Jona
Jona 1
John Newton werd geboren in 1725 en werd gelovig opgevoed. Hij ging net als zijn vader op zee werken. Hij maakte meerdere bijzondere dingen mee, zoals de keer dat hij de boot miste die hem en zijn vrienden naar een oorlogsschip zou brengen. Vanaf de kant zag hij de boot kantelen en de bemanning verdrinken. Later ging hij op een schip werken dat slaven vervoerde. Hij werd een keer zelf gevangen. Hij wist toch weer vrij te komen door een vriend van zijn vader. Op 10 maart 1748 kwam hij op de terugweg naar huis over de Atlantische Oceaan in een zware storm terecht. De bemanning dacht dat ze het niet zouden overleven. Newton ging naar de kapitein en zei dat als ze niet zouden omkomen, dit door de genade van God kwam. Newton ging God om genade, mercy, smeken. Zijn lichaam en ziel werden gered en hij getuigde van Gods genade.
Het Bijbelboek Jona is een lastig boek. De profeet Jona staat er niet fraai op. In tegenstelling tot de andere profeten doet hij met tegenzin Gods wil. Toch valt Gods genade op in het verhaal. Jona moet Gods boodschap aan een vreemd volk doorgeven. Hij kiest er zelf voor de andere kant op te gaan, maar God laat hem in een zware storm terechtkomen waardoor hij weer naar God gaat vragen. God wilde Jona en wil ons Zijn genade laten ontdekken. Jona kon het moeilijk verteren dat God genadig zou zijn voor zo’n slecht volk. Hoe kon God rechtvaardig zijn en tegelijk genadig? Uiteindelijk krijgen wij het antwoord op deze vraag pas als we zien op het kruis. Daar komen recht en genade samen. In Jezus is er voor iedereen genade, hoe ver wij ook bij God vandaan zijn geraakt.
We krijgen meer begrip voor de moeite die Jona had om naar Ninevé te gaan als we iets meer weten over de tijd waarin hij leefde. Jona leefde in het Noordrijk Israël en dat Noordrijk had vaak last gehad van de Syriërs, zie 2 Koningen 14. Ze waren in de oorlogen steden aan hen kwijtgeraakt. God had echter toch voor bevrijding gezorgd. Dat was Gods genade, want Israël had geen koningen die trouw waren aan de wet. Jona leefde in de tijd van koning Jerobeam II. Deze koning wist ook gebied te heroveren. We lezen bij Jona, in tegenstelling tot andere profeten zoals Amos en Hosea, geen kritische woorden van Jona tegen de koning. Het is niet erg vergezocht om te stellen dat Jona blij was dat Israël gebied heroverde. Hij was gesteld op het eigen grondgebied. Daarom is het te begrijpen dat Jona niet naar Ninevé wilde, dat onderdeel was van Assyrië.
Het koninkrijk Assyrië hielp Israël in zekere zin door tegen de Syriërs te vechten. Tegelijk waren de Assyriërs een bedreiging voor Israël. De Assyriërs staan in de geschiedenis bekend als één van de gewelddadigste volken. Ze deinsden er niet voor terug om mensen te martelen en op een gruwelijke manier af te schrikken. In de tijd dat Jona naar Ninevé ging was het Assyrische Rijk verzwakt door een aantal decennia van hongersnoden en interne conflicten. Jona zal bang geweest zijn dat Ninevé weer machtig zou worden en een bedreiging zou vormen tegen Israël. Het is later ook gebeurd dat de Assyriërs Israël aanvielen, plunderden en de bevolking als gevangenen meenamen. Jona moest dus Gods boodschap doorgeven aan de Assyriërs die een potentiële bedreiging voor zijn eigen volk vormden.
God vraagt van Jona om naar Ninevé te gaan, dichtbij het huidige Mosoel in Irak, gelegen langs de rivier de Tigris. Jona gaat alleen naar de havenstad Joppe, het huidige Jaffa dat bij Tel-Aviv hoort en de zeehaven van Jeruzalem is. Hij wil zo ver mogelijk weg, naar de andere kant van de Middellandse Zee, Tarsis in Spanje. God vroeg vaker aan een profeet om te profeteren tegen een ander volk, maar het verassende bij Jona is dat hij het hen persoonlijk moet gaan vertellen. Jona reist dus over zee. Dat was voor de Hebreeërs niet gebruikelijk, ze waren meer mensen van het land. De Feniciërs voeren in die tijd veel, zij bezochten de grote steden om handel te drijven. Jona stapt dus waarschijnlijk zo’n handelsschip op. Hij is er erg moe van om bij God vandaan te lopen, zodat hij in een diepe slaap valt.
Jona wil niet naar de grote stad, dus komt hij in een grote storm. Er staat in het Hebreeuws twee keer hetzelfde woord voor ‘groot’. Het feit dat de Hebreeuwse profeet zijn opdracht niet uit wil voeren leidt tot bijzondere situaties. De heidenen gedragen zich beter dan de profeet. De kapitein moet Jona oproepen om tot God te bidden, vers 6. Jona en de heidenen zitten met hetzelfde probleem, namelijk de levensgevaarlijke storm, maar de heidenen doen het beter dan de profeet. Soms moeten ongelovigen/onkerkelijken de kerkmensen terechtwijzen. De zeelui doen er alles aan om het schip veilig bij de kust te brengen. Als niets meer werkt en ze hun goden aangeroepen hebben, werpen ze het lot om te weten door wiens schuld dit gebeurt. Het werpen van het lot gebeurde met gekleurde stenen met een donkere en lichte kant. Twee lichte kanten betekende ‘ja’, twee donkere kleuren betekende ‘nee’ en donker en licht betekende ‘opnieuw’. Zou Jona gehoopt hebben dat het lot een ander aan zou wijzen? Als hij wordt aangewezen, doet hij geen schuldbelijdenis. Hij gaat ook niet in op de vraag van de anderen wat zijn werk is. Hij antwoordt dat hij een Hebreeër is. Inderdaad vindt hij zijn eigen land belangrijk, belangrijker dan het buitenland waar hij niet heen wil.
De mannen zijn onder de indruk dat Jona de God van de hemel en aarde vreest. Het ene woord voor ‘vrezen’/’eerbied hebben’/’bang zijn’ komt in dit hoofdstuk meerdere keren voor. De zeelui zijn bang voor de storm, vers 5, Jona heeft ontzag voor God, vers 9, en de zeelui werden erg bang, vers 10. Nadat Jona in de zee geworpen was en de zee rustig werd, waren de mannen opnieuw erg bevreesd, vers 16. Jona wilde niet dat de heidenen zich zouden bekeren. Hij ging de andere kant op en op die manier bekeren deze heidenen zich. Je kunt je afvragen of hun bekering echt is, maar wat in elk geval voor een echte bekering pleit is dat ze geloften afleggen nadat ze uit de storm gered zijn. Midden in de storm kun je nog wel eens iets beloven, maar zo gebeurde het niet.
Jona wordt dus overboord gegooid. De zee is niet de plek waar hij omkomt, maar juist de plek waar Jona God weer vindt. Wegvluchten bij God kan niet, Psalm 139:7, waar zou ik Uw aangezicht ontvluchten? God stuurt een vis om Jona te redden. Gered worden door een vis klinkt voor de moderne mens als een fabel. Een bekend verhaal is dat James Bartley eind 19e eeuw door een potvis opgeslokt zou zijn en dat hij dat overleefd heeft, maar de betrouwbaarheid hiervan is twijfelachtig. Hoe Jona in de vis heeft kunnen zitten, is voor ons verstand een raadsel. Het is een wonder van God zoals de Bijbel vol staat met wonderen.
Jona 2
De profeet Jona wordt wel de verloren zoon van het Oude Testament genoemd. In Lukas 15 lezen we over de verloren zoon, zoals Jezus daarover gesproken had. Een vader had twee zonen en de jongste zoon wilde graag zijn deel van de erfenis, hij wilde dus dat zijn vader dood zou zijn. Hij kreeg het geld en deed ermee wat hij leuk vond tot hij alles opgemaakt had en bij de varkens, onreine dieren terecht kwam, dieper kon hij niet zinken. Hij denkt weer aan de tijd bij zijn vader en keert terug. Zijn vader is zo goed om hem te verwelkomen. De Amerikaanse voorganger Tim Keller wijst erop dat het in de parabel eigenlijk over twee verloren zoons gaat. Het gaat ook over een oudste zoon die boos is dat zijn vader zijn jongere broer hartelijk ontvangt terwijl hijzelf altijd trouw zijn werk doet en weinig van de goedheid van de vader merkt. Keller ziet bij Jona niet alleen overeenkomsten met de verloren zoon, de jongste zoon, maar ook met de oudste zoon. In hoofdstuk 1 en 2 zien wij Jona als de jongste zoon en in Jona 3 en 4 als de oudste zoon. Opvallend is ook dat zowel het verhaal van Jezus over de Verloren zoon als het Bijbelboek eindigt met een cliffhanger, een open eind. De vader stelt aan zijn oudste zoon voor om samen blij en vrolijk te zijn en het Bijbelboek Jona eindigt met woorden van God over Zijn ontferming over mensen. We lezen niet hoe de oudste zoon en hoe Jona hierop reageren. Het is ook een vraag aan ons.
Jona wordt in hoofdstuk 1 en 2 dus vergeleken met de jongste zoon die bij zijn vader wegloopt. Ook de profeet Jona loopt bij God vandaan. Hij probeert zo ver mogelijk van zijn roeping vandaan te blijven door in plaats van naar het oosten helemaal naar het westen te gaan, naar Spanje. Geestelijk gezien raakt hij het contact met God kwijt, hoewel God hem niet kwijtraakt. De zeelui proberen hem nog tot bezinning te brengen, maar we lezen niet over een schuldbelijdenis. Jona raakt steeds dieper in de problemen. Er is letterlijk sprake van steeds dieper afdalen: hij daalt af naar Joppe, hij daalt af in het schip en in de diepte van het schip om daar te slapen en hij daalt in de diepte van de oceaan. Daar in de diepte gaat hij weer naar God vragen. Hij denkt net als de jongste zoon weer terug aan de tijd dat het goed was en wil dat het weer wordt zoals het was. Jona 2 is een gebed tot God vanuit de vis, maar het dieptepunt dat Jona doormaakte was in de zee. De nood in vers 2/3 gaat over het moment dat hij bijna verdronk.
Mensen hebben vaak problemen nodig, een crisis of dieptepunt, om weer naar God te gaan vragen. In die zin is een moeilijke tijd geen slechte tijd. Jona beseft dat hij volledig is vastgelopen op zijn eigen weg. Hij is met al zijn mooie plannen bedrogen uitgekomen. De woorden in Jona 2 over de zee en de golven zijn zowel letterlijk als figuurlijk te lezen. Hij was letterlijk in de golven terecht gekomen maar ook in de golven van Gods straf. Luther merkt op dat de golven Gods dienaar zijn en zo Jona straffen. Jona kreeg het gevoel dat hij bijna dood zou gaan. In vers 2/3 wordt de ‘sjeol’ genoemd, dat is de plaats van de doden, van het graf. Jona zag de dood op zich af komen en kwam tot aan de rand ervan. In de tijd van Jona werd de dood meer als een proces gezien, terwijl wij in onze tijd op de minuut nauwkeurig bepalen wanneer iemand overgaat van levend naar dood. Jona zag dat de dood hem op dreigde te slokken. Letterlijk staat er ‘de buik van de sjeol’ in vers 2/3. In de Psalmen en in Spreuken gaat het ook over de dood die de goddelozen “opeet”.
We kunnen bij het boek Jona vooral letten op de zwakten van de profeet, maar het gaat ook over Gods genade. God stuurt in Zijn goedheid een vis om Jona te redden. Overigens staat het vers over God die over de vis beschikt in de ene vertaling in 1:17 en in de andere in 2:1, daarmee is de telling in hoofdstuk 2 ook verschillend. Er staat vier keer in Jona dat ‘God beschikte’. God beschikt over heel de natuur, alles wat door Hem gemaakt is. Hij beschikt over de vis, 1:17/2:1; over een boom, 4:6; over een worm, 4:7; en over een wind 4:8.
Jona wordt opgeslokt door een vis en verblijft drie dagen en drie nachten in de vis. Jezus past dit later toe op zichzelf. Hij zal drie dagen en nachten in het hart van de aarde doorbrengen. Hij is ook heel diep afgedaald. Hij ervaarde ook de golven van Gods straf. Het was alleen niet Zijn straf, maar onze straf die Hij kreeg. Jona lijkt op Jezus. Doordat Jona in de golven gegooid werd, werd de zee weer rustig en werden de zeelui gespaard. Jezus brengt door Zijn lijden en dood vrede voor iedereen die gelooft.
Jona beseft in de golven en in de vis dat hij verkeerd bezig is geweest. Hij noemt twee keer in zijn gebed de tempel, vers 4/5 en 7/8. Hij denkt aan de plaats waar de offers gebracht worden en het bloed gesprenkeld wordt. Hij heeft de reinigende werking van het bloed nodig. Jona bidt met de woorden van de Psalmen, zoals over hulpeloos verloren zijn en toch weten dat God hoort, Psalm 31:22/Jona 2:3/4 en over het haten van hen die afgoden vereren, Psalm 31:6/Jona 2:8/9. Jona sluit opgewekt af door te beloven God weer te loven. Jona 2 eindigt positief. Iemand schreef dat dit het gelukkigste hoofdstuk van het boek is. Jona wordt weer aan land gebracht en gaat nu wel als een echte profeet van God verder.
Jona 3
De structuur van het Bijbelboek is overzichtelijk. Hoofdstuk 1 en 2 samen en hoofdstuk 3 en 4 samen hebben dezelfde opbouw, namelijk: a. het woord komt tot Jona, b. Jona bij de heidenen c. Jona in gesprek met God. Allereerst ontvangt Jona Gods woord zoals dat bij een profeet hoort. Hij moet naar Ninevé. De tweede keer krijgt hij dezelfde opdracht. Er staat twee keer dat Jona ‘opstaat’. De eerste keer om naar de haven te gaan en de boot te pakken om de andere kant op te gaan en de tweede keer om wel naar Ninevé te gaan. Vervolgens lezen we over de heidenen. Er is in het Bijbelboek Jona veel aandacht voor de heidenen. De kapitein en zeelui komen aan bod. Zij hebben ontzag voor God, zelfs voor de Naam van de God van Israël, Jahweh. De tweede keer zijn de heidenen, de mensen in Ninevé, onder de indruk van de oordeelsaankondiging en bekeren zij zich. Tot slot gaat het over Jona’s gesprek met God in de vis en later nadat Ninevé gespaard is.
Het Bijbelboek Jona is dus overzichtelijk qua structuur, maar er gebeurt veel. Het gaat over een Hebreeuwse profeet die niet wil profeteren en over heidenen, potentiële vijanden van Israël die zich aangetrokken voelen tot de God van Israël. Het gaat ten diepste over Gods liefde en ontferming voor mensen. Hij wil niet dat mensen ten onder gaan als gevolg van het kwaad dat zij doen en waar zij aan vasthouden. God geeft Jona en ook ons onderwijs over Zijn straf en over Zijn genade. De straffende kant kende Jona goed en hij zag graag een God die de wrede Assyriërs een toontje lager liet zingen. De liefdevolle God is moeilijker voor Jona te bevatten. Toch heeft hij zelf Gods genade ook ervaren. Hij mocht opnieuw beginnen. Het is zeker niet vanzelfsprekend dat iemand een tweede kans krijgt. Er zijn genoeg voorbeelden in de Bijbel waarbij dat niet zo is, zoals na de ongehoorzaamheid van Adam en Eva in het paradijs en Mozes die door een fout de bestemming van de lange reis, het land Kanaän, niet in mocht.
In Jona 3 staat weinig over de innerlijke beleving van Jona. Hij is net uit de vis en aan land gekomen. Deze keer gaat hij wel naar Ninevé en spreekt hij Gods boodschap uit. Het is een korte profetie, vijf woorden in het Hebreeuws, dat Ninevé over veertig dagen omgekeerd zal worden. De aandacht gaat in dit hoofdstuk vooral uit naar de Ninevieten. Jona wordt niet belachelijk gemaakt vanwege zijn boodschap, zoals bijvoorbeeld bij Noach gebeurde. Ook wordt hij niet gevangen genomen, zoals Jeremia door zijn volksgenoten. Het was niet zonder risico om naar de gewelddadige Assyriërs te gaan. De koning en de burgers van Ninevé zetten alles op alles om Gods oordeel te ontlopen. In zekere zin bekeren zij zich niet van harte, maar om een straf te ontlopen. De gewelddadige Assyriërs die bekend staan om hun wrede martelingen keren zich af van het geweld, vers 8. Toen God het zag, kwam Hij terug van Zijn plan om te kwaad, de omkering van de stad, uit te voeren, vers 10. Twee keer staat er het woord ‘kwaad’, de mensen bekeren zich van het kwaad en God komt ervan terug om het kwaad te voltrekken.
Het is wonderlijk dat de stad zo radicaal gehoor geeft aan Jona’s profetie. Welke prediker zou niet jaloers worden op zo’n reactie terwijl Jona niet eens zijn best lijkt te doen de mensen te overtuigen? Er lijkt een grote opwekking plaats te vinden. Hoe kan dit gebeuren? Er zou gewezen kunnen worden op de sociale omstandigheden. Het volk beleefde een moeilijke tijd van hongersnoden en interne conflicten. Ze zouden dit gezien kunnen hebben als tekenen dat er iets niet goed gaat en dat er meer rampen kunnen volgen. Daarmee zouden ze ontvankelijk voor de boodschap zijn. Keller legt de link met de opwekking in Pyongyang in 1907. Tijdens een conferentie werden de Koreanen opgeroepen om niet langer haatdragend te zijn naar de Japanners. De mensen waren diep onder de indruk, kwamen tot bekering en de kerken groeiden in de tijd erna. Hier zouden ook de sociale omstandigheden een rol kunnen spelen, namelijk dat in 1904 en 1907 de Japans-Koreaanse diplomatieke overeenkomst werd gesloten. Keller merkt op dat sociale omstandigheden een voorbereidende functie kunnen hebben, maar dat bekering altijd een werk van God is.
De koning van de stad kondigt een besluit af, vers 7-8. Het besluit bevat vier concrete acties die moeten worden opgevolgd. De mensen én dieren mogen niet eten en drinken. Het gebeurt zelden dat dieren meedoen met het vasten. En ze moeten zich kleden met rouwgewaden, kleding van geitenhaar, die ook wel door de armen gedragen werd. Ze moeten God aanroepen. Er staat het algemene woord voor God en niet de God van Israël. En ze moeten zich afkeren van het kwaad en geweld. Dat is anders dan de Assyriërs gewend zijn te doen om hun goden gunstig te stemmen. Normaal zouden zij offers brengen. Ze handelen in overeenstemming met de Hebreeuwse gewoonte omdat een Hebreeuwse profeet hen komt waarschuwen.
Is hier sprake van echte, blijvende bekering? In elk geval noemt Jezus de mensen van Ninevé in positieve zin. Jezus sprak veel en deed veel wonderen maar veel mensen geloofden niet. Zij zullen in het oordeel worden geoordeeld door de inwoners van Ninevé, omdat die wel geloofden terwijl Jona maar weinig sprak en geen wondertekens deed. Het komt erop aan dat wij God geloven en Hem vertrouwen omdat Hij het zegt en omdat Hij de God van hemel en aarde is die ons in Zijn Zoon Jezus Christus liefheeft.
Jona 4
Jacques Ellul schreef als socioloog, jurist en protestants theoloog over ‘de stad’. Hij ziet dat begrip stad als de plaats van opstand tegen God, dat begon al vanaf Kaïn die na de moord op Abel een stad bouwde in het land Nod (omzwerving). Hij wil op zijn eigen zekerheden kunnen vertrouwen. Ellul kan zich niet vinden in het optimisme dat de stad altijd vooruitgang boekt. Ellul heeft ook veel nagedacht over de rol van techniek hierin. Techniek kan ook een macht op zichzelf worden die de mensen hun vrijheid ontneemt. Is er dan geen plaats voor God in de stad? Ellul is fatalistisch, maar God bereikt met zijn genade de stad. Hij neemt de stad aan en vormt haar om. De stad is dus enerzijds de plek van opstand tegen God, maar God heeft de stad ook opgenomen in Zijn plan. Het gaat in de Bijbel van de tuin, het paradijs, naar de stad Jeruzalem, die neerdaalt uit de hemel. Jona moet iets leren over dat grote plan dat God met de stad heeft.
We komen Jona in het vierde hoofdstuk tegen als de onwillige profeet van het eerste hoofdstuk. Hij is weer de oude Jona en niet de Jona die vol van was Gods ontferming toen hij in de vis zat en gered was uit het water waarin hij dreigde te verdrinken. Jona is erg boos. Er staat in vers 1 letterlijk dat het kwaad was voor Jona met groot kwaad. Eerder was het kwaad van toepassing op de Ninevieten. Zij deden veel kwaad. Er was bij hen veel onrecht en ze waren erg gewelddadig. De mensen in Ninevé hebben het kwaad weggedaan en het lijkt wel over te zijn gegaan op Jona. Hij is zo vol haat dat hij wel wil sterven.
De vraag is: Waarom is Jona zo ontzettend boos en gefrustreerd? Hij is het met de hele gang van zaken niet eens. Hij is het niet met God eens. Er zijn verschillende redenen te bedenken waarom Jona het niet met God eens is. Allereerst begrijpt Jona niet waarom hij zijn potentiële vijand zou moeten helpen. Niet veel later viel het sterke Assyrische leger inderdaad Israël aan en overwon het. Verder heeft Jona een beperkt beeld van God. Hij heeft nog te weinig zicht op Gods ontferming voor de wereld. Iemand heeft eens gezegd dat de vraag van het Bijbelboek Jona is: Waarom zou God zich over jou ontfermen en niet over een ander? Jona is blij dat hijzelf gered wordt en dat God hem een prettige schuilplaats geeft met de wonderboom, maar de Ninevieten gunt hij het licht in de ogen niet. Een andere interessante gedachte waarom Jona zo boos is, komt van Calvijn die stelt dat Jona geen zinloze en liegende profeet wilde zijn. Jona had gezegd dat de stad zou worden omgekeerd en dat was niet gebeurd. Wat ben je voor een profeet als je woorden niet uitkomen? Dat was volgens de boeken van Mozes kenmerkend voor een valse profeet. Jona is bang voor gezichtsverlies. Hij moet weer terug naar Israël en wat zullen ze thuis wel niet van deze nepprofeet denken? Jona moet leren dat zijn positie en status minder belangrijk zijn dan Gods plannen.
Jona kan niet blij worden van Gods reddende optreden. In zijn gebed tot God klinkt daarom verbittering door. Maar liefst 9 keer staat er in het korte gebed ‘ik’/’mijn’. Jona is teveel met zichzelf bezig. Hij is wel de onbarmhartige Samaritaan genoemd. Hij zag zijn vijand in de problemen en hoopte dat God de vijand verder in de problemen zou brengen en zelfs in het verderf zou storten. Jona citeert in zijn gebed woorden van Mozes uit Exodus 34:6-7 over wie God is. Mooie eigenschappen van God zijn door Mozes opgesomd. God is genadig: Zijn goedheid is onverdiend. Hij is liefdevol/barmhartig, of: Hij is vol compassie en genadig. Ook is Hij geduldig, dat wil zeggen dat Hij niet snel overgaat tot straf. Tot slot is zijn liefde overvloedig, daarmee is ook gezegd dat Hij trouw blijft aan Zijn verbond. Ergert Jona zich eraan dat God is wie Hij is? In elk geval wel als God zo is naar de vijand toe.
Jona heeft een plek gevonden aan de rand van de stad Ninevé. Daar is Hij in gesprek met God en doet hij zijn beklag. Het is hem allemaal zo tegengevallen dat hij wel wil sterven. Zijn teleurstelling en frustratie gaat dieper dan deze ene missie naar Ninevé. Hij is niet de eerste in het Oude Testament die vroegtijdig wil sterven. Het zijn niet de minste profeten die hetzelfde zeiden, namelijk Mozes en Elia. Ze zagen allebei op den duur niet meer in hoe het verder moest. Het volk weigerde God te gehoorzamen en de afgoden weg te doen. Wat had het voor zin om door te gaan? Jona leefde in Israël ook in geestelijk donkere tijd. Er was geen enkele koning in de geschiedenis van het Noordrijk Israël die trouw aan God leefde. Terwijl Jona aan de rand van de stad zit, hoopt hij misschien nog dat de bekering van de mensen tijdelijk is. Misschien had hij graag gezien dat Ninevé vernietigd zou worden als een statement richting het volk Israël toe: zo zou het met hen aflopen als ze de woorden van God zouden blijven negeren.
God komt in dit hoofdstuk naar voren als een geduldige leraar. Hij wordt niet boos, maar stelt Jona de vraag of het terecht is dat hij zich zo kwaad maakt. Hij geeft Jona ook een les door een wonderboom te laten groeien. Jona had zelf van takken en bladeren een hutje, een soeka gemaakt (ook bekend van het Joodse Loofhuttenfeest, waar Joden een week verblijven in een zelfgemaakte Soekot). De wonderboom maakte zijn plek aangenaam. In het Bijbelboek Jona gebeuren wonderlijke dingen omdat God steeds ingrijpt. Na de storm op zee, zorgt Hij nu Zelf voor een wonderboom, maar Hij beschikt ook over een worm die de boom dood doet gaan en Hij beschikt over de verzengende oostenwind, de sirocco, een warme droge wind. Jona raakt uitgeput en denkt even dat zijn gebed om te mogen sterven beantwoord wordt. Maar God wil Jona op een inconsequentie wijzen. Jona was opvallend blij met de boom die hem schaduw geeft. Zijn blijdschap staat in pijnlijk contrast met de boosheid over de redding van Ninevé. God wil Jona en ons leren dat Zijn liefde en ontferming voor mensen zo veel verder gaat dan wij ons in kunnen denken. Zouden wij dan ook de mensen niet moeten liefhebben?