Jesaja

Jesaja

Jesaja 1



Beleving staat in onze tijd centraal. Winkels trekken de aandacht door geuren, kleuren en beeldschermen. Er is op geestelijk gebied veel aandacht voor rituelen en sacramenten. Mensen moeten iets kunnen zien en voelen. In Jesaja’s tijd was het fysieke ook belangrijk. De joden geloofden net als de omliggende volken dat in de cultus strikte procedures moesten worden gehanteerd. Als de juiste weg gevolgd wordt, dan kan een offerdier de schuld van een mens overnemen. Dan is berouw of bekering eigenlijk ook niet meer nodig. Jesaja confronteert het volk met een valse, schijnheilige godsdienst. Het gaat de God van Israël om het hart van de mens. Hij wil dat mensen innerlijk berouw, verdriet, hebben over hun fouten en dat er het voornemen is om voortaan de goede weg te gaan.

Het Bijbelboek Jesaja heeft meerdere aaneengesloten hoofdstukken die bij elkaar horen. Zo vormen de eerste zes hoofdstukken de inleiding. In deze hoofdstukken staat waar het Bijbelboek over gaat. Er klinkt een aanklacht tegen het volk vanwege hun trots en zonden, maar toch zal God door Israël aan de wereld zijn zegen geven. Israël is Zijn middel en zal van Hem getuigen. Hoofdstuk 6 geeft antwoord op de vraag hoe Israël zo’n grote verandering door kan maken. Er zal een klein deel zijn waar God mee verder gaat. Samengevat gaat het in Jesaja over Gods majesteit en de zondigheid van mensen (hoofdstuk 7-39), Gods bereidheid en macht om Zijn volk te redden (hoofdstuk 40-55) en over de verspreiding van Gods licht in een donkere wereld (hoofdstuk 55-66). Deze onderwerpen komen ook terug in het belangrijke hoofdstuk 6 over de roeping van Jesaja.

In hoofdstuk 6 staat dus de roeping van Jesaja. Hoe zit het dan met hoofdstuk 1-5? Ook daar staan woorden van profetie. Is dit van een latere tijd en vanwege de inhoud vooraan geplaatst? Of is hoofdstuk 6 een antwoord op het probleem dat in hoofdstuk 1-5 wordt opgeworpen? Volgens de aanhef van hoofdstuk 1 was Jesaja werkzaam in de tijd van de koningen Uzzia tot Hizkia. In hoofdstuk 6 wordt de dood van koning Uzzia genoemd, dus dat is toch van een latere tijd. Jesaja was dus al aan het preken voordat hij de bijzondere ervaring van hoofdstuk 6 had.

In hoofdstuk 1:1 staat dat Jesaja een visioen kreeg. Dat is zeldzaam bij de profeten van het Oude Testament. Een visioen zien kan betekenen dat hij letterlijk iets zag, of dat hij inzicht kreeg in gebeurtenissen. Jesaja mocht veel van God ontvangen en dit doorgeven. Hij is een bekende en geliefde profeet geworden, de evangelist van het Oude Testament en in het Nieuwe Testament is hij de meest geciteerde profeet. Zijn naam betekent ‘Jahweh redt’. Volgens de Joodse traditie komt hij uit een koninklijk geslacht, omdat zijn vader Amoz (niet de profeet Amos) uit een koninklijke familie kwam. Verder heeft Jesaja toegang tot de koningen in zijn tijd. Al zegt dat niet alles omdat dat ook het geval was bij de profeten Elia en Elisa, die geen koninklijke achtergrond hadden.

In hoofdstuk 1 staan zoals vaker bij de profeten enerzijds woorden van aanklacht en oordeel en anderzijds woorden van zuivering en redding. Het volk wordt aangeklaagd. Er is ruimte voor vergeving, maar het volk zal ook op een pijnlijke wijze worden gereinigd en zo zal er redding komen. Vooral de leiding van Israël lijkt het te moeten ontgelden. Zij dienen de mensen niet, maar misbruiken hun macht. Jesaja leefde in een spannende tijd. Er kwamen wereldmachten op en wereldmachten gingen weer ten onder. Juda en Israël beleefden in 810-750 voor Christus een tijd van voorspoed, daarna kwam het Assyrische Rijk en moest het Noordrijk Israël al snel belasting betalen. In 735 vroeg koning Achaz in Juda de Assyrische vorst Tiglatpileser om hulp in de Syro-Israëlische oorlog. Dat kwam hem duur te staan en zo kreeg ook Juda te maken met de Assyrische overheersing. Op de Assyrische macht volgde al snel de Babylonische macht. Niet lang na de tijd van Jesaja is het volk door Babylonië overwonnen en is de hoofdstad Jeruzalem en de tempel van Salomo verwoest.

Het Bijbelboek Jesaja zet stevig in met een beschrijving van de slechte toestand van het volk, hoofdstuk 1:2-9. Ze hebben God verlaten en zijn nu eenzaam. De vijand heeft veel schade aangericht. Jesaja roept hemel en aarde tot getuige. Dit komt overeen met wat we bij Mozes vinden in Deuteronomium 32. Het verbond is verbroken. Jesaja doet een beroep op het gezond verstand. Zelfs dieren kennen hun bezitter, maar Israël is God vergeten. Gods volk gaat tegen de geschapen orde in, zoiets doen zelfs dieren niet. Jesaja weeklaagt vanwege het morele verval. Zoals Mozes al waarschuwde, volgt er na ongehoorzaamheid en trouwbreuk niets anders dan de vloek. Hier ligt gelijk ook een verwijzing naar de lijdende Knecht uit Jesaja 53. Hij heeft de zonden en ziekten op zich genomen om anderen te bevrijden.


Jesaja mag de mensen zeggen dat God de donkerste en vuilste zonden wil vergeven, vers 18. Het gaat in dit verband ook over de verhouding genade-gehoorzaamheid. Is gehoorzaamheid een voorwaarde voor genade, vers 19-20? Waar de profeet in elk geval moeite mee heeft is dat er mensen zijn die het niet zo nauw nemen met Gods wet en weinig moeite hebben met afgoden. Jesaja legt expliciet in het laatste deel van het hoofdstuk de link tussen afgoderij en sociaal onrecht. In de wet neemt God het op voor de zwakken en kwetsbaren in de samenleving. Dat gebeurde op papier ook wel bij de andere volken, maar in praktijk viel dat tegen en dat was in Israël ook de praktijk geworden. Wie de God van Israël niet kent, ziet veel strijd en chaos in de wereld. In die wereld moet je opkomen voor jezelf om staande te blijven en een aangenaam leven te hebben. Bij de God van Israël gaat het niet om kracht, maar om Gods macht en Zijn daden. God ontfermt Zich over mensen die Hem nodig hebben en zo mag het volk ook met elkaar omgaan.

Jesaja 2



Minister Robbert Dijkgraaf heeft voorgesteld om te stoppen met het gebruik van de term ‘hoger onderwijs’. Hij wil de gelijkwaardigheid tussen mbo, hbo en universiteit vergroten. Het hoger onderwijs is aantrekkelijk. Afgestudeerden aan de universiteit en hogescholen hebben een beter inkomen, een betere gezondheid en zijn beter vertegenwoordigd in politiek en bestuur. Mbo, hbo en universiteit zouden we moeten zien als onderwijsvormen die naast elkaar liggen en niet boven elkaar. Alle niveaus moeten op dezelfde manier ondersteund worden en deze mogelijkheden hebben om door te kunnen leren. Wat minister Dijkgraaf aanstipt is de neiging in onze samenleving om steeds hoger te willen komen. Is dat wel goed? In Jesaja 2 gaat het erover dat God alle hoogten naar beneden haalt.


Jesaja 2 is het tweede deel van de opening van het Bijbelboek die bestaat uit hoofdstuk 1-6. Het gaat in 2:1-5 over het toekomstige heil van Israël gevolgd door een beschrijving van de oordeelsdag, vers 6-22. Het hoofdstuk begint net als hoofdstuk 1 met een opschrift dat Jesaja visioenen heeft gekregen. De vraag is welke hoofdstukken onder dit gedeelte vallen. Is dat tot en met hoofdstuk 12 omdat in hoofdstuk 13 een volgende en laatste opschrift staat? In elk geval past de inhoud goed bij de hoofdstukken 3-5.


Vers 2-4 gaat dus over de toekomstige heilsstaat Israël. Hier staat de bekende tekst dat de zwaarden zullen worden omgesmeed tot ploegscharen. Dit gedeelte heeft velen in de geschiedenis in de politiek geïnspireerd. In de tuin van het gebouw van de Verenigde Naties in New York staat bijvoorbeeld een beeld van een man die een zwaard omsmeedt tot een ploegschaar. De verzen 2-4 zijn ook te vinden in het Bijbelboek Micha. Waarschijnlijk waren het bekende profetische woorden. We moeten hierbij bedenken dat Israël een belangrijke mondelinge traditie had. Wij zijn gewend kennis door te geven via geschreven tekst, maar in die tijd gebeurde het meeste mondeling.


Jesaja spreekt dus hoopgevende woorden over de toekomst. De tijdsaanduiding is ‘het laatst van de dagen’. Dat hoeft niet te wijzen op het einde van de tijd, zoals dit ook in de zegeningen van de zonen van Jakob voorkomt. Jakob zegent zijn zonen en spreekt profetisch over hun toekomst en wat zij zullen meemaken. Het laatst van de dagen gaat hier allereerst over de komst van Christus. Dan zullen de volken naar Jeruzalem gaan. Ze beklimmen de berg Sion. De volken ging er toen vanuit dat de goden in de bergen verblijven, zoals de Grieken van de hoogste berg, de Olympus, dachten dat Zeus en de twaalf belangrijkste goden daar verbleven. Er zit een opbouw in de beschrijving van het komen van de volken. Ze zullen gaan, leren en wandelen, vers 3. Het geeft steeds het doel aan: het doel van het ‘gaan’ is ‘leren’ en het doel van het ‘leren’ is ‘wandelen’. De volken zullen leren hoe zij met God kunnen leven. Pas als alle volken leren om te leven met God is er wereldwijde vrede mogelijk. Jesaja eindigt deze verzen met een oproep aan zijn eigen volk: ze moeten opnieuw met God leren wandelen.


In het tweede deel van het hoofdstuk benoemt Jesaja de welvaart van het land maar geeft tegelijk aan dat God zal komen om de orde om te keren. Israël kende een tijd van economische voorspoed in de tijd van koning Uzzia, zie 2 Kronieken 26:6-15. De roem van Uzzia reikte tot in Egypte. Hij bouwde torens bij de standspoorten. En hij versterkte het leger met het beste wapentuig. Jesaja beschrijft dat er veel edelmetalen waren en paarden en wagens, vers 7. Jesaja voegt eraan toe dat het land ook vol met afgoden gekomen is. Afgoden zijn waardeloze dingen (elilim). Het zijn nepgoden. Hier is waarschijnlijk een woordspel met elilim (waardeloze dingen) en god (el). Ze hebben hun goden overal vandaan gehaald, van het oosten (de Assyriërs en Babyloniërs) tot het westen (Filistijnen).


De Israëlieten zijn trots geworden op alles wat zij bereikt hebben. De Bijbel laat steeds weer zien dat God wil dat mensen in afhankelijkheid van Hem leven. Hij wil voor Zijn volk zorgen en hen leiden en regeren. Het is op zich niet verkeerd dat iemand hogerop wil komen. Wie zich bescheiden en dienstbaar opstelt, kan door God worden geholpen en verhoogd. Het probleem is dat het volk meent de hoogte door eigen inzicht en kracht en met behulp van afgoden bereikt te hebben. De profeet Jesaja reageert hier resoluut op: er zal niets van de verwaandheid overblijven. Als God in Zijn majesteit verschijnt, zullen ze niet weten waar ze het moeten zoeken. Hun succes heeft hen verblind, maar als God komt, zullen ze de werkelijke verhoudingen zien.

Jesaja 3



Carl R. Trueman legt in zijn boek ‘Strange new world’ uit hoe het komt dat er tegenwoordig zo anders met seksualiteit wordt omgegaan dan een aantal eeuwen geleden. In de vorige eeuw was er de seksuele revolutie van de jaren zeventig. Trueman wijst erop dat velen dit uitleggen als een gebeuren waarbij steeds meer seksueel gedrag sociaal geaccepteerd werd. Dat klopt ook in die zin dat bijvoorbeeld homoseksualiteit eerst zelfs strafbaar was en nu wordt het normaal gevonden. Toch is er sinds de seksuele revolutie veel meer aan de hand. Het gaat niet eens om het oprekken van de moraal, maar om het afwijzen van het idee dat je over seksueel gedrag kunt oordelen. Wat hier achter zit is de overtuiging dat de mens zich ongehinderd moet kunnen uiten, het expressieve individualisme. Iemands identiteit wordt bepaald door seksuele verlangens en iemand moet hieraan toe kunnen geven om een authentiek persoon te zijn. Uiteraard zijn er nog wel regels over wat wel en niet kan zoals dat pedofilie wordt bestraft, maar dat wordt niet zozeer afgewezen om de seksuele handeling, maar omdat er geen sprake is van wederzijdse instemming. Dus in onze tijd hebben seksuele handelingen volgens velen geen morele waarde meer maar wordt de moraal hooguit bepaald door wie erbij betrokken zijn.


In Jesaja 3 staat beschreven hoe het met mensen afloopt die op zichzelf of op andere mensen vertrouwen. De leiders zullen falen. De koningen van Israël en Juda wisselden elkaar soms in hoog tempo af. Een samenleving waar God en Zijn geboden niet meer meetellen, zal door God worden afgebroken. Steun en stut zullen wegvallen, vers 1. De woorden ‘steun’ en ‘stut’ zijn in het Hebreeuws twee woorden die erg op elkaar lijken. Vandaar dat het in de vertaling zo wordt overgezet. Het betekent dat God alles verwijdert wat betrouwbaar geacht wordt. De vijanden komen eraan en nemen alle bruikbare mannen mee. In vers 2 en 3 worden ze in een lijst opgesomd. Opvallend is dat de koning hierin niet voorkomt. Dat is wellicht zo omdat de vorsten, de voornamen onder de koning, in de praktijk meer macht hadden dan de koning zelf.



Jesaja tekent ons het beeld van de chaos die ontstaat als de leiders in gevangenschap worden weggevoerd. Er wordt dusdanig naar leiders gezocht dat kinderen het voortouw gaan nemen. Het gevolg is dat de chaos en onderlinge onenigheid groeit. Iemand die nog een mantel heeft, zal gevraagd worden koning te worden. Het woord voor mantel in het Hebreeuws geeft aan dat het om een gewone mantel gaat. Jesaja zegt op een ironische manier dat zo iemand de puinhoop onder zijn hoede moet hebben. Er staat letterlijk ‘onder zijn hand’ en ‘hand’ staat voor ‘macht’ maar er is bij deze persoon totaal geen sprake van macht, kracht of gezag.


De profeet Jesaja leeft in een tijd waarin de leiders het volk misleiden en daarom kondigt hij Gods oordeel aan. Ze hebben niet omgezien naar de kwetsbaren in de samenleving. Ze schamen zich niet meer voor hun zonden. De stad Jeruzalem wordt vergeleken met de stad Sodom, waar Lot, de neef van Abraham, eens in woonde. Net als tegenwoordig gingen de mensen onverschillig om met de seksuele moraal. Schaamte is niet meer nodig. Die tijd hebben we gehad. Aan het eind van het hoofdstuk staat beschreven hoe God met de trotse vrouwen in Jeruzalem omgaat. Het gaat hierbij niet alleen om vrouwen en om de precieze beschrijving van hun voorwerpen (van veel woorden is de betekenis onzeker), maar om de hoogmoed van het volk en met name de leiders. De vrouwen die zich uitgebreid opmaken en versieren zullen eens worden vernederd. Vijf tegenstellingen worden gebruikt in vers 24: heerlijke geur zal veranderen in stank; gordels worden touwen; fraaie kapsels worden kale schedels; mooie feestgewaden worden rouwkleding en schoonheid wordt een brandmerk.

Jesaja 4



In dit hoofdstuk staat dat God de stad Jeruzalem in ere zal herstellen. De stad staat centraal in Gods verlossend optreden. In Ezechiël 38 wordt Israël of Jeruzalem de navel van de aarde genoemd. De navelstreng verbindt het kind in de baarmoeder met de moeder. Zo vormt Jeruzalem het aardse contactpunt met de hemel. Rabbijn Evers merkt hierover op dat “alle hemelse zegen en invloed die naar deze fysieke wereld vloeit loopt via het hemelse Jeruzalem naar het aardse Jeruzalem en vandaar trekken de goddelijke invloeden door het hele universum”. In de geschiedenis is Israël uit het land verdreven omdat het zich tot andere goden wendde, maar altijd weer keerde het terug. Als het volk weg is, draagt het land geen vrucht en tooit het zich als een weduwe met een rouwsluier (Jeremia 4 en Jesaja 62). Als Israël weer terugkeert, draagt het land vrucht (Ezechiël 36:8). Met de komst van Jezus is de relatie tussen het volk Israël en het land niet verbroken. Jezus en de apostelen stappen niet buiten het Jodendom. Ook voor Paulus, de apostel van de heidenen, geldt dat het uitgangspunt van zijn reizen telkens weer Jeruzalem is. Van daaruit gaat het evangelie de wereld over.


Jesaja 4 sluit het deel Jesaja 2 t/m 4 af. Het begon in 2:1-5 met een heilsvisioen en eindigt ermee. In het middenstuk beschreef Jesaja hoe ver Israël op dat moment van die situatie vandaan is door haar hoogmoed. God gaat het land weer herstellen maar dat gaat wel door het oordeel en lijden heen. In 4:2 staat ‘op die dag’. Die tijdsaanduiding staat ook in 2:12, 2:17, 3:7, 3:18 en 4:1. Daar gaat het over het oordeel, hier gaat het over heil. Oordeel en heil horen bij elkaar, omdat God door het oordeel heil brengt. De vraag is alleen wie er deelt in dat heil. God stuurt zijn straf, de stad wordt ingenomen en verwoest, mensen worden als gevangenen weggevoerd. Op die manier wordt Jeruzalem gereinigd. Het vuil wordt van de vrouwen van Jeruzalem afgewassen. De vrouwen werden eerder genoemd en staan voor het trotse volk. De uitwerking van de straf is niet bij iedereen hetzelfde. Het wekt zeker niet bij iedereen het verlangen om voortaan als Gods volk te leven zoals God dat voor ogen heeft. Jesaja heeft het dan ook over een ‘rest’. In Jesaja 4 worden de mensen genoemd die zijn overgebleven na het oordeel, vers 3. Het lijkt te zijn afgelopen met het volk, maar God gaat toch verder. En in een latere tijd zullen mensen overal vandaan mogen aansluiten.



Jesaja gebruikt om Gods redding te benoemen een beeld uit de natuur. Er zal iets ontspruiten, vers 2. Wat Jahweh laat ontspruiten, dat verwijst vaak naar een Persoon. Hij is de Middelaar tussen God en mensen. Door Hem zal er weer vrucht komen. Door Hem is er reiniging en wordt de schuld weggenomen. Reiniging is dus mogelijk door Hem, maar het is ook een pijnlijk proces voor het volk. In vers 4 is sprake van ‘een geest/wind van oordeel en een geest/wind van uitbranding’. Gaat het hier om de Heilige Geest? Of wordt hier een ‘een zuiver oordeel en een zuiverend vuur’ bedoeld? Een tussenweg is om te zeggen ‘een geest van oordeel en een geest van uitbranding’ zoals het bijvoorbeeld in Jesaja 19:14 gaat over een ‘geest van verwarring’.


God keert Zijn volk niet definitief de rug toe. Hij keert terug, dat blijkt uit de wolk die opnieuw verschijnt, vers 5. De wolk die het volk Israël leidde uit de slavernij van Egypte en die Gods heerlijkheid zichtbaar maakte als de wolk boven de ontmoetingstent/tabernakel hing. De wolk is hier bij Jesaja ook symbool voor Gods zorg. Het beschermt tegen hitte en regen. We moeten daarbij bedenken dat natuurverschijnselen in die tijd voor de volken een religieuze betekenis hadden. De verschijning van de wolk laat zien dat God Zijn verbond trouw blijft en niet definitief met Zijn heerlijkheid weggaat en voor Zijn volk wil zorgen.

Jesaja 5



In Jesaja 5 horen wij het ‘lied van de wijngaard’. Het zou kunnen dat Jesaja dit ten aanhoren van het volk in Juda gezongen heeft. Een lied over een wijngaard stond bij de mensen bekend als een liefdeslied. Een wijngaard stond in het oude West-Azië symbool voor de bruid, zoals ook in het boek Hooglied. Een wijngaard en wijn stonden voor geluk en levensvreugde. Toch is dit lied van Jesaja geen liefdeslied te noemen. Jesaja zet in met een liefdeslied om de aandacht van de mensen te trekken. Hij heeft het over iemand die een wijngaard plant. Dat spreekt bij de mensen tot de verbeelding. Een wijngaard aanleggen en bijhouden is veel werk, maar kan ook een mooie opbrengst opleveren. Jesaja wil op deze manier bij de mensen een reactie oproepen om vervolgens de toepassing te maken op het volk zelf. Wat Jesaja probeert is om langs een andere weg de mensen te overtuigen dat het in Juda anders moet.


Jesaja 5 is een afsluiting van de inleidende hoofdstukken 2-4. Dat begon en eindigde met de toekomstige heilsstaat van het land. Tussendoor beschreef de profeet hoe ver het volk daar op dat moment vandaan is. In Jesaja 5 gaat het opnieuw over de realiteit: er is veel en ernstig onrecht. Over het begin van Jesaja 5, het lied over de wijngaard, is veel gezegd en geschreven. Het is als een allegorie uitgelegd waarbij de diverse onderdelen een diepere, geestelijke betekenis hebben. Toch lijkt dat niet de bedoeling. Jesaja wil de mensen vooral wakker schudden. Het lijkt meer op een gelijkenis/parabel uit het Nieuwe Testament.


Het lied bestaat uit vier delen: vers 1-2, 3-4, 5-6 en 7. In vers 1-2 schets Jesaja de situatie van de boer en zijn wijngaard. De boer verwijst naar God en wordt de Geliefde genoemd. Jesaja ziet God niet als een afstandelijke Heerser, maar ziet Zijn liefde voor Zijn volk. Het aanleggen van een wijngaard geeft aan hoeveel moeite God voor Zijn volk over gehad heeft. Hij heeft het volk uit de slavernij van Egypte bevrijd en een land gegeven waar de gewassen goed groeien. De boer heeft er alles aan gedaan om voor goede omstandigheden te zorgen. Stenen werden uit het veld gehaald en van deze stenen werd een muur gemaakt ter bescherming. Het woord voor wijnstok geeft in het Hebreeuws aan dat het om meer dan een alledaagse soort gaat. De boer plaatst ook twee vaten boven elkaar om de druiven in te persen en op te vangen. Ook komt er een wachttoren. Het is geen simpel hutje, maar een toren. Het geeft allemaal de zorg van de boer weer. Het beste is voor de wijngaard niet goed genoeg. Normaal duurt het twee jaar voor er goede druiven groeien. Helaas hebben al die jaren werken en wachten geen gewenst effect: de vruchten zijn wrang.


De hoorders van het lied zullen verrast zijn wanneer ze horen dat er na zoveel inspanning geen resultaat is. Ze voelen de frustratie van de boer mee. Jesaja vraagt expliciet aan de mensen wat zij ervan vinden. Zouden de mensen al in de gaten hebben gehad waar Jesaja heen wil? In vers 5-6 vertelt Jesaja de reactie van de boer. Hij heeft het helemaal gehad met zijn wijngaard. Hij verwaarloost de wijngaard niet alleen, maar gaat alles afbreken. De muur wordt weggehaald en de wilde en tamme dieren zullen ervoor zorgen dat er niets van de mooie wijngaard over blijft. Aan het eind van het hoofdstuk gaat het opnieuw over dieren. De vijanden van Israël worden dieren genoemd die het land vertrappen. Het is voor de hand liggend dat Jesaja aan de Assyriërs denkt.


Aan het eind van het “lied” maakt Jesaja de betekenis duidelijk voor zover dat niet bekend was. Israël is de wijngaard, door God verzorgd en gekoesterd. Er staan in vers 7 twee woordspelingen. Twee keer lijken twee woorden qua uitspraak op elkaar. Dit is in de Nederlandse vertalingen geprobeerd door te laten klinken. God verwachtte recht, maar er kwam onrecht, of: goed bestuur en er kwam bloedbestuur. En Hij zocht rechtsbetrachting maar vond rechtsverkrachting.


In het vervolg van het hoofdstuk maakt Jesaja expliciet welk onrecht er dan in het land is. Het gaat om hebzucht, vers 8-10. Jesaja doelt vooral op de leidende klasse van de samenleving. Zij eigenen zich veel land toe. Op zich mocht land voor bepaalde tijd overgaan op een andere eigenaar, maar dat maakte het niet direct moreel verantwoord om te doen. In vers 11-12 benoemt Jesaja de uitspattingen van het volk. Het drinken en feesten zorgen ervoor dat zij God vergeten. Tussen de aanklachten door zegt Jesaja heel belangrijke dingen over Wie God is. Hij is vooral rechtvaardig en wil dat er gerechtigheid in het land is. God moet bij de mensen niet zozeer bekend staan om Zijn bovennatuurlijke kracht maar om Zijn liefde voor het recht. Het volk staat niet zozeer bij hem vandaan omdat het minder kracht heeft en niet kan doen wat God kan, maar omdat het geen liefde heeft voor recht. Het recht wordt door de mensen verdraaid, vers 20-21. Het volk zondigt niet onbewust. Het valt niet in zonde, maar trekt de zonden met touwen naar zich toe, vers 18. Ze dagen God uit, vers 19. De ondergang van het volk is daarmee onvermijdelijk.


In het Nieuwe Testament zinspeelt Jezus op het lied van de wijngaard als Hij een gelijkenis vertelt over een wijngaard die wordt overgedragen op pachters, Mattheüs 21:33-46. De pachters willen de zoon ombrengen omdat hij de erfgenaam is. Jezus bedoelt met de zoon Zichzelf. Er wordt door de Joodse leiders geprobeerd hem uit de weg te ruimen. Jezus zegt dan dat de wijngaard aan anderen wordt verhuurd. Andere volken mogen deel uit gaan maken van het Koninkrijk van God. In de geschiedenis is dit vaak opgevat alsof de kerk de plaats van Israël heeft ingenomen. Laten we maar vooral letten op Jezus. In Hem is er leven en kunnen wij vrucht dragen.

Jesaja 6



In Jesaja 6 lezen we over een belangrijke gebeurtenis in het leven van de profeet Jesaja en in de geschiedenis van het volk Israël. Jesaja krijgt een indrukwekkend visioen van God op de troon met serafs die Hem eren. Je zou het de roeping van Jesaja kunnen noemen, al roept God hem niet direct, maar reageert Jesaja op de vraag wie God kan zenden. Uit dit visioen blijkt weer hoe heilig en verheven God is. ‘De Heilige van Israël’ is een titel die zesentwintig keer voorkomt in Jesaja en in de rest van de Bijbel maar zes keer. Gods heiligheid staat in contrast met de onheiligheid, onreinheid van het volk. Jesaja mag Gods woord gaan doorgeven aan het volk, maar ze zullen het niet ter harte nemen. Jesaja mocht heel mooie heilsprofetieën uitspreken over een nieuwe toekomst voor het volk en de wereld, maar hij leefde ook in een tijd waarin God andere plannen had voor Zijn volk. Het volk zou op een pijnlijke manier gereinigd en gezuiverd worden, namelijk door het oordeel heen. Juda zal door vijanden overvallen worden en velen zullen weggevoerd worden. Toch gaat God verder met Zijn volk. Ook al lijkt het land straks op een eeuwenoude boom die door een brand is verteerd, God gaat verder met de boomstronk. Er zal uit de stronk weer nieuw leven komen in de persoon van Jezus Christus, Jesaja 11:1.


In het zesde hoofdstuk van Jesaja spreekt God Zelf en geeft Hij Jesaja de opdracht om tot het volk te spreken. Dit roept de vraag op waarom dit pas in het zesde hoofdstuk beschreven staat. Het is goed mogelijk dat Jesaja al profeet was en dat dit een bevestigend visioen is. Het is ook verklaarbaar dat de roeping van Jesaja hier staat, omdat het past bij de opvolgende hoofdstukken, 7-8, eveneens belangrijke biografische teksten van de profeet. Daarbij kunnen we ook letten op de link met de eerdere hoofdstukken 1-5. In de eerdere hoofdstukken werd benoemd dat er een prachtige heilstijd komt, maar dat Juda daar op dit moment niet bepaald naar leeft. Jesaja 6 geeft dan antwoord op de vraag hoe de weg naar deze toekomst eruit ziet, namelijk door schuldbesef en reiniging heen. Jesaja ziet zijn eigen onreinheid en ontvangt vergeving. Die weg zal het hele volk moeten gaan.


In 6:1 staat dat de gebeurtenis zich afspeelde in het jaar dat koning Uzzia stierf. Het verlies van deze koning was voor het volk moeilijk te verwerken. Koning Uzzia wist veel in zijn regering te bereiken, 2 Kronieken 26:1-15. Hij was een koning zoals ze na Salomo niet meer gehad hadden. In de tijd dat er een lege plaats valt, komt God naar voren als de grote Koning. Zijn majesteit vervult heel de aarde, vers 3. In vers 5 noemt Jesaja God de Koning. Hij denkt dat hij nu moet sterven omdat Hij de Koning gezien heeft. Hij denkt dat overigens niet zozeer vanwege zijn kleinheid, onmacht en Gods almacht, maar vooral vanwege zijn zonden en onreinheid. Wie werkelijk God ontmoet, komt onder de indruk van Gods majesteit, maar zeker ook van zijn eigen onreinheid die bij God niet kan bestaan.


Jesaja ziet in de tempel een hoogverheven troon met serafs eromheen. Het is niet echt belangrijk om te weten of Jesaja daadwerkelijk zelf in de tempel was. Het woord voor tempel dat hier gebruikt wordt, is een leenwoord. Het was een term voor het huis van de god die regeerde in een bepaalde stad. De God van Israël is niet zomaar een god, maar de Almachtige, Adonai, elk mens heeft met Hem te maken. Gods troon was in de tempel boven de Ark met de engelen. Er hing een dik gordijn voor. Jesaja mag een blik werpen achter dat gordijn. De gedachte was dat iemand die God zou zien, zou sterven. Toch hadden al eerder individuele gelovigen God gezien, zoals Jakob.


Jesaja krijgt iets te zien van Gods heiligheid. De serafs roepen (misschien antifonaal) drie keer ‘heilig’, de hoogste vorm van overtreffende trap. Het zingen laat de tempel trillen. Gods glorie, majesteit, is niet alleen in de tempel, maar zelfs over de hele aarde. Het woord voor ‘glorie’ komt van ‘gewichtig zijn’. De tempel is vol rook. ‘Rook’ kan worden opgevat als geurig wierook. Alle zintuigen worden geactiveerd.



Jesaja roept een wee over zichzelf uit, vers 5. Eerder deed hij dat over Juda, met name in hoofdstuk 5. God beantwoordt het wee van Jesaja met Zijn genade. Jesaja vroeg niet eens om hulp, maar toch wordt hij gereinigd. Een seraf neemt een kool van het altaar. Er staat letterlijk dat het een vurige kool is. ‘Vuur’ verwijst naar verteren, maar ook naar reinigen. Van welk altaar haalt de seraf dit? Het brandofferaltaar was ter verzoening en was nodig voor de schuld, maar ook het reukofferaltaar dat dichtbij de allerheiligste ruimte was, was ter verzoening. Jesaja’s lippen worden rein en zo wordt hij klaargemaakt om het zuivere woord van God door te geven. Hij spreekt God niet tegen als God Hem de opdracht geeft. Hoewel hij wel wil weten hoe lang het dan zal duren dat de mensen Gods boodschap niet zullen kunnen ontvangen. Jesaja maakt geen bezwaren zoals Mozes, Gideon en Jeremia. Hij is er wel van ontdaan dat de nabije toekomst voor het volk niet bepaald rooskleurig is. Hij doet hiermee indirect ook een beroep op Gods genade. Hij verlangt naar de tijd dat God wel genadig kan zijn voor Zijn volk.

Jesaja 30



Na de Russische invasie van Oekraïne in februari 2022 heeft de Oekraïense president Zelenski de internationale gemeenschap dringend gevraagd om luchtafweersystemen en andere (zware) wapens. In de vele bezoeken die hij aflegde en in zijn videoboodschappen wees hij erop hoezeer het land wapens nodig heeft om de strijd aan te kunnen blijven gaan. Het is begrijpelijk dat een in verhouding veel kleiner land afhankelijk is van wapens uit andere landen. Hoe kun je een oorlog winnen zonder goede wapens? Je wilt dan de nieuwste en meeste effectieve wapens hebben om de ander te kunnen verrassen en overwinnen. In Jesaja 30 gaat het ook over oorlog en welke middelen er nodig zijn. In de tijd van Jesaja was het Assyrische Rijk in opkomst. Ook had Juda, het gebied waar Jesaja leefde, last van het Noordrijk Israël dat samenspande met Syrië. In Jesaja 30 staat dat Juda de hulp in wil schakelen van het Egyptische Rijk. Ook hebben ze dringend meer paarden nodig. Toch vindt God dit geen goed plan. God noemt het volk ‘opstandige kinderen’, vers 1.


De inwoners van Juda hebben hun hoop gevestigd op buurland Egypte. Ze willen zelfs een verbond met hen sluiten. God had dit in de tijd van Mozes duidelijk verboden, Exodus 13:17 en Deuteronomium 17:16. Ze stapelen zonde op zonde, vers 1. Hier kan gedacht worden aan het verbond met Egypte en het eerdere verbond van koning Achaz met Assyrië. Ze zijn er niet in geïnteresseerd wat God ervan vindt. Daar wordt bij de profeet niet naar gevraagd. Ze zijn er niet van overtuigd dat God goede bedoelingen met hen heeft. Ze zijn als leem dat klaagt bij de pottenbakker, zie hoofdstuk 19:16. Ze zoeken hun veiligheid en bescherming bij andere volken. Juist de woorden ‘bescherming’ en ‘schuilen’ worden in de Psalmen veel gebruikt door de gelovigen die hun hulp van God verwachten. En Juda zoekt niet de bescherming ‘in de schaduw van de Almachtige’, Psalm 91:1, maar ‘in de schaduw van Egypte’, vers 2. Je kunt maar bij één van de twee schuilen en niet bij allebei. Je kunt geen twee heren dienen, Mattheüs 6:24.


Het volk wil naar Egypte. Dat land was al lang geen wereldmacht meer. Het is goed mogelijk dat we het hebben over de tijd van koning Sjabaka. Hij was koning van 716-702 voor Christus. Het was een Koesjitische dynastie. Een koning dus uit Koesj en niet uit Egypte zelf. Een eigen koning konden ze niet eens voortbrengen. In vers 6 wordt er gesproken over het land van de leeuw en dodelijke slang waar Juda met haar kostbaarheden naartoe gaat. Het is misschien niet letterlijk bedoeld. Het staat er om aan te geven hoe gevaarlijk het is met Egypte om te gaan. Het zeemonster Rahab wordt genoemd, vers 7. Egypte als het zeemonster Rahab. Het is alleen niet zo sterk als in de populaire legendes, maar het slaapt.


Jesaja moet verslag leggen van de situatie. Het is vooral belangrijk voor de komende generaties om Gods trouw te laten zien. Het heeft niet aan Gods goedheid gelegen dat het verkeerd is afgelopen. Bij de omliggende volken werden geen negatieve, teleurstellende verhalen van het volk opgeschreven, maar alleen de heldendaden. Bij de God van Israël is dat anders. Hij wil een eerlijk beeld van Zijn volk geven. Jesaja moet het volk steeds weer waarschuwen. Jesaja constateert dat ze naar leugens willen luisteren, al zullen ze dat zelf nooit zo zeggen. Daarom vergelijkt de profeet hen met een muur met scheuren. Ineens zorgen de scheuren ervoor dat de muur kapot scheurt en omvalt. Het kan niet eindeloos goed blijven gaan. Ook in het Nieuwe Testament komen we dit tegen als Jezus de mensen waarschuwt voor een plotseling oordeel, Mattheüs 26.



In vers 18 klinken hoopvolle woorden: God wacht om Zijn volk genadig te zijn. Dit vers is vaak los gezien van het vorige vers. Na de moeilijke tijd breekt een goede tijd aan. Toch hoort het erbij. Het wachten van God is ook een oordeel. God kan niet helpen omdat het volk Zijn genade blokkeert. Ze zijn druk met hun eigen plannen. Ze stellen hun vertrouwen op paarden, vers 16. Paarden waren in die tijd een bekend en belangrijk onderdeel van de oorlog. Het gebruik van paarden was niet nieuw en verrassend voor de vijand maar was toch essentieel, vergelijkbaar met in onze tijd de luchtmacht. Ze willen op paarden vluchten. Toch zullen ze achtervolgd worden. Het punt dat de profeet maakt is: wat ga je doen op het moment dat de vijand toch sneller en sterker blijkt te zijn? Als je niet op God vertrouwd hebt, houd je niks over. Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard sterven.


Vers 18 is een scharnierpunt in dit hoofdstuk. God is een God van recht. Dat wil zeggen dat Hij niet iedereen om zal laten komen. Het oordeel is onafwendbaar, maar wie op Hem vertrouwen mogen op Zijn bescherming rekenen. Vanaf vers 19 tot vers 26 staat beschreven hoe het volk weer op God vertrouwt. Ze zijn als leerlingen die weer naar de meester luisteren. Veel mensen zijn omgekomen in de oorlog of zijn als gevangenen meegenomen. Toch gaat God verder met Jeruzalem, al zijn het er maar weinigen. Er zal geen droogte en onvruchtbaarheid in het land zijn. Dat hoort bij een land dat vertrouwt op eigen trots. Het land dat op Gods goedheid rekent is een waterrijk en vruchtbaar land en zal de val van de vijanden zien.

Jesaja 53



In 399 voor Christus werd de zeventigjarige Griekse filosoof Socrates aangeklaagd en ter dood veroordeeld. Hij was een filosoof die graag met mensen in gesprek ging en daarbij steeds scherpzinnige en diepgaande vragen stelde. Hij claimde zelf niets te weten en stelde zich heel open op. Het leidde er nogal eens toe dat hij mensen in hun hemd zette, omdat ze het niet wisten of uitkwamen op iets dat ze niet wilden. Zo werd hij bij velen niet zo geliefd. Zijn officiële aanklacht luidde dat hij schuldig was omdat hij niet geloofde in de door de staat erkende goden, maar andere nieuwe goddelijke wezens invoerde. Ook zou hij de jeugd bederven. In feite is hij veroordeeld door een zeer conservatieve democratische burgerij. De stad Athene maakte een spannende tijd door. De democratie was net hersteld na het verlies van de Peloponnesische oorlog.


De aanklacht tegen Socrates ging dus over de godsdienst, maar in die tijd waren religie en staat nauw verbonden. In de rechtszaak betoogde Socrates dat de rechters hem met geweld onschadelijk wilden maken, maar, zo zei hij, dat zal niet lukken. Zijn zoeken naar diepgang zal worden voortgezet. De woorden van Socrates zijn waar gebleken, want de invloedrijke filosoof Plato heeft veel over Socrates geschreven. Socrates schreef zelf niet. Socrates bleef trouw aan zijn principes. Hij wilde op het laatst ook niet meewerken aan het plan van zijn vriend Crito die hem wilde laten ontsnappen. Ook de rechters bleken achteraf tevreden te zijn geweest als hun beklaagde zou zijn ontsnapt.


De filosoof Socrates is een voorbeeld van iemand die vernederd werd en stierf zonder een eerlijk proces. Ook is zijn dood niet zonder gevolgen gebleven, zijn invloed is groot gebleken. Er zijn een aantal parallellen met het lijden en sterven van de Dienaar uit Jesaja 53. Hij stierf door een onrechtvaardig vonnis, vers 8, zonder zelf iets verkeerd gedaan te hebben. Hij was zelfs volmaakt, dat kan van geen ander mens gezegd worden. Hij heeft geen enkel onrecht gedaan, nooit iemand bedrogen. Jesaja 53 gaat duidelijk over Jezus Christus. Het kan niet over Israël gaan. Israël werd ook door God gestraft, het land was verwoest en verlaten, maar dat was door hun eigen rebellie. Overigens werd Socrates verweten dat hij er andere goddelijke wezens op na hield. Het Griekse woord daarvoor is ons woord voor demonen. Ook van Jezus werd gezegd dat Hij wonderen deed door de demonen. De beschuldigingen van sommige Joodse leiders hadden te maken met demonen, hoewel ‘demonen’ bij Socrates een andere betekenis heeft.


Hoewel Socrates en Jezus allebei stierven vanwege hun overtuiging over de waarheid, is er een belangrijk en fundamenteel verschil. Jezus werd niet in de eerste plaats veroordeeld vanwege een oneerlijke rechtszaak, maar omdat Hij de zonden van de wereld droeg. Hij was geen slachtoffer, maar heeft heel bewust de straf op zich genomen die anderen verdiend hadden. Jezus leed niet zozeer vanwege de zonden, maar voor de zonden. Hij offerde Zijn leven voor de schuld van anderen, vers 10. Hij betaalde, om het zo te zeggen, de openstaande rekening.


Jesaja 53 is misschien wel het duidelijkste hoofdstuk uit het Oude Testament waarin staat dat een Ander voor ons geleden heeft en gestorven is. Het is een indrukwekkend hoofdstuk omdat het Gods liefde en ontferming laat zien. God heeft er zoveel voor over gehad om de mens weer met Hem te verzoenen dat Hij Zijn enige geliefde Zoon de straf heeft laten dragen. Jezus Christus is mens geworden en heeft Zich vernederd. Jesaja 53 is een mooie poëtische tekst hierover. Het gedeelte begint in Jesaja 52:13 en bevat vijf strofen: Jesaja 52:13-15, Jesaja 53:1-3, 4-6, 7-9 en 10-12. In de eerste en laatste strofen wordt de Dienaar aangeprezen en de middelste strofen gaan over zijn vernedering en lijden. Er komen twee grote contrasten in voor. Het eerste is verhoging tegenover vernedering en het tweede is ‘wat andere mensen vinden’ tegenover de werkelijkheid.


De voorgaande hoofdstukken in Jesaja maken al duidelijk dat God het initiatief neemt om de mens te redden. In Jesaja 49-52 gaat het over Israël dat vervreemd is geraakt van God en over God die voor verzoening gaat zorgen door Zijn kracht, als ze maar in Hem geloven. De lijdende Dienaar is al eerder genoemd in de hoofdstuk 42, 49 en 50. Jesaja 53 is in die zin niet nieuw, maar geeft meer details. Het thema van Jesaja 53 is dat Gods kracht niet bestaat in het verslaan van de vijand, maar in het beantwoorden van het geweld met liefde en genade en zo komt er verzoening tot stand.


De lijdende Dienaar accepteert zijn vernedering, maar Hij zal weer verhoogd worden. In 52:13 staat dat Hij ‘wijs zal zijn’, of ‘zal slagen’. Hij zal wijs handelen zodat Hij zal slagen. In het Bijbelboek Jesaja is de lijn dat de mens klein is en God verhoogd wordt. De Dienaar hoort dus bij God en is ook God. Maar eerst zal Hij Zich laten vernederen. Jesaja beschrijft dat als ziek worden. De Dienaar heeft geen aanzien. De wanstaltigheid van de Dienaar moeten we niet letterlijk opvatten, maar het geeft Zijn lichamelijke, mentale en geestelijke lijden aan.


In Jesaja 53 is ook aandacht voor de hele wereld. De wereld ziet hoe de Dienaar vernederd wordt. De wereld is sprakeloos over zoveel onrecht, 52:15. Eerst zijn de volken geschokt, maar daarna dankbaar als ze zien dat Zijn lijden voor hen was. Dat staat in de eerste strofen. In de laatste strofe gaat het ook over de uitwerking van het lijden, dus het positieve gevolg ervan. De Dienaar zal verhoogd worden en velen zullen profijt hebben van wat Hij gedaan heeft. In de vijfde strofe staat dat velen rechtvaardig gemaakt zullen worden, 53:11.


De middelste strofen beschrijven wat Jezus door heeft willen maken voor onze zonden. Hij heeft Zich heel kwetsbaar opgesteld. In 53:2 worden twee beelden gebruikt: een loot die opschiet en elk moment weggehaald kan worden; en een plant in droge grond die nauwelijks in leven kan blijven. Het wijst op Jezus’ geboorte in de kribbe. Het scheelde niet veel of Herodes had Hem laten doden. Hij werd veracht, vers 3. In het Hebreeuws duidt dat niet op emotie, maar op afkeuring van iets dat waardeloos is. Jezus werd gedood omdat Hij door velen als nutteloos werd gezien. Jesaja gebruikt dus het beeld van ziekte. Hij werd niet letterlijk ziek, maar de mensen behandelden Hem als een zieke. Vaak weten mensen zich geen houding te geven bij iemand die heel ziek is. Contact met een zieke wordt nogal eens vermeden. Wij hadden niet in de gaten dat Hij zo vernederd werd door onze zonden. De mensen dachten in Jesaja’s tijd dat een zieke zijn ziekte te wijten had aan zonden. Zo zagen ze ook de Dienaar. De Dienaar was inderdaad ziek vanwege zonden, maar niet Zijn eigen zonden maar van een ander.



Jezus heeft Zich uit liefde laten vernederen. Hij stemde in met de wil van de Vader dat zo de straf gedragen kon worden. Jezus was onschuldig, net als een lam. Jesaja gebruikt in dit hoofdstuk twee keer het beeld van een lam, vers 6 en 7. Als het over de Dienaar gaat, bedoelt hij de onschuld van een lam. Jesaja vergelijkt ook mensen met schapen. Ze dwalen als schapen. Schapen zijn zich nauwelijks bewust van hun omgeving. Ze zijn vooral gericht op het volgende plukje gras dat ze kunnen eten en verdwalen dus makkelijk. Jezus laat Zich als een lam slachten voor de zonden. Hij is als de zondebok die de weggestuurd werd voor het volk. Zelfs uit Zijn begrafenis blijkt zijn vernedering omdat Hij bij goddelozen begraven wordt. Maar God de Vader heeft Hem weer in eer hersteld en wij mogen de vrucht van Zijn werk ontvangen.

Jesaja 65



God maakt mensen zalig en mensen moeten werken aan hun zaligheid. Dat klinkt als een tegenstelling. Toch houdt de Bijbel vast aan het feit dat God de mens moet redden en dat de mens moet geloven. Mensen hebben soms meer het één benadrukt ten koste van het andere. De nadruk op God die moet verlossen kan ervoor zorgen dat mensen een afwachtende houding krijgen en de nadruk dat de mens moet geloven kan een te positief mensbeeld geven. In de geloofsleer is onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten van genade. Het gaat onder andere over een genade die aan het geloof voorafgaat (in het Latijn: de gratia praeveniens). Dit komt al vroeg in de kerkgeschiedenis, bij Augustinus, voor. Het is al genade dat mensen het evangelie mogen horen, los van het feit of ze geloven. Het gevaar van deze onderscheidingen is dat de radicaliteit van de genade naar de achtergrond verdwijnt.


In Jesaja 65 gaat het over Gods goedheid dat Hij mensen opzoekt die bij Hem weglopen. In vers 1 gaat het over zoeken en vinden. Mensen die God niet zoeken, ontmoeten Hem toch. Hij laat Zich vinden. In Romeinen 10:20 haalt Paulus deze tekst aan, als het gaat over de bekering van de heidenen. De heidenen die de God van Israël niet nodig hadden en niet zochten, raken toch bekend met Hem en het evangelie. Ook zij mogen door genade in Christus gered worden van het komende oordeel. God heeft in Jezus Christus weer voor recht en gerechtigheid gezorgd. Waar mensen tekort kwamen, kwam Jezus dat niet en Hij heeft met Zijn kruisdood de straf voor onze zonden op Zich genomen. God laat het evangelie doorgeven en door Zijn Geest komen mensen tot geloof.


De profeet Jesaja spreekt niet tegen heidenen, de volken buiten Israël, naar tegen zijn volksgenoten, de Joden. De woorden uit Jesaja 65 zijn een antwoord op het hoofdstuk ervoor. Daar staat dat de mensen zich afvragen waarom God Zich verbergt, Jesaja 64:7. Het gaat over de situatie van de ballingschap waar de steden van Juda er verloren bijliggen, 64:10. Hoe heeft God dit laten gebeuren? Het volk bidt of God weer genadig wil zijn, 64:9. Gaat God nog spreken? Het antwoord staat dus in 65:1. God wil het omdraaien. De vraag is niet of God wel wil spreken, maar waarom het volk steeds Zijn stem heeft genegeerd. Hij luisterde al naar Zijn volk voordat zij spraken. Hij staat heel de dag met uitgestoken handen, vers 2. Dat is een gebedshouding. Het doet denken aan de vader in de gelijkenis van de verloren zoon, waarbij de vader al kijkt of zijn zoon weer thuiskomt. Hoe vaak heeft God niet door Zijn profeten verteld wat er anders en beter moet bij het volk? Maar zij sloegen Zijn woorden in de wind.


We moeten het volk Israël uit Jesaja 64 en 65 niet over een kam scheren. Er is een deel dat het moeilijk heeft en eigen schuld belijdt. Het is een kleine rest waar Jesaja het steeds over heeft. Een klein deel zal gered worden en Gods geliefde volk blijven. Helaas zijn veel anderen onterecht boos op God omdat Hij niet van Zich laten horen. Ze provoceren God door te zeggen dat Hij Zich terugtrekt terwijl Zijn volk Hem nodig heeft. Hypocriete gelovigen hebben schijnberouw. Ze beklagen zich, maar het is schijn en zelfverheerlijking. Jesaja heeft dit ook benoemd in hoofdstuk 58 over mensen die vasten maar dat niet voor God doen. In vers 3-4 en 11 staan verschillende zonden beschreven. Het zijn gewoonten en praktijken van heidense volken die totaal niet bij Gods volk horen, zoals varkensvlees eten, in grafspelonken contact hebben met doden, offeren op de bergen en heuvels. In vers 11 gaat het over de verering van de Syrische goden Gad en Meni. Het is niet waarschijnlijk dat onder het volk Israël al deze dingen voorkwamen. Het kan zijn dat het beschrijft hoe het op God overkomt. Mensen die op hun afkomst vertrouwen, die menen dat het wel goed met hen zit omdat ze kinderen van Abraham zijn, maar ondertussen onrecht doen, zijn net als de heidenen. Israël vermengde in elk geval hun geloof met heidens geloof door op de heuvels te offeren.


Jesaja 65 veroordeelt dus een hypocriete houding. Voor de mensen die Hem oprecht willen dienen is er hoop. God gaat na een tijd van onheil, verlies en vernieling weer voor een betere tijd zorgen. In vers 9-10 staat dat ze weer hun erfbezit, hun land, terug zullen krijgen. De plaatsen Saron en het dal van Achor worden genoemd, vers 10. Saron is de vruchtbare vlakte van noord tot zuid aan de kant van de zee. Het dal van Achor is een dorre, onvruchtbare plek in het oosten. Van west tot oost zal alles weer aan het volk behoren en zelfs de gebieden die normaal onvruchtbaar zijn, zullen in bloei staan.


Niet alleen zal het land weer in eigen bezit komen, het zal er wonderlijk aan toe gaan. God gaat iets nieuws beginnen. Het is geen restauratie - ondanks dat het nog steeds om de stad Jeruzalem gaat - maar God maakt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De nieuwe situatie wordt vanaf vers 17 heel concreet beschreven. Het lijkt er misschien niet op dat het om een blijvende heilsstaat gaat, zie ‘sterven’ in vers 20. Wat wij lezen is een manier om te beschrijven hoe het straks zal zijn. Er zal geen verdriet zijn, geen ijdelheid, zinloosheid en geen kwaad. Zelfs allerlei roofdieren zullen in harmonie naast prooidieren leven. 

Share by: