aan aandacht en liefde van vader Jakob. 

Ruben neemt het voor Jozef op en kan een moord op hem voorkomen. Hij kan alleen niet voorkomen dat Jozef als slaaf verkocht wordt aan de Midianieten, die hem weer doorverkopen aan Ismaëlieten, die onderweg zijn naar Egypte.


Genesis 38





Een kind kan gepest worden als zijn vader onbekend is. In de Bijbel staan meerdere voorbeelden van kinderen van een hoer, zoals in Genesis 38. Stel dat een kind in zijn jeugd word uitgemaakt voor hoerenkind, maar later een belangrijk persoon wordt, en dan één van de pesters tegenkomt. Dat is beschamend voor de pester en emotioneel voor degene die gepest is. In Richteren 11 staat het verhaal van Jefta die door zijn broers wordt weggepest, omdat hij een andere moeder heeft. Hij is het kind van een hoer. Hij gaat weg en sommige mensen sluiten zich bij hem aan. Als er oorlog komt met de Ammonieten, komen de oudsten naar Jefta toe om te vragen of hij hun aanvoerder wil zijn. Jefta is verontwaardigd: eerst werd hij gehaat, maar nu hij nodig is, willen ze een beroep op hem doen. Toch gaat Jefta op de vraag in en hij wordt een hoofd en aanvoerder van de stam Gilead. God helpt hem om de Ammonieten te overwinnen.



Genesis 38 gaat over Juda en Tamar. Tamar doet zich op een dag voor als een hoer en Juda bezoekt haar. Als openbaar wordt dat Tamar zwanger is zonder dat de vader bekend is, moet ze ter dood gebracht worden. Maar Tamar maakt bekend dat Juda de vader is en daarom wordt het vonnis niet uitgevoerd. Ze krijgt een tweeling, Perez en Zera. Perez, het kind van een vrouw die zich als hoer had gedragen, komt later aan het hoofd te staan van een koninklijk geslacht. Hij staat in de lijn van de koningen David en Salomo en later Jezus Christus. Mattheüs noemt in zijn geslachtsregister, dat loopt van Abraham tot Jezus, ook Perez en Zera. Verder staan er enkele namen van vrouwen in, waaronder de naam van Tamar. Mattheüs noemt deze namen, terwijl hij andere namen weglaat. Wij zouden misschien eerder de mensen met een dubieuze achtergrond weglaten en mensen met aanzien naar voren halen.



Het is niet toevallig dat God het opneemt voor de verachten en verwaarloosden. Maria, de moeder van Jezus, zingt als zij in verwachting is dat God machthebbers van de troon stoot en nederigen verhoogt. Een kind kan zich schamen voor zijn ouder die midden op straat in gesprek is met een zwerver. Een belangrijke vraag is of wij ons schamen voor God Die opkomt voor de zwakken. Jezus wist ook dat er mensen waren die zich aan Hem ergerden. Hij heeft Zichzelf vernederd om zo mensen op te zoeken in hun nood. Zijn wij te trots om bij Hem te willen horen?

Het verhaal van Juda en Tamar staat tussen de verhalen over Jozef in. We zien hier Juda van zijn slechte kant, maar later zal hij de leiding nemen over zijn broers om het op te nemen voor vader Jakob en hun broer Benjamin als ze voor Jozef de onderkoning staan. Dan valt hij op een positieve manier op. Als Jakob later zijn zonen zegent, krijgt Juda de belofte dat er koningen uit hem voortkomen. Het verhaal van Juda en Tamar staat in contrast met het volgende hoofdstuk over Jozef die niet toegeeft aan de wens van de vrouw van Potifar om gemeenschap met haar te hebben. Met het verhaal over Juda en Tamar wordt de onschuld en zuiverheid van Jozef onderstreept.



Een belangrijk element van de geschiedenis van Juda en Tamar is het leviraatshuwelijk, het huwelijk tussen een weduwe en haar zwager. Een zwager is in het Latijn een levir. Tamar is getrouwd met Juda’s oudste zoon, Er. Hij sterft door een straf van God. Juda stelt dan het leviraatshuwelijk voor tussen de tweede zoon, Onan, en Tamar. Onan stemt daar tegen zijn wil mee in en wil niet voor kinderen zorgen, omdat hij dat dan doet voor zijn oudere broer. In Deuteronomium staat het leviraatshuwelijk uitgelegd. Het is bedoeld om de weduwe die geen zoon gekregen heeft, te beschermen en te voorzien in haar dagelijkse behoeften. Verder moet dit huwelijk de erfenis van de overledene beschermen en zorgen voor orde en structuur in de samenleving. Er is in de wet wel ruimte voor de zwager om af te zien van dit huwelijk. In dat geval mocht de weduwe met iemand buiten de familie trouwen. Ook Onan sterft door een straf van God en dan heeft Juda een derde zoon, maar Juda stelt een huwelijk tussen deze zoon en Tamar uit. Hij laat Tamar teruggaan naar haar ouderlijk huis, maar als een weduwe, dat wil zeggen dat zij gebonden is aan de familie van Juda. Ze is bestemd om met haar zwager te trouwen en mag niet meer met een ander trouwen. Tamar gaat bij Juda weg, maar Juda heeft nog het gezag over haar, dat blijkt als Tamar zwanger is geworden en Juda over haar oordeelt.



Juda is bang dat zijn derde zoon ook zal sterven. Zijn drie zonen waren gekomen uit een huwelijk buiten Gods wil om. Juda was bij zijn familie weggegaan en was met een heidense vrouw getrouwd. Het brengt hem van het ene probleem in het andere. Als de tweede zoon gestorven is, stuurt hij Tamar terug, en laat hij Tamar onnodig lang wachten op het moment dat ze met de derde zoon, Sela, mag trouwen. Als Juda op een keer onderweg is naar Timna doet Tamar zich voor als hoer en heeft hij gemeenschap met haar. Hij is er indirect de oorzaak van dat Tamar dit doet. Voor Juda heeft het verhaal een heel pijnlijk vervolg. Juda dacht even een hoer te kunnen bezoeken zonder dat iemand er weet van had, maar de gebeurtenis krijgt publieke aandacht. Het bizarre is dat Juda hier zelf aan meewerkt. Hij vestigt de aandacht op de daad van Tamar, door haar ter dood te veroordelen, maar weet niet dat hij er zelf bij betrokken was. Hij zal toch behoorlijk geschrokken zijn toen Tamar met het bewijs kwam dat hij degene was die de hoer bezocht had. Juda is behoorlijk hypocriet bezig door Tamar te veroordelen terwijl hij het geen probleem vindt om zelf een hoer te bezoeken. Juda geeft toe dat hij fout zat. Hij veroordeelt Tamar niet meer, sterker nog, hij zegt zelfs dat ze in haar recht staat, vers 26, omdat ze Sela nooit tot man gekregen heeft.





Genesis 39



Hoofdstuk 39 vertelt verder over Jozef. In het vorige hoofdstuk zagen we hoe Juda op meerdere manieren de fout in ging. Hij verliet vrijwillig het huis van zijn vader. Door de ontrouw van Juda komt de trouw van Jozef in dit hoofdstuk nog meer naar voren. Jozef is verkocht als slaaf en terecht gekomen bij Potifar, een hoveling van de farao. Potifars vrouw krijgt een oogje op Jozef en gaat daarna grenzen over, maar Jozef blijft trouw aan de God van Abraham, Izak en Jakob.


Het eerste vers begint ermee dat Jozef naar Egypte was meegenomen. Het werkwoord dat gebruikt wordt betekent ‘naar beneden gaan’, dus letterlijk staat er dat hij afdaalde naar Egypte. Egypte ligt in het zuiden, vandaar afdalen, maar het geeft ook aan dat Jozef vernederd werd. Van de voorkeurspositie van zijn vader komt hij terecht in de slavernij en zelfs in de gevangenis. Zijn broers hebben hem eerst letterlijk vernederd door hem in de put te gooien. Nu wordt hij vernederd door voor een heidense baas te moeten werken. Toch is God ook hier bij hem en Hij verhoogt Jozef door hem langzaam op te laten klimmen tot hij uiteindelijk bijna de belangrijkste man van het land is.


Jozef is in Egypte tot zegen voor het huis van Potifar en voor de mensen in de gevangenis. God had meerdere keren tegen Abraham, Izak en Jakob gezegd dat ze tot zegen zouden zijn voor de volken. De mensen in hun omgeving erkenden dat God met hen was, zoals de Filistijnse koning Abimelech. Toch deelde niet iedereen in de zegen, want er ontstond ruzie tussen de knechten van Abimelech en die van Abraham en Izak. Ook Lot ging bij Abraham vandaan en leefde zonder zijn zegen in Sodom. De mensen die zich verwijderen van de aartsvaders missen hun zegen. Het bijzondere van Jozef is dat hij, zij het noodgedwongen, de mensen opzoekt en zo delen zij in zijn zegen. De kerk heeft ook nu de opdracht een licht in de wereld te zijn en een stad op een berg. Ze kan zich niet verstoppen, maar moet de mensen opzoeken. Het is zoals een man die de roeping kreeg om naar Kroatië te gaan om betrokken te zijn bij vluchtelingenwerk, ontwikkelingswerk en zendingsprojecten. Er was veel onbegrip, ook van de kant van de lokale mensen. Hij kreeg een keer bezoek van de politie die vroeg wat hij er deed, want er waren roddels over zijn gezin. Waarom zou iemand willen werken in een onbeduidende provincie in Kroatië, onder Serviërs en moslims en veel ouderen? Mensen in Nederland waren bezorgd of hij er wel gelukkig zou zijn, hoe het moest met zijn kinderen en of hij wel pensioen opbouwde. De zendeling merkte dat hij gelukkig werd door er te zijn voor de mensen die anders door niemand geholpen zouden worden. Dat maakte hem gelukkiger dan een voorspoedig leven in Nederland.


Het gaat Jozef goed af in het huis van Potifar, omdat de Heere met hem is. Op meerdere manieren wordt er gezegd dat God bij hem is en hem zegent. Alles wat hij doet, laat God goed slagen. Er staat niets over Jozefs harde inzet of dat hij zo goed is, maar de aandacht gaat uit naar God Die door hem heen werkt. God zorgt er ook voor dat Jozef genade vindt in de ogen van Potifar. Sommige vertalingen maken hier iets algemeens van, dat Potifar Jozef goedgezind is. Het is jammer als een Hebreeuwse uitdrukking zoals ‘genade vinden in de ogen van’ uit de vertaling verdwijnt. Een ander voorbeeld is dat de uitdrukking ‘aan de voeten zitten van’ soms wegvalt in de vertaling, zoals Paulus die aan de voeten zit van Gamaliël. Dat wordt dan dat hij onderwezen is door Gamaliël. Potifar ziet dat Jozef zijn werk bovengemiddeld goed doet, maar hij ziet ook dat de Heere met hem is, vers 3. God geeft hem er de ogen voor om dat te kunnen zien, want dat is niet vanzelfsprekend. Iemand kan hard werken en goed werk leveren, maar toch geen erkenning krijgen. God geeft Potifar het inzicht dat Hij met Jozef is en Jozef ziet de genade van God in de ogen van Potifar. Daarmee is Potifar geen gelovige, maar God geeft genade via een ongelovige, zoals Jakob Gods genade ontving door Ezau die hem goedgezind was geworden toen hij na twintig jaar terugkwam uit Haran.


Benedictus van Nursia stichtte het klooster Monte Cassino en schreef de Regel van Benedictus voor de kloostergemeenschap. Van zijn ouders moest hij in Rome gaan studeren, maar vanwege het zedeloze leven van zijn medestudenten wilde hij er weg. Hij ging niet terug naar zijn ouders, maar liet alles achter en zocht God in de eenzaamheid. Hij leefde in een spelonk, maar kreeg bekendheid onder de mensen. Sommigen drongen er bij hem op aan om anderen toe te laten om samen God te dienen. Benedictus wilde dat niet, omdat hij bang was dat zij zijn strenge leefregels niet zouden kunnen houden. En inderdaad wekte zijn zuiverheid en strengheid de frustratie op bij anderen. Sommige wilden hem vergiftigen. Toen dat mislukte probeerde de plaatselijke priester hem met vrouwen te verleiden. Ook dat mislukte en Benedictus verhuisde naar een andere plaats. Ook Jozefs zuiverheid wordt op de proef gesteld door de vrouw van Potifar. Maar Jozef gaat er niet op in en rent bij haar weg. Luther zegt hierover dat Jozefs geestelijke erfgoed het verschil maakte in zijn beslissing. Het Woord dat in de jonge Jozef geplant was, was volgroeid en vruchtbaar. De reinheid van Benedictus wekte jaloezie en frustratie op bij anderen. De vrouw van Potifar kan het ook niet hebben dat Jozef wel trouw is. Op een goedkope manier beschuldigt zij Jozef van ontucht.



Jozef komt in de gevangenis terecht. Hij lijkt nog dieper in de problemen te zijn gekomen, maar in Gods plan is het weer een stap in de goede richting, want hij komt in de gevangenis waar de gevangenen van de koning zitten. Het is een voorbereiding op zijn positie aan het hof van de farao.


Genesis 40



Je zult maar ten onrechte veroordeeld worden. Het is Jozef overkomen. Hij kwam onterecht in de gevangenis, volgens Genesis 41:1 minstens twee jaar. Het was zijn woord tegen dat van de vrouw van Potifar. Als een buitenlandse slaaf tegenover de vrouw van een hoveling staat, is de uitkomst van het proces voorspelbaar. Tegenwoordig zitten mensen weleens jarenlang gevangen, omdat ze ten onrechte veroordeeld zijn. In 1989 werden vijf zwarte tieners ten onrechte veroordeeld voor de verkrachting van een jonge witte vrouw in New York. Zes tot dertien jaar zaten de jongens vast. In 2002 bekende een serieverkrachter dat hij de vrouw verkracht had. De zaak is heel bekend geworden, omdat het laat zien hoe angst, racisme en persoonlijke ambities het recht kunnen verdraaien. De laatste jaren is deze zaak opnieuw onder de aandacht gekomen, omdat president Trump de veroordeling destijds bekrachtigde. Jozef wordt veroordeeld, omdat hij niet meegaat in de plannen van de vrouw van Potifar om een buitenechtelijke relatie te beginnen. Potifar is te bang om recht te spreken en gaat de makkelijkste weg door zijn vrouw direct gelijk te geven. God laat het onrecht toe, omdat Hij er een bedoeling mee heeft. Jozef moet op deze manier onderkoning worden en zo zijn familie van voedsel voorzien tijdens de jarenlange hongersnood.


Op het moment dat Jozef gevangen zit, heeft hij nog geen idee van Gods bedoeling met zijn leven. Hij zal hooguit nog eens teruggedacht hebben aan zijn dromen over de korenschoven en de zon, maan en sterren die voor hem bogen, maar dat lijkt verder weg dan ooit. Jezus spreekt in de Bergrede de mensen zalig die ten onrechte moeten lijden. Hoe kan iemand onrechtvaardig lijden volhouden? Door te denken aan Christus en aan alles wat Hij heeft meegemaakt. God is bij Jozef in de gevangenis. Als er van de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob gezegd wordt dat God met hen is, heeft het tot gevolg dat ze welvarend worden. Bij jij Jozef zal dat uiteindelijk ook gebeuren, maar eerst wordt hij diep vernederd. Jozef wordt in de gevangenis gewaardeerd en krijgt grote verantwoordelijkheid. In dit hoofdstuk staat hoe hij de dromen van de schenker en de bakker met Gods hulp kan uitleggen. Hij heeft eerder zelf gedroomd en legt nu de dromen van anderen uit.


De schenker en de bakker zijn terecht in de gevangenis gekomen, want ze hebben ‘gezondigd’ tegen de koning. Er staat het bekende woord voor zonde, dat ook Jozef gebruikt wanneer hij tegen de vrouw van Potifar zegt dat het zonde tegen God zou zijn om bij haar te komen. De koning is erg boos op de mannen en daarom wordt de bakker ter dood veroordeeld. Voor de schenker is er waarschijnlijk ontlastend bewijs gekomen. Terwijl ze in de gevangenis wachten op hun vonnis, krijgen ze allebei een droom. Het zijn niet de minste mannen. Ze zijn het hoofd over hun afdeling. Jozef moet hen in de gevangenis bedienen. Dromen werden in die tijd gezien als een belangrijke manier om goddelijke boodschappen door te geven. Jozef erkent dat, maar niet dat er magiërs nodig zijn om ze uit te leggen, want God is de Uitlegger. De schenker en bakker kunnen in de gevangenis geen magiërs raadplegen en zo krijgt Jozef de gelegenheid om te laten zien dat zijn God de betekenis weet.


In beide dromen gaat het om drie dingen: drie ranken bij de schenker en drie manden bij de bakker. Ze verwijzen naar drie dagen. De derde dag is in de Bijbel wel vaker een beslissende dag, zoals Abraham op de derde dag bij de berg aankwam om Izak te offeren. De derde dag is bij Jozef de verjaardag van de koning. Hij richt een grote maaltijd aan en heeft daar veel personeel voor nodig. Ook de schenker is weer nodig. De bakker heeft een opmerkelijke droom. Hij zal er eerst van geschrokken zijn, maar als hij de mooie uitleg bij de schenker hoort, is hij benieuwd wat hem te wachten staat. Dat pakt echter heel anders uit. Hij zal opgehangen worden en de vogels zullen het vlees van hem afeten, zoals de vogels in de droom de mand op zijn hoofd leegaten.


Drie keer in dit hoofdstuk staat er ‘het hoofd opheffen’. Na drie dagen zal de farao het hoofd van de schenker opheffen. Hij wordt weer in ere hersteld. In Psalm 3 zegt David dat God zijn eer is, en dat God zijn hoofd opheft. Toch betekent de uitdrukking ‘het hoofd opheffen’ niet altijd dat iemand in ere hersteld wordt of in vrijheid gezet, want het wordt ook over de bakker gezegd. Het hoofd opheffen heeft de algemenere betekenis van ‘voor de koning verschijnen’, ‘opgeroepen worden’. In vers 20 staat voor de derde keer ‘het hoofd opheffen’ met betrekking tot de schenker en de bakker als ze voor de koning moeten verschijnen. De wegen van de twee mannen gaan totaal uiteen. De één wordt opgehangen en de ander in eer hersteld. Het doet denken aan Gods laatste oordeel, waarbij de één zal worden vrijgesproken en de ander verdoemd.



De schenker is zijn tijd in de gevangenis gauw vergeten. Zijn verantwoordelijkheden aan het hof nemen hem weer in beslag. En dat terwijl Jozef hem van tevoren op het hart gedrukt heeft om hem bij de koning te noemen als hij vrij zal komen. Voor Jozef betekent het een verlenging van zijn onterechte straf. Even leek er een mogelijkheid te zijn om weg te komen, maar na een tijd zal Jozef die hoop hebben opgegeven. God heeft echter een beter plan met Jozef. Hij mag de dromen van de koning uitleggen, zo zullen we in het volgende hoofdstuk zien.


Genesis 41



David Beasly, directeur van het World Food Programme waarschuwt dat er door de coronacrisis een grote hongersnood kan komen: “Als we niet heel stevig ingrijpen dreigt er een plaag van Bijbelse proporties.” Landen zijn in lockdown, waardoor het leveren van voedsel moeilijk is geworden. Als de voedseldistributie stil komt te liggen, zullen er de komende maanden 300.000 mensen per dag sterven. De organisatie en iedereen die zich betrokken voelt, staat voor een enorme uitdaging. In Genesis 41 is het de aartsvader Jakob die niet weet dat hij en zijn familie over een aantal jaar met een verschrikkelijke hongersnood te maken zullen krijgen. God overziet de toekomst en heeft een plan om Jakob en zijn familie door de hongersnood heen te helpen. Hij laat de farao dromen over de hongersnood en Jozef krijgt een hoofdrol in de preventie en bestrijding van de honger.


Jozef is onschuldig in de gevangenis terechtgekomen. Sterker nog, als hij mee had gedaan met het slechte plan van de vrouw van Potifar, was het niet gebeurd. Wanneer de schenker en de bakker een droom krijgen en Jozef deze met Gods hulp uitlegt, denkt Jozef dat hij uit de gevangenis bevrijd kan worden. Dit lijkt voor hem een uitgelezen kans om weg te komen. Hij bindt de schenker op het hart om aan hem te denken zodra hij weer bij de farao zal zijn. Jozef heeft een mooi ontsnappingsplan bedacht, maar God werkt er niet aan mee. Jozef moet een zwaardere weg gaan, maar met een betere bestemming. Jarenlang blijft hij in de gevangenis, tot het moment komt dat God het genoeg vindt. Op Gods moment denkt de schenker weer aan Jozef. Mensen kunnen, wanneer ze in de problemen komen, terugdenken aan eerdere beloften of dingen die ze recht moeten zetten.


De farao droomt eerst van zeven vette koeien die door zeven magere koeien worden opgegeten. De tweede droom is nog bijzonderder, want zeven vette aren worden door zeven magere aren opgegeten. De tweede is nog opmerkelijker dan de eerst. Koeien zijn dan wel geen vleeseters, maar hebben wel een bek om te kunnen eten. Aren daarentegen kunnen onmogelijk andere aren opeten. Eerst mogen de magiërs van de farao hun uitleg geven. Volgens de joodse uitleg hebben de magiërs allerlei verschillende uitleggingen voorgedragen. Zo zouden ze gezegd hebben dat de eerste droom betekent dat farao zeven dochters zal krijgen en daarna zeven dochters zal moeten begraven. En de tweede droom zou betekenen dat farao zeven steden zou bouwen en dat daarna zeven steden zouden worden veroverd. Maar farao is niet tevreden met de uitleg. Er moet meer aan de hand zijn.


De farao krijgt twee dromen waardoor God een boodschap aan hem en het land Egypte brengt. Dromen spelen een belangrijke rol in de Jozefverhalen in Genesis. Jozef droomde twee keer dat hij geëerd zou worden door zijn familie en ook het hoofd van de schenkers en het hoofd van de bakkers hadden een droom. Je kunt wel eens één keer een opmerkelijke droom hebben, maar Jozef en de farao hebben twee keer een droom met dezelfde betekenis. Jozef legt aan farao uit dat hij twee keer een droom kreeg, omdat het voor God vaststaat dat het gaat gebeuren en ten tweede omdat God er haast achter zet om het te laten gebeuren. God geeft door wat er zal gaan gebeuren. De droom is geen waarschuwing in de zin dat als farao zich zou bekeren, de hongersnood voorkomen kan worden. Het is onomkeerbaar, maar farao kan wel zijn voorzorgmaatregelen nemen zodat de gevolgen beperkt blijven.


De farao gelooft de uitleg van Jozef, die natuurlijk Gods uitleg is. Het komt overtuigend op de farao over. Waarom zou deze uitleg hem wel overtuigen en die van zijn magiërs niet? Mensen kunnen soms aanvoelen dat er iets bijzonders aan de hand is: dat God aan het woord is. Dat gebeurt ook als Jezus de mensen onderwijst. Ze merken dat zijn onderwijs zo anders is dan dat van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Jezus spreekt met gezag en niet als de andere leraren. Farao erkent dat de Geest van God in Jozef is. Opvallend is dat de farao het heeft over de Heilige Geest. De Geest wordt in het Oude Testament niet veel genoemd en uitgerekend de farao noemt de Geest hier. Soms is er bij buitenstaanders nog meer erkenning voor Gods werk dan bij degenen die Hem kennen. Zijn wij nog verwonderd als God door iemand spreekt?



In tijden van crises komen ineens mensen op de voorgrond te staan die eerst volledig onbekend waren. In de tijd van de coronacrisis wordt het land ineens bijna bestuurd door bepaalde deskundigen. Jozef wordt ook van de ene op de andere dag aangesteld over het hele land. Heel de bevolking moet zijn besluiten opvolgen. Op basis van het uitleggen van twee dromen wordt de gevangene Jozef een onderkoning. Gods weg met hem verloopt heel wonderlijk. Wat geeft het een voldoening om na al die tijden van lijden en beproevingen eerherstel te krijgen. God had hem op de proef gesteld en hij had God niet de rug toe gekeerd. God bevrijdt hem niet alleen uit de gevangenis, maar geeft hem nog veel meer dan hij ooit gehad heeft. De veranderingen die Jozef ondergaat zullen hem verbaasd en overrompeld hebben. Hij krijgt de ring van de farao, kleding van fijn linnen en een wagen met een menner erbij. Het is niet helemaal duidelijk wat de mensen die voor de wagen uitliepen moesten roepen, maar waarschijnlijk zoiets als: “Attentie, aan de kant!” Jozef krijgt ook een Egyptische naam, Zafnath-Paäneah, wat zoiets betekent als: de god zegt, dat hij zal leven. Hij trouwt met de dochter van een priester. De stad On was een belangrijke stad en het middelpunt van de verering van de zonnegoden Re en Atum. Voordat de zeven jaren van voorspoed voorbij zijn, krijgt Jozef twee zonen. De namen van de zonen, Manasse en Efraïm, gebruikt Jozef om te laten merken dat God hem verlost heeft uit de ellende. Zijn nieuwe situatie laat hem alle ellende vergeten en hij is met twee zonen dubbel gezegend.


Genesis 42



Jozef pakt zijn broers hard aan. Eindelijk, na al die jaren, ziet hij zijn familie weer terug. Hij zal duizenden mensen gezien hebben, maar nu ziet hij zijn eigen broers. Ze moesten wel komen, want anders zouden ze omkomen van de honger. Jozef gedraagt zich geheimzinnig. Hij houdt zijn identiteit verborgen. Hij blijft de onderkoning voor hen. Hij behandelt zijn broers anders dan de anderen, maar wel in negatieve zin. Hij verwijt hen dat ze spionnen zijn en de zwakke plekken van het land komen opzoeken. Waarom maakt hij zich niet bekend als hun broer en vertelt hij niet hoe God op een wonderlijke manier zijn leven gespaard heeft? Het had een mooie en feestelijke ontmoeting kunnen worden.


John Knox, de reformator van Schotland, had in de zestiende eeuw contact met koningin Mary Stuart. Zij probeerde de Roomse gebruiken weer in de kerk terug te brengen en zo de Reformatie terug te draaien. Toen ze nog maar net aan de macht was, liet zij direct weer de mis voorlezen. John Knox had openlijk kritiek op haar en zei dat één mis hem banger maakte dan 10.000 vijandelijke soldaten. De koningin pakte hem stevig aan en riep hem ter verantwoording. Na dit incident waren er meer confrontaties tussen de twee. Hoewel zij hem hard aanpakte en probeerde te veroordelen, lukte het niet. Ondanks de tegenslagen kon Knox lange tijd doorgaan met zijn werk.


Jozef houdt zijn broers in deze confrontatie op afstand, bijvoorbeeld door middel van de tolk. Als hij zijn broers ziet, krijgt hij niet de neiging om zich te wreken. In zekere zin is hij nog heel vriendelijk voor zijn broers, want wie zou niet van de gelegenheid gebruikmaken om de broers eens goed de waarheid te vertellen? In plaats daarvan komen de dromen van Jozef weer bij hem op. Aanleiding daarvoor is dat zijn broers voor hem buigen, net als de zon, maan en sterren die in zijn droom voor hem bogen en de korenschoven die bogen voor die ene schoof in het midden die rechtop stond. We kunnen niet in Jozefs gedachten kijken, maar waarschijnlijk houdt hij afstand, zodat al zijn broers voor hem zullen buigen. Hier ontbreekt één broer, Benjamin. Jozef weet dat God al zijn beloften vervult, dus hij wacht op de volledige vervulling. Hij neemt geen genoegen met een halve vervulling. Op een opmerkelijke manier stuurt hij de broers zo dat ze doen wat hij wil.


Achter het handelen van Jozef zien we hoe God omgaat met de broers. Aan de ene kant is Hij genadig, Hij spaart hen, maar aan de andere kant gaat hij een moeilijk weg met hen. Jozef is in Genesis iemand die lijkt op Christus. We mogen naar Christus toe gaan om te ontsnappen aan onze geestelijke hongersnood. Als wij in ons leven de geestelijke honger niet hebben laten stillen, zullen wij voor eeuwig omkomen. Wij lijken ook op de broers omdat wij ons misdragen hebben. De broers hadden er weinig moeite mee om Jozef uit de weg te ruimen om daar zelf beter van te worden. Wij maken niet precies dezelfde fouten als de broers, maar subtieler en meer binnen in ons, in ons hart, een boze gedachte of verwensing over iemand. Jezus leert ons dat de zonden van binnen voor God net zo slecht zijn als fysieke overtredingen.


Als wij met onze problemen bij God komen, wil Hij ons graag helpen. Hij weet wat ieder nodig heeft, Hij levert maatwerk. Hij is genadig, Hij wil onze schuld wegnemen. Hij rekent niet met ons af. Toch gaat het daarna wel op Zijn manier. Als wij vinden dat Jozef zijn broers te hard aanpakt, vinden wij misschien ook wel dat God ons soms te hard aanpakt. Waarom neemt Hij niet direct onze problemen weg? Waarom geeft God geen genezing? Waarom kan iemand maar geen nieuwe baan vinden? Waarom blijft een relatie slecht?


Jozef wil zich niet bekend maken voor hij zijn broer Benjamin gezien heeft. Vader Jakob is na de schijnbare dood van Jozef extra voorzichtig met de tweede zoon die hij bij zijn geliefde vrouw Rachel gekregen heeft. Als ouders iets ernstigs met hun kind meemaken, heeft dat gevolgen voor hun andere kinderen. Toch zou het verlies van Jozef Jakob ook aan het denken moeten hebben gezet. Ergens was het ook door zijn gedrag dat Jozef dit is overkomen. Het frustreerde de broers dat Jozef zo werd voorgetrokken. Paulus schrijft dat vaders hun kinderen niet tot toorn moeten verwekken. Wat Jakob deed, was vragen om moeilijkheden. Het verlies van Jozef heeft voor weinig verandering gezorgd in het huis van Jakob. Hij is veranderd in een oude man die weinig plezier aan het leven beleeft. Zoals hij eerst Jozef een voorkeursbehandeling gaf, zo geeft hij dat daarna aan Benjamin. Die hoeft de gevaarlijke reis naar Egypte niet te maken.


Het verlies van Jozef heeft ook de broers nauwelijks veranderd. Ze hebben hun geheim en hun schuld diep weggestopt. Maar hier in Genesis 42 zien we hoe het weer naar boven komt. Als ze door Jozef gevangen worden gehouden, begint hun geweten weer te spreken. In moeilijke tijden is de stem van het geweten soms beter te verstaan. Na het vertrek van Jozef naar Egypte hebben de broers geen moment serieus geprobeerd hun schuld te belijden aan God en hun vader, bijvoorbeeld door eerlijk te vertellen wat er was gebeurd. Ze hadden ook kunnen proberen Jozef op te zoeken in Egypte. Het lijkt veel moeite om iemand in een vreemd land te zoeken, maar toch komt het voor. Als ze echt zouden willen, waren er genoeg mogelijkheden om iets aan hun schuld te doen.



De onderkoning Jozef zet de relatie met zijn broers nog verder op scherp door het geld waarmee ze het koren gekocht hebben, terug te stoppen in hun zakken met koren. Als ze bij hun vader thuiskomen, vertellen ze deze keer het slechte nieuws wel eerlijk. Jakob wordt boos en verwijt hen dat ze op deze manier al zijn kinderen van hem afnemen. Jozef, Simeon die als gevangene bij Jozef achterbleef, en straks Benjamin nog.


Genesis 43



Het is duidelijk dat de oude Jakob de regie over zijn leven en dat van zijn gezin verloren heeft. Er is hongersnood en hij kan niet meer zelf voor zijn familie zorgen. De enige oplossing lijkt te zijn om Benjamin mee te laten gaan naar de schijnbaar onbetrouwbare en grillige onderkoning. Toen Jakob jong was, nam hij zelf het heft in handen. Hij bedroog met de hulp van zijn moeder zijn eigen vader en broer om zo de eerstgeboortezegen te krijgen. Hij vond dat hij daar recht op had en wist wel hoe hij die kon bemachtigen. Toch heeft hem dat niet gebracht wat hij hoopte. Hij moest juist vluchten en zijn leven werd in één klap totaal onzeker. Deze onzekerheid leert hem om op God te vertrouwen in plaats van op zichzelf. In zijn leven maakt hij heel wat mee en daardoor krijgt hij steeds meer levenservaring. In Genesis 43 staat hij weer voor een dilemma. Zal hij zijn zoon Benjamin mee laten gaan naar Egypte met het risico dat hij ook zijn tweede zoon van zijn vrouw Rachel zou verliezen? Jakob weet niet goed wat hij zal doen. De problemen brengen hem tot radeloosheid. Zit hij in een geloofscrisis? God heeft Jakob in Bethel beloofd dat Hij met hem zou zijn en hem zou beschermen, Genesis 28. Een kind van God kan dus hopen op Gods beloften, maar tegelijk niet goed weten hoe hij de problemen doorkomt. De positieve boodschap van deze situatie van Jakob is dat, ondanks dat de moeilijkheden voor Jakob te groot zijn, God zijn leven leidt. Eigenlijk stelt Jozef hier zijn familie op de proef. Hij staat boven de problemen en weet dat het goed gaat aflopen.


De broers doen hun best om hun vader te overtuigen Benjamin mee te laten gaan. Ze beseffen dat ze anders sterven van de honger. Ze moeten terug naar die opmerkelijke man in Egypte die hun het koren verkoopt. Ze spreken, als het over Jozef gaat, steeds over ‘die man’. Er klinkt weinig ontzag in door voor Jozef de onderkoning, maar daar heeft Jozef zelf aan bijgedragen door hen zonder echte bewijzen te beschuldigen van spionage. Eerst probeert Ruben zijn vader te overtuigen, zie het vorige hoofdstuk. Hij durft er het leven van zijn twee zonen voor op het spel te zetten. Als Benjamin iets zou overkomen, mogen zijn zonen gedood worden. In hoofdstuk 43 neemt Juda het initiatief. Het is moedig dat deze broers zich inzetten voor hun familie. Bij Juda zijn de omstandigheden nijpender dan bij Ruben, die het voorstel deed toen ze net terugkwamen uit Egypte. Hier bij Juda is het voedsel op en heeft Jakob weinig keus. Juda stelt niet zijn zonen op het spel, maar zijn eigen leven. Het wil niet direct zeggen dat hij zal sterven als Benjamin niet terug zal komen, maar wel dat hij zijn leven lang bij Jakob in de schuld staat, zo legt hij dit zelf uit als hij in het volgende hoofdstuk in gesprek is met Jozef.


Jozef heeft het zijn broers moeilijk gemaakt, maar het heeft positieve gevolgen. We zien hier dat Ruben en Juda veel op willen offeren om hun familie te redden en beschermen. Ze hebben veel over voor hun jongste broer. Ze nemen het op voor de nieuwe lievelingszoon van hun vader. Ze krijgen als het ware een nieuwe kans. Bij Jozef hebben ze gefaald, maar bij Benjamin laten ze verbetering zien. Hun meedogenloosheid en egoïsme is veranderd in opofferingsgezindheid. Juda laat door zijn eigen leven in te willen zetten, iets zien van wie Jezus is. Het is een bekende vergelijking, Juda en Jezus. Bij Juda blijft het alleen bij een voornemen en bij woorden, maar bij Jezus gebeurt het daadwerkelijk. Voor Juda is het niet nodig dat hij zijn leven geeft, zoals Abraham ook het leven van Izak niet hoefde te geven. De gezindheid van hun hart was voor God belangrijk en genoeg. Dat geldt niet voor Jezus. God spaarde Juda, maar niet Zijn eigen Zoon, omdat Hij de straf op al onze zonden moest dragen. Het heeft God zo veel gekost om voor ons vergeving van de zonden en schuld mogelijk te maken. Laten we er daarom dan niet te makkelijk over denken.



Juda speelt in het volgende hoofdstuk een centrale rol als hij Jozef probeert te overtuigen om Benjamin niet gevangen te nemen, maar eerst is er de ontmoeting tussen Jozef en de broers. Jakob heeft zijn zonen toestemming gegeven om Benjamin mee te nemen, samen met veel geld ter compensatie van de vorige keer. De manier waarop Jozef hen behandelt is minstens zo verwarrend als de vorige keer. Er wordt niets meer gezegd over hun spionage, dat zal voor opluchting gezorgd hebben, maar ze worden zonder uitleg meegenomen naar het huis van Jozef. Ze zijn bang dat ze worden afgerekend op het feit dat ze hun geld vorige keer weer hadden meegenomen. In het huis van Jozef worden ze gerustgesteld dat dat niet de reden is dat ze moeten komen. Het zullen vreemde uren geweest zijn toen ze in het huis van Jozef op hem hebben moeten wachten. De onderkoning Jozef stelt allerlei vragen over hun familie en ze mogen zomaar bij hem eten. Het is voor de broers een vreemde maaltijd, geen maaltijd tussen vrienden. Ze zitten uit elkaar, omdat Egyptenaren niet met Hebreeën eten. Verder worden de broers bang als ze op volgorde moeten gaan zitten. Jozef geeft Benjamin vijf keer zo veel als de anderen, zoals hij hem later ook vijf keer zo veel kleren zal geven. De verwarring onder de broers wordt steeds groter en de spanning loopt op. 


Genesis 44



Volgens een joodse uitleg heeft Jakob een brief meegegeven met zijn zonen die voor Jozef bestemd was. Jakob was erg bezorgd dat Benjamin iets zou overkomen, daarom stuurt hij een brief aan Jozef, in de brief uiteraard Zafnath-Paäneah genoemd. Daarin roept hij hem op om goed voor Benjamin te zorgen. Hij legt eerst uit dat zijn familie vanwege de zware hongersnood naar Egypte is gekomen om graan te kopen. Op aandringen van zijn zonen heeft hij hen een tweede keer laten gaan. In de brief spreekt hij respectvol over de onderkoning, maar hij waarschuwt hem ook. Hij wijst hem erop hoe God de farao en koning Abimelech gestraft heeft en nog zwaarder wilde straffen toen zij Sara, wegnamen bij Abraham. Hij vertelt ook dat zijn familie krachtig kan optreden, zoals Abraham die de zeven koningen van Elam achtervolgde en Simeon en Levi die wraak namen op de Sichemieten. Het is dus ook in zijn eigen belang om Benjamin goed te behandelen.


In Genesis 44 zien we hoe Jozef zijn plan verder uitvoert. Hij zet zijn broers onder druk om te zien of ze in al die jaren veranderd zijn of dat ze nog net zo slecht zijn. In Genesis 43 staat hoe hij de broers bijzonder gastvrij laat behandelen. Ze mogen zelfs bij hem in huis eten. Als ze weer naar huis gaan, laat hij zijn knechten het geld en zijn zilveren beker in de zakken graan stoppen. Bij hun eerste bezoek liet Jozef alleen de buidels met geld terug stoppen, nu voegt hij zijn zilveren beker eraan toe. De broers hadden van de vorige keer kunnen weten dat hun geld weer terug gestopt zou kunnen worden, maar als de mannen van Jozef hun achterhaald hebben en ze de zakken willen doorzoeken, zijn ze zich nergens van bewust.


Hij laat zijn zilveren beker in de graanzak van Benjamin stoppen. Aan het eind van het vorige hoofdstuk stond dat de broers te veel gedronken hadden. De bekers waren iets te vaak met wijn gevuld. Nu staat de beker symbool voor de ontrouw aan de onderkoning. Jozef had de broers goed laten verzorgen, zodat hij ze nu kon aanklagen. Zijn goede zorgen beantwoorden ze met het stelen van zijn beker. Deze beker speelde ook een rol bij het nemen van beslissingen.


Jozef doet alsof hij erg boos is op de broers. Hij zet de broers onder druk om te zien hoe ze met hun jongste broer omgaan. Jozef stelt aan zijn broers voor om Benjamin achter te laten zodat ze zelf in vrijheid weer terug kunnen. Het lijkt een mooi voorstel, ze zijn dan zelf direct uit de problemen. Nu zal blijken wat ze voor Benjamin over hebben. Benjamin is de jongste zoon, de lievelingszoon van Jakob, omdat hij de zoon van Rachel is. Benjamin heeft in het gezin van Jakob de positie die Jozef eerst had. Als Jozef dus weet hoe ze met Benjamin omgaan, weet hij eigenlijk hoe ze nu met hem zouden omgaan. Zouden de broers om Benjamin geven of zouden ze hem rustig achterlaten?


Jozef zet zijn relatie met de broers op scherp. Als zij Benjamin zouden achterlaten, zouden ze voor hun eigen belang kiezen en dan zou Jozef ook zijn identiteit niet bekend maken. Dan zou definitief de band met zijn familie zijn doorgesneden. Maar dan staat Juda op. Nota bene Juda, de man die voorstelde om Jozef aan de karavaan te verkopen. Door hem had Jozef die zware jaren in Egypte moeten doorbrengen. Hij probeert niet te verklaren hoe het komt dat de zilveren beker in Benjamins zak terecht is gekomen, maar zegt dat God dit gedaan heeft vanwege hun misdaad tegen Jozef. Hij beseft dat hij niet tegen Gods handelen in kan gaan. Hij is bereid gevangen genomen te worden. Hij is dus bereid dezelfde weg te gaan als Jozef, maar hij wil dat Benjamin terug mag naar huis. Hij legt uit waarom Jozef hun broer Benjamin echt niet bij zich kan houden. Juda vertelt dat hij in de schuld staat bij zijn vader als hij zonder Benjamin terug gaat. Maar in zijn betoog om Benjamin vrij te krijgen, stelt hij niet zijn eigen belang voorop maar dat van zijn vader. Zijn vader zal dan zijn laatste dagen in groot verdriet doorbrengen. Dat kan de onderkoning niet maken. Juda is vooral bezorgd om zijn vader.


Een 94-jarige man, meneer Hoek, deed tijdens de coronacrisis een oproep aan jongeren om zich aan de regels te houden, zodat het virus zich niet verder zou verspreiden. Sommige mensen hielden met hun nonchalante gedrag te weinig rekening met kwetsbaren en beseften niet in welke gevaren ze anderen brachten. Jongeren wilden bijvoorbeeld graag een examenfeestje, maar dat werd dan afgelast. Een deel van de jongeren wil op een andere manier, tegen de regels in, toch naar feestjes blijven gaan met het gevaar dat uiteindelijk ouderen besmet zouden raken. Meneer Hoek wees jongeren er in een brief op dat hij door de Tweede Wereldoorlog tien jaar van zijn jeugd gemist had. Hij was 15 toen de oorlog begon. De jongeren van nu moeten zich een jaar inhouden en zich aan de regels houden, maar dat is altijd nog een stuk beter te doen dan opgegroeid te zijn in de oorlog. In Genesis 44 gaat het ook over rekening houden met ouderen, in dit geval met de aartsvader Jakob. De broers willen er alles aan doen om te voorkomen dat Jakob nog meer verdriet in zijn leven krijgt door het verlies van Benjamin.



Toen de broers aan Jakob vertelden dat Jozef waarschijnlijk door een wild dier gedood was, hielden ze weinig rekening met hun vader. Ze bedrogen hem. Hier willen ze hun vader niet opnieuw bedriegen. Misschien waren ze ook wel geschrokken van de gevolgen van hun leugen en hadden ze gedacht dat Jakob het na een tijdje wel zou vergeten. De broers zijn dus veranderd en geven nu wel om hun vader.


Genesis 45



“Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog?” Zo maakt Jozef zich aan zijn broers bekend. Hij houdt niets meer voor de broers verborgen. Hij deed dat tot nu toe wel, zoals ook de broers de informatie over Jozef nog voor hun vader Jakob verborgen hielden. Er zijn van die uitspraken die lang bekend blijven, zoals hier bij Jozef. “Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog?” Woorden die gesproken worden op cruciale momenten in de geschiedenis. In de Bijbel staan meerdere van die uitspraken. Om maar een voorbeeld te noemen: Pilatus roept het uit, als hij Jezus moet berechten: “Zie, de mens!”. Zulke, soms korte, uitspraken hebben vaak een grote lading in zich. Jozef heeft lang gewacht voor hij zijn identiteit bekendmaakt. Hij was als Egyptische onderkoning onherkenbaar geworden voor zijn eigen familieleden. Hij had zelf de spanning laten oplopen door zijn broers te testen. Hij wilde eerst weten of ze nog zo slecht waren als vroeger of dat ze veranderd waren. Nu gebleken is dat zijn broers nu wel geven om hun jongste broer die door vader wordt voorgetrokken en dat ze goed voor hun vader willen zorgen, heeft Jozef maar één wens: zich bekendmaken aan zijn broers. Hij maakt er geen lang verhaal van, hij zegt direct wat hij wil zeggen: “Ik ben Jozef.” Verder vraagt hij naar zijn vader. Het is geen informatieve vraag. De dag ervoor had hij al uitgebreid navraag gedaan naar zijn familie. Met de vraag ‘Leeft mijn vader nog?’ bedoelt hij eigenlijk: “Ik zou zo graag mijn vader willen zien. Hij moet weten dat het goed met mij gaat.”


Genesis 45 is een hoofdstuk met veel emotie. Jozef komt na jaren vol van ellende weer dichtbij zijn broers. We lezen eerst dat Jozef hard begint te huilen en daarna dat hij vertelt wie hij is. Er is ook veel emotie bij de broers. Ze schrikken als ze zien dat Jozef nog leeft. Wie weet wat er nu met hen gaat gebeuren? Bij Jozef is de ontlading groot, maar de broers schrikken. Ze zien een onderkoning die iedereen wegstuurt en vervolgens hard begint te huilen, zo hard dat de Egyptenaren en het huis van farao het kunnen horen. Jozef wist al niet goed wat hij moest zeggen, maar de broers zijn van schrik helemaal niet in staat iets te zeggen.


Jozef staat hier niet alleen als onderkoning maar ook een als rechtvaardige. Genesis schetst Jozef als iemand die trouw en eerlijk is. Hij staat tegenover zijn broers die misdadigers zijn. En Jozef is als onderkoning in de positie om met de broers te doen wat hij wil. De broers staan schuldig en machteloos. Jozef, het is al vaker gezegd, laat iets zien van wie Jezus is. Hij is de rechtvaardige, onschuldige, maar ook de Rechter over hemel en aarde. Wij staan tegenover Hem als misdadigers en er is niemand die ons kan helpen. De leerlingen van Jezus schrokken ook toen zij Jezus na Zijn opstanding voor het eerst weer zagen. Ze waren allemaal bij Jezus weggevlucht toen het er op aan kwam. Ze hadden Hem laten vallen en waren Hem ontrouw geworden. En dan staat Jezus daar ineens in dezelfde ruimte. Jezus spreekt de bekende woorden: “Vrede voor jullie!”


Jozef zegt: “Kom dichterbij!” Hij heeft een open en hartelijke houding. Ook Jezus zegt “Kom maar”, tegen Thomas. Thomas mag dichterbij komen om de wonden in Jezus’ lichaam te voelen. Het is niet makkelijk om voor het eerst of na lange tijd dichtbij te komen. Denk maar aan de verloren zoon in de gelijkenis, die met versleten en vuile kleren bij zijn vader aankomt. Hij durft zelf niet te dichtbij te komen. Zijn vuile kleren zouden zijn vader nog vuil maken. Een mens mag in zijn vuile kleren bij God komen. Of hebben wij geen vuile kleren, zoals de oudste zoon, en leiden wij een leven zonder God? Altijd fatsoenlijk, maar zonder God.


Jozef maakt zich aan zijn broers bekend en probeert hen gerust te stellen door te zeggen dat hij hen niets zal aandoen. Hij laat het grote plaatje zien, namelijk dat God hem vooruit gezonden heeft om voor zijn familie te zorgen.


Ben Zuidema werkte als infiltrant bij de politie. Hij begon als autohandelaar en werd toen gevraagd om mee te helpen bij het opsporen van een gestolen vrachtwagen met goederen. Hij had veel contacten en zo kon hij nuttige informatie achterhalen. Later werd hij in gevaarlijkere zaken ingezet. Hoewel hij nu niet meer werkt, is hij dagelijks bang dat iemand alsnog wraak op hem zal nemen. We moeten niet vergeten dat Jozef min of meer vijandelijk gebied binnenkomt als hij naar Egypte wordt meegenomen. Hij is uiteraard geen infiltrant, iemand die stiekem binnen probeert te dringen, maar toch is het een bijzondere reddingsoperatie. Jozef heeft het over het redden van zijn familie. Hij beseft hoe belangrijk het is dat God deze weg met hem en zijn familie gegaan is. Jozef moest niet zomaar naar Egypte. Wij beseffen dat waarschijnlijk niet goed. Wij denken dat als Jozef niet in Egypte terecht gekomen was, ze de hongersnood wel op een andere manier zouden hebben overleefd. Het gaat hier echter om een hongersnood van zeven jaar. Hier in Genesis 45 hebben ze er twee jaar van achter de rug en dan is Jakob al wanhopig. Als ze niet in het land Gosen in Egypte zouden mogen wonen, zouden sowieso al zijn dieren zijn gestorven, omdat er niks meer groeide.



De moeilijke tijd die Jozef doormaakte, was dus van levensbelang. Ook hier kunnen we denken aan Jezus, op Wie Jozef lijkt. Ook over het reddingsplan waar Jezus bij betrokken is, kunnen wij te makkelijk denken. Zoals Jozef cruciaal was voor de overlevingskansen van zijn familie, zo is Jezus voor ons van eeuwig levensbelang. Iemand kan denken dat hij het zonder Jezus ook wel redt, maar die schat de situatie verkeerd in. God biedt ons veiligheid en vrijheid aan. Laten we daar dan ook gebruik van maken.


Genesis 46



In het leven van de kerkvader Augustinus heeft zijn moeder altijd een grote rol gespeeld. Ze was heel betrokken op haar zoon, ook in de tijd dat hij op zoek was naar de zin van zijn leven. Augustinus leefde zich in zijn jeugd behoorlijk uit. Later werd hij serieuzer en kwam hij bij de sekte van de Manicheeërs terecht. Toch bleef zijn moeder altijd hoop houden dat het goed met hem zou komen. Ze bleef hem trouw, ook al werd ze daarin tegengewerkt. Zo heeft Augustinus haar eens bedrogen. Hij wilde van haar af zijn door stiekem van Noord-Afrika naar Europa te reizen. Uiteindelijk leert Augustinus God kennen en komt het goed met hun relatie. Maar al snel vindt er een grote wending plaats. Augustinus beschrijft in zijn levensbiografie De Belijdenissen dat zijn moeder binnen enkele dagen nadat ze nog samen over het leven in de hemel hebben gesproken, koorts krijgt en ernstig ziek wordt. Op de negende dag van haar ziekte in haar zesenvijftigste levensjaar sterft zij tot groot verdriet van Augustinus. De band tussen Augustinus en zijn moeder was nog maar net hecht geworden en nu stierf zij dus. De vraag komt naar boven: waarom nu al? En wat is Gods bedoeling?


Jakob maakt in zijn ouderdom een grote verandering mee die hij niet zomaar kan accepteren. Hij woont in het land dat God beloofd had te geven, maar God stuurt zijn leven een andere richting uit. Iedere gelovige maakt wel zulke momenten mee als die van Augustinus en Jakob. God staat er boven en heeft het overzicht. Maar in Genesis 46 zien we dat God ook tegemoet komt aan de vragen die de veranderingen in het leven op kunnen roepen. God wijst Jakob hier de weg en stelt hem gerust. Jakob is dan honderddertig jaar oud en zal tot aan zijn dood nog zeventien jaar in Egypte wonen. Voordat Jakob Egypte binnenkomt, overnacht hij in Berseba, aan de rand van Kanaän, een bekende plaats voor hem. Dit is de plaats waar zijn vader Izak ging wonen bij een waterbron die zijn knechten vonden, maar ook de plaats van waaruit Jakob moest vluchten voor Ezau. Op deze plaats brengt Jakob offers.


Het was voor Jakob natuurlijk enorm bijzonder dat hij zijn zoon Jozef in Egypte op mocht zoeken. God had het leven van Jozef zo geleid dat ze in een tijd van zware en jarenlange hongersnood in Egypte konden verblijven. Toch is Jakob ook bang om naar Egypte te reizen en daar te moeten wonen. Hij weet dat Abraham daar slecht behandeld is, maar vooral dat die al van God te horen kreeg dat zijn familie vierhonderd jaar als slaven zou moeten werken, Genesis 15. God had er niet bij gezegd in welk land dat zou zijn, maar we kunnen ons voorstellen dat Jakob hieraan moet denken. Ook Izak werd gewaarschuwd om in een tijd van hongersnood niet naar Egypte te reizen. Als Izak die waarschuwing kreeg, is het dan wel verantwoord dat Jakob nu gaat? Zoals vaker gebeurd is, stelt God de aartsvader gerust met de woorden: “Wees niet bang. Ik ga met je mee.” God bemoedigt de aartsvaders steeds weer op cruciale momenten en momenten van vertwijfeling. Ook Jakob is op aarde een vreemdeling. De aarde, het land Kanaän en het land Egypte zullen nooit zijn echte thuis worden.


God belooft ook aan Jakob dat zijn familie in Egypte uit zal groeien tot een groot volk. Het is voor Jakob allemaal moeilijk te bevatten, maar het laat zien dat God handelt vanuit Zijn goedheid en niet omdat het logisch is of omdat mensen er recht op hebben. Met zeventig mensen mag Jakob Kanaän verlaten. Het aantal van zeventig is niet toevallig. Het geeft de volheid aan, zeven keer tien. Zeven en tien zijn de getallen van volheid. God had Jakob voorspoedig gemaakt, niet alleen zijn familie, maar ook zijn slaven en zijn dieren. In Genesis 46 worden de zeventig namen van Jakobs familie genoemd. In vers 8 staat: ‘Dit zijn de namen van de zonen van Israël die naar Egypte kwamen’. Zo begint ook het Bijbelboek Exodus. In het Hebreeuws heet het boek Exodus ‘De namen’, omdat de zin in het Hebreeuws daarmee begint. Exodus is het boek van de uittocht. De familie van Jakob zal op den duur weer terug gaan naar het land dat God aan Abraham beloofd heeft.


De lijst van zeventig mensen begint met de eerstgeboren zoon, Ruben. Hij wordt als eerste genoemd, ondanks dat hij zijn vader vernederd heeft door met zijn bijvrouw te slapen. Simeon en Juda hebben allebei een vrouw gekozen uit de Kanaänieten. De drie zonen van Levi zouden later verschillende taken met betrekking tot de tabernakeldienst hebben. Van Juda’s zoon Perez worden ook zijn zonen genoemd, Hezron en Hamul. Uit Hezron zijn belangrijke families voortgekomen, waaronder die van koning David. Het grootste deel van de mannelijke nakomelingen heeft God gegeven door Lea, de vrouw die niet op Jakobs eerste liefde kon rekenen, drieëndertig van de zeventig zonen. Uit de bijvrouw van Lea, Zilpa, zijn daarna de meeste zonen voortgekomen. Opvallend is dat alleen bij Rachel vermeld staat dat zij de vrouw van Jakob was, vers 19. Jozefs zonen werden in Egypte, niet in het beloofde land, geboren. Sowieso werden, op Benjamin na, alle zonen in het buitenland geboren. De lijst van namen van de zonen van Benjamin komt niet overeen met lijsten op andere plaatsen in het Oude Testament. Het is gezien Benjamins jonge leeftijd mogelijk dat hier ook latere kleinzoons genoemd zijn. Vers 26 zorgt voor wat verwarring. Er staat dat 66 mensen met Jakob mee naar Egypte gingen en dat zijn familie in totaal op zeventig komt. Wie zijn deze vier die voor zeventig zorgen? Natuurlijk Jozef en zijn twee zonen en daarnaast Jakob zelf. Er zijn ook andere uitleggingen gegeven. De vier mensen zouden ook vier zonen van Juda en Jozef kunnen zijn. De zonen van Juda, Er en Onan, zijn namelijk in Kanaän gestorven en de zonen van Jozef, Manesse en Efraïm, zijn in Egypte geboren.



Jakob ontmoet Jozef als ze in het land Gosen aankomen. Ze huilen een lange tijd als ze elkaar weer zien. Aan de ene kant is de farao gastvrij en hartelijk naar Jakobs familie toe, aan de andere kant moeten de Israëlieten, zoals vaker in de geschiedenis gebeurd is, afgezonderd van de rest wonen.


Genesis 47



Hoofdstuk 47 gaat over Jozef die zijn broers voorstelt aan de farao. Verder wordt beschreven dat Jakob de farao ontmoet en hem zegent. Bovendien weet Jozef ervoor te zorgen dat al het bezit in Egypte in handen van de farao komt.


Toen Jozef zich bekend gemaakt had aan zijn broers, bracht hij ook de farao op de hoogte van het bestaan van zijn familie in Kanaän. Farao beloofde ruimhartig het beste van zijn land, het gebied Gosen, aan zijn familie. Hier in Genesis 47 vragen de broers of ze daadwerkelijk in het gebied Gosen mogen gaan wonen. Jozef kiest vijf broers uit die zijn andere broers moeten vertegenwoordigen bij de farao. Vijf is het aantal van de jaren van hongersnood die nog moeten komen. De broers willen zich niet definitief vestigen in het land, maar als vreemdelingen en alleen vanwege de droogte in Kanaän. De situatie van de familie van Jakob lijkt op die van Abraham die ook eens naar Egypte kwam om een tijd van hongersnood te overleven. Het is vanwege Jozef dat de farao zijn familie zo bevoorrecht. In het begin van Exodus gaat het over een farao die Jozef niet meer kent en dan leven de Israëlieten in slavernij.


Jakob brengt de laatste zeventien jaar van zijn leven door in Egypte. Het zijn misschien wel de gelukkigste jaren van zijn leven. Rabbijn Menachem Mendel vroeg toen hij nog een kind was aan zijn grootvader, ook een rabbijn: “Hoe kan het dat Jakob zijn beste jaren in het heidense Egypte leefde?” Zijn opa antwoordde: “Er staat geschreven dat Jakob Juda vooruit zond (Genesis 46:28). Hij deed dit om een studiehuis te op te richten om de Thora te bestuderen. Wanneer men de Thora bestudeert, komt men dichter bij God, ook als iemand in Egypte woont.” De uitleg van de rabbijn doet ons merkwaardig aan. Toch heeft het feit dat Jakob zich in een vreemd land kon vestigen de eeuwen door joden geïnspireerd. Joden hebben in de geschiedenis vaak in de diaspora, verstrooiing, geleefd. Hoewel Jakob er vreemdeling was en zich vreemdeling gevoeld zal hebben, toch kon God ook daar gediend worden. Ook christenen kunnen God dienen in een geestelijk Egypte. De kerk kan, zoals de familie van Jakob, weggestopt zijn, aan de rand van de samenleving. De Egyptenaren keken niet naar de Israëlieten om, omdat ze herders van kleinvee waren.


De familie van Jakob kan in het buitenland God dienen en zelfs tot zegen zijn voor de mensen daar. Er staat dat Jakob de farao zegent. Zegenen was aan de ene kant een formele groet, aan de andere kant had het in de Hebreeuwse cultuur een religieuze achtergrond. Het is de enige keer dat een aartsvader een buitenlandse vorst zegent. Abraham was geroepen om een zegen te zijn voor de volken. Hij bad ook voor koning Abimelech, maar hij heeft hem niet persoonlijk gezegend. Dat Jakob de farao zegent, geeft ook aan dat hij boven hem staat, zoals een priester boven het volk staat als hij een zegen uitspreekt. De farao accepteert deze verhouding, waarschijnlijk omdat hij ziet dat God met Jakob is, zoals hij eerder gezien heeft bij Jozef, en omdat Jakob ouder is.


De Israëlieten kunnen bovendien nuttig zijn voor de farao, omdat ze hun kleinvee kunnen hoeden. De beste mensen onder de Israëlieten kunnen hiermee opzichters worden, een verantwoordelijke baan. Israël en de kerk hebben de roeping om een zegen te zijn voor de wereld. De profeet Jeremia schrijft aan de joden die vanwege de ballingschap in Babel wonen, dat ze zich daar moeten vestigen en tot zegen moeten zijn voor de stad. Gelovigen die hun werk in de samenleving goed doen, kunnen daarvoor gewaardeerd worden door hun omgeving en tot zegen zijn. Ze kunnen tot zegen zijn in de brede betekenis van voorspoed maken en in de diepe betekenis van laten zien Wie God is en zo een leesbare brief van Christus zijn.


Jozef heeft zijn vader kunnen overtuigen om naar Egypte te komen, onder andere omdat daar vruchtbaar land voor zijn vee is. Ze mogen wonen in het gebied Gosen, in vers 11 Rameses genoemd. Dit lag waarschijnlijk aan de oostkant van Egypte. In Exodus 1 staat dat de farao de voorraadstad Raämses laat bouwen. De Israëlieten hebben ondanks de hongersnood geen gebrek. De Egyptenaren daarentegen raken al hun bezittingen kwijt. Ze moeten alles verkopen aan de farao om aan eten te komen. Het beleid van Jozef kan bij ons wel vragen oproepen. In het eerste jaar moeten de Egyptenaren al hun geld en vee verkopen. Dat betekent dat ze in het tweede jaar al niets meer hebben om te verkopen. Daarom bieden zij zichzelf en hun land aan. Ze bieden zichzelf aan als slaven, vers 25. Waarom doet Jozef dit? Het is goed om hierbij op te merken dat er verschillende soorten van slavernij waren. Het één was een blijvende slavernij. Dat gold bijvoorbeeld voor krijgsgevangenen. Een andere vorm van slavernij was als iemand in de schuld stond bij een ander. Wij zouden zeggen dat de mensen een lening bij de farao afsloten of een overeenkomst met hem sloten. Deze vorm van slavernij betekende dat iemand weer vrij was zodra de schuld betaald was. Jozef laat zien dat hij een heel geschikte werknemer is in dienst van de farao. Hij verstevigt de positie van de farao enorm. Tegelijk is hij niet hard naar de bevolking toe. Hij eist een vijfde deel van de opbrengst als belasting. Uit andere bronnen uit die tijd blijkt dat het in het Oude Nabije Oosten voorkwam dat er veel hogere belastingen betaald werden. Jozef heeft ook respect voor de traditie van Egypte door de priesters vrij te stellen van de belasting.



In het laatste deel van het hoofdstuk staat hoe Jakob Jozef laat zweren dat hij hem in Kanaän zal begraven. Hoewel Jakob het zeker niet slecht heeft in Egypte, blijft hij erbij dat hij er een vreemdeling is en dat hij en zijn familie horen in het land dat God beloofd heeft te zullen geven.


Genesis 48



Hoofdstuk 48 en het grootste gedeelte van hoofdstuk 49 gaan over de zegeningen die Jakob uitspreekt over zijn kinderen. In hoofdstuk 48 zegent hij Manasse en Efraïm, eigenlijk zonen van Jozef, maar Jakob eigent hen zich toe, hij adopteert hen als het ware. Van de 12 broers krijgen Juda en Jozef de meeste aandacht. Juda zal over de anderen heersen. Van al de broers krijgen alleen de zonen van Jozef een aparte zegen. Jakob zegent eerst Efraïm en dan Manasse, hoewel Manasse de eerstgeborene is. Jozef wil het voorkomen, maar Jakob laat zien dat Gods zegen niet altijd gekregen wordt zoals mensen dat verwachten. God is vrij om te geven aan wie Hij wil. De aanleiding dat Jakob zijn kinderen zegent, is zijn ziekte en naderende einde. Jozef wordt hiervan op de hoogte gesteld en gaat met zijn zonen naar hem toe.


Bij een brand in België was een gezin aan een ramp ontsnapt. Ze lagen ’s nachts te slapen toen hun buurman hen waarschuwde voor de brand. Hoewel de buurman hoogtevrees had, was hij via de dakgoot naar het dakraam geklommen toen hij de brand ontdekte. Er was veel materiële schade, maar het gezin, waaronder twee jonge kinderen, had er niets aan overgehouden. Ook Jakob is ’s nachts door Iemand geholpen. God hielp hem op het dieptepunt van zijn leven. Jakob had geen mens meer die hij kon vertrouwen toen hij op de vlucht was voor zijn broer Ezau. God zocht hem op in zijn problemen. Jakob vertelt aan Jozef en zijn zonen dat God de Almachtige in Luz aan hem verschenen is. Daarna is die plaats bekend geworden als Beth-El, huis van God, omdat God daar aan hem verschenen is. Jakob noemt hier niet die mooie naam Beth-El, maar Luz. In Luz, een nietszeggend plaatsje in Kanaän, wist God hem te vinden. In heel alledaagse omstandigheden, gewoon op school, op het werk, thuis of onderweg, bereikt God mensen die Hem nodig hebben. Hij zoekt mensen op in hun problemen en hulpeloosheid, omdat deze mensen open staan voor Zijn hulp. Mensen die alles goed voor elkaar hebben in het leven, hebben meestal geen behoefte aan God. Jakob had gemerkt dat zijn keuzes verkeerd waren uitgepakt. Hij had zijn broer en vader bedrogen en dacht zo Gods zegen te krijgen. Het heeft zijn ogen geopend waardoor hij zag dat hij zonder God leefde.


God had Jakob voorspoedig gemaakt met een groot gezin, veel vee en bezittingen. Jakob vertelt hier in Genesis 48 aan Jozef dat diens zonen, Efraïm en Manasse, van Jakob zijn. Hij adopteert hen. De schrijver van 1 Kronieken vermeldt in het geslachtsregister van de eerste hoofdstukken, hoofdstuk 5:1, dat Jozef het eerstgeboorterecht overneemt van Ruben, omdat Ruben het bed van zijn vader geschonden heeft. Nu is ook duidelijk waarom we in Genesis eerst van de zegen voor Jozefs zonen lezen en dan van de zegen voor Jakobs zonen. Jozefs zonen worden als Jakobs zonen behandeld. Ze krijgen hun deel van Jakobs erfenis en ze nemen dus zelfs de positie van Ruben over, hoewel Juda wel machtiger zal zijn, want uit Juda komt het koninklijke geslacht. Efraïm en Manasse, hoewel geboren en opgegroeid in Egypte, zijn bestemd om later in Kanaän hun erfelijk deel te krijgen en om daar te wonen als onderdeel van de twaalf stammen van Israël.


Op de dag dat Jakob de zonen van Jozef wil zegenen, komt Jozef met zijn zonen bij hem. We zien een oude man, die slecht kan zien. Het doet natuurlijk denken aan Izak die aan het einde van zijn leven, toen zijn zicht sterk was afgenomen, zijn oudste zoon wilde zegenen. Vorige keer bedroog Jakob zijn vader, nu staat hij aan de andere kant. Dan komt het moment van de zegen. Opnieuw verwisselt Jakob de zegen, tot ergernis van Jozef. Legt Jakob vanwege zijn blindheid zijn rechterhand op de andere zoon? Jakob probeert Jozef niet te bedriegen, maar hij luistert ook niet naar hem. Hij handelt hier profetisch, zoals hij ook profetische zegeningen over zijn zonen uitspreekt. We hebben gezien hoe God Jozef wijsheid heeft gegeven en kennis over dromen. Hier geeft God aan Jakob inzicht in wat er met zijn familie zal gebeuren.


Jozefs reactie op de verwisseling van de eerste en grootste zegen is begrijpelijk. Had Jakob hem niet kunnen voorbereiden door uit te leggen wat hij van plan was te doen? Terwijl Jakob zijn hand op Efraïm legt, probeert Jozef hem direct te corrigeren. Jakob laat zich niet stoppen. Hij stelt Jozef gerust dat Manasse ook tot een groot volk zal worden. Jozef zal Jakobs besluit moeten accepteren, hoewel het dus moeilijk te begrijpen is. In eerdere gevallen is de zegen van de ene zoon ook verwisseld met die van de andere zoon, maar toen was er nog wel een verklaring voor te geven. Ismaël, de oudste zoon van Abraham, kreeg de zegen niet, omdat hij een zoon van Abraham en Hagar was. Ezau, de oudste zoon, kreeg de zegen niet, omdat hij voor een bord soep zijn eerstgeboortezegen verspeelde. Manasse en Efraïm kennen wij verder niet. Gods weg is soms onverklaarbaar. Jakob begrijpt de moeite van Jozef. Hij erkent dat hij gelijk heeft. Hij is niet meer de bedrieger van vroeger, maar hij doet hier wat God van hem vraagt. God is soeverein. Beide zonen krijgen een zegen, maar God bepaalt de grootte ervan. Het heeft geen zin om onze zegen te vergelijken met de zegen van de ander.


Zo wordt in dit hoofdstuk Jozef toch weer beter behandeld dan zijn broers. Hij krijgt een extra deel van het land Kanaän. Jakob heeft zelf oorlog moeten voeren om het land te veroveren. De Amorieten die genoemd worden, staan voor de volken in Kanaän. Dat Jozef echt een andere positie heeft dan zijn broers, blijkt ook uit het gegeven dat van alle broers alleen hij in Kanaän begraven is. 


Genesis 49



Jakob weet dat het einde van zijn leven op aarde dichtbij is. Daarom roept hij zijn zonen bij hem om ze de laatste keer toe te spreken. Hij spreekt op zijn sterfbed niet alleen als vader, maar ook als profeet. Hij geeft als profeet door wat er in de toekomst met de twaalf zonen en de twaalf stammen van Israël zal gebeuren.


Jakob is begonnen met de zegen voor de zonen van Jozef, hoofdstuk 48. Daarna zegent hij zijn twaalf zonen. Hij begint bij Ruben, omdat hij de eerstgeboren zoon is. Toch heeft Ruben geen recht op de grootste zegen, want hij heeft gemeenschap gehad met Bilha, de bijvrouw van Jakob. Deze daad heeft grote gevolgen voor hem, hoewel Jakob Ruben nog wel prijst om zijn kracht en macht.


Simeon en Levi worden samen genoemd, omdat ze samen het initiatief hebben genomen om wraak te nemen op de inwoners van Sichem. In hoofdstuk 34 staat hoe Dina, hun zus, verkracht wordt door Sichem, de zoon van de vorst van het land. Simeon en Levi komen op voor Dina, omdat het hun eigen zus is. Ze hebben alle drie Lea als moeder. Op een listige manier nemen ze wraak en ze brengen daarmee Jakob in de problemen. Aan het eind van de spreuk over Simeon en Levi zegt Jakob dat ze verdeeld en verspreid zullen worden. De stam van Levi zal over het land verspreid wonen in achtenveertig steden. Het wordt later positief uitgelegd dat zij geen land krijgen, omdat zij het voorrecht hebben om God te dienen, maar het heeft dus een ‘donkere’ achtergrond. De stam Simeon zal een beperkt stuk land in Kanaän krijgen, omdat het land binnen het grote gebied van de stam Juda ligt.


De zegen over Juda is, op die van Jozef na, de langste. Hij zal heersen over zijn broers en wordt vergeleken met een leeuw. Er worden drie woorden voor ‘leeuw’ gebruikt die een groei aangeven, zoals Juda in het gezin is uitgegroeid tot een leider en woordvoerder. Juda’s rijk blijft bestaan en heeft betrekking op het koninklijk geslacht vanaf David. De stam Juda is in de geschiedenis ook de stam die blijft bestaan in de tijd rond de ballingschap. Het woord ‘jood’ komt uit die tijd, en is afgeleid van Juda. Er staat bij ‘totdat Silo, of misschien beter Sello, komt’. De lezing van Silo is lastig, ‘Sello’ betekent ‘aan wie de macht toekomt’. Hier kan gedacht worden aan Jezus Christus. Betekent dit dat met de komst van Christus de rol van Juda is uitgespeeld? Zijn de joden aan de kant gezet? Het woord ‘totdat’ hoeft geen breuk met het verleden te betekenen. Jezus komt juist uit de stam van Juda. In Hem gaat de belangrijke rol van Juda verder. Het laatste deel van de zegen gaat over de voorspoed van de stam Juda. Het beeld van de ezel en de wijnstok is dat er zo’n grote oogst is dat zelfs de ezel van de druiven kan eten zonder dat de eigenaar zich daar druk om maakt.


Dan komt Jakob bij de vijfde en zesde zoon van Lea. Hoewel Issaschar ouder is, wordt Zebulon eerder genoemd. Mozes noemt in zijn zegeningen van de stammen ook Zebulon eerst. Dit kan voor een deel verklaard worden door het feit dat Zebulon eerder een stuk land krijgt bij de inname van het land. Zebulon ligt in het noorden op een strategische plaats. Deze stam moet het land beschermen tegen invallen vanuit het noorden, door bijvoorbeeld Syrië en Assyrië. Jakob profeteert waar Zebulon zal wonen, aan de kust in het noorden, zonder er dieper op in te gaan. Uit het feit dat Zebulon aan de kust woont bij de schepen, kan wel worden afgeleid dat het deelt in de welvaart die de scheepvaart meebrengt. Verder worden Zebulon en Naftali in Jesaja 9 genoemd als het gebied van waaruit de verlossing zal komen. Het is ook het latere gebied Galilea, waar Jezus zal wonen.


Volgens de zegeningen van Mozes zal Issaschar net als Zebulon profiteren van de zeevaart. De zegen van Jakob in dit hoofdstuk heeft twee kanten. Aan de ene kant is Issaschar sterk, als een ezel die zware lasten kan dragen. Hij zal genieten van de rust. Aan de andere kant zal hij zijn kracht moeten gebruiken om slavenwerk te doen.


Vervolgens komt de stam Dan aan de beurt. Jakob blijft dicht bij de betekenis van de naam Dan, dat komt van het woord ‘rechtspreken’. Dan zal rechtspreken in Israël. Het beeld dat hij gebruikt is dat van een slang. Een opmerkelijk beeld, de slang kennen wij uit het paradijs, en verleidt de mens tot zonde. Ook wordt van deze slang gezegd dat hij in de hiel zal bijten. De slang is ook de enige van de dieren die Jakob noemt, die alleen leeft. Dan zal later helemaal in het noorden geen leidende functie hebben. Het gebied zou later te klein zijn volgens Jozua 19 waardoor ze genoodzaakt zijn nog een ander gebied in te nemen waar de inwoners van Lesem wonen. Later zal Dan weer op zoek gaan naar nieuw gebied en zal het daar als eerste een afgodsbeeld oprichten.


Uit het niets lijkt Jakob zich dan tot God te richten. Of doet hij dit, omdat hij denkt aan de problemen die nageslacht zullen krijgen? Jakob roept vanuit zijn hart naar God. In al de tegenslagen wacht Jakob op Gods hulp. Hij wacht op redding, zaligheid, het woord waar de naam Jezus van is afgeleid.


De mensen van de stam Gad zullen te maken krijgen met vijandelijke aanvallen, maar zij zullen niet overwonnen worden. Gad zal in Israël wonen met de Moabieten in het zuiden en de Ammonieten in het oosten. De stam Gad zal de andere stammen helpen bij de inname van Kanaän. En in de tijd van koning David blijken de mannen van Gad strijdvaardig, omdat ze zich bij David aansluiten.


Lea was blij met de geboorte van Aser en zijn naam betekent dan ook ‘geluk’. Aser zal welvarend worden door de handel overzee en op de vruchtbare grond van de westelijke heuvels van Galilea groeien de olijfbomen en staan de wijngaarden. De waardevolle producten uit Aser zijn goed genoeg voor de koning. Toch zal Aser in de geschiedenis ook aan vijandelijke koningen moeten leveren. Zijn afstammelingen verdrijven in de begintijd met Jozua ook niet de Kanaänieten uit hun gebied.


Het gebied van de stam Naftali ligt aan het meer van Galilea en is een prachtig gebied. We hebben eerder opgemerkt dat Naftali samen met Zebulon genoemd wordt in de profetie van Jesaja.


Jozef krijgt de meest uitgebreide zegen. Deze zegen is van toepassing op zijn zonen en hun stammen: Efraïm en Manasse. Jakob beschrijft Jozefs voorspoed (vers 22), zijn bescherming (vers 23-24) en zijn zegen (25-26). Opvallend is dat Jakob hier geen beeld van een dier gebruikt, zoals bij de andere zonen, maar beelden uit de natuur: een mooie, grote boom die aan de waterkant staat. Hiermee verwijst Jakob ook naar de naam Efraïm. De naam is een meervoudsvorm van het woord ‘vruchtbaar’ en betekent dus ‘heel vruchtbaar’. In de zegening van Jozef refereert hij ook aan het verleden, de manier waarop Jozef in de problemen is gekomen. Boogschutters hebben geprobeerd hem te raken, maar Jozef bleek sterk genoeg om dit aan te kunnen. Zijn handen waren sterk, maar ook de handen van God waren er om hem te helpen. Verschillende namen van God worden hier gebruikt: de Machtige van Jakob, de Herder, Rots van Israël, de God van je vaders en de Almachtige. Het woord ‘zegen’ wordt in korte tijd wel zes keer genoemd om de uitbundigheid ervan aan te geven.


Benjamin, de jongste zoon, komt als laatst aan de beurt. Jakob gebruikt opnieuw het beeld van een gevaarlijk dier. Een wolf die ’s morgens en ’s avonds, dat wil zeggen: altijd, actief is. Het is opvallend dat dit beeld voor Benjamin gebruikt wordt, omdat hij in de verhalen rond Jozef een volledig passief karakter is. In de begintijd van Israël in Kanaän blijken de mannen van Benjamin inderdaad gewelddadige strijders te zijn.



Na het uitspreken van de zegeningen, laat Jakob weten dat hij in het familiegraf in Kanaän begraven wil worden. Na deze woorden sterft Jakob.


Genesis 50



De grote prediker C.H. Spurgeon verbleef de laatste weken van zijn leven in Zuid-Frankrijk. Het was toen winter en de warme lucht was beter voor hem. Hier maakte hij zijn commentaar van het Mattheüsevangelie af. Over zijn toestand werd regelmatig verslag gedaan in seculiere en kerkelijke pers. Hij ontving ook uit alle lagen van de bevolking blijken van meeleven. Op 31 januari 1892 stierf hij. In zijn kerk in Londen, de Tabernacle, waren dagen van gebeden vol tranen en plechtige gedachtenis. Op de dag dat de kist Londen bereikte kwamen er ongeveer 50.000 mensen. Er werden maar liefst vijf diensten gehouden. Bij de begrafenis van Jakob was er een karavaan die van Egypte naar Kanaän reisde om Jakob in zijn familiegraf te begraven. Net als Spurgeon blijkt Jakob niet alleen respect te hebben onder zijn eigen mensen, maar ook bij de farao en zijn huis. Er staat in vers 7 dat alle dienaren van de farao en de oudsten van het land Egypte mee gingen. En in vers 9 staat dat het om een heel grote groep mensen gaat. Uit het voorbeeld van Spurgeon en Jakob kunnen we leren dat een gelovige niet alleen goed bekend moet staan bij mensen met dezelfde levensbeschouwing, maar ook bij anders denkenden. Dat betekent niet dat je met iedereen bevriend bent of iedereen naar de mond praat, maar dat je respect afdwingt. In Genesis zien we vaker dan anderen merken dat God met de aartsvader is, dat God hen voorspoedig maakt. Ook al gelooft iemand zelf niet, toch kan hij tot de conclusie komen dat God met diegene is.


Voordat Jakob begraven wordt, is er een periode van veertig dagen om zijn lichaam te balsemen en zeventig dagen om te rouwen. Als Jozef ziet dat zijn vader gestorven is, ‘laat hij zich op het gezicht van zijn vader vallen’, een uitdrukking die alleen hier in het Oude Testament voorkomt. Voordat Jakob het land Egypte binnentrok, sprak God tot hem. God zei onder andere dat Jozef zijn handen op Jakobs ogen zou leggen om Jakob ervan te overtuigen dat het goed was om naar Egypte te gaan. Dat gebeurt hier dus in Genesis 50. Na zijn dood liet Jozef zijn vader dus balsemen. Ook van Jozef staat dat hij gebalsemd werd, ook dat staat in het Oude Testament verder niet beschreven. Het land Egypte, waarover Jakob eerst zijn twijfels had of hij erheen moest gaan, is wel het land dat met eerbied met de doden omgaat. Het balsemen op zich duurde geen veertig dagen, dus dat was ook een tijd van rituele ceremoniën. Het balsemen was in Egypte een religieus proces en kon variëren van eenvoudig tot complex. Het is dus niet zeker hoe Jakobs lichaam verzorgd is, maar in elk geval gebeurde het zorgvuldig, want er kwamen dokters aan te pas. De periode van rouw is langer dan in Israël. Daar is het zeven of dertig dagen en hier dus zeventig, waar de veertig dagen balsemen ook onder vallen.


In Genesis 47 staat dat Jozef aan Jakob belooft dat hij hem in Kanaän zal begraven, voordat Jakob zijn zonen Efraïm en Manasse zegent. De farao geeft zijn goedkeuring en zo kan Jozef vertrekken. Ze gaan met wagens en ruiters. Eeuwen later, in de tijd van Mozes, zullen de wagens en ruiters van farao ook richting Kanaän gaan om de Israëlieten terug te halen als ze net vertrokken zijn. Hier gaat Jozef voor een korte tijd weg, dan zal het volk definitief Egypte verlaten, ondanks de achtervolgende wagens en ruiters. Het is niet precies duidelijk hoe Jozef gereisd heeft. Als de karavaan Kanaän via de Jordaan zou zijn binnengegaan, zou dat dezelfde route zijn als later van het volk Israël.


Jakob wordt in hetzelfde graf gelegd als zijn familie in de grot op de akker van Machpela. De tegenstelling tussen de begrafenis van Jakob en zijn vader en grootvader is groot. Toen was het sober, bij Jakob is er een enorme menigte. God heeft de aartsvaders tot een groot volk gemaakt. God doet wat Hij belooft. Jakob stemt daar mee in door zich niet in Egypte te laten begraven, maar in het land dat God beloofd had te zullen geven.



Als de karavaan weer terug is en het gewone leven weer opgepakt wordt, worden de broers van Jozef bang. Misschien had Jozef zich om zijn vader niet meer verdriet aan te doen vriendelijk gedragen. De broers sturen anderen met een mooi verhaal dat hun vader gezegd zou hebben dat Jozef zijn broers moest vergeven. Tegelijk belijden de broers hun fouten. Opvallend is dat er hiervoor nog niet expliciet over vergeving is gesproken. Toch kunnen we hier wel vanuit gaan, omdat Jozef zich met zijn broers verzoende. Als Jozef dit hoort, wil hij niet alleen het misverstand uit de weg ruimen, maar raakt het hem ook diep. Waarom denken de broers zo over hem? Zouden ze zelf wel zo hebben gereageerd? Jozef laat ook steeds iets zien van Wie Jezus is. Ook Jezus wordt bedroefd als wij twijfelen over de vergeving van zonden. Als de omstandigheden ineens anders zijn, is Gods vergeving niet ineens een lege huls, alsof het een onterechte veronderstelling was. De broers komen bij Jozef en buigen voor hem neer. Opnieuw ziet Jozef de dromen werkelijkheid worden dat zijn broers voor hem zouden buigen. Dan stelt hij hen persoonlijk gerust.


Jozef gaat niet meer weg uit Egypte en blijft er tot zijn sterven wonen. Hij mag de derde generatie van Efraïm nog meemaken. Jozef heeft hetzelfde geloof als zijn vader, namelijk dat God aan hun latere familie het land Kanaän zal geven en daarom laat hij net als Jakob zweren dat hij in Kanaän begraven zal worden.


Share by: