Exodus

Exodus

Exodus 1



De naam Exodus betekent ‘uittocht’ en in het Hebreeuws heet het Bijbelboek ‘De namen’, dat verwijst naar de eerste woorden van het Bijbelboek, de namen van de zonen van Israël. Het eerste deel van Exodus gaat over alles wat aan de uittocht vooraf gaat, dan volgt de vlucht uit Egypte de woestijn in en in het tweede deel, vanaf hoofdstuk 19, staat het verbond op de berg Sinaï centraal, met de wetgeving, de openbaring, bevestiging, verbreking en vernieuwing van het verbond. God is trouw aan zijn volk, ook als zij in de problemen komen. De Egyptenaren houden hen gevangen en weigeren hen terug te laten keren naar het thuisland Kanaän. God had Abraham belooft dat hij vader van een groot volk zou worden. Dat is werkelijkheid geworden en God komt voor zijn volk op. Het boek Exodus gaat ook over een nieuw begin van God met Zijn volk. De uittocht is een nieuwe start in de geschiedenis. God stelt de maand waarin het volk Egypte verlaat in als de eerste maand, hoofdstuk 12:1. Na vierhonderddertig jaar in Egypte gewoond te hebben (zie hoofdstuk 12:40), begint het volk aan een nieuw hoofdstuk in het leven met de God van Abraham, Izak en Jakob.


Het Bijbelboek Exodus gaat dus over Gods trouw aan Zijn volk en tegelijk over het vertrouwen van het volk op Gods leiding. Die twee dingen horen bij elkaar als twee kanten van dezelfde munt. Dat laatste, het vertrouwen op Gods leiding, blijkt in de praktijk niet makkelijk. Het volk beleeft hoogtepunten, maar ook heel erge dieptepunten. Paulus schrijft in de eerste Korinthebrief dat heel het volk wel verlost werd, maar met hun gedrag tergden de meesten God. God wil Zijn volk verlossen en in vrijheid zetten, maar wil zijn volk dat ook echt? Het blijkt moeilijk te zijn om in de vrijheid van het geloof te leven. Het volk verlangt in de woestijn terug naar de structuur en stabiliteit van de slavernij. Leven met God betekent vrijheid en blijdschap, maar ook alles achterlaten en, als het er op aankomt, blindelings op Gods Woord vertrouwen. Het stuur uit handen geven is niet makkelijk. Uit het Bijbelboek Exodus kunnen we wel afleiden dat geloven niet moeilijk is, tot aan de eerste serieuze tegenslag. Bij tegenslag wordt er geschud aan het geloof en blijft alleen het echte geloof over. Geloof dat op God en Christus gefundeerd is. Hoe houdt iemand vol tot de bestemming bereikt is? Het Nieuwe Testament zegt: door te zien op Jezus. Hij gaat voorop. We vertrouwen niet op onszelf, op een vage kracht of macht, maar op een Persoon, Jezus Christus.


In de tijd tussen het einde van Genesis en het begin van Exodus is veel gebeurd. Jakob kwam met zeventig man naar Egypte en ze zijn uitgegroeid tot een groot en machtig volk, vers 7. Dan komt daar ineens een nieuwe koning, een koning die Jozef niet meer kende en waarschijnlijk ook helemaal niet wil weten wie Jozef is. Een koning die niet geïnteresseerd is in het verleden van het volk Israël. Hij weet dus niet dat de Egyptenaren aan Jozef te danken hebben dat ze niet door de hongersnood zijn omgekomen. Je zou je af kunnen vragen waarom Israël dit overkomt. Volgens de joodse geleerden Raw en Sjmoeëel kwam dat, omdat Israël na de dood van Jozef het verbond van de besnijdenis verbrak. Het volk wilde net als de Egyptenaren zijn. Toen ze dat deden heeft God de liefde waarmee de Egyptenaren van het volk Israël hielden, veranderd in haat. Zoals ook in Psalm 105:25 staat: “Hij veranderde hun hart, zodat ze Zijn volk gingen haten en Zijn dienaren listig behandelden”. Steeds weer laat de geschiedenis zien dat assimilatie, opgaan in een vreemd volk, niet de oplossing is, zoals bij de verdrijving van de Joden uit Spanje in 1492. En in de Tweede Wereldoorlog woonden misschien nergens zoveel geassimileerde Joden als in Duitsland.


Vanuit de tekst in Exodus 1 kan hieraan worden toegevoegd dat de haat tegen Israël voortkomt uit angst. De farao is bang dat hij het volk niet meer aankan en dat ze in oorlogstijd de kant van de vijand kiezen. De angst voor vreemdelingen is bij de farao waarschijnlijk gevoed door het feit dat Egypte een aantal eeuwen daarvoor de macht over het land verloor aan buitenlanders, de Hyksos. Deze Kanaänitische stammen vestigden zich geleidelijk aan in Egypte en op een bepaald moment grepen ze met succes de macht.


De farao probeert het volk weer in zijn macht te krijgen door hen steeds harder te laten werken en als dat niet het gewenste effect heeft, probeert hij het door de pasgeboren jongetjes in de Nijl te laten verdrinken. De Israëlieten moeten de voorraadsteden Pitom en Raämses bouwen. Deze steden lagen waarschijnlijk dichtbij het land Gosen waar de Israëlieten woonden. De steden lagen in het noordoosten van Egypte en waren versterkte steden die het land moesten beschermen tegen invallen van buitenlandse stammen. Het gevolg van het zware werk is niet dat populatie van het volk afneemt. Dat is niet logisch, maar God zorgt er Zelf voor dat Zijn volk juist toeneemt. Al moeten we niet vergeten dat de kwaliteit van hun dagelijks leven hard achteruit ging.



In het laatste deel van het hoofdstuk staat hoe twee vroedvrouwen, Sifra en Pua, zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor de kinderen van Israël. Er staat in vers 17 dat zij ontzag voor God hebben of anders gezegd, God vrezen. Ze zijn niet bang voor de bevelen en dreigende taal van de farao, maar ze vrezen God. Ze helpen de Hebreeuwse vrouwen bij de bevalling en kunnen het niet over hun hart verkrijgen om de jongetjes daarna te doden. Gelukkig voor hen worden ze niet nauwlettend in de gaten gehouden en kunnen ze ongestoord hun werk doen. Het moet een spannend moment voor hen geweest zijn toen de farao hen bij zich liet komen om uitleg te geven. Eén verkeerd woord zou hun het leven kosten. De vrouwen verzinnen een leugen en farao gaat er verder niet op in. God beschermt deze twee vrouwen en zoals later ook in Exodus blijkt, bepaalt God uiteindelijk wat de farao doet. 


Exodus 2



Er was eens een rabbi die in de synagoge uitleg gaf. Hij behandelde de verhalen over Mozes, maar hij merkte dat de meeste aanwezigen waren afgehaakt en niet goed meer luisterden. Toen zei hij: “Een zekere vrouw baarde zestig maal tienduizend kinderen in één buik.” Eén van zijn leerlingen was benieuwd wie dat was en vroeg ernaar. De rabbi antwoordde: “Dat was Jochebed die Mozes baarde. Hij woog op tegen de zestig maal tienduizend uit Israël, die later uit Egypte wegtrokken.” Mozes werd een bijzondere man, een grote gelovige en een grote profeet. In de beschrijving van zijn dood staat dat er geen profeet meer geweest is zoals Mozes. Hij was tegelijk zachtmoedig, bescheiden en een leider van een heel volk. De zeshonderdduizend waar hij tegenop woog, zoals net genoemd, stonden ook vaak tegenover hem. Hij kon als geen ander met deze druk omgaan en leidde het volk tot aan de grens van Kanaän. Mozes wordt in de Bijbel soms genoemd met de profeet Elia, en de grote Profeet, Jezus Christus. Mozes kondigde Hem al aan toen hij zei dat God een Profeet uit het midden van het volk zou laten opstaan. Jezus is het Die ons wil bevrijden uit de slavernij, het leven in zonden, en ons door dit leven heen wil brengen in het hemels Kanaän.


Als Mozes geboren is, ziet Jochebed dat het om een mooi kind gaat, vers 2. Maar welke moeder zal haar zoon niet mooi vinden? Toch is het bij Mozes anders dan anders. In Hebreeën 11 staat dat zijn ouders door het geloof zagen dat het een bijzonder kind was en hem daarom verborgen hielden. We zien vaker dat rond de geboorte van een bijzonder persoon de Heilige Geest aan de ouders laat zien dat het een bijzonder kind is. De ouders van Mozes vonden het meer dan de moeite waard om Mozes te verbergen. In de praktijk zal Jochebed die drie maanden thuis voor Mozes gezorgd hebben en was Amram weg om slavenwerk te verrichten.


Na drie maanden is de situatie onhoudbaar en besluiten ze een mandje te maken en Mozes in de rivier te leggen waar de prinses altijd komt. Ze maken een mandje van riet, papyrus, waar ook papier van gemaakt werd. Dit riet groeide er in overvloed langs de Nijl. Verder gebruiken ze een soort asfalt, iets waar ook makkelijk aan te komen was en pek, dat kwam waarschijnlijk van een plant af, want bomen waren er nauwelijks in Egypte. Ze maken dus een eenvoudige bootje. Heel opvallend is dat het woord voor ‘mandje’ nog op één andere plaats in de Bijbel voorkomt, namelijk bij Noach. Dat is niet toevallig, omdat het in beide gevallen gaat om een boot of bootje dat alleen gemaakt is om te drijven en niet om te sturen. Met andere woorden, zowel Noach als Mozes moest drijven op het water. God zorgde voor hen en bestuurde de boot. Bij een mandje denken wij misschien ook aan een mand die open is van boven, maar bij Mozes was de mand, net als bij Noach, afgesloten. In vers 6 staat ook dat de dochter van de farao het mandje open doet.


In het vorige hoofdstuk zagen we hoe twee moedige vroedvrouwen de Hebreeuwse baby’tjes van de dood redden. Ze voorkwamen dat de jongentjes in de rivier de Nijl werden geworpen. In dit hoofdstuk redden twee vrouwen en een meisje een baby. Allereerst Jochebed, al wordt haar naam hier nog niet genoemd, daarnaast haar dochter die kijkt of de dochter van de farao het kind zal aannemen en adopteren. Tot ieders grote blijdschap adopteert de dochter van de farao het kind en stelt ze voor om Mozes door de echte moeder te laten opvoeden tot hij oud genoeg is.


In onze cultuur geven we een kind een naam bij de geboorte. Die naam is meestal van te voren al bedacht. In Mozes’ tijd gebeurde de naamgeving later en vaak naar aanleiding van de omstandigheden. Mozes is uit het water gehaald en daarom is zijn naam afgeleid van ‘uithalen’. Tegelijk komt in zijn naam al tot uiting dat hij ook een Egyptische achtergrond heeft, want de dochter geeft hem de naam Mozes, een naam die vaker in Egypte voorkwam, zoals de koning Thoetmozes, een koning van Egypte, dat betekent geboren uit Thoth. De naam Mozes betekende ‘geboren uit’ of ‘zoon’. Mozes kwam uit de stam van Levi en tegelijk heeft hij jarenlang aan het hof van de farao gewoond. Hoe bijzonder is het dat een Hebreeuwse jongen daar mag opgroeien. Egyptenaren gingen niet met Hebreeën om. Alsof een prinses een kind uit een krottenwijk adopteert en hem dezelfde opvoeding geeft als een prins.


Hoewel Mozes dus opgroeit aan het hof voelt hij zich niet beter dan zijn volksgenoten, die tot slaven zijn gemaakt. Hij kan niet tegen de onrechtvaardige manier waarop de Egyptenaren met de slaven omgaan. Hij denkt de Egyptenaar ongezien te kunnen straffen door hem dood te slaan. Hij kijkt om zich heen, maar blijkbaar niet goed genoeg, want bij het volgende incident wordt hij hierop door een Hebreeër gewezen. Als de farao hoort dat Mozes één van zijn mensen gedood heeft, wil hij Mozes hiervoor de doodstraf geven. Dat Mozes is opgegroeid aan het hof geeft hem geen beschermde status. Sterker nog, het is voor de farao een bevestiging dat de Hebreeërs een onbetrouwbaar volk zijn en een potentieel gevaar voor Egypte.



Mozes moet uit Egypte wegvluchten. Veertig jaar later zal hij met het hele volk Egypte verlaten, maar hier is hij alleen, hulpeloos. Hij moet in een vreemd land een nieuw leven op gaan bouwen. Het lijkt op de situatie van Jakob, die voor Ezau vluchtte. Ze komen allebei bij een waterput in contact met de mensen die er wonen. Dat is op zich niet vreemd, omdat de put zo’n belangrijke plaats is. Wel is het opvallend dat ze allebei daar meehelpen om de kudden water te geven en ze ontmoeten daar hun toekomstige vrouw. Rehuel, of Jethro, is gastvrij voor Mozes en Mozes trouwt met zijn dochter Zippora. Mozes en Zippora krijgen een zoon en noemen hem Gersom, een naam die verwijst naar het vreemdeling-zijn.


Exodus 3



God heeft de noodkreet van zijn volk in Egypte gehoord en Hij gaat er iets aan doen. Het zuchten en schreeuwen van de Israëlieten is door God opgemerkt, staat in het eind van Exodus 2. Er staat niet dat ze bidden en God aanroepen, maar Mozes legt dat later, in Deuteronomium 26, wel zo uit. Dan zegt hij dat het volk God, de God van hun vaders, heeft aangeroepen.


Ook in onze tijd zijn er veel mensen die in hun problemen en nood roepen om hulp, zoals de Jemenitische Salah. Hij is getrouwd met Mona en ze hebben een zoon Awadh en dochter Sawsan. De zoon is zwaar autistisch en heeft veel zorg nodig. Ze zijn als gezin gevlucht uit Jemen, vanwege de burgeroorlog. Een andere reden dat ze niet meer in hun land kunnen blijven, omdat ze uit twee vijandige stammen komen. Eerst zijn ze naar Saudi-Arabië gevlucht, waar ze het niet uit konden houden. Salah kon geen werk vinden en ze werden er zeer slecht behandeld. Daarna zijn ze naar Nederland gekomen om hier asiel aan te vragen.


God hoort het roepen van mensen die in grote problemen zijn gekomen. Toch reageert Hij niet door iedereen direct uit de problemen te helpen. Het volk Israël heeft een bijzondere plaats in Gods hart, want Hij is een verbond aangegaan met Abraham, Izak en Jakob. God had beloofd dat Jakobs familie in Kanaän zou wonen en daarom wil Hij hen bevrijden en terugbrengen in Kanaän. God lost niet ineens alle problemen op, als Hij mensen hoort roepen in nood, ook niet als het om Zijn eigen volk gaat. Israël heeft een lange weg terug te gaan vol tegenslagen en beproevingen. Ook Gods volk moet leren dat de echte verlossing niet op aarde is, maar in het hemelse Kanaän.


Het begin van Gods verlossing van Zijn volk begint bij een eenzame man, Mozes. Veertig jaar is hij in de anonimiteit herder geweest van het kleinvee van zijn schoonvader in de woestijn in Midian. Als herder is hij veel onderweg op zoek naar eten voor de dieren. Hij is al weken van huis als hij aankomt bij de Horeb, de berg van God. Daar ziet Mozes het bovennatuurlijke verschijnsel van een doornstruik die wel brandt, maar niet vergaat. De Engel van de Heere verschijnt aan Mozes. Uit dit gedeelte blijkt heel duidelijk dat de ‘Engel van de Heere’ God Zelf is. Deze Naam komen we in Exodus verder niet tegen, maar is wel meerdere keren in Genesis voorgekomen.


God spreekt tot Mozes vanuit het midden van een doornstruik. Aan de ene kant is het begrijpelijk dat God in een doornstruik verschijnt, want in de woestijn groeit weinig anders. Tegelijk is het opmerkelijk, want de dorens verwijzen naar de zondeval. Door de zondeval gingen er dorens groeien. Een niet-jood vroeg eens aan rabbi Jehosjoea ben Karcha waarom God in een doornstruik verschijnt en niet in een mooie boom. De rabbi antwoordde: “Allereerst: als God in bijvoorbeeld een vijgenboom zou verschijnen, zou je die vraag ook nog stellen; ten tweede: doordat God in een doornstruik verschijnt, kun je hier geen mooi of diepzinnig antwoord op krijgen. Deze verschijning leert je dat geen plaats onbezet is op aarde, zonder goddelijke Inwoning.”


De Engel legt uit Wie Hij is: de God van Abraham, Izak en Jakob. Later zal Hij ook nog Zijn Naam noemen als Mozes wil kunnen uitleggen aan de Israëlieten Wie hem precies gezonden heeft om Israël te bevrijden. God vertelt dat Mozes het volk uit Egypte mag leiden. Maar Mozes heeft zijn bedenkingen. Hij ziet het niet zitten, ondanks dat de farao uit zijn tijd inmiddels gestorven is. Het eerste bewijs dat Mozes krijgt, is dat hij bij deze berg terug zal komen met het volk om daar God te dienen.


Als tweede krijgt Mozes de Naam van God te horen, de Naam Jahweh, voor de joden te heilig om uit te spreken, daarom zeggen ze ‘Adonai’ of ‘De Naam’. De Nederlandse Geloofsbelijdenis begint met “Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er een enig eenvoudig geestelijk Wezen is”. Guido de Brès was predikant, maar moest vanwege de vervolgingen in het geheim werken. De vervolging zou hem uiteindelijk op vijfenveertigjarige leeftijd zijn leven kosten. Toch is hij niet verbitterd, maar schrijft op een positieve en opbouwende manier wat de inhoud van het geloof van de Reformatie is. Hij noemt God een ‘Wezen’, dat klinkt afstandelijk en filosofisch, maar het komt van het oud-Hollandse woord ‘Wezenaar’ en betekent ‘wat op zichzelf en van zichzelf bestaat’. Het verwijst naar de Naam van God uit Exodus 3. God is de enige die is, was en wezen zal. Hij is de enige die van Zichzelf bestaat. God is ‘enig’, er is geen ander zoals Hij. Hij is eenvoudig, zijn eigenschappen zijn niet met elkaar in tegenstelling. God is bijvoorbeeld tegelijk rechtvaardig - Hij kan veroordelen - en God is tegelijk liefde. God is niet het ene moment dit en het andere moment dat. Mozes kan er van op aan dat God bij Hem is, niet alleen in de woestijn, maar ook als het straks spannend wordt, als hij voor de farao staat. En Hij is geestelijk, we moeten Hem dus niet afbeelden, maar Hem aanbidden ‘in geest en waarheid’, zoals Jezus dat in het Nieuwe Testament zegt.



Om Mozes verder te overtuigen dat hij op God kan vertrouwen, legt God uit hoe de verlossing van het volk zal gebeuren. Mozes moet eerst met de leiders van zijn volk gaan praten en vertellen dat God hen gaat bevrijden, daarna moeten ze samen naar de farao gaan om te vragen of ze drie dagreizen ver de woestijn in mogen om voor God te offeren. God bereidt Mozes er hier al op voor dat de farao niet mee zal werken. Maar door zijn verzet zal de bevrijding nog veel groter zijn, want ze zullen zelfs met het goud en zilver van de Egyptenaren het land verlaten. In het volgende hoofdstuk zien we dat Mozes geen genoegen neemt met deze opdracht.


Exodus 4



In onze tijd, de postmoderne tijd, is vaak aandacht voor de betekenis van verhalen, zoals de Franse filosoof Ricoeur dat verwoordt: “Mensen interpreteren narratief”, met andere woorden: we plaatsen gebeurtenissen in een verband, proberen ze plek te geven in ons leven, ons levensverhaal. Als iemand zijn levensverhaal vertelt, kan een ander beter begrijpen wie die persoon is. Een verhaal zet losse feiten en gebeurtenissen in perspectief en geeft er betekenis aan. Het belang van verhalen in onze tijd wordt groter, onder andere omdat wij steeds meer met mensen in contact komen uit andere culturen. Wanneer een buitenlander vertelt over zijn verleden in zijn eigen land, kun je die ander beter begrijpen. Maar er is ook meer aandacht voor het belang van verhalen, omdat mensen bijvoorbeeld afstand nemen van het geloof en de kerk. Ze gaan op zoek naar een andere betekenis en invulling van hun leven. Ze gingen eerst op zondag naar de kerk en nu zoeken ze een andere betekenisvolle invulling van de zondag.


In iemands levensverhaal kunnen ook ingrijpende, onverwachte dingen gebeuren, positief, zoals een geboorte, of negatief, zoals een ernstige ziekte. In het leven van Mozes vindt ook een ingrijpende, onverwachte gebeurtenis plaats: God verschijnt aan hem en hij krijgt te horen dat hij zijn volk uit Egypte moet gaan leiden. Mozes weet niet of hij hier blij mee moet zijn of boos om moet worden. In elk geval kost het hem veel tijd om dit te ‘plaatsen’. Het lijkt zo onlogisch, dat God hier nu mee komt. Hij is Egypte uit gevlucht en werkt nu al jaren als herder van het vee van zijn schoonvader. Mozes krijgt een opdracht van God, maar hij wil en durft er niet aan te beginnen. Dat is opvallend vergeleken met de aartsvaders, omdat we daar zo’n gesprek tussen de mens en God niet tegenkomen. Het lijkt erop dat Abraham in het begin in Genesis 12 zonder al te veel aarzelen God gehoorzaamt en zijn land verlaat. Ook Jakob accepteert aan het eind van zijn leven dat hij het land dat God belooft heeft te zullen geven, gaat verlaten om naar Egypte te verhuizen.


In het vorige hoofdstuk zagen we dat Mozes al twee keer bezwaar maakte tegen zijn opdracht. In dit hoofdstuk nog eens drie keer, vers 1, 10 en 13. De bezwaren komen steeds op één van de twee dingen neer: Mozes vindt zichzelf ongeschikt, of: de Israëlieten zullen hem niet geloven. Vier keer gaat God er geduldig op in, maar de laatste keer wordt God boos, toornig. Er is ruimte bij God om vragen te stellen. God wil deze vragen van Mozes benutten om meer van Zichzelf te laten zien. God maakt Zijn Naam Jahweh bekend als antwoord op de vraag van Mozes. Ook is God bereid om wondertekenen te geven ter bevestiging: zijn herdersstok zal een slang worden en als hij hem oppakt weer een stok.


Slangenbezweerders in Egypte gebruikten vaak een fluit om slangen in trance te brengen, zodat deze stijf werden en bij de staart konden worden vastgepakt. Iemand die dat kon, moest wel een bijzondere band met de godheid hebben. Ten tweede zal Mozes’ hand melaats worden en daarna weer gezond. De hand staat in de Bijbel voor kracht en macht, zo wordt er ook over Gods hand of Gods rechterhand gesproken. God leert hier dat hij de mens kracht en gezondheid geeft. Als derde teken zal het water van de Nijl in bloed veranderen als hij het op het land gooit. Verwijst dit ook niet naar het water waar de Hebreeuwse jongetjes in zijn verdronken? Een rabbijnse uitleg is dat Mozes het bloed uit het rivierwater als het ware opdiept en aan de Egyptenaren laat zien: jullie Egyptenaren menen alles met macht te kunnen beheersen, maar God regeert, zoals Hij dit water hier in bloed verandert.


God wil Mozes ook helpen door hem moed in te spreken: God gaat met hem mee en zal hem helpen. God legt uit dat Hij Mozes gemaakt heeft en dus precies weet hoe Hij Mozes kan helpen. Toch is het voor Mozes na vier tegenwerpingen en antwoorden van God niet genoeg. Hij krijgt de losse puzzelstukjes niet bij elkaar. Bij de vijfde tegenwerping stelt Mozes voor om toch maar een ander naar de farao te laten gaan. Met deze vraag gaat hij te ver. Hij moet wel beseffen met Wie hij hier spreekt. Wij mogen onze vragen stellen, Mozes mag zijn vragen stellen, maar nu gaat Mozes aan God vertellen wat God moet doen. Hij moet maar een ander sturen. Dan ontbrandt Gods toorn tegen Mozes. Hoe bijzonder is het dan om te ontdekken dat God hem toch nog tegemoet komt. Hij stuurt inderdaad iemand anders, zijn broer Aäron, maar Mozes moet wel mee gaan.

Het beeld dat wij in het begin van Exodus van Mozes krijgen, is dat van een aarzelende en kleingelovige leider van zijn volk. Hij vertelt aan zijn schoonvader niet dat God aan hem verschenen is en dat hij geroepen is om naar de farao te gaan, maar hij zegt alleen dat hij gaat kijken hoe het met zijn volk is. Deze man, die wij misschien zouden afschrijven, kiest God uit om zijn volk te bevrijden. Wij kunnen Gods wijze van doen niet narekenen en ook niet voorspellen. Het is ook een bemoediging voor iedereen die onzeker is over zijn eigen kunnen en veel vragen heeft over Gods Woord.



Mozes gaat naar Egypte om allereerst zijn broer te ontmoeten. Aäron is door God hiervan op de hoogte gesteld. Rabbi Re’oeween zegt hierover dat in het uur dat God tot Mozes sprak, de ene uitspraak van God zich in tweeën verdeelde: tegen Mozes zei Hij dat die naar Egypte moest gaan en tegelijkertijd zei Hij tegen Aäron dat die naar de woestijn moest gaan om Mozes te ontmoeten. Dat is ook wat er bedoeld wordt met wat er in Job 37:5 staat: “God dondert wonderbaar met zijn stem. Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet.”


Exodus 5



Thomas Shephard was één van de Engelse puriteinen die in de zeventiende eeuw naar Amerika emigreerden. Het werd de puriteinen nagenoeg onmogelijk gemaakt om in Engeland als predikant te werken. Ze werden gedwongen in te stemmen met de leer en de praktijk van de Engelse kerk. Shephard stemde hier in 1628 mee in, maar toch moest hij een jaar later opnieuw verantwoording afleggen vanwege zijn contacten met andere puriteinen. De bisschop van Londen verbood hem zijn werk te doen. De puriteinen stonden voor het dilemma om te wachten op betere tijden of ergens anders zich te vestigen. Zou het goed zijn om midden in de strijd het land te verlaten? Shephard zette al zijn overwegingen naast elkaar en meende dat zijn roeping buiten Engeland lag. Hij besloot zijn roeping te volgen, maar dat ging niet zonder problemen. Hij wilde met een schip naar Amerika, maar de overtocht werd uitgesteld. Het was een spannende tijd voor hem, want hij werd gezocht en moest zich schuilhouden. Toen het schip uiteindelijk ging, kwam hij in een storm terecht en de overkant werd helemaal niet bereikt. Ze moesten weer terug en de winter in Engeland blijven. Binnen veertien dagen na aankomst stierf hun zoontje, omdat hij onderweg ziek werd. Ook de profeet Mozes volgt zijn roeping en komt er direct achter dat je roeping volgen niet betekent dat alles voortaan meezit. Samen met zijn broer Aäron komt hij bij de farao, maar hij krijgt niks bij de farao voor elkaar. De farao wil nergens van weten.


Aan het eind van het vorige hoofdstuk stond dat Mozes aankomt bij de oudsten van het volk. Zijn angst dat ze zijn woorden niet zullen accepteren blijkt ongegrond, want ze zijn onder de indruk. Het zal gescheeld hebben dat Mozes kon vertellen dat de Heere, de God van het verbond, hem gestuurd had en hij kon het bevestigen met wondertekenen. Het volk geloofde. In het Hebreeuws staat er voor geloven ‘amen’. Ze zeggen ‘amen’ op de boodschap die Mozes brengt. Ze zijn onder de indruk, maken zich klein en buigen zich. Maar dan komt in hoofdstuk 5 het echte werk: Mozes moet aan de farao vragen of het volk weg mag gaan om een feest voor de God van Israël te vieren.


De farao is totaal niet geïnteresseerd in het verhaal van Mozes. Het maakt hem niet uit hoe ze in Egypte gekomen zijn, door Jozef die het land redde tijdens de hongersnood, en ook niet welke godsdienst ze hebben. Als wij dit zo lezen, lijkt het ons best begrijpelijk dat de farao hen niet laat gaan. Wij zouden het ook onverantwoord kunnen vinden. Wie zegt dat ze weer terug willen, als ze een keer de vrijheid ervaren hebben? De farao ziet hen enkel als nuttige slaven. De wetten van het Oude Testament geven een beeld van slavernij waarbij veel meer rekening gehouden wordt met de rechten van een slaaf. Voor de farao hadden slaven helemaal geen rechten. Hij moest hen alleen in leven zien te houden. Maar in Israël was een slaaf geen bezit en je kon een slaaf niet zomaar alles afnemen, zoals al zijn bezittingen en godsdienst. De Israëlieten leven dus niet als slaven zoals hun wet dat later zou beschrijven, maar ze leven eerder als krijgsgevangenen.


Mozes krijgt niet alleen een ‘nee’ te horen. Hij raakt nog verder weg dan waar hij een week geleden begon. Hij was gekomen om zijn volk te redden, maar nu krijgen ze het alleen maar zwaarder. Het stro dat ze voor het bakken van de bakstenen nodig hebben, moeten ze voortaan zelf verzamelen zonder dat de productie van bakstenen omlaag gaat. Net zoals bij Thomas Shephard stapelen de problemen zich in het begin voor Mozes op, want de Israëlieten gaan verhaal halen bij de farao. Ze willen wel eens weten waarom ze ineens harder moeten werken. De farao zegt dat hij hen lui vindt. En ze ontdekken dat Mozes erachter zit. Alles wat Mozes in een paar dagen heeft opgebouwd, wordt direct weer afgebroken. De farao luistert niet naar hem en Mozes’ eigen volksgenoten keren zich nu ook tegen hem.



Waarom zit het zo tegen terwijl Mozes nog maar net op weg is? Niet alleen Mozes, maar ook vele anderen hebben deze ervaring. Er is veel over te zeggen. Het brengt Mozes in elk geval weer terug bij God, vers 22. De Enige waar hij nog terecht kan. Iemand die zich midden in de tegenslagen bevindt, zit niet te wachten op een mooie uitleg ervan. Hij is waarschijnlijk niet benieuwd naar wat er achter zit en wat het grote doel is, maar die persoon is aan het overleven. Toch is het goed om bij de tegenslagen stil te staan. Jezus waarschuwt de mensen dat ze hem wel mogen volgen, maar dat ze eerst serieus moeten overwegen of ze het écht willen. Wie God wil dienen, moet tegenslagen en mislukkingen incalculeren. Zoals gezegd, brengen de problemen Mozes terug bij God. Hij keert terug, in het Hebreeuws staat het bekende woord voor terugkeer of omkeer. We moeten ons bekeren van onze fouten, deze de rug toe keren, maar de zware omstandigheden kunnen ons ook bekeren. In de context van gebed betekent het woord ‘zich richten tot’. De omstandigheden duwen Mozes in de richting van God. Mozes zit vol vragen van ongeduld en frustratie. Hij verwijt het God dat het volk nu veel slechter behandeld wordt. En hij begrijpt niet waarom hij geroepen is. God antwoordt hem dat het ‘nee’ van de farao niet het laatste woord is. God gaat de farao veel ellende aandoen, en dan zal die het volk weg laten gaan. Sterker nog, hij zal hen door een sterke hand verdrijven. Hij zal er alles aan doen om hen als een kudde zijn land af te sturen. God verwijst Mozes naar Zijn verschijning in de brandende doornstruik. Toen had Hij al gezegd dat farao het volk zelfs niet door een sterke hand zou laten gaan. God moet hem eerst treffen en dan zal hij hen laten gaan, niet voor een feest van drie dagen, maar definitief. Het resultaat zal dus veel groter zijn.


Exodus 6



Het verschil tussen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5 is het verschil tussen theorie en praktijk. In hoofdstuk 3 maakt God Zich bekend met de naam Jahweh, de God van het verbond met Abraham, Izak en Jakob, de God die altijd en eeuwig dezelfde is en trouw aan Zijn Woord. In hoofdstuk 5 loopt Mozes vast op de praktijk. Ook al was hij gewaarschuwd dat de farao niet direct mee zou werken aan het plan om Israël te laten gaan, het heeft Mozes alle moed ontnomen om door te gaan. Iemand die een opleiding volgt, kan veel theorie aangereikt krijgen, maar de praktijk is vaak gecompliceerder. Wat doe je als je in de praktijk vastloopt? Bij veel opleidingen maak je daarom al kennis met de praktijk en krijg je handvatten mee om concrete problemen op te lossen. Wat doet God als Hij een ontmoedigde Mozes ontmoet? Hij gaat nog een keer vertellen wat Hij gaat doen en Wie Hij is. God verbindt Zich uitdrukkelijk met Zijn naam aan Abraham, Izak en Jakob. Hij heeft aan hen beloofd het land Kanaän te zullen geven en daar komt Hij op terug.


In de woorden die God tegen Mozes spreekt gaat het steeds over God. Er staat steeds ‘Ik heb, Ik ben, Ik zal’. Mozes twijfelt over zichzelf, maar daar gaat God nauwelijks op in. God twijfelt er niet aan of Mozes wel geschikt is, want Hij weet dat Hij Zelf het echte werk doet en Mozes hoeft alleen te spreken of uit te voeren wat God zegt. God zorgt voor Zijn volk, dat hoeft Mozes niet alleen te doen. Dat betekent ook dat God de dank en eer krijgt als het wonder van de uittocht plaatsgevonden heeft. Dat God zo met mensen omgaat, is een storende, lastige boodschap voor degenen die heel veel aandacht willen geven aan wat mensen kunnen en in huis hebben en hoe zij zich ontwikkeld hebben. Dat wil niet zeggen dat de menselijke kant er niet toe doet. Mozes heeft zeker ook een ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft een opleiding gehad aan het hof, hij leerde bijvoorbeeld schrijven, en hij zal ongetwijfeld God beter hebben leren kennen in de eenzaamheid van de woestijn, zoals David dat later ook ervaren heeft toen hij herder was. Maar het echte werk doet God toch Zelf. Het geestelijke werk, het veranderen van iemands hart, kan geen mens. God verhardt het hart van de farao om Zijn wonderen te kunnen doen en Hij maakt zijn hart zacht als Hij wil dat hij zijn volk laat gaan.


God heeft een boodschap van verlossing aan Mozes en Mozes mag die doorgeven aan het volk. In de verzen 5 en 6 staan maar liefst vier uitdrukking om de verlossing weer te geven. De joden hebben bij de Pesachmaaltijd, waarbij de uittocht centraal staat, vier bekers wijn, die verwijzen naar de vier uitdrukkingen van verlossing: wegvoering (fysieke wegvoering uit Egypte), redding (bevrijding van de macht van Egypte), verlossing (het einde van de slavernij) en God zal zijn volk tot Zich nemen (God brengt Zijn volk bij de Sinaï waar Hij zijn wet geeft).

Als Mozes deze keer de woorden van God doorgeeft, nemen zijn volksgenoten de boodschap niet aan. Ze zitten niet op mooie woorden te wachten. Mozes gaat er weer mee terug naar God en vraagt zich af wat voor zin het heeft om naar de farao te gaan als ook zijn volksgenoten niet meer luisteren. Mozes zegt dat hij niet goed kan spreken, letterlijk, dat hij ‘onbesneden van lippen’ is. Daarmee verwijst hij naar de gebeurtenis dat God hem wilde doden, omdat hij zijn zoon niet besneden had. Nu zal God hem vast wel uit zijn ambt van profeet willen halen, omdat hij onbesneden van lippen is. En daar zal Mozes geen moeite mee hebben, want hij heeft er genoeg van.


Juist op het moment dat Mozes heeft aangegeven niet meer naar de farao te gaan, komt er voor de lezer of hoorder een onderbreking. Er volgt een geslachtregister. In de teksten uit het Oude Nabije Oosten is dat niet ongebruikelijk. Het gaat in deze pauze om de vraag wie de hoofdpersonen Mozes en Aäron precies zijn. Het is nu duidelijk dat zij een centrale rol spelen, maar wie zijn ze en wie is hun familie? De naam van hun vader en moeder is tot nu toe nog niet eens genoemd.



Een geslachtsregister is normaal gesproken selectief, omdat het specifieke informatie door wil geven. Alleen de eerste drie zonen van Jakob worden genoemd, om aan te geven dat de familie van Mozes en Aäron teruggaat tot Jakob, of Israël. Ook worden waarschijnlijk niet alle zonen genoemd tussen Jakob en Mozes. Er worden vier generaties genoemd en dat zou betekenen dat ze op heel hoge leeftijd hun kinderen pas kregen. Van Ruben wordt alleen de eerste opvolgende generatie genoemd. En van Simeon de tweede generatie waarbij er staat dat er een Kanaänitische vrouw in het spel was. Dit staat dan in contrast met de zuiverheid van het geslacht van Levi waar de priesters uit kwamen. Hoewel, wat de zuiverheid betreft, valt het op dat Amram, Mozes’ vader, met zijn tante getrouwd is. Dit wordt volgens de wet in Leviticus als incestueus beschouwd. De Septuaginta vertaalt met ‘de zus van zijn vaders broer’, maar daar is uit het Hebreeuws geen aanleiding voor. Je kunt ook zeggen dat Amram geen wet had overtreden, omdat die wet er niet was. En het geeft aan dat Aäron zowel van zijn vader als moeders kant uit de stam van Levi komt. Het geslachtsregister zoomt nog in op Korach, de neef van Mozes. Zijn kinderen worden ook genoemd. Hij neemt in Numeri 16 het initiatief voor een opstand tegen Mozes als leider van het volk. Aäron trouwt met Eliseba, een vrouw uit de stam Juda. Haar vader en broer staan in de lijn die loopt van Juda naar Jezus Christus. Als laatste wordt Pinehas genoemd, de kleinzoon van Aäron en zoon van Eleazar. Aäron had meerdere zonen, maar de naam van Pinehas wordt er hier uitgelicht, omdat hij een leidende rol zal gaan vervullen in de zuivering van het volk, Numeri 25. 


Exodus 7



Wanneer er een incident plaatsvindt, is het belangrijk dat je weet wat je moet doen, anders kun je de problemen groter maken. Het zou kunnen gebeuren dat je in een tunnel rijdt met de auto en je ziet voor je een auto die in brand staat. Dan moet je weten wat je moet doen. Je moet in elk geval niet de tunnel uit proberen te komen door om te draaien, maar je auto stilzetten en zelf weglopen. Sommige problemen moet je oplossen door instructies van buitenaf op te volgen. In spannende situaties moet je de opdracht heel nauwkeurig uitvoeren en niet naar eigen inzicht handelen. Mozes is ook in de problemen geraakt. Hij heeft een poging gedaan om Israël te bevrijden van de slavernij, maar de problemen zijn alleen maar groter geworden. De farao en zijn volksgenoten hebben zich tegen hem gekeerd, alleen Aäron staat nog aan zijn kant. Dan komt God met Zijn instructies om Mozes uit deze situatie te helpen.


Mozes mag als het ware optreden in de plaats van God. Mozes zag het niet meer zitten om naar farao terug te gaan. God weet dat het normaal gesproken ook kansloos is wat Mozes moet doen, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Hij kan zelfs het hart van een mens veranderen. Eén van de vertalingen heeft hier dat Mozes God vertegenwoordigt met Aäron als zijn profeet. Een andere vertaling maakt ervan dat Mozes de leiding heeft en Aäron de woordvoerder is. In elk geval stelt God Mozes gerust, hij hoeft geen onmogelijke dingen te doen. Hij staat hier namens God, met Zijn autoriteit. Hij hoeft niet eens zelf te spreken. Maar in deze spannende situatie moet hij wel goed de instructies opvolgen. God in de hemel gebiedt wat Mozes moet doen. In Exodus en de boeken van Mozes staat de wet centraal. Hier komen we zo’n gebod of wet van God tegen. Het houden van de geboden is hier voor Mozes geen last of beperking, maar is zijn redding.


God bereidt Mozes voor op wat er gaat gebeuren als hij naar de farao gaat. Farao zal weigeren om het volk te laten gaan. In vers 3 staat dat God zijn hart verhardt en in vers 4 staat dat farao niet luistert, hij verhardt zich. In andere teksten staat letterlijk dat farao zich verhardt, zoals in hoofdstuk 3:19. God verhardt dus zijn hart en farao doet het tegelijk zelf. Dat zijn twee kanten van dezelfde munt. Het betekent niet dat God de oorzaak is en dat farao er niets aan kan doen, dat hij door een ander bestuurd wordt. God heeft in zijn raad besloten dat het zo zal gebeuren, maar farao wil het zelf ook. Toch blijft het huiveringwekkend om te horen dat God iemands hart verhardt. Het past voor ons gevoel misschien niet bij God. We kunnen deze situatie over de verharding van farao niet neutraliseren met Bijbelse logica. We moeten blijven beseffen dat God geen mens is. We mogen Hem als Vader kennen, maar ook als een almachtig God die de wereld bestuurt.


De reden dat farao zich verhardt is deze keer dat de tekenen die Mozes en Aäron doen hem niet overtuigen. De vorige keer dat Mozes naar de farao ging, vroeg hij of het volk weg mocht om drie dagen feest te vieren voor de Heere, de God van Israël. Deze keer probeert hij de farao te overtuigen met tekenen, maar de magiërs van de farao kunnen hetzelfde. Het eerste teken is dat Aäron zijn staf op de grond gooit, zodat die in een slang verandert. Het tweede teken, wat Mozes moet doen, is tegelijk de eerste van de tien plagen die Egypte zullen raken, het water van de Nijl verandert in bloed.


In een joodse uitleg worden de tien plagen vergeleken met de belegering van een veldheer in de oudheid. Wat doet een veldheer als hij een stad wil innemen? Dan stuurt hij zijn legioenen erop af en zij omsingelen de stad. In het begin sluit hij hun watertoevoer af. Dit verwijst naar het water dat in bloed verandert. Geeft de vijand zich niet over, dan komen er lawaaikolonnes over hen. Dat verwijst naar de kikkers. Als ze dan nog niet luisteren, schiet hij pijlen op hen af. Dat zijn de luizen die het lichaam van de Egyptenaren binnengingen. Vervolgens komen de buitenlandse en wrede huursoldaten op de stad af, dat zijn de steekvliegen. Daarna komt de brandende olie, waarnaar de zweren verwijzen. Dan probeert hij het met zware stenen, dat zijn de hagelstenen. Dan stookt hij veel meningen tegen elkaar op, dat zijn de sprinkhanen. Daarna neemt hij ze gevangen, de negende plaag, de duisternis. Ten slotte doodt hij de belangrijkste mannen, de zwaarste plaag in Egypte, de oudste jongetjes worden gedood.



De farao wil niet naar Mozes luisteren. De plagen die komen, raken niet alleen de farao, maar alle Egyptenaren. In vers 15 staat dat Mozes in de ochtend een confrontatie heeft met de farao. Farao ziet voor zijn ogen gebeuren dat Mozes met zijn staf op het water slaat, zodat het in bloed verandert. De eerste plaag, het water dat verandert in bloed, is niet levensbedreigend, want de mensen kunnen water uit de grond halen, maar dat kost wel veel moeite. God raakt de Egyptenaren op een gevoelig punt, hun trots, het water van de Nijl. Ze zagen de Nijl als een god. Die mooie Nijl wordt vies en stinkend. Het is geen bron van leven meer, maar van dood. In vers 21 staat dat de vissen sterven en dat het water ondrinkbaar is. De Egyptenaren leren op deze manieren dat ze de God van Israël serieus moeten nemen. God kan iemand iets kostbaars afnemen om diegene tot stilstand en bezinning te brengen. Aan het begin van de plagen heeft God tegen Mozes gezegd dat de Egyptenaren op deze manier zullen weten dat God de Heere is, vers 5.


Exodus 8



In 2008 was er in Myanmar, in Azië, een weerman, Tun Lwin, die om een treurige reden bekend geworden is. Hij was één van de weinigen Myanmarezen die zich druk maakten om een cycloon die in de golf van Bengalen ontstond. De weerman sloeg alarm, maar zijn noodkreet werd genegeerd. De generaals die het land in dictatuur bestuurden waren op dat moment bezig met het voorbereiden van een referendum en namen niet de moeite massaal mensen te evacueren. De cycloon had met windstoten van 200 kilometer per uur een verwoestende uitwerking. Tot overmaat van ramp gaf de regering internationale hulpverlening geen toegang tot het rampgebied. In Exodus lezen we ook over een regering die alle waarschuwingen structureel naast zich neerlegt. Bij zes van de tien plagen waarschuwt God via Mozes dat er gevolgen komen als farao niet luistert. Geen enkele keer is farao echter onder de indruk van de plagen. Het enige waar hij op reageert is de ellende die de plagen aanrichten. Achteraf bezien is iedereen het er wel over eens dat de farao erg dom handelt.


Farao richt door zijn koppigheid een ravage aan in Egypte. Toch is het voor de meeste mensen moeilijk om waarschuwingen serieus te nemen. In de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus komt de rijke man na zijn dood in de hel terecht. Hij ziet dan Abraham en Lazarus en vraagt of zijn broers gewaarschuwd kunnen worden voor de pijniging van de hel. Hij wil dat Lazarus uit de dood opstaat om naar zijn broers te gaan. Naar iemand die uit de dood is opgestaan zullen ze vast wel luisteren, zo redeneert hij. Opvallend is dat Abraham dan zegt dat ze niet naar Mozes en de profeten geluisterd hebben en dus ook niet zullen luisteren naar iemand die uit de dood is opgestaan. Mozes en de profeten waarschuwen volop voor de gevolgen van een goddeloos en egoïstisch leven. Het geeft wel aan hoeveel er voor nodig is, wil iemand een waarschuwing ter harte nemen.


Zeven dagen lang konden de Egyptenaren geen water uit de rivier drinken. Ook al het andere water boven het oppervlak was veranderd in bloed. De farao was toch niet onder de indruk, want zijn magiërs konden ook water in bloed veranderen. Farao riep op deze manier meer plagen over zich af. In de komende drie hoofdstukken worden nog meer plagen beschreven, de tweede tot de negende plaag. Daarna komt de heftigste plaag en gaat het volk eindelijk weg. Op de eerste plaag, het water dat bloed wordt, volgt een plaag die nog dichter bij de Egyptenaren komt: overal komen kikkers. Nu waren de Egyptenaren gewend dat er kikkers uit het water kwamen in de tijd dat de Nijl overstroomde. De overstroming van de Nijl was goed voor het land en de aanwezigheid van kikkers werd gezien als symbool van vruchtbaarheid, maar niet in deze hoeveelheid. In vers 3 staat beschreven dat op de meest onmogelijke plekken kikkers waren, zoals in de oven en in het bed. De vraag is of er een link is tussen het water dat vervuild is geraakt als gevolg van de eerste plaag en de kikkers die aan land komen. Kwamen de kikkers het water uit, omdat het water onleefbaar werd? God kan een natuurlijke reactie of een natuurlijk proces gebruiken. Misschien is er een natuurlijke verklaring voor de plagen, maar dan hooguit voor een deel, want er zijn vreselijk veel kikkers.


De magiërs van de farao kunnen net als vorig keer het wonder herhalen. Ook zij kunnen kikkers uit de Nijl laten komen. Toch zit farao met een groot probleem, want zijn magiërs kunnen de kikkers niet laten sterven of verdwijnen. Hij vraagt Mozes om hulp om van de kikkers af te komen. We zien bij farao heel duidelijk dat een ongelovige of een schijnheilige God nodig heeft, namelijk om hem uit de problemen te helpen. In paniek roept en schreeuwt hij tot God en als de problemen over zijn, gaat hij weer verder met zijn slechte gewoonten. Mozes is bereid voor de farao te bidden. Hij brengt de opdracht in praktijk die Jezus later zal geven in de Bergrede om te bidden voor degenen die je beledigen en vervolgen.



In de coronacrisis zijn er leiders die de ernst van het virus relativeren en zo min mogelijk maatregelen nemen. Toch raken ze zelf ook besmet. De Braziliaanse president verdedigt zich door te beweren dat beperkende maatregelen om het virus af te remmen grotere gevolgen hebben dan het virus zelf. Door alle maatregelen hebben de mensen geen werk en sterven ze van de honger. Hier in Exodus is het de farao die de nadelen van de plagen afweegt tegen de voordelen van het hebben van een slavenvolk. Zonder aankondiging laat God de derde plaag over Egypte komen. Aäron moet met zijn staf op de aarde slaan zodat er een ontelbare hoeveelheid muggen komt. Ook deze keer lijkt het farao niet erg veel te doen. De Hebreeuwse slaven leveren hem veel op en die laat hij niet zomaar gaan, ook niet als een muggenplaag het land teistert. Het advies van zijn magiërs neemt hij niet serieus. De magiërs zijn voor het eerst niet in staat het teken na te doen en zij erkennen dat hier een hogere macht achter zit.


Na de tweede en derde plaag volgt in Exodus 8 ook de vierde plaag, de steekvliegen. Net als bij de eerste plaag ontmoet Mozes ’s morgens de farao, vers 20. Een nieuw element bij deze vierde plaag is dat Mozes benoemt dat alleen de Egyptenaren getroffen zullen worden. Het is aannemelijk dat de eerdere plagen ook alleen over de Egyptenaren kwamen, maar hier maakt Mozes het expliciet. De vliegen komen overal. De Egyptenaren kunnen hun huizen niet afsluiten voor de vliegen, dag en nacht hebben ze er last van. Deze steekvliegen zorgen voor zoveel problemen dat farao instemt met het plan om het volk drie dagreizen ver de woestijn in te laten gaan, maar zodra de vliegen weg zijn, is farao weer van mening veranderd.


Exodus 9



De straffen die over het land Egypte komen staan algemeen bekend als de ‘tien plagen’. De uitdrukking ‘tien plagen’ komt niet in de Bijbel voor, net zoals de uitdrukking de ‘tien geboden’. Er is op zich niks mis met het hebben van uitdrukkingen die niet in de Bijbel staan, het woord ‘Drie-eenheid’ staat bijvoorbeeld ook niet in de Bijbel, maar is wel uit de Bijbel af te leiden. Het wordt echter een probleem wanneer de betekenis van zo’n uitdrukking steeds verder van de Bijbel af komt te staan. Met de tien plagen worden de straffen, ziektes en wonderlijke tekenen bedoeld. Als wij het over de plagen in Exodus hebben, gaat het eigenlijk om ‘wonderlijke tekenen’. God laat zien dat Hij boven de afgoden staat. Het is dus goed om te bedenken dat het doel niet is om de Egyptenaren te straffen. De plagen zijn een demonstratie van Gods grootheid en almacht zodat de Egyptenaren zullen toegeven dat de Heere, de God van Israël, de ware God is. Als je de wonderlijke tekenen zou optellen, moet je spreken van elf wondertekenen, want het eerste teken dat Mozes en Aäron doen voor de farao is de staf die in een slag verandert en later de slangen van de magiërs opeet.


Het is misschien beter om bij de wondertekenen of de plagen niet te letten op de aantallen, tien of elf, maar juist te letten op de opbouw die erin zit. De wondertekenen of plagen hebben namelijk steeds grotere gevolgen. De eerste tekenen zijn vooral vervelend, lastig en vies, maar niet schadelijk. Halverwege worden de plagen schadelijker en zelfs dodelijk. De farao blijft zich verzetten en de gevolgen worden steeds ingrijpender. In hoofdstuk 9 hebben de plagen voor het eerst een dodelijke afloop. De afloop van de plaag met de kikkers was natuurlijk dodelijk voor de kikkers zelf, maar dat was geen straf. Vanaf de vijfde plaag gaan er dieren van de Egyptenaren dood en dat is een groot verlies. De Egyptenaren in de tijd van Mozes hechten veel waarde aan hun vee door hun pantheïsme: ze zien overal in de natuur de aanwezigheid van het goddelijke. De dieren worden getroffen door de pest en door enorme hagelstenen. De farao blijft zich tegen de plannen van Mozes verzetten zolang het geen mensenlevens kost. Bij de laatste plaag sterven er Egyptische jongetjes en dan is het voor farao genoeg en dwingt hij de Israëlieten weg te gaan, hoewel hij er ook dan weer op terugkomt door hen achterna te gaan. In de Schelfzee komen de achterna jagende Egyptenaren om in het water. Dat zou je ook als laatste wonderteken kunnen zien.


Zoals ik al bij een vorig hoofdstuk opmerkte, worden in een joodse uitleg van Exodus de plagen vergeleken met de belegering van een stad. Stap voor stap zet het leger zwaardere middelen in om de stad te veroveren. Een stad die zich niet wil overgeven blijft tot het einde toe vechten, ondanks het oplopend verlies van manschappen. Farao moet bij de zesde plaag met lede ogen toezien hoe hij zijn magiërs kwijtraakt. Hij had al niet veel steun meer aan hen, maar nu kan hij helemaal geen beroep meer op hen doen. Ze moeten thuisblijven vanwege de zweren. De magiërs worden verder niet meer genoemd. Het verlies van de magiërs is een belangrijk onderdeel van de afbreuk van farao’s vertrouwen in een goede afloop. Hij komt er steeds meer alleen voor te staan. De magiërs waren zijn belangrijkste adviseurs. Ze speelden ook een rol in de gezondheidszorg, want gezondheidszorg, magie en ook godsdienst lagen in Egypte dicht bij elkaar. De magiërs kunnen zichzelf echter niet beter maken. Ze moesten al eerder, toen ze de tekenen van God niet na konden bootsen, toegeven dat hun macht beperkt was. Bij de zesde plaag is hun macht echter helemaal van hen afgenomen.


Psalm 91 gaat over Gods bescherming in tijden van gevaar. Het contrast tussen de farao in Exodus en de mens die op God vertrouwt is groot. Farao reageert steeds wispelturig en paniekerig. Wie op God vertrouwt, hoeft echter niet bang te zijn voor de nacht, voor oorlogsgeweld of voor de pest. Farao verliest zijn belangrijke adviseurs, maar de gelovigen hoeven niet bang te zijn, ook al zien zij er duizend aan hun linkerhand en tienduizend aan hun rechterhand afvallen. Farao staat er alleen voor, maar God beschermt Zijn kinderen zoals een vogel haar jongen met haar vleugels bedekt. De God van Israël is een tegenstander van de farao, maar Hij beschermt degenen die Hem liefhebben en Zijn Naam kennen, Psalm 91:14.


Mozes moet na de plaag van de zweren opnieuw naar de farao toe gaan. Hij moet vragen of die het volk wil laten gaan. Mozes roept het volk overigens nooit op om in opstand tegen farao te komen, ondanks de slechte behandeling en de beloften die niet worden waargemaakt. Hij vraagt of het volk weg mag om God te dienen. Het woord voor dienen wordt ook gebruikt voor het dienen dat een slaaf doet. Mozes vraagt of het volk van eigenaar mag wisselen: niet langer slaaf of dienaar van farao, maar van God.



We hebben net vastgesteld dat de plagen in zwaarte toenemen. Bij de zevende plaag, de hagel, zou iemand zich af kunnen vragen of een hagelbui wel erger is dan zweren. Toch lijkt de zevende plaag wel degelijk zwaarder, want het is zo’n heftige hagelbui dat iedereen die buiten is, mens of dier, en geen schuilplaats heeft, door de hagel dodelijk getroffen wordt. Verder wordt de oogst aangetast, alle gewassen gaan kapot. Bovendien is de farao zo onder de indruk dat hij boodschappers naar Mozes en Aäron stuurt om te erkennen dat hij gezondigd heeft. Hij belijdt dat God rechtvaardig is en hij en zijn volk schuldig. 


Exodus 10


De relatie tussen Mozes en de farao is nooit goed geweest. De farao ging niet serieus in op de vraag van Mozes om het volk naar de woestijn te laten gaan om een feest voor hun God te vieren. Daarop volgden de dreigende woorden van Mozes. En zodra de farao in de problemen kwam door de plagen, beloofde hij van alles wat hij vervolgens niet nakwam. In Exodus 10 zit er wat beweging in de verhouding tussen Mozes en farao. Ze proberen even om er op een goede manier uit te komen, maar uiteindelijk lopen de gesprekken definitief vast en dreigt farao dat hij Mozes en Aäron zal doden als hij hen nog één keer ziet. En inderdaad is dat de laatste keer dat ze elkaar overdag zien. De volgende en laatste keer dat ze met elkaar te maken hebben is op het moment dat farao’s oudste zoon is gestorven, waarop farao het uitroept dat het volk weg moet gaan.


Aan het begin van Exodus 10 staat dat Mozes weer naar de farao moet gaan. God zegt erbij dat Hij het hart van de farao star gemaakt heeft. Farao is onbuigzaam en heeft geen enkele sympathie voor het slavenvolk dat hij zo wreed onderdrukt. Mozes moet een nieuwe maatregel aankondigen. Er zullen de volgende dag sprinkhanen komen. Er staat niet dat God een plaag stuurt, maar God geeft een teken. Hij laat op een bovennatuurlijk manier zien dat Hij alleen God is. In Exodus 10:2 staat dat het ook bedoeld is zodat de volgende generatie van het volk Israël zal weten dat God de Heere is, de God die trouw blijft aan Zijn verbond en aan de beloften die Hij deed aan Abraham, Izak en Jakob.


Mozes waarschuwt farao dat er sprinkhanen zullen komen als er niks verandert. Een sprinkhanenplaag is geen kleinigheid. Dat blijkt ook uit het feit dat farao zich voor het eerst laat beïnvloeden door zijn dienaren. Ze beseffen dat de sprinkhanen alles kaal zullen vreten. Sprinkhanenplagen komen tegenwoordig nog steeds voor in Oost-Afrika, het Midden-Oosten en Azië. In Pakistan proberen ze uit de ellende nog iets goeds te halen door de mensen de sprinkhanen te laten vangen zodat ze van de sprinkhanen voer voor dieren kunnen maken. In andere landen worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt, waardoor de sprinkhanen niet meer te eten zijn. In een joodse vertelling staat dat de Egyptenaren de sprinkhanen ook wilden vangen om te eten, maar dat God op dat moment een wind stuurde die de sprinkhanen in zee blies. De sprinkhanen aten in Egypte op wat door de hagelstenen kapot geslagen was. Sprinkhanen eten per dag evenveel als hun eigen lichaamsgewicht. Als er dan miljoenen sprinkhanen zijn, eten zij dagelijks het voedsel van duizenden mensen op. Ze eten niet alleen de gewassen van het land, maar ze eten het hele land kaal. Het land verandert op den duur in een woestijn.


Farao kent de gevolgen van een sprinkhanenplaag en hij wil die voorkomen door voor te stellen dat alleen de mannen van Israël weg mogen gaan, dus zonder de kinderen. Farao vindt het goed als de mannen weg gaan, zodat hij de beschikking heeft over een nieuwe generatie slaven. Mozes gaat hier niet mee akkoord. We hebben net gehoord dat juist de kinderen moeten horen van Gods grote kracht. In de Bijbel en in het onderwijs van Mozes nemen de kinderen een belangrijke plaats in. Farao zegt er iets opvallends bij: “Als het hele volk weg zou gaan, staat hun onheil te wachten,” vers 10. Deze keer waarschuwt de farao en niet onterecht, want het volk komt inderdaad veel onheil tegen, soms veroorzaakt door eigen schuld, zoals bij het aanbidden van het gouden kalf en soms veroorzaakt door een vijandig volk, zoals de aanval in de rug door de Amalekieten.


De plagen of tekenen worden steeds heftiger. Ook is er vaak een duidelijke aansluiting van de ene plaag op de andere plaag. Eerst heeft de hagel alles op het land kapot gemaakt, door de sprinkhanen wordt alles verder opgegeten. En de sprinkhanen komen in zo’n grote hoeveelheid dat het land helemaal donker wordt en het teken dat erop volgt is een duisternis van drie dagen. In het laatste deel van hoofdstuk 10 staat dat het land Egypte drie dagen verduisterd is. Drie dagen kunnen de Egyptenaren niets doen en blijven ze op dezelfde plaats, vers 23. Voor de Egyptenaren heeft dit een religieuze betekenis. Dat geldt eigenlijk voor alle plagen, maar voor deze in het bijzonder. Net als bij veel andere volken wordt in de tijd van Mozes de zon aanbeden door de Egyptenaren. De zonnegod Ra of Re was een van de meest vereerde en belangrijkste goden en werd geassocieerd met andere goden. De zonnegod was het middelpunt in religieuze teksten en scheppingsmythen. In deze drie dagen duisternis bleek de zonnegod machteloos.


Na de drie dagen duisternis komen de confrontaties tussen farao en Mozes tot een ontknoping. Farao beseft wel dat er iets moet gebeuren, want anders gaat het echt een keer goed fout. Hij doet het ruime voorstel dat iedereen, dus ook de vrouwen en kinderen, mag gaan. Alleen het vee moet in Egypte blijven. Het klinkt als een redelijk voorstel, maar Mozes gaat er niet op in. Mozes had kunnen denken dat het een mooi compromis is. Je kunt God toch ook dienen zonder dieren? Mozes leert ons dat je er niet tevreden mee moet zijn om God voor een deel te dienen. God wil heel ons hart en alles wat wij hebben. We kunnen niet voor een deel van ons leven zelf de beschikking houden, zoals onze geldbesteding of vrijetijdbesteding. Mozes kiest er niet voor om direct uit de problemen te zijn, hoewel farao waarschijnlijk ook wel weer op zijn voorstel terug zal komen. Hij wacht liever Gods definitieve overwinning op de farao en zijn volk af.


Exodus 11



De Heere legt in Exodus 11 aan Mozes uit wat er gaat gebeuren. In het Bijbelboek Exodus valt de bijzondere relatie op die Mozes met God heeft. God is aan niemand verantwoording schuldig, maar Hij wil graag met Mozes delen wat Hij gaat doen en Hij maakt Mozes bekend Wie Hij is. Het is overduidelijk dat God hier de regie heeft en niet de farao. God weet dat er nog één ramp nodig is en dan zal farao het volk laten gaan. Farao zal het volk niet alleen toestemming geven om te vertrekken, maar hij doet er alles aan om zo snel mogelijk van hen af te zijn voor er nog meer problemen komen. In Exodus 11 zien we dat ook de Egyptenaren betrokken worden bij de plagen en de uittocht. De Egyptenaren zullen hun goud en zilver geven en smeken of de Israëlieten weg willen gaan.


Na de Tweede Wereldoorlog zijn de joden op verschillende manieren gecompenseerd voor de ellende die hun is aangedaan. Bekend is dat de NS tientallen miljoenen schadevergoeding heeft betaald voor het meewerken aan het transport van de joden. Uiteraard staan de geldbedragen niet in verhouding tot de schade die is aangericht, vooral emotioneel en psychisch. Een heel bizarre compensatieregeling na de oorlog was dat mensen alsnog geld kregen voor het werk dat ze in de kampen gedaan hadden, 25 cent per dag. Een deel wilde dit niet hebben, maar een ander deel gebruikte het om er bijvoorbeeld iets symbolisch van te kopen. Het volk Israël krijgt in Exodus 11 alsnog uitbetaald voor hun slavenwerk. Ze mogen het zilver en goud van de Egyptenaren meenemen wanneer ze het land verlaten. Sommige rabbijnen merken hierbij op dat het gaat om de kostbaarheden die Jozef in de tijd van de hongersnood heeft binnengehaald. In de tijd van de zevenjarige hongersnood stond Jozef aan het hoofd van de voedselverkoop in Egypte. Mensen uit Egypte en daarbuiten kwamen naar Jozef toe en kochten met hun geld, letterlijk zilver, het graan bij Jozef.


In dit hoofdstuk en voorgaande hoofdstukken zien we een kloof ontstaan tussen de houding van de farao en die van de Egyptenaren. Farao lijkt op een dictator die zich door niemand laat afleiden of op andere ideeën laat brengen. Zijn beleid heeft een verwoestende uitwerking op het hele land, maar hij gaat door met datgene waar hij mee bezig is. Eerder zagen we hoe de magiërs hem adviseerden om Mozes serieus te nemen, omdat zij de tekenen niet na konden doen, hoofdstuk 8:19. Na de dreiging van de sprinkhanenplaag proberen farao’s dienaren hem over te halen om het volk te laten gaan om zo een harde economische klap te voorkomen, hoofdstuk 10:7. In Exodus 11 staat dat de Egyptenaren het volk goedgezind zijn. Er staat de vaker voorkomende uitdrukking ‘genade vinden in de ogen van’: “Het volk Israël vond genade in de ogen van de Egyptenaren.” De Egyptenaren hebben het helemaal gehad met die plagen en vinden het meer dan genoeg. De tekenen hebben hun uitwerking niet gemist: de Egyptenaren zien in dat de God van Israël een grootmacht is en ze willen het volk laten gaan.


Tijdens de tekenen of plagen is de status van Mozes steeds hoger geworden. In het begin, toen Mozes de eerste keer vroeg of zijn volk weg mocht gaan, stemde farao daar niet mee in en liet de slaven harder werken. Daar bereikte de populariteit van Mozes het dieptepunt. Zijn volksgenoten konden hem wel iets aandoen toen ze Mozes weer zagen. In Exodus 11, vlak voor de laatste plaag, staat er dat Mozes in hoog aanzien staat bij de Egyptenaren en bij het volk. Mozes gehoorzaamt God, hoewel hij het in het begin ook niet zag zitten. Wat we hiervan kunnen leren is dat God soms iets van Zijn kinderen kan vragen wat onlogisch klinkt om te doen. Het kan weerstand oproepen bij anderen, zelfs bij degenen die dichtbij staan. Hoe moet je daar mee omgaan? Mozes blijft God gehoorzamen en hij laat God Zijn plan uitvoeren. Mozes heeft er vertrouwen in dat Gods werk de mensen zal overtuigen. Gods machtige tekenen zorgen voor een nieuw vertrouwen in hun leider Mozes. Een gelovige moet soms dus volhouden en doorgaan om het vertrouwen van de mensen terug te krijgen. De Egyptenaren zien ook in dat Mozes de leiding in het land heeft overgenomen van farao, want farao kan alleen nog maar reageren op alles wat er om hem heen gebeurt en waar hij totaal geen grip op heeft. De farao werd gezien als god op aarde, maar Mozes lijkt deze status over te nemen.



In hoofdstuk 11 staat beschreven wat God in de laatste plaag gaat doen. De oudste jongetjes zullen sterven in de huizen van de Egyptenaren. God zal onderscheid maken tussen de Egyptenaren en Hebreeën, in het volgende hoofdstuk wordt dat uitgelegd hoe dat precies zal gaan. Onder de Egyptenaren maakt God geen onderscheid, zelfs de eerstgeborenen van het vee zullen daar sterven. Een onvoorstelbaar zware slag krijgt Egypte te verwerken. Het roept ook vragen op hoe dit God dit kan laten gebeuren. Opvallend is dat er staat dat God Zelf door het land Egypte gaan om dit te doen. We kunnen niet zeggen dat goddelozen en wrede mannen dit doen en dat God het toelaat, nee, God Zelf doet het. Was het niet genoeg dat alleen de zoon van farao stierf, aangezien de bevolking de Israëlieten wel wilde laten gaan? Het is duidelijk dat wij hier de grens bereiken van wat wij van God snappen, in de zin dat wij het logisch vinden. Na de zondeval en als gevolg van de zondeval zien wij regelmatig hoe mensen zonder directe oorzaak sterven in de oorlog of door natuurgeweld. Toch kunnen we hier nog wel twee opmerkingen over maken. Allereerst is het niet de farao alleen die het volk Israël onderdrukt. Farao staat wel aan het hoofd, maar zijn dienaren, de opzichters, het leger en de bevolking doen er aan mee door het uit te voeren. Ze zijn dus bepaald niet onschuldig. Als tweede moeten wij achter deze strijd tussen de farao en Mozes de strijd zien tussen de God van Israël en de afgoden. God laat op een buitengewone manier zien dat Hij heerst over de goden.


Exodus 12



God stelt de eerste maand van het jaar vast. In die maand moet het Pascha gevierd worden. De kalender lag voor Israël nog niet vast en met deze kalender onderscheiden zij zich van de andere volken. Bij de kalender van Israël staat de oogst centraal. De grote feesten zijn ook verbonden met de dank voor de verschillende oogsten, Pascha bijvoorbeeld met de gerstoogst en het Wekenfeest met de graanoogst. Het begin van het oogsten in het voorjaar werd gezien als het begin van het jaar en de laatste oogst in de herfst als het eind van het jaar. De tijd tussen de laatste oogst en de eerste oogst van het nieuwe jaar lijkt dus in de kalender weg te vallen, maar dat is net als de nacht. Wij zeggen ook wel dat de dag eindigt als het donker wordt en begint als het licht wordt, maar dat klopt ook niet precies. De oogsten en de bijbehorende feesten staan dus centraal in de kalender. God wil dat wij Hem vanaf het begin tot het einde van het jaar dankbaar zijn voor wat Hij geeft. Hier in Exodus 12 zien wij de verbinding tussen de oogst en de kalender nog niet, dat komt later. In Exodus 12 begint het nieuwe jaar met de verlossing uit Egypte. Het volk Israël mag nooit vergeten dat het bevrijd is van de slavernij om in vrijheid als Gods volk te leven, uit Zijn hand.


Exodus 12 is een belangrijk hoofdstuk voor Israël en ook voor de gemeente van Jezus Christus, omdat hier het Pesach wordt ingesteld. Jezus geeft hier een diepere betekenis aan door tegen Zijn leerlingen te zeggen dat ze voortaan Zijn lijden en sterven moeten gedenken. Een mannelijk lam van een jaar oud, zonder gebreken, moest geslacht worden. Een lam van een jaar oud was in principe volgroeid, maar toch een jong lam. Zo is ook Jezus relatief jong gestorven. Het moest ook een lam zijn zonder gebreken. Dat past bij Gods heiligheid en ook Jezus was heilig en zonder zonden. Zijn botten werden na zijn dood ook niet gebroken. Het vlees moet dezelfde nacht gegeten worden, dat is om de eenheid te bewaren. Iemand kan niet alleen of op een later moment eten. Wie deelneemt aan het avondmaal is ook deel van het ene lichaam van Christus.


Het lam moest op de tiende dag gekozen worden en na vier dagen geslacht worden. Het was dan de veertiende dag, precies op de helft van de maand. Dit was het moment waarop de maan vol was zodat de mensen in het maanlicht konden samenkomen om te eten. De avond van de volle maand stond in het teken van de vlucht uit Egypte. Het klaarmaken van de maaltijd en de maaltijd zelf mochten niet lang duren. Het vlees moest boven vuur gebraden worden, dus er waren geen pannen voor nodig. De bittere kruiden waren makkelijk te plukken en het brood moest zonder zuurdeeg gebakken worden, zodat het niet hoefde te gisten. Het volk moest klaar staan om weg te gaan. Het was ook niet de bedoeling om rustig de tijd te nemen voor de maaltijd. De mensen moesten zich kleden zodat ze direct weg konden gaan, dus met een riem om en sandalen aan en de staf bij de hand. Het was een kwestie van geloof. Mozes beloofde de mensen dat ze op die avond de bevrijdende boodschap zouden krijgen om weg te mogen gaan. Wie de maaltijd dus voorbereidde zoals afgesproken, gaf daarmee aan dat hij vertrouwen had in Gods woorden.


Dat het Pascha een bijzonder feest is, blijkt ook wel uit de regel dat niet iedereen zomaar mee kan doen. Het verschilt per joods feest wie er aan deel mag nemen, bij het Loofhuttenfeest mogen vreemdelingen wel deelnemen. Het volk van God heeft soms momenten die niet voor iedereen toegankelijk zijn. Uit de Vroege Kerk is bekend dat wanneer de gemeente in de samenkomst de geloofsbelijdenis uitsprak, er geen buitenstaanders bij mochten zijn. Ook nu mag niet iedereen zomaar deelnemen aan het avondmaal, daarvoor moet eerst belijdenis gedaan zijn. In de tijd van het volk Israël was de voorwaarde dat je besneden moest zijn. Een slaaf en vreemdeling mochten er wel aan deelnemen als ze zich eerst lieten besnijden.


Hoofdstuk 12 is een lang hoofdstuk met hier en daar wat herhaling, zoals in de verzen 14-20. Een aantal keer gaat het over het zuurdeeg dat opgeruimd moet zijn. Sommige joden halen tegenwoordig hun hele oven uit elkaar om de laatste kruimels oud brood weg te doen. Door de herhaling in het hoofdstuk is wel duidelijk dat iedereen zijn best moet doen om het zuurdeeg echt weg te doen. Zuurdeeg staat voor het oude dat uit het leven weg moet, later heeft Jezus het over het zuurdeeg van de farizeeën en van Herodes in Markus 8. Voor christenen heeft het wegdoen van het zuurdeeg de betekenis om bij jezelf na te gaan welke slechte gewoonten er in het leven zijn binnengekomen. Juist de week voor de bediening van het avondmaal is een geschikt moment om hierbij stil te staan.



De joden vieren het Pesach met een sedermaaltijd. Pesach wordt ook wel Pascha genoemd, dat is het Aramese woord ervoor. Aramees is de taal die de joden na de ballingschap spraken en die Jezus ook sprak. In de tijd van Jezus werden bij de sedermaaltijd vier bekers wijn gedronken. Na de vierde beker werd de maaltijd afgesloten met het zingen van het Hallel, de psalmen 115-118. De maaltijd moest voor middernacht zijn afgelopen. Dat wil niet zeggen dat de mensen daarna gingen slapen. In de joodse traditie is de Paasnacht ook gezien als een nacht van waken en studeren. Dat komt omdat er in Exodus 12:42 staat dat de Paasnacht een nacht van waken is. Jezus gaat ook niet slapen, maar Hij gaat met Zijn leerlingen naar Getsemané om te bidden. Hij zegt tegen ze dat ze moeten waken en bidden. Jezus is teleurgesteld omdat ze juist die nacht moesten waken. Ook de hogepriester en de mensen bij hem in huis zijn volgens Mattheüs wakker. De leerlingen laten Jezus in de nacht van waken in de steek. Zo gaat Jezus alleen Zijn lijdensweg en is Hij het nieuwe Paaslam dat God aan Zijn volk gegeven heeft.


Exodus 13



Anselmus van Canterbury leefde in de elfde eeuw, en is bekend als aartsbisschop van Canterbury, hoewel hij zelf uit Italië kwam. Hij heeft diepzinnige dingen gezegd over hoe je het bestaan van God kunt bewijzen en waarom Jezus mens moest worden en plaatsvervangend moest lijden. Anselmus werd geboren in de buurt van Turijn. Zijn moeder was een gelovige vrouw en had veel invloed op hem. Toen Anselmus vijftien jaar was, had hij de wens om in het klooster te gaan, maar zijn vader wilde daar niet aan meewerken. Zijn ouders waren allebei van adellijke afkomst en zijn vader had een politieke en militaire carrière voor hem in gedachten. Anselmus was hun enige zoon en het was voor de vader ondenkbaar dat hij in het klooster zou gaan. In Exodus 13 staat dat de Israëlieten hun oudste zoon voor God moeten heiligen. De vader van Anselmus wilde zijn zoon niet heiligen voor God. Een ander voorbeeld, waarin juist wél een oudste zoon geheiligd wordt, staat in 1 Samuel. Hanna bad God om een jongen en beloofde dat hij voor al de dagen van zijn leven bestemd zou zijn voor God.


Waar komt het heiligen van de oudste zoon vandaan? In vers 1 van hoofdstuk 13 staat het gebod tot het heiligen van alle eerstgeborenen. In de verzen erna volgt geen uitleg, maar gaat het over de uittocht uit Egypte en de opdracht om ongezuurde broden te eten. God wil dat het volk de uittocht nooit meer zal vergeten en daarom moeten ze elk jaar één week ongezuurd brood eten, omdat ze dat ook tijdens de uittocht hebben gegeten. Het heiligen van de oudste zoon staat dus in het kader van de uittocht. Verderop in het hoofdstuk, vanaf vers 11, wordt het verder uitgelegd. De Israëlieten moeten hun oudste zonen heiligen als herinnering aan het feit dat de oudste zonen van Israël mochten blijven leven, terwijl die van de Egyptenaren stierven. De vrijheid van het volk Israël heeft veel mensenlevens gekost. Het heeft overigens ook veel dierenlevens gekost. Ook de eerstgeborenen onder het vee stierven. Dat geeft aan dat de dieren belangrijk waren en van grote waarde. De farao zette als een bedwelmde dictator de levens van vele volksgenoten op het spel door te blijven weigeren zijn slavenvolk te laten gaan. Het heiligen van de eerstgeborenen heeft dus meerdere redenen: God danken voor de bevrijding en gedenken hoe God verlossend in de geschiedenis heeft ingegrepen.


Al eeuwenlang gedenken de joden de uittocht. In Nederland zijn ook jaarlijkse herdenkingen, waarvan de herdenking van de Tweede Wereldoorlog de bekendste is. De vraag die regelmatig terugkomt, is hoe je de generatie die hier geen herinneringen aan heeft, erbij betrekt. En heeft het nog wel zin om dit te herdenken, als je al zoveel jaar verder bent en steeds meer getuigen van de oorlog sterven? Uit de boeken van Mozes kunnen we opmaken dat God er rekening mee houdt dat herdenken lastig is, zeker na een lange tijd. Daarom geeft Mozes de ouders opdracht om hun kinderen uitleg te geven. In het jodendom stelt de jongste aanwezige die zelf kan leren tijdens het Pascha de vraag wat deze nacht anders maakt dan de andere nachten. Ouders proberen dit hun kinderen van drie of vier jaar al te leren. Op de avond van het feest staat deze vraag van het kind centraal.


Daarnaast geeft God, zodat ze het niet vergeten, een zichtbare en tastbare herinnering, het ongezuurde brood. Ook tegenwoordig gebeurt gedenken vaak door middel van iets zichtbaars en tastbaars, zoals het leggen van kransen of het aansteken van kaarsen. In de kerk gedenken we Jezus’ lijden door het eten van brood, dat staat voor het lichaam van Christus, omdat Jezus Zelf hiervoor de opdracht heeft gegeven tijdens Zijn laatste Pascha. Aan het eten van het brood gaat nog iets symbolisch vooraf, het brood wordt gebroken, zoals Jezus’ lichaam als het ware werd gebroken. Hij gaf Zich volledig en liet Zich breken, vernederen, door de Romeinse soldaten en door het volk. Hij is door de Vader gegeven en Hij heeft ook Zichzelf vrijwillig gegeven zodat wij van onze schuld verlost kunnen worden en bevrijd worden van de macht van de zonde. Hij heeft Zich als de enige Zoon geheiligd voor God, zoals de Israëlieten hun zonen moesten heiligen voor God. Hij heeft Zijn leven aan de Vader aangeboden als offer en als verzoening voor de zonden van de wereld. De Israëlieten hoefden hun oudste zonen liet letterlijk te heiligen in die zin dat ze voor God moesten werken zoals de Levieten in de tabernakel en tempel. Ze mochten hun zonen vrijkopen. De vader van Anselmus had dus volgens de wet van Mozes zijn oudste zoon niet hoeven te bestemmen voor het klooster.



In hoofdstuk 13 staat hoe het volk uiteindelijk definitief vertrekt uit Egypte op weg naar Kanaän en naar de vrijheid. Direct worden ze al geconfronteerd met de eerste uitdaging, ze komen onderweg vijanden tegen. God kent Zijn volk en weet dat ze niet veel kunnen hebben. In Deuteronomium 29:3-5 staat zelfs dat God hen geen hart gegeven had om te erkennen dat God het is die de wonderen en tekenen gedaan had en dat ze tot op de huidige dag geen ogen en oren hebben om Gods macht op te merken. Vanwege de zwakte van het volk gaat God een omweg met hen. Om nog even terug te komen bij Anselmus, ook hij had een zwakte, namelijk zijn gezondheid. Toen zijn moeder stierf, werd de relatie met zijn vader nog slechter, maar vanwege zijn zwakke gezondheid kon hij niet naar het klooster waar strenge regels golden. Hij liet zijn wens om naar het klooster te gaan even los. Via een omweg in zijn leven kwam hij wel weer bij deze wens terug en trad hij in in het klooster en hij werd uiteindelijk aartsbisschop.


Exodus 14



God leidt zijn volk niet via de kortst mogelijk route naar Kanaän, maar gaat via een pad door de Rode Zee, of de Schelfzee. Op deze manier laat Hij aan de Egyptenaren zien dat Hij echt God is. God gaat voor Zijn volk uit in de vorm van de wolk- en vuurkolom. Algemeen wordt aangenomen dat de wolkkolom schaduw gaf tegen de brandende zon, hoewel dit niet in de tekst staat. Het belangrijkste is dat God Zelf er bij is. Hij leidt Zijn volk niet alleen doormiddel van Mozes, maar Hij is er Zelf ook bij. De wolkkolom zorgt ook voor donkerheid. In Exodus 14 ervaren de Egyptenaren dit als zij het volk Israël willen inhalen. De Egyptenaren bevinden zich in het donker, maar Israël kan doorlopen door het licht ervan, vers 20. Ook in Exodus 24 gaan donkerheid van de wolk en vuur samen. De donkere wolk hangt boven de berg en Mozes klimt naar boven, door de wolk heen, terwijl de Israëlieten Gods heerlijkheid als een verterend vuur zien.


God legt aan Mozes uit wat er gaat gebeuren onderweg. Nog één keer zal God het hart van de farao verharden. De farao zal denken dat de Israëlieten verdwaald zijn, omdat ze in de richting van de zee gaan. Hij zal spijt hebben dat hij ze liet gaan en gaat toch weer proberen hen terug te halen. Hij neemt al zijn strijdwagens mee met alle officiëren. Als farao er met zijn leger aankomt, slaat de paniek onder het volk toe. Het kost weinig inlevingsvermogen om te beseffen dat het volk bang wordt.


Eén van de verschrikkelijkste concentratiekampen was het kamp Sobibor in Oost-Polen. Hier werden meer dan 34.000 joden vanuit Nederland naartoe gestuurd en slechts achttien hebben de oorlog overleefd. De meeste joden die er aankwamen werden dezelfde dag nog vermoord. In september 1943 kwamen er gevangengenomen joden aan die in het Sovjetleger vochten. Eén van hen leidde een bekend geworden opstand. Het is één van de zeldzame keren dat een opstand min of meer slaagde. Op de dag dat drie beruchte SS’ers op verlof waren, lieten ze de vervangende SS’er naar de kleermaker komen om zogenaamd een nieuw pak te krijgen. Ze doodden hem met een bijl en nog meer bewakers werden gedood. Driehonderd van de zeshonderd gevangen vluchtten weg, maar slechts vijftig overleefden het. De anderen werden alsnog doodgeschoten of kwamen om door mijnen. Uiteindelijk werden ook de driehonderd die achterbleven gedood.


Het volk Israël is bang voor de Egyptenaren die achter hen aankomen. Ze vrezen voor een enorm bloedbad. Ze worden boos op Mozes en verwijten hem dat ze liever in Egypte waren gestorven dan hier door de Egyptenaren te worden afgeslacht. Het volk Israël heeft wel de wolkkolom gezien waarin God aanwezig is, maar ze hebben hier het idee dat God het niet meer in de hand heeft. Ze denken overgeleverd te zijn aan de vijand. Ook een gelovige in Christus kan soms het idee hebben dat een andere macht sterker is dan God. De omstandigheden kunnen zo bedreigend zijn dat niets lijkt te helpen. Weerstand, mislukking en wanhoop kunnen de boventoon gaan voeren. Mozes doet wat je op zo’n moment als enige nog kunt doen. Hij spreekt zijn vertrouwen uit op God en vraagt Hem om hulp. Hier zien wij een heel andere Mozes dan aan het begin van Exodus. Eerst durfde hij niet eens te spreken, hier spreekt hij te midden van alle paniek het volk moed in. Dan bidt Mozes tot God.


Rabbi Jisjmaëel leefde in de tijd van de vervolging onder keizer Hadrianus. Als jongen was hij met de Romeinen meegenomen, maar later werd hij vrijgekocht en in Palestina werd hij een bekende geleerde. In zijn onderwijs over de vlucht van het volk uit Egypte vroeg hij zich af waar het volk mee te vergelijken was. Hij vergeleek Israël met een duif, symbool voor de vrede, dat moest vluchten voor een havik, de farao. De duif vluchtte naar een spelonk, maar daar bleek een slang te zitten. De spelonk kon hij niet in. Israël kon niet verder, omdat het water nog niet uiteengedreven was. De duif begon te schreeuwen en klapperen met haar vleugels in de hoop dat haar eigenaar haar zou horen en zou helpen. Zo riep Israël in de nood tot God, Exodus 14:10.


Mozes roept dus tot God, maar hij moet stoppen met bidden, hij moet in actie komen. Hij moet het volk verder laten trekken. Mozes steekt zijn hand uit over de zee. We mogen wel zeggen dat tegelijk God Zelf hier Zijn hand over het water strekt, want er komt een sterke wind die de zee uiteen splijt, zodat het volk er doorheen kan lopen. Op de derde scheppingsdag scheidde God het water, zodat er land ontstond. Ook in Exodus 14 scheidt God het water zodat het volk levend er doorheen kan gaan. God zorgt helemaal Zelf voor de verlossing, want Hij zorgt ervoor dat Zijn Engel de Egyptenaren tegenhoudt. Bij de Engel van God mogen wij denken aan Christus, Die vaker als Engel de aarde bezocht heeft, want God ging voor het volk uit en dat wordt ook van de Engel gezegd. Christus houdt de vijanden van Gods volk tegen. Ook nu bidt Hij nog in de hemel om Zijn volk te beschermen tegen de vijanden.



Als het volk overgestoken is, bevinden de Egyptenaren zich midden tussen de muren van de zee. Opnieuw steekt Mozes zijn hand uit over het water en deze keer valt het water weer terug op zijn plaats. De wielen van de wagens van de Egyptenaren komen vast te zitten. Ze zakken weg in het zand dat steeds natter wordt en worden door de golven overspoeld. Het gebeurt allemaal bij de opkomende zon. In het licht van de vroege morgen ziet het volk de dode Egyptenaren aan de oever van de zee liggen. Het bewijs is geleverd dat God zijn volk verlost uit de slavernij en dreiging van de dood. 


Exodus 15



In de vorige eeuw schreef Gústaf Aulén een boek over Christus als Overwinnaar, Christus Victor. Christus heeft de machten, de Satan, en de vijanden overwonnen die ons tegenhielden om bij God te komen. Er zijn verschillende Bijbelteksten die dit ondersteunen, zoals Kolossenzen 2:15 waar staat dat Christus de overheden en machten ontwapend heeft. Dit zogeheten Christus-Victormodel houdt ook in dat de duivel Christus als het ware wilde vangen, maar dat dit mislukte en dat het uiteindelijk zijn eigen ondergang werd. Sommige aanhangers van het zogeheten Christus-Victormodel hebben moeite met andere visies op Christus’ werk. Een andere visie is die van de verzoening door voldoening. In het vorige hoofdstuk kwam het voorbeeld van Anselmus langs. Hij heeft de betekenis van Christus’ verzoening door voldoening uitgewerkt. Christus heeft met Zijn leven betaald om zo de mensen los te kopen. Anselmus vond het niet bij God passen om de duivel met Christus als een soort aas te lokken om hem te vangen, zoals bij het Christus-Victormodel. Volgens hem hebben de mensen door de zonde een onbetaalbare schuld, want ze kunnen maar niet los komen van de zonde. Christus heeft met Zijn zuivere leven betaald voor deze schuld.


Het boek van Aulén is bekend geworden en het Christus-Victormodel spreekt velen in deze tijd aan. Er zijn veel machten die ons in beslag kunnen nemen, zoals de macht van de commercie, slavernij, crises en prestatiedrang. Als we de Bijbel naslaan op het onderwerp verzoening, komen we tot de conclusie dat er verschillende betekenissen zijn: overwinning, loskopen, adoptie en vrijmaken. De verzoening van Christus is van diepe en grote betekenis en daarom niet in één beeld te vatten. Daarom moeten we oppassen om één beeld helemaal uit te werken en dat als enige over te houden.


In Exodus 15 zingt Mozes met het volk een lied ter ere van Gods overwinning. God heeft de vijand verslagen. Misschien hebben de Israëlieten het lied wel vaker gezongen onderweg in de woestijn. In Openbaring staat dat het lied zelfs in de hemel wordt gezongen. Openbaring 15 gaat over de overwinning op het beest waarbij het lied van Mozes en het lied van het Lam, Christus, gezongen wordt. Mozes zingt ervan dat de Egyptenaren zijn omgekomen, het paard en de berijder, vers 1, zijn in de zee geworpen. Het gaat hier om paarden met wagens. Egypte had een sterk en professioneel leger met veel wagens. De tegenstelling is duidelijk, de vijand is gezonken en God is de Verhoogde. In vers 4 wordt het herhaald, heel beeldend verwoordt Mozes de overwinning: de vijand is in zee geworpen. God doet met de vijanden wat Hij wil. Hij is een Strijder, vers 3. De vijanden worden dus weggeworpen. In vers 10 staat dat God blies zodat het water de Egyptenaren overspoelde en ze wegzonken als lood in het water.


In het lied staat Gods overwinning centraal. Zijn overwinning is ook reden om Hem te verheerlijken. Hij heeft Zijn volk verlost. Zijn rechterhand was heerlijk, majestueus, in het Engels, in de ESV, “glorious in power”. Het volk wil God prijzen, omdat Hij de overwinning behaald heeft, maar ook om de manier waarop: glansrijk, majestueus. God liet het erop aan komen toen de Egyptenaren op de Israëlieten afkwamen terwijl ze nergens heen konden. De spanning liep op en de paniek sloeg toe, en toen zorgde God voor de verlossing. Het volk zal gespannen en opgewonden door de zee heen gelopen zijn, maar Gods rechterhand was er om de Egyptenaren tegen te houden. Als we op God letten was het eigenlijk geen moment spannend, want Hij had alles onder controle, maar door de omstandigheden leek het elk moment verkeerd af te kunnen lopen.


Het doel van de plagen en van de doorgang door de Rode Zee was dat de Egyptenaren zouden inzien dat God de Heere is. Dat had God tegen Mozes gezegd voordat het volk in de richting van de zee reisde. Mozes zingt daarom in vers 11: “Wie is als de Heere?” De andere goden komen niet in de buurt van Gods macht, kracht, heerlijkheid, heiligheid en majesteit. Niet alleen de Egyptenaren, maar ook de andere volken, raken onder de indruk van deze God. De machtige manier waarop God Zijn volk leidt, zorgt voor angst bij de volken: Filistijnen, Edomieten, Moabieten en Kanaänieten, al de volken waar Israël nog mee te maken gaat krijgen op weg naar het Beloofde Land. Israël heeft het visitekaartje vast afgegeven. Als het om kracht gaat, zijn de vijanden kansloos. God zal Israël brengen op de berg die Zijn eigendom is, vers 17. Egypte is een vlak land, Israël heeft veel bergen. Op één van die bergen zal God bij Zijn volk willen wonen in de tempel. In het lied wordt vooruitgekeken, God blijft regeren, voor altijd en eeuwig, vers 18. In Openbaring 15 waar het lied van Mozes wordt gezongen, staat dat alle volken zullen komen en God aanbidden.



Helaas kan het volk het overwinningsgevoel niet lang vast houden. In drie dagen tijd is heel dat gevoel verdampt. Hun moed en hoop is verdampt door de brandende zon van de woestijn, want ze kunnen nergens water te vinden. Een mens kan niet langer dan drie dagen zonder water, dus net als toen het volk voor de Rode Zee stond, is hun ondergang dichtbij. Hun vertrouwen in Gods leiding blijkt flinterdun te zijn. In een soortgelijke situatie hebben ze weinig van Gods eerdere verlossing onthouden. Als ze bij water komen, bij Mara, blijkt dat tot overmaat van ramp ondrinkbaar te zijn. Het volk gaat bij Mozes verhaal halen. Mozes legt de situatie aan God voor en hij moet een stuk hout in het water gooien, zodat het op een wonderlijke manier veranderd in zoet water. De ervaring bij Mara is wel aanleiding voor Mozes om duidelijk te maken hoe het zit: als het volk blijft bij Gods geboden, zal het hen goed afgaan. Dan zal hun geen ziekte overkomen, want God is hun Arts. Na het bittere water van Mara komen ze bij een echte rustplaats, Elim, een plaats met waterbronnen en palmbomen.

Exodus 16



Het volk trekt na de heerlijke rust van de oase Elim weer verder de woestijn in. Een maand lang reizen ze door de woestijn, van de woestijn Sur komen ze in de woestijn Sin. De reactie van het volk - klagen over gebrek aan voedsel - is begrijpelijk. Eerst was er in de woestijn geen water, nu is er geen eten. Hadden de Israëlieten dit kunnen voorkomen? Hadden ze niet dichter langs de karavaanroute kunnen blijven? Nee, want God ging voor hen uit en bepaalde de route. Hij wist wat goed voor het volk was en Hij bereidde het voor om Kanaän in te gaan nemen. De strijd om Kanaän in te nemen kunnen ze pas beginnen als ze geleerd hebben op Gods leiding te vertrouwen. Het zou een strijd worden waarbij ze niet om Gods hulp heen konden, want ze hadden helemaal geen krachtig leger ter beschikking.


In Exodus 16 komen wij het volk Israël tegen dat onderweg is naar Kanaän. Ze leven tussen de periode van de uittocht en het ontvangen van de wet in. Dat is tussen Pesach, uittocht, en het Wekenfeest, het ontvangen van de wet, ons Pinksteren. Volgens Leviticus 23 hebben de joden de opdracht om vanaf Pesach de dagen te tellen tot aan het Wekenfeest, zeven weken. Het Wekenfeest, ons Pinksteren, is dus de vijftigste dag. Deze periode is bekend als de Omertelling. De omer, of gomer, is een inhoudsmaat, die ook in dit hoofdstuk voorkomt. Op de tweede dag van Pesach werd in de dagen van de Tempel een omer gerst naar de Tempel gebracht als offer. Iedere dag werd er in het jodendom dan een zegening uitgesproken. De periode herinnert aan het ontvangen van de wet. Het volk was na de uittocht wel bevrijd uit Egypte, maar had nog wel het onderwijs nodig, de wet. Je bent pas echt vrij als je de waarde van de wet inziet. In het christendom zouden we hieraan toevoegen dat wij in Christus aan die wet kunnen voldoen. We schrijven de wet niet af, maar hebben Christus nodig om ons aan de wet te kunnen houden.


Deze periode voor het Wekenfeest is een tijd van bezinning, want op de vijftigste dag ontmoet het volk God bij de berg. Voor de ontmoeting met God is bezinning en correctie nodig. In het jodendom worden dan geen huwelijksfeesten gevierd, geen muziek geluisterd en geen nieuwe kleren gekocht, een soort rouwperiode dus. Dat gaat terug op een gebeurtenis onder de bekende rabbi Akiwa. Zijn leerlingen waren respectloos met elkaar omgegaan, waarna er een besmettelijke ziekte uitbrak. Dit werd beschouwd als straf.


Exodus 16 gaat in zekere in ook over bezinning, omdat het volk op de proef gesteld wordt, vers 4. God ontdekt de mensen eraan of ze zich aan Zijn geboden houden. Het volk krijgt het gebod om voor elke dag voedsel, brood te verzamelen. Het volk heeft bij Mozes geklaagd dat er niets te eten is en daarom geeft God brood uit de hemel, manna. Er is genoeg voor iedereen, maar de mensen moeten zich beheersen en niet te veel voor zichzelf pakken. In de ochtend mogen ze pakken wat ze die dag nodig hebben. Gods zorg voor Zijn volk is groot. Hij geeft hen hemels brood. Het is als een koning die ziet dat zijn onderdanen honger hebben waarop hij hun te eten geeft uit de keuken van zijn kasteel. God geeft het beste wat beschikbaar is.


Het volk ziet ’s morgens al het manna liggen. Ze verzamelen wat ze nodig hebben. Sommige zien dat ze genoeg hebben, maar als ze om zich heen kijken, zien ze nog meer liggen. Waarom zou je dat niet ook pakken? Onze tijd is niet veel anders. Sterker nog, we worden in de winkels en door reclames aangemoedigd om veel te kopen. Er wordt veel aangeboden en je moet duidelijk weten wat je wilt, anders koop je ongemerkt te veel. Het gebod in Exodus om niet meer te nemen dan nodig, lijkt een herhaling van het gebod in het paradijs. Adam en Eva mochten van alle bomen eten, er was genoeg, maar van één boom moesten ze afblijven. Waarom is het zo moeilijk om er af te blijven? Ten diepste wantrouwen wij God en menen we dat Hij het vast niet zo serieus bedoeld heeft. Ook kunnen we trots zijn en denken dat niemand ons iets kan doen. Of we laten ons leiden door teleurstelling, frustratie of boosheid.



God zorgt voor zijn volk door het ’s morgens brood te geven en ’s avonds vlees. Op vaste tijden eten hoort bij de beschaving van een volk. Slaven moeten maar zien wanneer en wat ze kunnen eten. In Egypte at het volk als slaven, nu leven en eten ze als volk van God. Een bekend gezegde is dat eerst het eten komt en dan de moraal. Wanneer mensen alleen maar aan eten kunnen denken, kan dit een slechte invloed op hen hebben.

God stelde het volk op de proef door te zien of ze niet te veel zouden nemen. Sommigen namen te veel voor zich en bewaarden het, maar de volgende dag was dat bedorven. Jezus zegt daarom ook in de Bergrede dat God de Vader voor de mensen zorgt en dat we niet bang hoeven te zijn of er morgen nog wel genoeg is. God wil niet dat Zijn kinderen uitgebreide reserves aanleggen, maar dat ze uit Zijn hand leven. Aan de andere kant zijn er mensen die erg makkelijk zijn. Op de zesde dag moeten ze voor de zevende dag ook pakken, want dan is de rustdag. Sommigen geloven het wel en nemen niet de moeite om op de zesde dag hun eten voor de volgende dag te pakken. Misschien zijn ze gemakzuchtig of geloven ze niet dat het eten deze keer wel goed blijft tot de volgende dag, of ze willen op de rustdag nog een extraatje halen. 

Exodus 17



Israël is onderweg naar de berg Sinaï. Twee maanden na het vertrek uit Egypte zullen ze de berg bereiken. Onderweg hebben ze een aantal keer het probleem dat er geen water meer is, in Mara en in de plaats Massa en Meriba. Bij Mara was het water bitter. In Massa en Meriba maakten de mensen ruzie met Mozes en met elkaar. Het volk kon niet voor een lange periode water meenemen en was dus afhankelijk van nieuwe bronnen. Als een refrein komt het klagen van de Israëlieten in Exodus steeds terug. Het is niet zo dat het volk bij het minst of geringste begint te klagen. Ze naderen een aantal keer de rand van de dood, zoals het moment dat ze na drie dagen zoeken nog geen water hebben gevonden, voordat ze bij Mara aankomen, hoofdstuk 15. Het is een slavenvolk dat gewend is hard te werken en niet al te snel te klagen. Het is een zware weg die ze hebben te gaan. Ze hebben dus recht van spreken als ze zeggen dat er snel water moet komen omdat ze anders sterven, maar het gaat erom hoe ze er mee omgaan. Zou God het volk niet willen leren dat ze Hem om hulp gaan vragen? Het volk krijgt de gelegenheid om te ontdekken dat God wil geven waar ze Hem om vragen. We horen het volk steeds klagen bij Mozes, waarop Mozes weer bij God te rade gaat. Hadden ze niet vaker zelf God kunnen vragen in plaats van klagen bij Mozes?


Het volk klaagt, maar daar blijft het niet bij. Als het daar wel bij zou blijven, zou dat niet problematisch zijn, want klagen is niet verkeerd. Een gelovige kan soms veel te klagen hebben, omdat het leven zwaar valt en de omstandigheden bedreigend zijn. In de Psalmen komen de klaagzangen regelmatig voor. Het volk gaat een stap verder, een stap te ver, door in een ruzie verzeild te raken. Mozes probeert het volk gerust te stellen, maar daar staan ze niet voor open. Ze vinden dat Mozes schuldig is en dat ze nooit naar Kanaän hadden moeten gaan. Ze plaatsen ook hun vraagtekens bij Gods leiding. Heeft God nog wel de leiding? Is God nog wel in ons midden of niet, vers 7? Ze stellen God op de proef. Het verwijt dat de Israëlieten gemaakt kan worden is dat ze kunnen zien dat God er is. In de wolk- en vuurkolom was God aanwezig. Het is alsof je mensen ziet die bezig zijn met het bouwen van een huis en dan vraagt of er wel een huis gebouwd gaat worden.


Mozes merkt dat de mensen hem naar het leven beginnen te staan. De eerste confrontatie met de mannen van Israël was toen hij voor het eerst aan de farao vroeg om het volk te laten gaan. Farao liet de Israëlieten daarom nog harder werken, waarop de mannen van Israël bij Mozes hun beklag kwamen doen. Ze vonden dat God hem dit maar moest vergelden. Hier in de woestijn laten ze het oordeel niet aan God over en zouden ze het liefst stenen pakken en Mozes doden. Mozes voelt de dreiging en gaat ermee naar God. In het volgende hoofdstuk krijgt hij ook de hulp van zijn schoonvader Jethro.


Israël krijgt in de woestijn niet alleen te maken met tekort aan voedsel en water, maar ook met vijandige volken. In hoofdstuk 17 zijn het de Amalekieten. De stamvader van de Amalekieten, Amalek, wordt in Genesis genoemd en is de kleinzoon van Ezau, de broer van Jakob. Ze reden op kamelen en konden onverwachts mensen overvallen. Voor deze aanval waren ze in zuidelijke richting afgereisd. Een jaar later zouden de Israëlieten weer met deze grote bende te maken krijgen. Het gaat hier om een laffe aanval op een volk dat onderweg is.


De Schotse puritein Ebenezer Erskine kreeg in zijn leven ook te maken met een laffe aanval. In zijn tijd was er onenigheid over het evangelie en het aanbod van genade, de Marrow Controversy, die gaat over het merg, marrow, de diepe inhoud van het evangelie. Erskine heeft in zijn werk altijd de mensen willen wijzen op het belang van Christus en Zijn werk. Mensen moeten niet iets in zichzelf zoeken, maar al hun redding van Christus laten afhangen. Het evangelie is Gods openbaring en geloof, bekering en oprechtheid zijn geen voorwaarden om gered te worden. Het werd Erskine moeilijk gemaakt, doordat hem valse beweringen in de mond werden gelegd. Iemand schreef anoniem een pamflet waarin hij met grove beledigingen Erskine probeerde belachelijk te maken. Het raakte de predikant, maar hij liet op meerdere openbare plaatsen in zijn woonplaats Edinburgh het bericht plaatsen dat de persoon die dit allemaal beweerde, hem publiekelijk te woord moest staan. De betreffende persoon heeft echter niet van zich laten horen.


De Amalekieten vallen Israël aan, dat helemaal niet klaar is voor een strijd. Toch is Israël aan de winnende hand zolang Mozes zijn staf omhoog houdt. Mozes heeft Jozua instructies gegeven voor de strijd. Het is de eerste keer dat Jozua, Mozes’ opvolger, genoemd wordt. Mozes zelf staat op de top van de heuvel zodat iedereen het kan zien. Zijn staf is de staf waar hij de wonderen mee deed en ook hier is het een wonderlijke staf. Iedereen kan de staf zien en eraan denken dat God het volk steeds uit de grootste problemen geholpen heeft. Als de Amalekieten worden verslagen, richt Mozes een altaar op en geeft het de naam “De Heere is mijn Banier”. Een banier is een teken, zoals een leger een banier heeft om herkenbaar te zijn. In Jesaja staat dat God een banier, een herkenningspunt, zal oprichten om mensen overal vandaan naar Hem toe te laten komen. Het volk had zijn twijfels of God wel in het midden van hen was. Na de overwinning op de Amalekieten hebben ze een nieuwe bevestiging dat God er is. Hij is hun Banier. Ze kunnen het zien aan het altaar en aan de staf van Mozes.

Exodus 18



De laatste keer dat Mozes zijn schoonvader Jethro had gezien, was op het moment dat hij terugging naar Egypte om de farao te vragen het volk te laten gaan. Hij zei toen tegen Jethro dat hij ging kijken of zijn broeders nog in leven waren. Dat is niet bepaald exact wat hij zou gaan doen. Hij gebruikte geen grote woorden. Mozes had zelf ook nog zijn twijfels over dit bijzondere project en wilde daarom niet te veel teweeg brengen bij zijn schoonvader. Misschien zou hij het geen goed idee vinden of zou er niks van terecht komen en moest hij voor een tweede keer wegvluchten uit Egypte. Jethro wordt dus in zekere zin verrast door alles wat Mozes en het volk meemaken. Hij bezoekt Mozes als het volk door de woestijn reist. Er staat bij dat hij ook Mozes’ vrouw Zippora en hun kinderen meeneemt. In Exodus 4 staat dat Mozes samen met zijn vrouw en zijn zonen naar Egypte gaat, dus blijkbaar zijn Zippora en hun zonen tussendoor naar Jethro gegaan. Als Mozes zijn vrouw en zonen achter gelaten zou hebben, toen hij naar Egypte ging, zou Jethro waarschijnlijk bezorgd zijn geworden waarom hij zo lang weg bleef, dus nam hij ze toen mee. Misschien heeft Mozes zijn vrouw en kinderen uit bescherming teruggestuurd toen zijn volksgenoten zich tegen hem keerden.


Jethro ontmoet Mozes vlakbij de berg Horeb, of Sinaï. Jethro hoorde bij het volk van de Midianieten en het gebied rond de Horeb viel nog net onder hun territorium. Mozes had daar ook de schapen van zijn schoonvader geweid. Daar ontmoette hij God in de brandende braamstruik. Het is bijzonder dat juist Jethro onder de indruk raakt van de God van Israël, want hij was de priester van de Midianieten, de godsdienstige leider. Hij diende de heidense afgoden. Het is niet overdreven om hier te spreken over de bekering van Jethro. Hoewel Mozes jarenlang bij hem geweest is, leert Jethro nu pas de God van Israël kennen. Misschien vertelde Mozes ook niet veel over de God van Israël, want hij vertelde ook niet dat hij God ontmoet had in de braamstruik. Jethro is geraakt door het feit dat het volk verlost is uit Egypte. Hij heeft over het volk gehoord door de langskomende karavanen of boodschappers. Hij zag achter de verlossing de strijd die zich afspeelde tussen de goden van de Egyptenaren en de God van Israël. Hij zag dat de God van Israël duidelijk groter is. Hij is niet alleen maar onder de indruk, maar hij verheugt zich erover, vers 9, hij looft God, vers 10, hij doet belijdenis, vers 11, en brengt een brandoffer en slachtoffers, vers 12.


We zien in de Bijbel dat God op verschillende manieren mensen tot geloof in Hem brengt. Op de Pinksterdag worden duizenden mensen geraakt door de preek van Petrus. Ze gaan inzien dat ze Jezus, de zoon van God, hebben gekruisigd en ze vragen zich wanhopig af hoe ze nog gered kunnen worden. Jethro komt tot geloof door Gods machtige daden. De één komt vooral tot geloof door in te zien hoe verkeerd hij bezig is en een ander vooral door de verwondering van hoe groot God is. Wat zou het mooi zijn als ook nu nog mensen tot geloof komen door Gods daden, doordat ze zien hoe God met zijn volk, de gelovigen, omgaat. Jethro komt dus als buitenstaander tot geloof. Het is beschamend om te zien dat het volk Israël God in de woestijn steeds aanklaagt, ondanks dat zij Gods wonderen van dichtbij hebben meegemaakt, terwijl een buitenstaander God looft en groot maakt. Iemand zou hier kunnen tegenwerpen dat Jethro niet de beproevingen van het volk meemaakt, het gebrek aan water en voedsel. Jethro gaat inderdaad weer terug naar huis. Zijn zoon Hobab zal later wel met het volk meegaan, blijkt uit Numeri 10, en krijgt ook erfelijk bezit in Kanaän.


Het wordt een feestelijke ontmoeting tussen Mozes, zijn gezin en Jethro. Samen houden ze voor Gods aangezicht een maaltijd. Alleen duurt het feest voor Mozes niet erg lang, want de volgende dag moet hij weer aan het werk en dat valt hem zwaar. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat wordt er een beroep op hem gedaan. Jethro ziet het allemaal aan en ziet ook dat dit zo niet verder kan. Rabbijn David Baron heeft Mozes’ manier van leidinggeven naar aanleiding van deze gebeurtenis en het geheel van de verhalen over Mozes uitgewerkt in zijn boek ‘Mozes de manager’. Hij beschrijft hierin vijftig lessen over leiderschap, onderverdeeld in ‘de boodschap overbrengen’, ‘leiding geven in de woestijn’ en ‘leven volgens de regels’. Jethro keurt de manier waarop Mozes werkt af, vers 17. Hij is bang dat zijn schoonzoon het op deze manier niet lang volhoudt. Mozes is wel een groot gelovige en heeft een nauwe en tere band met God, maar het leiden van een volk vraagt om meer dan vroomheid, namelijk ook praktisch inzicht in wat hijzelf aankan.



De mensen komen met allerlei vragen en onenigheden bij hem. Hij moet voortaan de minder belangrijke dingen aan een ander overlaten. Verder moet hij zich richten op wat hem echt tot leider van Israël maakt en dat is zijn nauwe contact met God. Niemand van het volk gaat zo vertrouwelijk met God om als Mozes. Het is dus belangrijk dat Mozes de tijd neemt om God te zoeken. In vers 19 staat dat hij ‘voor het volk tegenover God moet zijn’. Hij moet namens het volk God opzoeken. Iets soortgelijks zien we bij de apostelen. Ook zij krijgen er mee te maken dat er te veel op hen afkomt en daarom stellen zij diakenen aan. Zo kunnen de apostelen zich vooral wijden aan het gebed en het bedienen van Gods Woord. Ze moeten niet de hele dag de mensen bedienen met praktische hulp, maar zij moet Gods Woord bedienen, dus dicht bij de mensen brengen. Ook Mozes moet zich wijden aan gebed en het brengen van Gods Woord. In vers 20 staat dat Mozes Gods bepalingen en wetten moet doorgeven en het volk op deze manier de weg moet wijzen, onderwijzen.

Exodus 19



Mozes kreeg voor hij naar de farao ging van God meerdere tekenen. Eén daarvan was dat hij en het volk uit Egypte zouden worden bevrijd en dat zij God zouden dienen op de berg Horeb. Mozes was op dat moment bij de berg Horeb. In Exodus 19 wordt dit teken van God dus werkelijkheid. Het volk reist van Rafidim naar de woestijn Sinaï, vers 1, dat was een korte reis van ongeveer één dag. Bij de Horeb moest Mozes op de rots slaan zodat er water uit kwam. Er was daar dus een bijzondere bron, zodat het volk niet steeds op zoek hoefde naar water. Het belang van de berg Horeb is natuurlijk enorm. Het is niet voor niets dat ze hier voor meer dan tien maanden hun tenten opslaan. God geeft aan het volk het onderwijs dat ze nodig hebben om met Hem te leven.


Eerder sprak God dus met Mozes bij de berg Horeb, vanaf Exodus 19 lezen we hoe Mozes meerdere keren de berg opgaat om daar met God te spreken. Bergen hebben in het Oude Nabije Oosten een bijzondere betekenis. Op de berg dachten mensen dichter bij God te zijn. De God van Israël kiest ook bergen uit: de berg Horeb, en bij Abraham de berg Moria, en de tempelberg in Jeruzalem. Op de berg doet Mozes letterlijk even afstand van het rumoer van het volk. Zijn vader Jethro zag al dat hij prioriteiten moest stellen, anders zou de aandacht voor het volk ten koste gaan van het contact met God, hoofdstuk 18. Ook Jezus zocht regelmatig de rust van de bergen op om het contact te zoeken met Zijn Vader. Het is voor ons een oproep om ook zo’n plaats te zoeken.


In de boeken van Mozes wordt vaak gesproken over de uittocht. Bij belangrijke toespraken van Mozes komt dit steeds aan de orde. In het jodendom wordt de uittocht gezien als dé gebeurtenis en het doel van de schepping. Het heeft God menselijk gesproken ook veel moeite gekost, dat blijkt uit het beeld van een adelaar dat gebruikt wordt in vers 4. In de joodse uitleg wordt het zo voorgesteld dat de adelaar zijn jongen beschermend op zich draagt zodat de pijlen van de mensen de jongen niet kunnen raken. Andere vogels houden hun jongen tussen hun poten en niet op hun vleugels, omdat ze bang zijn voor andere vogels boven hen. De machtige adelaar is niet bang voor andere vogels, maar alleen voor de mensen die pijlen op hen af kunnen schieten. Andere Bijbeluitleggers hebben zich bij deze tekst afgevraagd hoe het kan dat er over ‘dragen op adelaarsvleugels’ gesproken kan worden, terwijl dat nauwelijks in de praktijk voorkomt. In Deuteronomium noemt Mozes dit beeld nog een keer en voegt er aan toe dat de adelaar zijn jongen uit het nest gooit om ze te leren vliegen en ze dan opvangt. Het gaat er bij dit beeld om dat God als de Almachtige voor zijn volk zorgt. Het gaat er niet om dat het volk zelfstandig leert zijn, maar dat God er voor ze is.


Toen God met Mozes sprak vanuit de brandende braamstruik moest Mozes zijn schoenen uit doen vanwege de heilige grond. Bij de volgende openbaring van God in Exodus 19 gaat het er nog veel indrukwekkender aan toe. Mozes krijgt van God te horen hoe hij de mensen moet voorbereiden op Zijn komst en Zijn spreken. Op de derde dag, dat is in de Bijbel de dag van de beslissing, zal God spreken. Zo moest bijvoorbeeld Abraham zijn zoon offeren op de derde dag. God zal bij Zijn volk komen in de wolk. Nu gaat de wolk niet voor hen uit, maar hangt hij boven de berg. Gods komst gaat gepaard met veel natuurgeweld: vuur, rook, aardbevingen, donder en bliksemslagen en ook bazuingeschal. De berg moest worden afgezet, zoals ook in onze tijd wegen worden afgezet als er belangrijke personen langskomen. Maar als God in al Zijn majesteit komt, is er geen Israëliet die er aan denkt naar de berg toe te gaan.


Mozes krijgt de opdracht om de mensen te heiligen voor Gods komst. Hij geeft het op zijn beurt door aan de oudsten van het volk. Het volk geeft gezamenlijk gehoor aan de opdracht en wil zich gaan voorbereiden. Waarschijnlijk keren de oudsten terug bij Mozes om te zeggen dat het volk zich zal heiligen. Het volk moet hun kleren wassen. Uiteraard is het wassen van de kleren een uiterlijke handeling, die samen moet gaan met het reinigen van de binnenkant van de mens, het hart. In het jodendom is de tijd voor de herdenking aan de wetgeving op de Sinaï een tijd van bezinning. Het besef leeft dat een mens niet zonder Gods wet kan. Ook voor christenen is het goed om voorbereid te zijn op Gods komst en op Zijn spreken.



God wil tot Zijn volk spréken. Het gaat niet om al het natuurgeweld, maar om het onderwijs dat God wil geven. Wie spektakel wil, is op de verkeerde plek. Jezus had er ook al last van dat veel mensen die bij Hem kwamen uit waren op iets bijzonders. Jezus deed wonderen en gaf hen ook nog eens gratis te eten. Bij de God van Abraham, Izak en Jakob en de Vader van Jezus Christus gaat het om luisteren en gehoorzamen. Gods Woorden zijn belangrijker dan alles eromheen. Maar een gelovige weet ook dat Gods woorden krachtig zijn en grote impact hebben. God belooft aan het volk dat het een koninkrijk van priesters en een heilig volk zal zijn, vers 6. Tegen Abraham had God al gezegd dat hij tot een zegen zou zijn voor de volken. Hier in Exodus 19 staat de heiligheid van het volk centraal. Ze zijn anders dan de andere volken, geheiligd, dat wil zeggen: afgezonderd voor de dienst aan God, of geschikt om in Gods nabijheid te zijn.

Exodus 20



Het ontvangen van de wet is de gebeurtenis die centraal staat in het Oude Testament. God had al eerder met zijn volk een verbond gesloten, maar hier komen wij de inhoud van dit verbond tegen. Voor de joden is de wetgeving het doel van de schepping. De mens heeft onderwijs nodig om op aarde te kunnen leven. Rabbi Azarja vergelijkt in een gelijkenis de Tora, de wet, met een lelie tussen de doornen, een uitdrukking uit Hooglied 2:2. In de gelijkenis die de rabbi vertelt heeft een koning een plantage met vijgen, wijnstokken, granaatappels en appels. Hij draagt de plantage over aan de pachter. Wanneer hij terugkomt, ziet hij dat de plantage is verwilderd en dat overal doornen groeien. Hij laat houthakkers komen om alles weg te halen, tot zijn oog valt op een bijzonder mooie lelie. Omwille van die lelie spaart hij de rest. Omwille van de Tora, de wet, spaart God de wereld, ondanks alle ‘doornen’ die er zijn.


De wet staat dus centraal in het Oude Testament. Dat blijkt ook uit de boodschap van de rest van de Bijbel. De andere delen van de Bijbel, de profeten en de geschriften, gaan over diezelfde wet. De profeten hebben eigenlijk geen andere boodschap dan de wet. De profeten waarschuwen bijvoorbeeld dat het volk in ballingschap zal gaan als het geen verbetering toont. Mozes waarschuwt het volk meerdere keren voor de ballingschap. In Deuteronomium 29:15 zegt Mozes dat God het verbond heeft gesloten, niet alleen met iedereen die op dat moment aanwezig is, maar ook “met hen die er vandaag niet zijn”. Dit vers is zo uitgelegd dat met ‘degenen die er niet zijn’, de latere profeten en wijzen worden bedoeld. De profeten en wijzen hebben hun boodschap en overdenkingen gebaseerd op de wet.


Is er een groot verschil tussen de jood en de christen als het gaat om de wet? Ja, want een christen ervaart de wet op zichzelf als een last. Hoe meer je je aan de wet probeert te houden, hoe meer gefrustreerd je raakt, want dat lukt niet. Paulus noemt de mens krachteloos, Romeinen 5:6. Een mens kan niet op eigen benen staan. Er is een gezegde dat iemand het hart op de goede plek heeft zitten. Paulus wil laten zien dat ons hart, als Christus nog niet in ons leven is gekomen, op de verkeerde plek zit. We doen graag het verkeerde, om allerlei redenen. De wet helpt ons niet de goede kant uit, maar de wet maakt iets bij ons los, het prikkelt, het triggert ons om het verkeerde te gaan doen. Romeinen 5:5. Gelukkig is er door Christus een mogelijkheid dat het weer goed komt. In Christus komt ons hart tot rust, komt het wel op de goede plek. Een christen, dat is iemand die in Christus is, gaat dan de wet leren waarderen. Jezus zegt dat Gods kinderen diegenen zijn, die de wil van de hemelse Vader doen. De wet krijgt steeds meer waarde. Een oudere man vertelde eens dat Psalm 119 zijn lievelingspsalm was. Hij kreeg steeds meer waardering voor Psalm 119, de Psalm die helemaal gaat over de wet en Gods bepalingen, inzettingen, rechten, geboden, enzovoorts.


In Exodus 20 staan de Tien Geboden, of letterlijk de Tien Woorden. Het maakt op zich niet zoveel uit dat de uitdrukking Tien Geboden niet letterlijk in de Bijbel staat, want de term ‘woorden’ kan ook ‘geboden’ of ‘bevelen’ betekenen. Andere namen die voor de Tien Geboden gebruikt worden zijn: ‘getuigenis’, ‘tafels van de getuigenis’ en ‘tafels van het verbond’. De regels van het verbond heeft God Zelf op stenen tafels of platen geschreven. De ‘Tien Geboden’ werden in de Vroege Kerk de ‘Dekaloog’ genoemd, omdat dat in de belangrijke Griekse vertaling staat, ‘deka’ betekent ‘tien’ en ‘logos’ is ‘woord’.


Wanneer het volk Israël bij de berg Sinaï de wet van God hoort, is het heel erg onder de indruk. Verstijfd van schrik durft niemand iets te doen. De berg moest worden afgezet, misschien met een soort omheining zodat niemand de berg zou aanraken, maar Mozes hoeft niet bang te zijn dat iemand over de omheining heen zal klimmen. Ze zijn bang en houden meer dan genoeg afstand vanwege Gods indrukwekkende verschijning. Gods komst en Zijn spreken gaat met veel natuurgeweld gepaard. De mensen schuiven Mozes naar voren als hun vertegenwoordiger. Ze willen dat hij met God zal spreken, omdat ze bang zijn dat ze anders zullen sterven, vers 19. De mensen worden dus bang van alles wat er gebeurt rond de wetgeving. Toch is de inhoud van de wet niet iets om bang voor te zijn. Er is vaak, terecht, op gewezen dat de Tien Geboden beginnen met de verlossing uit de slavernij. God stelt Zich aan het begin voor, zoals dat gebruikelijk is bij een verbondssluiting in die tijd. De Heere heeft Zijn volk uit de slavernij van Egypte verlost. De eerste zin van de Tien Geboden wordt daarom als een inleiding gezien. Het volk moet eerst beseffen dat het verlost is uit slavernij en dat dat komt door hun machtige God. Als Jezus de wet samenvat staat daarom ook het woord ‘liefde’ centraal, liefde tot God en de naaste. We hebben lief, omdat God ons heeft liefgehad.


De joden zien in de eerste regel van de Tien Geboden al het eerste gebod. Ik, de Eeuwige (ze spreken de verbondsnaam van God niet uit), moet uw God zijn. De woorden over het hebben van andere goden voor Gods aangezicht en het maken van beelden en het neerbuigen daarvoor, verzen 3-6, zien ze als één gebod. Er zijn ook andere indelingen van de Tien Geboden. De gereformeerden en Grieks-orthodoxen lezen in de verzen 3-6 twee geboden, dus het eerste gebod is over het hebben van andere goden naast God en het tweede gebod over het maken van beelden en het neerbuigen daarvoor. In de Rooms-katholieke en lutherse indeling zijn de verzen 3-6 net als bij de joodse indeling één gebod, maar zij eindigen met twee geboden over het begeren van wat van de ander is.



In de boeken van Mozes staan veel wetten beschreven. Juist deze tien geboden uit Exodus 20 krijgen zo veel aandacht vanwege de diepe en brede betekenis ervan. Jezus heeft in zijn onderwijs in de Bergrede hier voorbeelden van gegeven, over het doodslaan bijvoorbeeld zegt Hij dat het haten van de ander eigenlijk hetzelfde is. De geboden zijn vergeleken met een grote ijsschots in de zee. Het gedeelte dat boven het water uitkomt, is het gebod, bijvoorbeeld u zult niet stelen, maar daaronder zit het grootste gedeelte van het ijs, dat zijn de onderliggende principes en waarden. We kunnen het negatieve gebod ‘u zult niet’ ook positief verwoorden, dus ‘niet doodslaan’ heeft ook te maken met hoe je wel met elkaar om moet gaan. 

Exodus 21



God heeft aan het volk Zijn belangrijkste geboden gegeven, de Tien Geboden, Exodus 20. Dan volgen drie hoofdstukken over regels voor de samenleving. De wet heeft een diepe en brede betekenis. In de hoofdstukken 21, 22 en 23 staan heel concrete voorschriften over hoe mensen met elkaar en hun dieren en bezittingen om moeten gaan. Deze drie hoofdstukken staan in het zogeheten Verbondsboek, hoofdstuk 24:7. Hoofdstuk 24 gaat over de verbondssluiting waarbij Mozes het Verbondsboek voorleest. De overgang van de Tien Geboden naar allerlei praktische regels is aan de ene kant best groot, maar aan de andere kant is er ook overlap. Het begint met de manier waarop de Israëlieten met slaven moeten omgaan. In het vierde gebod staat bijvoorbeeld dat slaven moeten rusten op de zevende dag. In hoofdstuk 21 wordt dit uitgebreid met de regel dat slaven in het zevende jaar vrijgelaten moeten worden. Daarnaast bepaalt het tiende gebod dat je de slaaf van een ander niet mag begeren en hoofdstuk 21 geeft andere regels over de omgang met andermans slaaf.


In Mattheüs 18 vertelt Jezus een gelijkenis over een koning en zijn slaven. De koning roept zijn slaven, omdat ze hun schuld bij hem moeten betalen. Eén slaaf heeft een torenhoge schuld en kan die niet terugbetalen. Hij, zijn vrouw en kinderen en bezittingen zouden moeten worden verkocht. Hij smeekt bij de koning om uitstel. Tot ieders verbazing scheldt de koning hem heel de schuld kwijt. Even later komt deze man iemand tegen die een heel kleine schuld bij hem heeft en hij rekent hem dat heel zwaar aan. Als de koning hiervan hoort, laat hij de slaaf alsnog oppakken, straffen en alles terugbetalen. Het volk Israël was een paar maanden geleden nog een slavenvolk en nu krijgen ze regels te horen over de manier waarop ze met hun slaven moeten omgaan. Het zal voor velen onwerkelijk in de oren geklonken hebben. Een deel gelooft ook niet dat ze ooit zelf slaven zouden gaan krijgen. God belooft dat het volk naar Kanaän zal gaan en Hij maakt dat ook heel concreet door te zeggen hoe ze daar moeten gaan leven. Zullen ze als die ondankbare slaaf uit de gelijkenis zijn, of zullen ze wel goed met hun slaven omgaan? Ze zijn door God Zelf bevrijd, “Ik ben de Heere, uw God, die u bevrijd heb”. Zoals God goed voor hen geweest is, zo mogen ze dat ook voor anderen zijn.


In het Verbondsboek staat vooral een uitwerking van het zesde en achtste gebod, het doodslaan en stelen, omdat het gaat over het leven, het lichaam en het bezit van de ander. Dit soort regels zijn niet uniek in de tijd van Mozes. Er waren al oudere wetten, zoals van de Babylonische Hammurabi. In het Louvre in Parijs is een pilaar te zien waar zijn regels voor de samenleving op staan. Er zijn relatief gunstige regelingen voor slaven en burgers worden door deze regels beschermd, maar wel minder dan in het Oude Testament. De vraag is wel of deze regels van Hammurabi ook zo gefunctioneerd hebben. De wetten komen verder niet terug in andere juridische teksten en het lijkt om propaganda te gaan. De koning wil laten zien hoe goed hij met de slaven omgaat. Op papier kunnen dingen soms goed geregeld zijn, maar in werkelijkheid blijkt het er veel harder aan toe te gaan. In onze tijd blijkt dat zelfs meldingen van huiselijk geweld niet veel verandering brengen. Een kind of een slaaf is kwetsbaar en wie komt er voor hem of haar op als niemand ziet wat er achter de voordeur gebeurt? De Bijbel keurt slavernij niet af en de wet beschermt de slaven, maar de geschiedenis heeft wel aangetoond dat velen misbruik maken van de ongelijke situatie.


In Exodus 21 komen we het recht van vergelding tegen: oog om oog, tand om tand. Het is een belangrijk rechtsbeginsel en staat op nog twee andere plaatsen in de Thora, in Leviticus 24 en Deuteronomium 19. Wie een ander doodslaat, moet zelf gedood worden, vers 12. Toch wordt het vergeldingsprincipe niet letterlijk uitgevoerd. Als een stotig dier een mens doodt, terwijl de eigenaar van het beest weet dat het stotig is, dan kan door de rechter ook een afkoopsom worden opgelegd. Sowieso bepaalt de rechter wat de straf moet worden en is het niet de bedoeling dat de mensen de regels naar eigen inzicht toepassen. Volgens de joodse traditie is het vergeldingsprincipe niet letterlijk bedoeld en is het ook praktisch niet uitvoerbaar. Bij de geschiedschrijver Josephus staat dat het meestal werd afgedaan met een geldboete. Herstel tussen dader en slachtoffer vindt niet plaats door vergelding, maar daar is meer voor nodig, namelijk barmhartigheid en vergeving. In de zaak rond de dood van Nicky Verstappen was het voor de familie niet voldoende dat de rechter de dader veroordeeld had en een lange gevangenisstraf oplegde. Ze bleven met veel vragen zitten waar de dader niet op in wilde gaan. Ze wilden graag weten wat er precies gebeurd is. De veroordeling en de vergelding hebben dus een beperkte waarde.



Jezus laat in de Bergrede, Mattheüs 5, zien dat iets anders nodig is dan vergelding, namelijk barmhartigheid. Wie op de ene wang geslagen wordt, moet de andere wang toekeren. Is hier sprake van een radicale breuk met het Oude Testament en de joodse traditie? Jezus zegt Zelf dat Hij de wet niet aan de kant schuift en ook de wet zelf benoemt de barmhartigheid. Het dubbele liefdesgebod, God en de ander lief te hebben, komt ook uit de wet. Verder wordt er de laatste tijd vanuit gegaan dat Jezus veel meer aansluit bij de joodse traditie dan vaak is aangenomen, omdat er meer kennis is van de joodse bronnen. Ook de rabbijnen hebben oog voor de barmhartigheid. De wegen gaan wel uit elkaar als het gaat om Jezus als de Zoon van God. In Hem is Gods barmhartigheid zichtbaar geworden. Wie Hem ziet als de Zoon van God en als God Zelf, ontvangt Gods volledige barmhartigheid. Hij heeft vrijwillig afstand gedaan van Zijn hemelse heerlijkheid en heeft in onze plaats de andere wang toegekeerd toen Hij werd geslagen. Door het geloof in Hem worden onze zonden niet vergolden en hoeven we zelfs geen afkoopsom te betalen. God vraagt van ons niets anders dan dat wij Hem een nederig hart aanbieden.

Exodus 22



In het Romeinse Rijk werd veel geld verdiend aan de tolwegen. De tolposten werden te koop aangeboden. De hoogste bieder mocht de post kopen. Een tollenaar moest dus eerst zijn investering eruit halen voordat hij voor zichzelf winst kon maken. In Lukas 19 gaat het over een hoofdtollenaar die de mensen afperst. Als hij Jezus heeft leren kennen, wil hij breken met zijn verleden en belooft hij de helft van zijn bezittingen weg te geven en viervoudig te vergoeden aan wie hij heeft afgeperst. Hij verandert van een oplichter naar iemand die Gods liefde gevonden heeft en zich aan Gods wet wil houden. In de wet, in Exodus 22, staat namelijk dat een dief het veelvoudige moet terugbetalen.


De wetten over diefstal bevatten geen lijfstraffen, maar de dader moet ruimschoots de benadeelde persoon compenseren. Diefstal wordt dus niet bijzonder zwaar gestraft, zoals in buitenlandse wetten wel voorkwam. De uitspraak die David doet in 2 Samuël 12, is dan ook opmerkelijk. Als hij van de profeet Nathan hoort dat iemand een lam van een ander heeft gestolen, vindt hij dat die persoon het lam viervoudig moet terugbetalen, dat is wat overeenkomt met de wet in Exodus, maar hij zegt erbij dat die man een ‘man des doods’ is. Met andere woorden, volgens de wet kun je hem niet de doodstraf geven, maar dan zou wel gepast zijn. De profeet Nathan confronteert David op deze manier met zichzelf en zijn zonden rond het overspel met Batseba. De zonden stapelden zich bij David, omdat hij Batseba tot vrouw genomen had, daardoor in de problemen kwam en dit vervolgens op een verkeerde manier ‘oploste’. Het geeft wel aan dat de regels van Mozes bedoeld zijn om de samenleving leefbaar te houden. Het zegt verder niets over de dader als mens. De dader kan terugbetalen, maar David geeft zelf al aan dat er veel meer aan de hand is. Het kwaad is groter dan alleen die ene daad. Er zitten verkeerde bedoelingen, een verkeerd hart achter. Met het betalen van een vergoeding is de overtreding niet tenietgedaan, er is ook vergeving van God nodig en vernieuwing van het hart en leven.


In de Westerse wereld bestaan zwaardere straffen uit gevangenisstraf. In Exodus staan geen gevangenisstraffen. De straffen in Exodus hebben meerdere voordelen. Het slachtoffer wordt hier ruimer gecompenseerd. Hoe bewuster er iets verkeerd gedaan is, hoe meer er teruggegeven moet worden. Voor één gestolen rund of een stuk kleinvee krijgt het slachtoffer er vijf terug. Ook is er sprake van een persoonlijkere afhandeling. De dader moet zelf naar de gedupeerde toe gaan. Het nadeel van het systeem is dat een rijk persoon die steelt, de straf nauwelijks zal voelen en dat hij gemakkelijk door kan gaan met stelen.


Exodus 22 beschrijft allerlei situaties waarin mensen meer of minder actief een ander benadelen. Het begint heel duidelijk met stelen. Dan volgt het slaan van een inbreker. Ook tegenwoordig zijn er wel eens rechtszaken over een inbreker die in elkaar geslagen wordt. Soms moet iemand ervoor in de gevangenis, omdat de inbreker zo is toegetakeld. Geweld gebruiken is in Nederland toegestaan, maar wel proportioneel. Volgens de Bijbel is iemand niet schuldig als hij de dader ’s nachts heeft geslagen, zelfs niet als de inbreker aan zijn verwondingen overlijdt. Nu is het in die tijd en cultuur ’s nachts echt donker en je zie je nauwelijks iets. Het hoofdstuk noemt ook situaties waarin iemand nalatig is of een situatie waarin iemand zonder opzet een ander benadeelt, bijvoorbeeld wanneer een dier dat tijdelijk bij diegene in bewaring is, wordt aangevallen door een wild beest. Dan volgt er geen compensatie.


In de verzen 16 en 17 lijkt het ineens over iets heel anders te gaan, namelijk de situatie dat een man en vrouw gemeenschap hebben voor het huwelijk. Dan moet de man, of hij nu met haar trouwt of niet, een bruidsschat betalen. Toch sluit het in zekere zin aan op het voorgaande, omdat de familie ook gecompenseerd moet worden. Hoewel de man en vrouw door gemeenschap te hebben één zijn geworden, zoals dat in Genesis 2 staat, en doen alsof ze een verbond zijn aangegaan, getrouwd zijn, is het aan de vader om te beslissen of een huwelijk doorgaat.


Het laatste deel van het hoofdstuk gaat over regels met betrekking tot het omgaan met de zwakkeren en kwetsbaren, dus de armen, vreemdelingen, weduwen en wezen in de samenleving. Dit deel loopt door tot in hoofdstuk 23:9. Er staan allemaal apodictische wetten in. Apodictisch wil zeggen dat er geen ruimte is voor discussie, ze zijn onweerlegbaar, simpelweg verboden. Het staat in de tweede persoon: ‘U zult niet…’. In het gedeelte hiervoor ging het over regels die ingingen op specifieke gevallen, dus: ‘als er dit aan de hand is, dan…’. De regels over het beschermen van kwetsbare mensen zijn niet alleen praktisch van aard, maar zeggen ook iets over wie God is. Hij let op hen. Het is een Bijbels principe waar Maria ook over zingt wanneer ze hoort dat Jezus uit haar geboren zal worden: “Machthebbers heeft God onttroond en nederige mensen heeft Hij verhoogd.” Zoals God het slavenvolk Israël in Egypte hoorde klagen en zuchten, zo hoort God de mensen als zij onderdrukt worden in de samenleving.



Het volk moet leren om naar de zwakken te kijken zoals God dat doet, met barmhartigheid. In de praktijk maken mensen vaak misbruik van zwakkeren en proberen ze er een slaatje uit te slaan. Mensen die weinig te kiezen hebben, kun je voor weinig geld voor je laten werken en onder slechte omstandigheden. In 2018 werd ingeschat dat 5 tot 10 procent van de arbeidsmigranten in Nederland wordt uitgebuit, dat gaat om tienduizenden gevallen. De huisvesting is soms niet in orde en mensen mogen niet naar een dokter als dat nodig is. In Israël moet men iemands enige kleed dat als onderpand bewaard wordt, teruggeven voor in de nacht. God zou anders het hulpgeroep van de arme horen.

Exodus 23



In onze tijd ondervinden sociale media problemen door de vele onzin en onjuiste beweringen die erop geplaatst worden. Mensen met te veel tijd schrijven van alles op en de sociale media kunnen zo een publiek vormen voor mensen die dat niet verdienen. In Exodus 23 komen we een aantal heel actuele wetten tegen. Mensen moeten niet achter de geruchten aan rennen. Ze mogen geen valse geruchten verspreiden, vers 1, en moeten de meerderheid niet volgen in het kwaad, vers 2. In vers 1 gaat het ook over het helpen van een schuldige. Voor advocaten kan het een enkele keer een dilemma zijn om de zaak van een cliënt wel of niet in behandeling te nemen als het gaat om een gruwelijk misdrijf. Het kan niet goed voelen om te pleiten voor strafvermindering terwijl iemand iets verschrikkelijks gedaan heeft. In vers 1 gaat erom dat iemand een schuldige helpt door een vals getuigenis af te leggen. In Israël woog het getuigenis van twee mensen erg zwaar. Twee of drie mensen met verkeerde bedoelingen konden de rechter dus misleiden door dezelfde leugens te vertellen.


Er kwam eens een arme weduwe naar de joodse rechtbank van de bekende rabbijn Jehoshua Kutner. Ze moest erg huilen en wilde de rabbijn om hulp vragen. Ze legde haar probleem voor. Ze vond dat een man haar slecht behandeld had. Ze wilde dat de rabbijn de man zou verhoren. De rabbijn liet de man daarom komen. Na afloop van het verhoor ging de man naar een andere rechter en beklaagde zich dat rabbijn Kutner zich had laten omkopen. De rechter begreep het niet, want het ging toch om een arme weduwe. Toen zei de man: “U denkt toch niet dat je iemand alleen met geld of andere zaken om kunt kopen? Deze vrouw koopt hem om met haar tranen.” Exodus 23 gaat verder met de regels over de bescherming van kwetsbaren, de arme en de vreemdeling. Maar ook de rechtspraak is kwetsbaar en moet beschermd worden. Het recht kan op allerlei manieren worden verdraaid. Een rechter kan zich zelfs door het leed van een arme laten afleiden van het recht. Een arme mag niet worden voorgetrokken, vers 3.


De verzen 4 en 5 zijn mooie voorbeelden van naastenliefde. Wanneer je de ezel van je vijand ziet lopen, moet je die terugbrengen. En als de ezel is bezweken, dan moet je die ezel samen omhoog helpen. Jezus vertelt in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan ook over deze naastenliefde. In de gelijkenis is niet de ezel, maar de man zelf, een jood, ernstig gewond en het feit dat de priester en leviet hun volksgenoot niet willen helpen, geeft wel aan dat het liefhebben van een ander niet vanzelf gaat, laat staan de liefde tot de vijand.


Vers 9 is een wet over de vreemdeling en vormt een overgang van de wetten over de rechtspraak naar de wetten over de rustdag, het jaar van rust en de jaarlijkse feesten. Het volk weet hoe het is om vreemdeling te zijn, daarom moet het hun ook lukken om goed met hun vreemdelingen om te gaan. Ze mogen het de vreemdeling niet moeilijk maken en het zevende jaar is de opbrengst van het land bestemd voor de armen en als het nodig is de vreemdelingen. Het lijkt erop dat in het hele zevende jaar niets verbouwd wordt, maar dat beeld is waarschijnlijk niet juist. In Leviticus wordt uitgelegd dat in het vijftigste jaar, het Jubeljaar, niemand iets mag verbouwen, maar de regel dat er in het zevende jaar niets verbouwd wordt, hoeft niet voor iedereen tegelijkertijd te gelden. De boer houdt zich aan de regel dat er na zes jaar een jaar rust is voor het land, maar het kan per stuk land verschillen wanneer dat is, zodat de opbrengst in zijn geheel elk jaar ongeveer hetzelfde is.


Drie keer per jaar moeten de mannen en jongens samenkomen voor Gods aangezicht: bij de drie grote feesten, het feest van de ongezuurde broden is Pesach, het feest van de oogst is het Wekenfeest, ons Pinksteren, en het feest van de inzameling is het Loofhuttenfeest. Op Pesach eten de mensen ongezuurd brood, omdat ze eraan denken dat God hen bevrijd heeft en dat ze toen geen tijd hadden om het deeg te laten rijzen. Ze mogen dan niet met lege handen bij God aankomen, vers 15. Dat komt omdat Pesach ook de tijd is van de gerstoogst. Het eerste deel is niet voor de mensen zelf, maar voor God Die alles laat groeien en Die voor de opbrengst zorgt. Tot drie keer toe staat in de wet van Mozes dat een bokje niet in de melk mag worden gekookt, hier staat dat in vers 19. Sommige rabbijnen hebben gezegd dat dit is vanwege het welzijn van de dieren, maar dat lijkt niet logisch, omdat het dier al geslacht is. Een betere verklaring is dat het een reactie is op een heidens bijgeloof dat de andere dieren vruchtbaarder zouden worden als het bokje in de melk wordt gekookt, omdat melk versterkend is voor jonge dieren. Een andere aannemelijke verklaring komt van de joods-hellenistische filosoof Philo die zegt dat het probleem is dat zo de melk, symbool voor het leven, vermengd wordt met de dood.



In het laatste deel van dit hoofdstuk maakt God Zijn bedoeling met Zijn volk bekend. Als ze goed luisteren naar de Engel die voor hen uitgaat, zal het volk voorspoedig zijn. Tegelijk zit hier de waarschuwing aan vast om niet in zee te gaan met andere goden. In vers 13 stond al dat ze niet eens aan de naam van andere goden moeten denken. Afgoderij begint met de gedachten aan de afgoden. Wie op tijd ingrijpt, kan voorkomen dat zijn hart een voorkeur krijgt voor een afgod boven de God van Israël. De naam van de afgoden moeten ze niet eens noemen. Afgodsbeelden moeten omver gehaald worden. In Kanaän zullen ze veel afgodsbeelden aantreffen en die moeten dus uit de weg geruimd worden. Uit het vervolg van de geschiedenis rond de berg Horeb weten we dat het volk zelf ook weet hoe ze afgodsbeelden moeten maken, want ze maken een gouden kalf als Mozes naar hun mening te lang wegblijft.

Exodus 24



Verschillende keren staat in Exodus dat Mozes de berg Sinaï, of Horeb, op moest klimmen. Het was een berg met veel herinneringen voor Mozes, want hier had God hem geroepen toen hij nog voor zijn schoonvader Jethro werkte als herder van het kleinvee. God had toen onder andere gezegd dat het volk bij deze berg zou komen na de bevrijding. God heeft aan Mozes en het volk laten zien dat Hij doet wat Hij belooft. En Mozes heeft de unieke positie om dicht in de buurt van God te mogen zijn. Het volk is niet jaloers, want ze durven helemaal niet in Gods nabijheid te zijn, zeker niet nadat ze hebben meegemaakt hoe God in veel natuurgeweld het volk opzocht. In Exodus 19 gaat Mozes de berg op. Hij krijgt instructies om het volk klaar te maken om de wet, de Tien Geboden, te ontvangen. Na het ontvangen van de Tien Geboden gaat Mozes opnieuw de berg op, Exodus 20. Dan volgen de woorden over allerlei wetten voor de samenleving in de hoofdstukken 21-23. Deze wetten vormen de inhoud van het verbondsboek, dat in hoofdstuk 24 door Mozes wordt voorgelezen. In hoofdstuk 24:1 staat opnieuw dat Mozes de berg beklimt. Misschien is dit dezelfde keer als in Exodus 20. In hoofdstuk 24 wordt er aan toegevoegd dat Aäron en zijn zonen samen met zeventig oudsten het begin van de berg moeten beklimmen.


Mozes geeft al de wetten die hij ontvangen heeft door aan het volk. Tot twee keer toe stemt het volk in om zich aan deze regels te gaan houden. De eerste keer is als Mozes de wetten verteld heeft, vers 3, en de tweede keer is nadat Mozes de wetten heeft opgeschreven en de woorden van dit verbondsboek heeft voorgelezen. Tussen de eerste en tweede keer dat het volk instemt met de wetten, bouwt Mozes een altaar. God sluit een verbond met Zijn volk en dat is een gewichtige zaak: er worden offers bij gebracht en daarbij vloeit bloed. Toen God met Abram een verbond sloot, Genesis 15, moest hij een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif doormidden snijden en de stukken tegenover elkaar leggen. Het woord voor ‘sluiten’ in ‘een verbond sluiten’, betekent ook ‘snijden’. Er ontstaat zo een pad van bloed. In die tijd werd het verbond zo gesloten dat beide verbondspartners tussen de stukken liepen. Daarmee lieten ze zien dat ze de verplichten van het verbond serieus namen. Bij de verbondssluiting van God en Abram staat er niet dat Abram er tussendoor loopt. God gaat in de nacht in een brandende fakkel en rokende oven over het pad heen. Het verbond is afhankelijk van Gods trouw en niet van Abram.


Mozes snijdt geen dieren doormidden, maar hij offert brandoffers en dankoffers. Bij brandoffers waren de dieren helemaal bestemd voor God en bij dankoffers mochten de priesters er een deel van eten. Zoals gebruikelijk in die tijd werd er samen gegeten bij de verbondssluiting. Voordat er werd gegeten, nam Mozes wat van het bloed en sprenkelde dat over het volk, vers 8. Het bloed symboliseerde dat God en het volk instemden met het verbond. Het was een zichtbare bevestiging. Het bloed, door Mozes gesprenkeld, zal nog een aantal dagen op hun kleren gezeten hebben. Ze konden zien dat ze een verbond met de Schepper van hemel en aarde, de God van Abraham, Izak en Jakob, waren aangegaan. Dat er dieren geslacht werden bij een verbondssluiting was niet uniek voor Israël. Wel dat Mozes het volk met bloed besprenkelde als symbool van reiniging. In Hebreeën 9 wordt het bloed van offerdieren vergeleken met het bloed van Christus. Als het bloed van bokken en kalveren al reinigde en de mensen heilig maakte, hoeveel meer zal het bloed van Christus uitwerking op de gelovigen hebben? Christus’ bloed reinigt een vuil geweten en zorgt er door de kracht van de Heilige Geest voor dat mensen de levende God gaan dienen.


Christus’ bloed is nog veel kostbaarder dan het bloed van dieren. Het verbond met Christus als Bemiddelaar is ook bijzonderder, omdat bij dat verbond iedereen mag komen voor de maaltijd van het verbond. Bij Mozes mogen alleen de vertegenwoordigers van het volk, de zeventig oudsten, en Mozes, Aäron en zijn zonen komen, vers 9. Er is geen beperkt aantal plaatsen aan de tafel van Gods verbond. In Exodus 24 mochten vierenzeventig mensen komen, door Christus mag ieder die honger en dorst heeft naar God komen.


De vierenzeventig mannen in Exodus 24 komen namens het volk bij God. Ze mogen zelfs iets van God zien. De schittering van Gods heerlijkheid wordt in de Bijbel vaker met edelstenen omschreven. Bij deze majestueuze God mogen zij eten en drinken. Eten en drinken is veel meer dan alleen het voeden van het lichaam, maar geeft verbondenheid aan tussen de aanwezigen, daarom vinden ook de critici van Jezus het bezwaarlijk dat Jezus eet met goddelozen. Jezus schaamt zich er niet voor om zich met deze mensen in te laten.



Ten opzichte van de vierenzeventig mannen neemt Mozes een bijzondere plaats in. Hij mag de berg verder beklimmen, de wolk in waar Gods heerlijkheid aanwezig is. Veertig dagen en nachten is hij daar. Het is in het jodendom het begin van een periode van drie keer veertig dagen. Veertig dagen is hij op de berg, dan is er veertig dagen rouw, vanwege de afgoderij van het volk en dan is Mozes opnieuw veertig dagen op de berg bij God.


Aan het eind van deze honderdtwintig dagen is de Grote Verzoendag en daarna het Loofhuttenfeest.

Exodus 25



In Nederland wordt elk jaar ongeveer 75 miljoen kilo textiel ingezameld. Een enorme hoeveelheid, maar de kwaliteit ervan is vaak niet zo goed. Het is voor inzamelaars bijna niet meer rendabel, omdat ze ook voor elke kilo een bedrag aan de gemeente moeten betalen. Veel kleding wordt goedkoop aangeboden, maar de kwaliteit is niet hoog en daarom is het moeilijk opnieuw te gebruiken. Mensen kopen nieuwe kleding, vervolgens blijkt er te weinig ruimte in de kast en de minst gewaardeerde kleding gaat de deur uit. Daar wordt misschien een ander nog blij van. In Exodus 25 wordt er van het volk een bijdrage gevraagd. Mozes heeft een lijstje van materialen die gewenst zijn, metalen - goud, zilver en koper -, huiden van dieren, olie en bijzondere stenen. Ieder Israëliet moet in zijn tent hiernaar op zoek gaan en bedenken of hij daar iets van wil geven. Het mooie is dat een rijke kan geven van zijn rijkdom, goud en zilver, en ook een arme kan geven wat hij heeft, al is het maar een beetje olie. Mozes houdt niet bij wie wat gegeven heeft, maar het is vrijwillig, letterlijk staat er dat het uit het hart wordt gegeven. Bij een inzamelactie kijken mensen vaak wat ze al een tijd niet meer gebruiken en dus wel kunnen missen, maar hier gaat het niet alleen om een vrijwillige bijdrage, maar om een offer. Het woord voor bijdrage is ‘hefoffer’. Het Hebreeuwse woord heeft te maken met omhoog zetten, verhogen. Het volk mag iets geven aan de hoogverheven God. Hij wil in Zijn heiligdom wonen onder de mensen en iedereen mag zijn bijdrage leveren aan het huis van God.


Zelfs wie niks kon geven, maar die wel met zijn handen kon werken, mocht een bijdrage leveren aan de tabernakel. Er was veel hout nodig, acaciahout. Acaciabomen waren er in overvloed in de woestijn Sinaï. Dit hout is erg hard en dus lastig te bewerken. Mozes krijgt van God te horen hoe de tabernakel en de voorwerpen eruit moeten komen te zien. In dit hoofdstuk worden de ark, de tafel, voorwerpen voor het brengen van offers en de gouden kandelaar beschreven. De volgende twee hoofdstukken gaan ook over de tabernakel en de voorwerpen en daarna gaat het uitgebreid over de priesters.


De Ark met de wet van God erin heeft draagbomen en staat in het Heilige der Heiligen. Voor de joden staat dit feit symbool voor de waarde van de wet, de Tora, de boeken van Mozes: aan de ene kant afgezonderd van de wereld en tegelijk draagbaar zodat de Tora verplaatsbaar is naar alle delen van de wereld waar mensen onderwijs uit de wet willen ontvangen. Honderden jaren heeft de ark met de draagbomen in de tabernakel gestaan. Als je denkt aan het verblijf van een koning of president, denk je niet aan een verplaatsbare woning, maar aan een enorm huis met een degelijke fundering. God wacht niet tot Salomo de tempel in Jeruzalem gaat bouwen, maar wil hier in de woestijn onder het volk zijn. De Ark is niet alleen een bijzonder heilig voorwerp, maar ook functioneel. Het betekent ook wel ‘kist’, want de twee stenen platen waar God de wet op heeft geschreven liggen erin. De twee stenen platen heten ook wel ‘de getuigenis’ of ‘het verbond’ of ‘de wet’.


De bovenkant van de Ark zit niet vast aan de rest, maar ligt erop. De rand en onderkant zijn van hout, met goud overtrokken, en de bovenkant, het deksel, is van puur goud en er staan twee cherubs op. Het deksel is dus een plaat met engelen erop. Het heeft een speciale naam die is afgeleid van ‘verzoening doen’, en dat is hetzelfde woord als ‘bedekken’. Als in de vertaling ‘verzoendeksel’ staat hebben ze deze beide betekenissen samen willen nemen. De plaat is een afbeelding van Gods bereidheid om Zich met het volk te verzoenen. Tegelijk is het een bedekking van de wet die Hij eigenhandig geschreven heeft. Ze moeten beschermd worden door cherubs, zoals de cherubs ook het paradijs en de boom des leven afschermden voor Adam en Eva toen zij uit het paradijs waren weggestuurd.


Net als de Ark bestond de tafel uit hout, met goud overtrokken. Beide voorwerpen hebben dezelfde hoogte, ongeveer 70 centimeter, met een gouden rand aan de bovenkant die zowel functioneel als decoratief is.


Aan een tafel wordt meestal gegeten. Behalve de tafel moeten er daarom ook bijbehorende voorwerpen voor de tafel gemaakt worden. Zoals bij een koning past, wordt dit van kostbaar materiaal gemaakt. De voorwerpen worden gebruikt voor een drankoffer, wijnoffer of plengoffer. Als voedsel staat het toonbrood op tafel. Alleen het toonbrood, gemaakt van het manna dat God gegeven heeft, mag op de tafel staan en is als een offer dat aan God wordt aangeboden. Het brood moet er altijd staan.



Als laatste komt in dit hoofdstuk de kandelaar aan bod. De kandelaar, menora, komt in het Hebreeuws van ‘noer’, dat is ‘vuur’. De kandelaar is de lichtgeefster. Het is hetzelfde als het Arabische ‘Manare’, waar ‘minaret’ vandaan komt, minaret betekent oorspronkelijk ‘vuurtoren’. In de tijd van Jezus moet er in de tempel een heel mooie kandelaar gestaan hebben. De geschiedschrijver Josephus is er enthousiast over. Als Jeruzalem wordt ingenomen door Titus staat op zijn triomfboog de kandelaar centraal. Het is tot een symbool voor Israël geworden, daarom heeft de staat Israël de kandelaar ook tot staatsembleem gemaakt. De kandelaar zorgt voor licht in het heiligdom. God Die Zelf licht is en de duisternis verdrijft, wil dat mensen voor licht in Zijn woning zorgen.

Exodus 26



Hoofdstuk 26 is een beschrijving van de tabernakel en het voorhangsel. Er staat in hoe de tabernakel gebouwd moet worden. Het is dus een instructie aan Mozes en aan de werkers. Het kan bij het lezen wat zakelijk en afstandelijk overkomen. Wat is de waarde van zo’n beschrijving? Is dit alleen interessant voor degenen die betrokken waren bij de bouw van de tabernakel toen? Het is goed om te beseffen dat dit de woonplaats van God is. God komt dicht bij de mensen wonen. Dat deed Hij in de woestijn, in de tempel van Jeruzalem en in de persoon van Jezus Christus. De evangelist Johannes gebruikt hetzelfde woord voor wonen, de tent opslaan, als in de Griekse vertaling van dit gedeelte in Exodus. God laat Zijn hemelse heerlijkheid achter om bij mensen te wonen. Sommige kerken heten De Tabernakel. Hoe bijzonder is het als God nu onder ons zou zijn zoals Hij dat bij Israël in de woestijn was. Hij sprak in de tabernakel met Mozes en Zijn heerlijkheid was daar. De tabernakel wordt een bijzondere plaats voor wie de God van Israël en de Vader van Jezus Christus bijzonder vindt. Hoeveel mensen zouden niet een kijkje willen nemen in het huis van hun idool? Soms mag een cameraploeg het huis van een beroemd persoon ingaan om de mensen de schittering van het huis te laten zien.


Het woord ‘tabernakel’ komt van het Latijnse woord voor ‘tent’ of ‘hut’, maar ‘tabernakel’ en ‘tent’ zijn niet helemaal hetzelfde. In vers 7 staan beide woorden naast elkaar. Bij ‘tabernakel’ weet iedereen: dit is niet zomaar een tent, maar de woonplaats van God. De tabernakel bij Mozes heeft een paar honderd jaar bestaan, en is later wel eens nagemaakt. Een rooms-katholieke kerk heeft ook een tabernakel, de plaats waar het brood bewaard wordt, vanuit de gedachte dat Christus daarin aanwezig is. In de Bijbel staat dat Christus in de tabernakel in de hemel is. Als Hogepriester doet Hij in die tabernakel verzoening voor de mensen met Zijn eigen bloed.


Er staan veel getallen in dit hoofdstuk. Het is misschien verleidelijk om hier van alles achter te zoeken, maar de maten en aantallen zijn ook praktisch. De tabernakel moet vooral indrukwekkend geweest zijn door al het goud en ook stevig door de pilaren, de vele planken en dwarsbalken en ook indrukkend mooi door de geweven kleden.


De beschrijving van de tabernakel begint met de kleden. Er is in Exodus onderscheid tussen het onderste linnen kleed, ‘de tent’ en het dekkleed, dat wordt genoemd in Exodus 40:19. In het begin van Exodus 26 wordt het prachtige onderste linnen kleed genoemd. Het bestond uit niet uit één stuk, maar 10 banen van 12 meter lang en 2 meter breed. Verder was het niet één groot kleed, maar twee stukken van elk 5 banen, dat met lussen en gouden haken aan elkaar verbonden werd, vers 5 en 6. Het was geweven van verschillende kleuren garen: wit, purperblauw, purperrood en karmozijnrood. De kleuren hebben een symbolische betekenis: wit staat voor de reinheid, purperblauw voor de hemel, purperrood voor koninklijke heerlijkheid en karmozijn voor het leven. Deze stoffen en kleuren met de afbeelding van de cherubs erin verwerkt werden ook gebruikt voor het voorhangsel. Daaroverheen kwam het kleed van geitenhaar, vers 7. Het kleed van geitenhaar geeft aan dat het echt om een tent gaat, omdat de mensen dat zelf ook hadden. God woont onder Zijn volk. De kleur van dit kleed was normaal zwart of zwart en wit. Het bestond uit 11 banen van 15 meter lang en 2 meter breed. Het kleed was veel langer dan het onderste kleed. Net als bij het onderste linnen kleed bestond het uit twee even grote delen die met elkaar verbonden werden. Deze keer met lussen en koperen haken. Daaroverheen kwam het kleed van rood geverfde ramsvellen, vers 14. Tenslotte een kleed van dassen of zeekoeien, het buitenste dekkleed, dat staat in Exodus 40:19. De bovenste twee kleden waren korter dan het geitenharen kleed. Deze buitenste kleden beschermden tegen de weersomstandigheden.


De tabernakel was ongeveer 14 meter lang, 5 meter breed en 5 meter hoog met twee ruimtes: het Heilige en het Heilige der Heiligen. De wanden waren gemaakt van achtenveertig planken, twintig aan beide zijwanden en aan de achterwand acht. De palen werden met pennen verbonden aan de voetstukken en waarschijnlijk waren de pennen ervoor om de palen in de grond te bevestigen. De planken werden met ringen en dwarsbalken goed bij elkaar gehouden. De voorkant van de tabernakel stond aan de oostkant. Aan de zijkant, de noord- en zuidkant, stonden allebei twintig planken en aan de achterkant, de westkant, stonden zes planken. Nog twee planken waren ter versteviging op de hoeken aan de achterkant. Aan de voorkant stonden vijf pilaren.



Voordat de priester het Heilige binnenging kwam hij langs een mooi kleed dat van dezelfde stof is als het onderste linnen kleed met de kleuren wit, purperblauw, purperrood en karmozijnrood. Dit kleed hing aan vijf pilaren. Een pilaar was gemaakt van acaciahout, met goud overtrokken. Als de priester binnen was keek hij tegen een ander soortgelijk kleed aan dat hem van het Heilige der Heiligen scheidde. Dit kleed, het voorhangsel, hing aan vier pilaren, en hier was heel knap het beeld van cherubs in geweven. Dat kon alleen een specialist maken. Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel in de tempel doormidden. Dit voorhangsel met de cherubs erop. De cherubs moesten als het ware wijken. Bij Adam en Eva zette God hen in om Adam en Eva bij de boom des levens weg te houden. Jezus Christus zet de cherubs aan de kant, de mens heeft weer toegang tot de Boom des levens. Het voorhangsel, dit prachtige kleed, is niet zó mooi dat het gespaard moet blijven. In Openbaring 22:2 wordt de boom des levens weer genoemd. Christus is die Boom des levens. Deze Boom heeft vruchten en de bladeren zijn genezend voor de heidenen. Ieder die genezing zoekt voor zijn ziel en leven kan bij Hem terecht.

Exodus 27



In Exodus 27 worden het brandofferaltaar, de voorhof en de olie voor de kandelaar beschreven. Het brandofferaltaar stond tussen de ingang van de tabernakel en de ingang van de voorhof. Het altaar moest gemaakt worden van acaciahout, met koper overtrokken. Binnen in het heiligdom waren de voorwerpen van goud en daarbuiten van koper. Het altaar was vierkant, met zijkanten van ongeveer tweeënhalve meter en een hoogte van ongeveer anderhalve meter. De horens zorgden ervoor dat er niets van het altaar af zou vallen. Het altaar was dan wel niet van goud, maar niet minder belangrijk. Een dier werd geslacht en nam plaatsvervangend de straf van de mens op zich. Toch kan een dier niet de straf van een mens wegnemen. Jezus heeft als Mens de straf gedragen, want de mens had de straf verdiend, maar Hij was ook God en als God was Hij in staat om de straf te dragen. De dieren op het brandofferaltaar verwijzen naar Jezus’ offer dat voor eens en altijd gebracht is.


Vers 3 noemt de bijbehorende voorwerpen die gemaakt moesten worden. Er moesten potten komen die de as opvingen en waar de as tijdelijk in bewaard werd en daarnaast waren er potten met nieuwe kolen. Er waren scheppen om de as weg te scheppen en om de nieuwe kolen erbij te leggen. Sprengbekkens waren schalen met een vloeistof erin, zoals water om het vuur te verminderen of olie voor op het offerdier. De vorken werden gebruikt om het offer erop te leggen, te verschuiven en eraf te halen.


In de verzen 4 en 5 staat een korte omschrijving over het rooster en raster. Het is niet helemaal duidelijk wat er precies bedoeld wordt. Waarschijnlijk was er aan de bovenkant een rooster waar het offer op gelegd werd en daaronder, op de helft van de hoogte van het altaar, een raster waar het hout op lag en na verloop van tijd de kolen. Net als bij de ark en de tafel moesten er ringen aan vastgemaakt worden, zodat daar draagbomen in konden worden gestoken voor het vervoer. Deze draagbomen waren waarschijnlijk langer dan die van de ark. De ark was een stuk kleiner. Het altaar zal een behoorlijk gewicht geweest zijn en werd vermoedelijk door acht Levieten gedragen, aan elke hoek van het altaar twee. Alleen het koper al was 85 kilo volgens Exodus 38, en daar komt het gewicht van het hout dan nog bij. Wanneer het altaar weer op zijn plek stond, werden de draagbomen er wel uitgehaald, in tegenstelling tot bij de ark, zodat de priester makkelijk om het altaar heen kon lopen.


De tabernakel was alleen toegankelijk voor de priesters, maar het volk mocht in de voorhof komen. Hier konden honderden bezoekers tegelijk zijn. Het volk mocht dan wel niet binnenkomen, maar ze mochten wel dicht bij God zijn. In de voorhof werd geofferd en werden dieren klaargemaakt om te eten. Het volk mag, volgens Deuteronomium 12:18, eten in de voorhof voor Gods aangezicht. Een deel van het dier wordt aan God gegeven en een deel eten de mensen. Zo was er de gemeenschap tussen God en de mensen.


De voorhof was 50 bij 25 meter lang. Aan de randen werden als het ware muren gemaakt van gordijnen die bevestigd werden aan pilaren. De tabernakel moest in een bepaalde richting staan. Twintig pilaren stonden aan de zijkant en hadden net als de tabernakel metalen voetstukken. Hoe de linnen kleden er precies uitzagen en aan elkaar gemaakt werden is niet duidelijk uit de tekst op te maken. De westkant was 25 meter en zag er verder hetzelfde uit als de noord- en zuidkant, maar de oostkant was anders, daar bevond zich de ingang. Vanaf de hoeken waren er gordijnen zoals bij de rest, 7.5 meter. In het midden, dus 10 meter, hingen er andere, nog mooiere gordijnen, dezelfde als de onderste van de tabernakel, van blauwpurperen, roodpurperen, scharlakenrood en wit linnen. Alleen werden er bij de voorhof geen cherubs in verweven.



De kandelaar staat aan de buitenkant van het voorhangsel in de tent van ontmoeting. Het is voor het eerst dat hier de term ‘tent van ontmoeting’ wordt gebruikt. Voordat de tabernakel gemaakt werd, had Mozes ook een zogeheten ‘tent van ontmoeting’ waar Hij met God sprak. Deze werd vervangen op het moment dat de tabernakel klaar was. Vers 21 gaat over de situatie dat de tabernakel af is. De Israëlieten mochten hun bijdrage leveren aan de dienst aan God door de priesters te voorzien van voldoende olie voor de kandelaar, vers 20. De Israëlieten hadden hun eigen olielampen met een voorraad olie. ’s Avonds deden ze de lamp uit, maar de lamp in Gods huis gaat niet uit, omdat Hij niet slaapt. In een joodse uitleg wordt geprobeerd een antwoord te geven op de vraag hoe het kan dat er voor God een lamp moet worden aangezet. God heeft een mens eigenlijk niet nodig. Het lijkt op een ziende en een blinde die onderweg waren. Toen ze bijna thuis waren, zei de ziende tegen de blinde dat hij, de blinde, het licht aan moest steken. “Dat is goed”, zei de blinde, “maar onderweg heb jij mij ondersteund en jij begeleidt mij, waarom moet ik het licht ontsteken?” De ziende antwoordde: “Jij mag wat voor mij doen, de lamp aansteken, zodat je bij mij niet in de schuld staat, omdat ik je geholpen heb.” Israël is door God bevrijd en wordt in de woestijn door God onderweg bij de hand genomen. Ze mogen iets teruggeven aan God door Zijn woning te verlichten.

Exodus 28



Kleren maken de man. In Exodus 28 gaat het over de kleding van de hogepriester. In het Oude Nabije Oosten droegen priesters en koningen bijzondere kleding. Iedereen zag dat het om hooggeplaatste mensen ging. Ook nu gebeurt dat nog wel, zoals koningin Elisabeth opvallende kleding draagt, alles in dezelfde kleur. Anders zouden mensen haar misschien niet voor koningin aanzien. Israël was nog geen monarchie, dus de priester was de belangrijkste persoon en droeg daarbij passende kleding, met onder andere koninklijke kleuren. God wilde niet dat er een koning zou komen, maar Hij zou Koning zijn en de priester Zijn dienaar. Als dienaar van God moet de priester kleding dragen die past bij het huis van God. De stoffen die voor de tabernakel zijn gebruikt - blauwpurperen, roodpurperen, scharlakenrood en wit dubbeldraads fijn linnen - moeten ook gebruikt worden voor de priester, helemaal in stijl. Ook christenen moeten gepaste kleding dragen. Niet zozeer in uiterlijke zin, maar in innerlijke zin. In de Vroege Kerk, eind van de tweede eeuw, stond al in de brief van Diognetus dat christenen qua eten en kleding niet opvallen in hun Griekse omgeving. Paulus schrijft dat we ons moeten kleden met de rechtvaardigheid van Christus. Wij kunnen God niet benaderen zonder Christus, Die onze vuilen kleren heeft aangetrokken en voor ons schone, witte kleren verdiend heeft.


In het Nieuwe Testament wordt van heiligen gezegd dat ze witte kleren zullen dragen. Wit staat voor reinheid. Ook de priester draagt witte kleding, een tuniek, een onderkleed van fijn linnen, maar hij draagt er andere kledingstukken overheen, omdat hij tussen God en het volk in staat. Daaroverheen draagt hij een blauwpurperen bovenkleed dat hoort bij zijn schort. Schort is in het Hebreeuws ‘efod’.


In vers 2 wordt de kleding in drie woorden omschreven. Allereerst is het geheiligde kleding. Dit was ook te lezen op een rozet, een plaat die hij droeg op zijn tulband, waarin stond ‘de heiligheid van de Heere’. Deze kleding laat zien dat de priester een dienaar van God is, zoals mensen bij hun dagelijks werk passende kleding dragen, bedrijfskleding. Gods volk is ook bedoeld om heilig te zijn en te leven. Ze moeten zich onderscheiden van de wereld. Om het met de woorden van de brief van Diognetus te zeggen: “Ze wonen in hun vaderland, maar als vreemdelingen. Ze zijn arm als bedelaars maar maken velen rijk. Ze worden bespot en ze zegenen.”


Het tweede woord om de kleding te omschrijven is ‘heerlijkheid’ of ‘glorie’, zoals God bijvoorbeeld in heerlijkheid, waardigheid, het volk opzocht bij de berg Sinaï. Het woord ‘heerlijkheid’ is in de grondtekst hetzelfde als ‘zwaar’. Heilig heeft ook iets gewichtigs. We zeggen van iemand met aanzien wel eens: “Daar komt echt iemand binnen.” Als mensen de priester zagen lopen, werden ze daar bij wijze van spreken even stil van. Hij mocht God dienen en straalde iets van Gods schittering uit.


Het derde woord is ‘schoonheid’, zoals de stenen bijvoorbeeld heel mooi waren, van grote schoonheid. In de Bergrede legt Jezus uit dat schoonheid iets is wat bij God vandaan komt. Schoonheid is niet maakbaar en je moet je er niet te druk om maken. De bloemen doen dat ook niet en zijn mooier dan al de schoonheid van koning Salomo. En de schoonheid van Salomo’s kleding, zijn paleis en bezittingen waren heel groot. Hij bezat enorme hoeveelheden goud en kostbare stenen. Je werd bij het zien van deze koning in zijn paleis door de schittering en heerlijkheid ervan overvallen. De priester mag iets van die schoonheid laten zien. De kleding is gemaakt van de mooiste stoffen en kleuren en van goud en kostbare stenen. De beste kleermaker is nodig is om de kledingstukken te maken.


Het schort, de efod, zit met schouderstukken aan elkaar vast, vers 7. Op die schouderstukken zaten twee onyxstenen in gouden kassen. In die stenen moesten de namen van de stammen worden gegraveerd, zes op elke steen. Er staat niet bij welke stammen bij elkaar hoorden. In de boeken van Mozes worden al de stammen meerdere keren genoemd, maar niet altijd in dezelfde volgorde. Het volk zal het geweten hebben en dat het hier niet staat geeft aan dat het blijkbaar niet erg belangrijk is. De priester draagt de stenen met de namen van de stammen dus op zijn schouder. Het zijn gedenkstenen, om eraan te herinneren dat de priester, Aäron, het volk bij God vertegenwoordigt. Als Aäron verzoening doet bij God, doet hij dat namens al de twaalf stammen. In Exodus 19 had God gezegd dat Israël bedoeld was om als een heilig volk te leven, een koninkrijk van priesters. Zoals Aäron daar als een waardige priester loopt, zo is iedereen van het volk bestemd om waardig als een priester te leven. Verder draagt de priester de stenen niet alleen op zijn schouders, maar ook op zijn hart. Twaalf stenen met de namen van Israël zitten vast aan de borsttas. Op de schouders staan de namen als een groep en op de borst per stam individueel.



Het borststuk zat vastgemaakt aan het schort. Het werd tot één kledingstuk gemaakt en tegelijk kon het losgemaakt worden, zodat het ook goed schoongemaakt kon worden. De priester zal bij zijn werk regelmatig bloed op zijn kleren gekregen hebben. Het geeft aan dat de offers in het Oude Testament steeds weer gebracht moesten worden en de prachtige kleding werd vies en moest schoongemaakt worden. Christus heeft een volmaakt offer gebracht met Zijn eigen leven.


In de borsttas zaten ook twee stenen waarmee God geraadpleegd kon worden, de urim en de tummim. Het zou kunnen dat het een lichte en donkere steen was en dat Aäron aan de hand van de kleur van de steen kon afleiden wat Gods wil was. Deze stenen, net als de twaalf stenen droeg Aäron op de hoogte van zijn borst, dichtbij zijn hart, zo belangrijk zijn ze. Een echte dienaar van God draagt de namen van zijn mensen dichtbij zijn hart mee en zoekt het goede voor zijn volk.

Exodus 29



Op 30 april 2013 vond de troonswisseling plaats tussen koningin Beatrix en prins Willem-Alexander. Veel mensen hebben dit met grote interesse gevolgd. Na de abdicatie, het afstand nemen van de troon, volgde de inhuldiging van Willem-Alexander als Koning der Nederlanden. Bij de inhuldiging zwoer de koning trouw aan het Statuut, de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. Hij droeg een rokkostuum met daaronder het grootlint van de Militaire Willemsorde en daaroverheen de koningsmantel van hermelijnbont. In Exodus 29 lezen we over een soortgelijke gebeurtenis. De hogepriester Aäron wordt aangesteld als hogepriester en zijn vier zonen als priester in de tabernakel. Het priesterschap was niet zomaar één van de belangrijkere functies, maar het gaat om een heel bijzonder ambt. Zij staan in de rechtstreekse verbinding met God en vertegenwoordigen het volk bij God. God wilde de Koning zijn over het volk en de priester zouden zijn dienaars zijn. Later wilde het volk nog een ander ambt, het koningsambt, maar dat was in eerste instantie niet de bedoeling.


Aan de inhuldiging van een koning gaat een enorm uitgebreide voorbereiding vooraf. Er moet van alles gemaakt en gerenoveerd worden voor die grote dag. Aan de wijding van de hogepriester Aäron gaat ook een grote voorbereiding vooraf, want heel de tabernakel, alle gordijnen, voetstukken, enzovoorts moet gemaakt worden, met alle voorwerpen: de ark, het altaar, de tafel, het wasvat en de kandelaar en de kleinere voorwerpen. In het vorige hoofdstuk ging het over het maken van de priesterkleding. Hoofdstuk 29 noemt de laatste voorbereidingen: Ze moesten een jonge stier nemen en twee rammen zonder enig gebrek. Verder moeten ze een mand vullen met verschillende soorten ongezuurd brood en olie. Het is een voorbereiding op de offers en op een bijzondere maaltijd van hoge kwaliteit, goed vlees van een jonge stier en brood met olie. Gezuurd brood werd al lange tijd niet meer gegeten en herinnert aan de bevrijding uit Egypte. Ze werden bevrijd om God te gaan dienen.


De priesters worden geheiligd, gereinigd en gewijd. Deze drie - heilig, rein en gewijd - staan in dit hoofdstuk centraal. De priester worden geheiligd, dat wil zeggen dat Aäron en zijn zonen door God zijn uitgekozen uit heel het volk om als priester te dienen. Ze zijn afgezonderd, apart gezet van de rest. En ze zullen door hun zonen opgevolgd worden. Om de priesters te heiligen moesten de dieren geslacht worden. Zoals het dier wordt genomen en overgegeven aan het vuur, zo worden de priesters uit het volk genomen om zich over te geven aan de dienst aan God. Het dier wordt geslacht en er wordt bloed van het dier op de rechteroorlel en grote teen van de rechtervoet van Aäron en zijn zonen gesmeerd. Ze worden letterlijk van top tot teen geheiligd.


In vers 4 lezen we over de reiniging van de priesters. Voordat ze de priesterkleding aan krijgen moeten ze gewassen worden. Priesterkleding trek je niet zomaar aan, maar daar gaat schoonwassen aan vooraf. Aan de ene kant zijn de priesters van zichzelf niet bijzonder. Ze hebben geen bijzondere kwaliteiten of een hoge afkomst. God kiest heel gewone mensen uit. Aan de andere kant wil God wel bijzondere mensen, onreine mensen kunnen niet in zijn nabijheid komen. Reinheid en heiligheid liggen dicht bij elkaar. Het is niet hetzelfde. Iets of iemand kan rein zijn, zonder geheiligd te zijn. Iedereen uit het volk kon rein zijn, maar de priesters waren geheiligd om God in de tabernakel te dienen. Iets of iemand die heilig is, moet daarvoor ook rein zijn. Heiligheid kan niet zonder reinheid. Het vlees van de jonge stier wordt buiten het kamp verbrand, want is een zondoffer of reinigingsoffer. Doordat de priesters de handen op het dier leggen, neemt het dier de onreinheid van de priester over.


Om het belang van reinheid en heiligheid beter te begrijpen, kunnen we denken aan mensen die werken in een laboratorium. Aan het begin van de coronacrisis werd er gespeculeerd of het virus in een laboratorium begonnen was en van daaruit meegenomen. Mensen die daar werken hebben beschermende kleding voor professionele isolatie aan om te voorkomen dat ze zichzelf of iets anders verontreinigen. En niet iedereen kan daar zomaar binnenkomen, je moet daarvoor bevoegd zijn, zoals alleen de priesters in Israël bevoegd waren, geheiligd, om dienst te doen. Een medewerker kan niet zomaar in zijn gewone outfit naar binnen lopen. Zo kan niemand zomaar in Gods aanwezigheid komen. Daar is God veel te heilig en te zuiver voor. De Israëlieten waren daar goed van doordrongen. Gods verschijning op de berg had diepe indruk gemaakt en ze hadden Mozes naar voren geschoven als hun contactpersoon. In Jezus is God ook naar de aarde gekomen. Voor Jezus waren de mensen niet zo bang als voor Gods verschijning op de berg. Bij de berg vluchtten de mensen weg, maar om Jezus liep een hele menigte heen. Maar ook bij Jezus komt het erop aan dat mensen niet uit zichzelf geschikt zijn voor God. Als Jezus uitlegt dat ze Hem nodig hebben, haken er velen af. Jezus maakt mensen rein en zo kan iemand dichtbij God komen. Dan kan iemand ook dienst doen voor God.



De priesters worden dus geheiligd en gereinigd en ook als derde ‘gewijd’. Het woord voor wijden staat onder andere in vers 9 en 29. Aäron en zijn zonen worden tot priester gewijd. Er staat letterlijk dat hun handen gevuld worden. Het woord voor wijden is in het Hebreeuws ‘vol maken’, zoals God bij de schepping de zee vol maakte met vissen. Een periode kan ook ‘vol zijn’, dat wil zeggen afgelopen. Aan het eind van de week zijn de dagen vol. Aäron en zijn zonen hebben de ceremonie doorgemaakt en zijn aan het eind van de dag officieel priester. Zeven dagen duurde de wijding, waarbij elke dag een stier moest worden geslacht om verzoening te doen. In vers 37 staat dat ook het altaar in die periode geheiligd moet worden. Iedereen die het aanraakt, zal dan ook heilig zijn. Aan het eind van het hoofdstuk staat dat op dat altaar elke dag in de ochtend en in de avond een lam met een spijs- en drankoffer geofferd moeten worden. Het wordt helemaal verbrand om zo vergeving aan God te vragen. 

Exodus 30



Geuren hebben grote invloed op het gevoelsleven. Bij bepaalde geuren horen ook herinneringen. En geuren kunnen voor een bepaalde stemming zorgen. Er zijn mensen die na een flinke neusverkoudheid niet meer kunnen reuken, dat heet anosmie. In Nederland hebben wel ongeveer 150.000 mensen hier mee te maken. Geuren kunnen ons ook waarschuwen. Iemand kan bijvoorbeeld een geur ruiken in de auto als signaal dat er iets aan de auto kapot is. In Exodus 30 gaat het over de geur in de tabernakel. In de dienst aan God gaat het niet alleen om de noodzakelijke dingen, zoals het altaar waar het gaat om vergeving van zonden. De geuren van het reukofferaltaar zijn niet overbodig. We zijn in de westerse samenleving erg rationeel en vinden dit misschien moeilijk om te waarderen. Het is echter geen overbodige luxe, want het is een geur die opstijgt tot God. Het zou goed kunnen dat de geur van wierook ook te maken heeft met de dieren die geslacht worden. De tabernakel mag niet naar een slachthuis ruiken, vandaar de aangename geuren.


De vorige hoofdstukken bevatten de beschrijving van de belangrijkste voorwerpen van de tabernakel en de beschrijving van de priesterwijding. In dit hoofdstuk staat hoe het reukofferaltaar gemaakt moet worden. Daar is eerder nog niets over gezegd. Wat al wel aan de orde kwam, in het vorige hoofdstuk, is de reiniging met water van de priesters bij de priesterwijding. In dit hoofdstuk wordt dat opgepakt. Er is namelijk een wasvat nodig voor de priesters om zich te reinigen. Dit wasvat staat tussen de ingang van de tabernakel en het brandofferaltaar. Verder staat er over de inwijding van de priesters dat ze gezalfd moeten worden. Het is speciale zalf die alleen gebruikt mag worden voor de zalving van de priesters en de voorwerpen van de tabernakel. In dit hoofdstuk staat hoe die zalfolie gemaakt moet worden en waar de olie precies voor gebruikt wordt.


Het reukofferaltaar is dus eerder in Exodus niet genoemd. Het is een klein altaar van nog geen halve meter lang en breed, vierkant. Het heeft een opstaande rand die net als bij andere voorwerpen zowel ter decoratie is als functioneel zodat er niks van het altaar afvalt en aan de hoeken bevinden zich horens. Het voorwerp staat in de tabernakel en daarom moet het van goud gemaakt worden. Koperen voorwerpen vinden we buiten de tabernakel in de voorhof, maar binnen waar alleen de priesters mogen komen, is alles van goud. Er staat dat het reukoffer elke morgen en avond aangestoken moet worden. Er mocht alleen reukoffer op dit altaar komen. Terecht ook, omdat het binnen is. Reukoffers mochten ook wel ergens anders gebracht worden, maar op dit altaar mag alleen reukoffer en aan het eind van het hoofdstuk staat beschreven hoe het reukoffer precies is samengesteld.


Er wordt in dit hoofdstuk geen betekenis verbonden aan het branden van het reukwerk. In andere gedeelten in de Bijbel, waaronder een aantal keer in Openbaring, staat het reukwerk symbool voor de gebeden van de heiligen. Het is niet vreemd om dat toe te passen op het reukwerk van Aäron. Daarbij is het goed te bedenken dat Aäron zijn werk doet namens het hele volk. Hij vertegenwoordigt het volk. Daarom draagt hij ook de stenen met de namen van de stammen van Israël op zijn schouder en op zijn borst, dicht bij zijn hart. Het reukwerk moet voortdurend branden, vers 8, zowel in de ochtend als in de avond. Aäron brengt als het ware de gebeden van het volk voor Gods aangezicht. Het reukwerk wordt heel dicht bij de ark, de plaats waar God zich laat ontmoeten, aan de andere kant van het gordijn, gebracht. Het reukwerk moet voortdurend branden. Paulus schrijft dat een christen voortdurend in gebed moet zijn. Het gaat hier om gebed dat aangenaam voor God is, niet met verkeerde bijbedoelingen of even in het voorbijgaan. Het reukwerk moet allerheiligst zijn, vers 36. Zo bidt de Geest Zelf in de gelovigen zodat hun gebed heilig is voor God.



Vanaf vers 11 gaat het over het geven van een heffing, of een hefoffer. Aan het eind van dat stukje wordt duidelijk waarom dat hier genoemd wordt, van dat geld wordt namelijk de tabernakeldienst betaald. Er moet een heffing betaald worden door iedereen die geteld werd. In het Oude Nabije Oosten waren er twee redenen om de bevolking te tellen en dat zijn in geval van oorlog en om betaling te vragen. Een volkstelling is niet zomaar iets, dat zien we bij David die gestraft wordt als hij het volk laat tellen, 2 Samuël 24. Ook in dit gedeelte wordt gewaarschuwd voor een straf. Een volkstelling is gevaarlijk, want dan kan het volk op zichzelf gaan vertrouwen. Oorlogsvoering voor Israël is altijd in opdracht van God. Israël wint een oorlog niet omdat ze in groter aantal zijn of omdat ze geavanceerde wapens hebben, maar omdat God de overwinning geeft. Ieder die geteld wordt, moet daarom een losprijs betalen. Het idee van een losprijs komt uit de gebeurtenis van de dood van de oudste zonen van de Egyptenaren voordat het volk vertrok uit Egypte. De oudste zonen van de Israëlieten en de alle eerstgeborenen van het vee behoren God toe. God neemt ze niet uit het leven weg, maar daarom moeten ze wel een losprijs betalen. In oorlogstijd zal God voor het volk strijden. De soldaten hoeven hun leven niet te geven, maar ze betalen een heffing. In het Nieuwe Testament ontdekken we dat Jezus voor ons een losprijs heeft betaald door Zijn leven aan de vijand over te geven. Die prijs is genoeg om ons het leven en de vrijheid te geven. De heffing is voor alle Israëlieten, rijk en arm, even hoog: een halve sikkel. Later werd dit de hoogte van de jaarlijkse tempelbelasting. Ook in het Nieuwe Testament wordt iedereen vrijgekocht voor hetzelfde bedrag, het ene bloed van Christus. Sommigen vinden zich te goed om verlost te worden door dit bloed, maar wie dit offer van Christus heeft leren waarderen weet hoe kostbaar het is.

Exodus 31



In 2013 is er een symposium gehouden over ‘doeners in de kerk’. De reden om dit te organiseren was de constatering dat veel activiteiten in de kerk gericht zijn op denkers. Vooral jongeren met een mbo- of vmbo-opleiding worden te weinig aangesproken. In Exodus 31 gaat het over twee doeners, en niet de minsten. Ze zijn uitgekozen uit het hele volk om de tabernakel en alles wat erbij hoort te maken. In Exodus 31 is er geen conflict tussen denkers en doeners, want deze mannen, Bezaleël en Aholiab, kunnen goed met hun handen werken, maar hebben ook veel wijsheid, kennis en inzicht in huis, vers 3.


Bezaleël en Aholiab laten in hun werk iets zien van God. Er zijn opvallende overeenkomsten tussen Gods schepping van de wereld en het maken van de tabernakel. In het Bijbelboek Spreuken gaat het in de eerste hoofdstukken over wijsheid. In hoofdstuk 3: 19 en 20 staat dat God de wereld met wijsheid heeft gegrondvest en met inzicht de hemel heeft gevestigd. Door Zijn kennis hebben de diepe wateren zich een weg gebaand. Ook over Bezaleël staat dat hij met wijsheid, inzicht en kennis aan het werk ging. Verder speelt de Geest een rol bij zowel de schepping als bij het maken van de tabernakel. De schepping is niet het werk van alleen God de Vader, maar de Zoon en Heilige Geest zijn ook betrokken. De Geest zweefde bij de schepping boven de wateren. Ook Bezaleël werd vol van de Geest. De mannen die de tabernakel mochten bouwen, ontvingen dus de Heilige Geest. Ze werken met hun handen, maar laten al iets zien van Pinksteren, de uitstorting van de Heilige Geest.


Het werken met de handen is dus zeker niet minder waard dan praten en denken. Deze doeners behoren tot de eersten die vervuld raken met de Geest. Bezaleël en Aholiab hebben namen met een mooie en toepasselijke betekenis. Bezaleël betekent ‘in de schaduw (bescherming) van God’ en Aholiab betekent ‘tent van de vader/ Vader’. God wil dat de mannen die Zijn woning maken in Zijn schaduw komen, dat wil zeggen: bij Hem bescherming zoeken. Ze mogen in de tent van hun Hemelse Vader zijn.  


Bezaleël en Aholiab worden wel de eerste kunstenaars genoemd. Ze zijn nog maar net uit Egypte waar ze als slaven met hun handen gewerkt hebben en nu mogen ze meewerken aan de woning van God. Mozes had op de berg de tabernakel gezien en heeft doorgegeven wat hij zag. Nu komt het erop aan om het juiste ontwerp te maken. Ze zijn niet alleen uitvoerder, maar ook ontwerper. Het slavenwerk in Egypte leek zo nutteloos, maar nu kunnen ze gebruik maken van hun ervaring. Ze moeten goed kunnen werken met allerlei materialen: hout, metalen, goud, zilver, koper en linnen stoffen voor de kleding.


Niet alleen de betekenis van de namen van Bezaleël en Aholiab is opvallend, ook hun afkomst is veelzeggend. Bezaleël komt uit de stam van Juda en Aholiab uit de stam van Dan. Rabbi Chanina ben Pazzi zegt hierover: Je hebt niets groters dan de stam Juda en niets dat lager is afgedaald dan de stam Dan. God, de Heilige, Geloofd zij Hij, heeft gezegd: “De één zal komen en een paar vormen met de ander. De ander mag niet worden veracht. De grote en de kleine zijn gelijk voor het aangezicht van de Allerhoogste.” In het jodendom is Juda de hoogste stam. Koning David komt uit Juda en Jeruzalem ligt in de het gebied van Juda. De ballingen uit Juda leggen in Babel de grondslag voor het latere Jodendom. En de stam Dan is een schoolvoorbeeld van slechtheid geworden. Dan is dé plaats van de afgodendienst in Noord-Israël. Simson die ontrouw was aan het narizeërschap, komt uit Dan. Bezaleël en Aholiab vertegenwoordigen als het ware alle stammen van Israël. De tabernakel was sowieso niet het werk van deze twee mannen alleen, in het vervolg in Exodus staat dat velen geholpen hebben. Dat staat ook in vers 6, ieder die mee kan helpen mag dat doen.


In het tweede deel van het hoofdstuk wordt het houden van de rustdag toegelicht. Dit komt overeen met wat er in de Tien Geboden over de sabbat staat. In vers 13 en 14 gaat het over de heiligheid van het volk en van de sabbat. Het volk is uitgekozen en apart genomen om Gods volk te zijn. De sabbat, een apart gezette dag, anders dan de andere dagen is het teken daarvan, zoals God na het voltooien van de schepping de zevende dag heiligde. Door de heilige dag te houden laat het volk zien een heilig volk te zijn. Het houden de rustdag is geen straf of vervelende beperking, daarom wordt er ook vaak over het vieren van de sabbat gesproken. De reden dat ze rust moeten houden is nu juist, omdat ze eerst als slaven iedere dag moesten werken. Elke dag moest hetzelfde slavenwerk gedaan worden.



De joden zien de sabbat als een bruid. Aan de hand van allerlei teksten laten zien dat de sabbat en trouwens ook de Tora lijken op een bruid. De Tora en sabbat als bruid is onder andere gebaseerd op vers 18. En Hij gaf aan Mozes ‘toen hij geëindigd had’ (…). Het Hebreeuws voor ‘toen Hij geëindigd had’ lijkt op ‘als zijn bruid’. De Tora die God gegeven heeft, is zo kostbaar als een bruid. Mozes kreeg de wet als een bruid, dus zoals een bruid zichzelf heeft afgesloten in haar vaders huis en daarna naar buiten komt en haar gezicht openbaart. Zo komt de sabbat als het ware naar de mensen toe. Een bruidegom draagt dan zijn mooiste kleren en kijkt naar de komst van de bruid uit. Ook voor christenen is een rustdag iets om naar uit te kijken. Niet een dag om je te vervelen, maar een voorproefje van de eeuwige rust.

Exodus 32



Wachten duurt lang. In onze tijd is het geduld bij veel mensen snel op. Iemand heeft bijvoorbeeld om 11 uur een afspraak bij de huisarts, maar wordt pas om half 12 geholpen. Het blijkt dat de beste reactie is om iemand dan excuses aan te bieden en heel kort te zeggen waarom het uitliep, bijvoorbeeld dat het een hectische ochtend was. Het volk Israël in de woestijn gedraagt zich helaas herkenbaar. Mozes is al een tijd bij God op de berg en dat duurt het volk te lang, vers 1. Het volk wil overgaan tot actie. Ze weten niet wat er met Mozes is gebeurd. Hij is nu al zo lang vermist, dat een zoektocht geen zin meer heeft. Het is niet de eerste keer dat het volk vindt dat het te lang moet wachten. Vanaf de tijd dat Mozes het volk in Egypte heeft opgezocht wordt hun geduld op de proef gesteld. Mozes zou het volk bevrijden, maar hun situatie verslechterde er in eerste instantie door. Toen zij uiteindelijk vrij waren en door de woestijn trokken, moesten ze lang wachten op water en brood. God wil graag dat de mensen op Zijn leiding vertrouwen. Gods kinderen weten dat God echt zal helpen als het erop aan komt. Dat wist bijvoorbeeld Abraham die de opdracht kreeg zijn zoon te offeren. Pas toen Izak al op het altaar vastgebonden lag, hoorde hij een stem dat hij Izak niet moest doden.


Het volk Israël wil niet langer wachten. Ze gaan over op plan B. Mozes kan hen niet langer leiden. Hij is al zo lang vermist. Van Aäron hebben ze blijkbaar niet al te hoge verwachtingen, want ze kiezen voor de leiding van een zelfgemaakte god, een gouden kalf. Op 6 juni 1944, D-Day, probeerden de geallieerden Duitsland met een aanval te verrassen. De aanval was inderdaad een verrassing. Zo was generaal Erwin Rommel twee dagen daarvoor naar Duitsland vertrokken om de 50e verjaardag van zijn vrouw te vieren. De vijand was verzwakt door het gemis van de aanvoerder. Exodus 32 maakt wel heel duidelijk hoe zwak het volk is zonder hun leider Mozes. Het scheelde niet veel of hier was de reis naar Kanaän beëindigd.


Het volk wil een gouden kalf als vervanging voor Mozes en de Heere God. Aäron toont weinig karakter. Aäron, de man die het hoogste ambt mocht gaan vervullen, het ambt van hogepriester, geeft snel toe aan de wensen van het volk. Als Mozes hem later spreekt, vers 22, schuift hij de schuld op het volk: met dit volk valt niet te praten. Je kunt maar beter aan hun eisen tegemoet komen. Had God dat ook niet gedaan toen het volk om brood en vlees vroeg? Mozes confronteert Aäron ermee dat hij een grote fout gemaakt heeft en op deze manier het volk in grote zonden gebracht heeft. Aäron kan in zekere zin naïef genoemd worden, omdat hij dacht dat het wel meeviel. Van het volk kan dat ook gezegd worden. Ze claimen dat het gouden kalf hen uit Egypte bevrijd heeft. Ze zeggen niet dat tot hier aan toe de Heere God hen geleid had en dat ze vanaf nu verder willen met een eigen god. Nee, ze menen dat het gouden kalf dezelfde is als Degene die hen bevrijd heeft. Aäron had toch op moeten staan en zeggen dat een gouden kalf niet met God kan worden vergeleken. In de Tien Geboden staat dat ze geen afbeelding mogen maken van iets op wat aarde leeft, zoals een kalf. Eén van de taken van de priesters is onderwijs geven aan het volk. Dat heeft Aäron nagelaten.


Gods verlossing van het volk uit de slavernij wordt dus alsnog toegekend aan een ander. Het is de verdienste van het gouden kalf geweest. Ook in de evangeliën lezen we hoe joden het werk van God niet erkennen, maar toeschrijven aan een ander. Het werk dat Jezus doet, onder andere demonen uitdrijven, wordt gezien als het werk van de boze. De farizeeën zeggen dat demonen alleen door Beëlzebub/Beëlzebul, de vorst van de demonen, worden uitgedreven. Dat ze Jezus niet erkennen als de Zoon van God is één ding, maar dat ze zeggen dat Hij voor de boze werkt, maakt het veel erger. Ook het volk Israël trapt God op het hart door te zeggen dat de bevrijding door een verwerpelijk gouden kalf gekomen is.

Aäron laat de mensen hun goud verzamelen. Eigenhandig maakt hij er een gouden kalf van. Aäron, bestemd om als hogepriester met het bloed van kalveren verzoening te doen voor de zonden van het volk, doet hier iets wat totaal niet bij hem past. Hij bouwt er zelfs een altaar bij. Het volk is erg blij met het resultaat en ze besluiten een groot feest te vieren. Op meerdere plaatsen in de Bijbel is te zien hoe een groot feest met veel vrolijke gezichten kan omslaan in grote teleurstelling en wanhoop. Koning Belsazar organiseerde een feest voor duizenden ambtenaren van zijn rijk. Er werd veel gedronken en hij liet de gouden bekers uit de tempel in Jeruzalem komen om daar wijn uit te drinken. Het was een vrolijk feest tot de koning op een wonderlijke manier vingers van een mensenhand op de wand woorden zag schrijven. De feeststemming was in één klap weg en de koning zag lijkbleek.


Mozes maakt ook abrupt een einde aan de feeststemming. Hij hoort uit de verte de beurtzang. Als hij aankomt ziet hij het volk in reidans voor het kalf en bij het altaar. Hij gooit de stenen platen met Gods woorden in stukken en gaat over tot rigoureuze handelingen. Het beeld wordt tot stof verpulverd en komt in de beek terecht waar het volk uit drinkt, vers 20. Dat betekent niet dat het volk ter plekke gedwongen werd het water op te drinken, maar het vuil kwam in het water terecht en dat hebben de Israëlieten gedronken, omdat ze daar hun water haalden. Ook laat Mozes duizenden van het volk doden.



Mozes blijkt in dit hoofdstuk een onmiskenbare leider te zijn. Het belang van het volk staat bij hem hoger dan zijn eigen belang. Hij heeft veel voor zijn volk over, hoewel ze hem lieten vallen. Ze spreken afstandelijk over hem in vers 1, ‘die man Mozes’. Mozes ging vertrouwelijk met God om, maar voor het volk was God in de praktijk afstandelijk en onbetrouwbaar. Mozes had veel contact met God en hij maakt daar gebruik van door op te komen voor het volk. Hij is een bemiddelaar die nog liever zelf de rekening betaalt dat dan het volk die moet betalen. Als het volk de rekening moet betalen voor zijn gedrag, wordt het direct door God gedood en gaat God met Mozes verder. Mozes wil net als Jezus liever zelf de straf krijgen dan dat het volk die krijgt. 

Exodus 33



In Qatar zijn bij de bouw van voetbalstadions mensenrechten geschonden. Gastarbeiders moesten onder slavernijachtige omstandigheden werken. Ze mochten niet naar huis, kregen veel te laat uitbetaald en er stierven mensen tijdens het werk. Er is veel kritiek gekomen, maar toch willen sommige voetbalclubs graag naar Qatar toe. Anderen vinden dat ongepast en willen door niet te gaan een statement maken. In Exodus 32 en 33 is God in gesprek met Mozes over de toekomst van het volk Israël. Het volk heeft geen mensenrechten geschonden, maar heeft Gods rechten geschonden. Mozes heeft als bemiddelaar tussen God en het volk zijn afkeur duidelijk gemaakt. De stenen platen met de Tien Geboden heeft hij op de grond kapot gegooid en hij kwam met straffen voor het volk. Daarmee was de kous alleen niet af. God komt ook met Zijn reactie. Hij wil niet meer naar het volk toe komen. Ze mogen doorgaan met hun reis naar Kanaän, in die zin toont God Zich vergevingsgezind, maar Hij gaat Zelf niet meer mee. De reden is dat Hij het volk anders zou doden, omdat het zo’n koppig volk is.


Het aanbod van God is gul. Hij wilde eerst heel het volk doden, Exodus 32:10, maar door Mozes’ tussenkomst kwam God van deze beslissing terug. Israël zal de vijanden verdrijven en het land van melk en honing in bezit krijgen. Dit zal gebeuren onder leiding van een engel. Het is niet dé Engel, waar eerder in Exodus over gesproken werd. Met dé Engel wordt God Zelf bedoeld. Vanaf hier wil God het volk verder laten gaan met een engel. Voor de meesten van het volk zal het een mooi voorstel geweest zijn. Alles gaat toch door, alleen een engel gaat mee in plaats van God Zelf. Mozes is er echter niet blij mee.


In 2 Koningen 5 staat de geschiedenis van de genezing van Naäman. De bevelhebber van het Syrische leger is melaats en heeft gehoord dat in Israël een profeet is die hem wellicht kan genezen. Als hij de profeet opzoekt en voor zijn huis staat, komt de profeet helemaal niet naar buiten, maar hij stuurt zijn knecht. Zijn knecht geeft de boodschap van de profeet door. Naäman is hier heel verontwaardigd over. Waarom komt de profeet zelf niet? Ook Mozes is niet blij met het voorstel van God om een engel, een boodschapper, te sturen. Mozes neemt met niemand minder genoegen dan met God Zelf. Het volk zou Gods aanwezigheid niet zo missen als Mozes, want Mozes ging heel vertrouwelijk met God om en kon Hem niet missen.


In Exodus 33:15 staan de woorden van Mozes dat als God Zelf niet meegaat, het volk beter niet verder kan gaan. Het zijn woorden die oproepen tot bezinning. Vinden wij het erg als God niet meer met ons meegaat? Ook zonder God kun je een goede gezondheid hebben, een leuke baan en vrienden, een prima leven dus. Misschien mag God ook een plaats innemen in dat leven van ons. Maar de vraag is: speelt God in ons leven een bijrol of de hoofdrol? Israël heeft het vooruitzicht van een prachtig leven in Kanaän, maar Mozes wil daar niet heen als God niet de Leider is.

Mozes kan niet zonder God en heeft een speciale positie ten opzichte van God en het volk. Dat blijkt in dit hoofdstuk uit tenminste twee dingen. Als hij de ontmoetingstent ingaat, daalt de wolkkolom neer, vers 9. En hij mag iets van Gods heerlijkheid en majesteit zien, 19. Als eerste letten we op de ‘tent van ontmoeting’ of ‘ontmoetingstent’. Eerder had God de tabernakel, die overigens ook wel de tent van ontmoeting genoemd wordt, aan Mozes laten zien waar Hij wilde wonen te midden van het volk. Hier gaat het om een tent, niet te midden van, maar buiten het kamp van de Israëlieten, vers 7. De ontmoetingstent was een sobere tent vergeleken bij de tabernakel. Alleen Jozua was altijd bij de tent, vers 11. Er waren dus geen priesters bij. Jozua was geen priester of leviet. Hij kwam uit de stam Efraïm. De tent stond dus afgezonderd van de mensen, maar toch wilde God wel bij het volk wonen. In deze tent kunnen de mensen met Mozes als tussenpersoon God raadplegen. Het volk kon zien dat God met Mozes sprak, omdat de wolkkolom voor de ingang van de tent was. De wolkkolom wees het volk ook de weg door de woestijn en verwees naar Gods aanwezigheid en leiding.



Het tweede waaruit blijkt dat Mozes een bijzondere positie had ten opzichte van God en het volk, is dat hij iets van Gods majesteit mocht zien. Mozes was veel in Gods nabijheid op de berg en hij vroeg God om het volk hun zonden te vergeven. Nadat Mozes in vers 15 en 16 aan God gevraagd had of God Zelf mee zou gaan, vroeg Mozes om Gods heerlijkheid, Zijn glorie, te zien. God had al vaak Zijn glorie laten zien, zoals in de manier waarop het volk uit Egypte werd bevrijd. In de tussentijd is er veel gebeurd en Mozes wil er opnieuw van verzekerd zijn dat God bij hen is. Hier bij de berg Sinaï, een gedenkwaardige plaats, begint een nieuw hoofdstuk over de tocht van Israël naar Kanaän. God antwoordt dat Hij Zijn goedheid zal laten zien. Mozes vraagt om Gods glorie en hij krijgt Gods goedheid te zien. Dat klinkt als een beperkte gebedsverhoring, maar goedheid kan ook ‘luister’ of ‘schoonheid’ betekenen, zoals in Hosea 10:11. Mozes hoort ook de Naam van God, HEERE, de Naam die hij ook te horen kreeg toen hij aan het begin stond van de bevrijding van het volk uit Egypte. Verder krijgt hij iets van God te zien. Hoewel hij een bijzondere positie had, kon ook hij niet zomaar God zien, alleen een gedeelte. 

Exodus 34



In 1997 werd een bijzondere steen gevonden. De steen wordt de ‘steen van Linne’ genoemd, omdat deze door archeologen gevonden is bij het plaats Linne in Midden-Limburg. Op deze steen, een kiezelsteen, van 9 bij 5,5 centimeter staat misschien wel de oudste tekening van Nederland. De tekening is gemaakt met een vuursteen, maar het is moeilijk te bepalen wat het moet voorstellen. Een tekening of een tekst in steen gegrift gaat in principe altijd mee. Als de man of de vrouw van de tekening op de kiezelsteen een ander materiaal had gekozen zoals hout of zand, hadden wij de tekening nooit gevonden. In Exodus 34 staat dat God de wet in steen heeft gegrift. Dat wil zeggen dat het van blijvende betekenis is. Mozes heeft ook geschreven, maar dan op papyrus, dat is gemaakt van riet, of perkament, gemaakt van dierenhuiden, of kleitabletten. Een klein stukje van de Bijbel, de Tien Geboden, is in steen geschreven. Het is daarom niet vreemd om de Tien Geboden veel aandacht te geven, ook in de tijd na Pinksteren. Ook voor de volken buiten Israël zijn deze woorden van grote betekenis.


Woorden in steen gegrift kunnen ook functioneren als monument, bijvoorbeeld in een bijzonder gebouw waar een steen beschreven is of een tekst op een grafsteen die de herinnering levend houdt aan de persoon die gemist wordt. De stenen waar God op heeft geschreven zijn ook gedenkwaardig. Toen Gods volk uit de slavernij bevrijd werd en door God weggehaald werd uit de macht van de Egyptenaren, gaf God Zijn geboden om het volk te leren hoe zij als volk van God mochten leven. Wij zouden spreken over een contract, hier gaat het om een verbond. Mozes gaat naar God toe en daar wordt het verbond besproken. De Tien Geboden staan centraal en in hoofdstuk 34:10-27 worden belangrijke punten uit het verbond nog een keer genoemd.


Mozes krijgt de opdracht op opnieuw stenen platen uit te hakken om die mee te nemen de berg op. Het is genade van God dat Mozes nog een keer mag komen. De eerste had Mozes uit woede bij het zien van de afgoderij en het feest van de Israëlieten in stukken geslagen. God wilde het volk daarom uitroeien, maar door tussenkomst van Mozes gebeurde dat niet. Op de berg wil God voor de tweede keer de platen beschrijven. Het zijn twee platen, niet met op de ene plaat de geboden 1-5 en op de andere de geboden 6-10, maar waarschijnlijk stonden op allebei de platen al de geboden, zoals bij een gesloten overeenkomst voor beide partijen de tekst van het contract beschikbaar is.


De berg waar Mozes God op zal ontmoeten moet worden afgezet. Niemand mag de berg op of ook maar aanraken, zelfs niet de dieren die op de vruchtbare grond bij de berg aan het grazen zijn. God is zo heilig dat alleen Mozes in de buurt kan komen. God is heilig en onheilige mensen kunnen Hem niet opzoeken. Tegelijk staan in vers 6 vijf eigenschappen van God: liefdevol/barmhartig, genadig, geduldig, trouw/goedertieren en waarachtig. Liefdevol of barmhartig wil zeggen dat God een hart heeft dat klopt voor mensen die Hem nodig hebben, in het Engels vertaald als ‘compassion’. God is genadig, dat geeft aan dat Hij geeft wat mensen niet verdienen. Door Gods geduld straft Hij de mensen niet voor hun fouten, maar stelt Hij de straf uit. Trouw of goedertieren wil zeggen dat God loyaal is aan het verbond. Het geeft Zijn liefde aan voor het verbond. De laatstgenoemde eigenschap ‘waarachtig’ of ‘trouw’ geeft aan dat wat God zegt op waarheid berust, dus betrouwbaar is. Deze eigenschappen van God laten zien dat God niet onbenaderbaar is. Dat zou je wel uit het eerste gedeelte van het hoofdstuk af kunnen leiden, waar staat dat niemand in de buurt van de berg mag komen. God is heilig, maar ook vol liefde voor de mensen. Gods heiligheid hoeft mensen niet af te schrikken. We kunnen echter ook doorslaan de andere kant op, wanneer we zeggen dat God zo benaderbaar is dat Hij eigenlijk overal is en dat Gods heiligheid verbleekt.


‘Woorden in stenen gegrift’ kunnen ook een negatieve connotatie hebben. Mensen zeggen bijvoorbeeld wel dat een wet of een grondwet niet in steen is gebeiteld. Het negatieve is dan dat als het in steen geschreven is, je er niet meer onderuit kunt. Je bent dan slaaf van je eigen wet. In 2 Korinthe 3 schrijft Paulus over het verbond bij Mozes dat in stenen is gegrift, maar bij het nieuwe verbond heeft de Geest in het hart van de mensen geschreven. Paulus schuift de wet niet aan de kant, maar legt uit dat het doel van de wet is dat Gods woorden in ons hart staan geschreven. Dan is God niet alleen in theorie of in het algemeen genadig, liefdevol en geduldig, maar dan is Hij het ook voor mij persoonlijk. Joden en ook moslims hebben mooie namen voor God. In de islam heb je de 99 Namen van Allah, de eerste twee zijn de Barmhartige en de Meeste Genadige, dezelfde dus als in Exodus 34. Het goede nieuws is dat wij door Jezus Christus de mooie eigenschappen van God persoonlijk mogen ervaren. Het is niet in het algemeen voor het hele volk, zoals bij de joden, of misschien afstandelijk zoals bij moslims, maar persoonlijk. God komt heel dichtbij, 2000 jaar geleden in Jezus Christus op aarde en nu door de Heilige Geest in ons hart.



Mozes kende Gods eigenschappen ook heel persoonlijk. Hij mag de berg op om Hem te ontmoeten. Als God hem ontmoet, is Mozes’ reactie dat hij knielt voor God, vers 8. Het gebeurt vaker dat mensen voor God neerknielen en Hem willen aanbidden als God Zich laat ontmoeten. Mozes komt niet hetzelfde de berg af als hij de berg op kwam, maar hij straalt helemaal. Hij heeft iets van Gods schittering in zich opgenomen. De mensen die het zien worden er bang van, maar Mozes roept de mensen bij zich zodat hij door kan geven wat God hem op de berg, in de achterliggende veertig dagen bekendgemaakt heeft.

Exodus 35



Al decennia lang worden er rapporten geschreven over klimaatverandering. De rapporten zijn voor veel wetenschappers aanleiding om aan de bel te trekken. Toch worden waarschuwingen over het milieu lang niet altijd serieus genomen. In 2013 werd er in Groot-Brittannië een onderzoek gedaan naar de mening van de mensen over klimaatverandering. Opvallend was dat bijna de helft van de mensen denkt dat klimaatveranderingen niet komen door gedrag van de mens. Verder denken velen dat de opwarming van de aarde pas bij acht graden een probleem is terwijl de gevolgen van een opwarming van twee graden al rigoureus zijn. Niet alleen als het gaat over het klimaat, maar ook bij andere onderwerpen wordt de algemene opinie van een land vaak niet bepaald door degelijk onderzoek. Ook al staan dingen zwart op wit, de mensen houden er hun eigen ideeën op na. In Exodus had God duidelijk gemaakt dat het maken van beelden om daarvoor te knielen, verboden is. Het stond niet zwart op wit op papier, maar zelfs in steen gegrift. Toch dachten de mensen er anders over en was heel het volk enthousiast om een gouden kalf te maken.


De publieke opinie wijkt soms niet alleen af van veel resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar kan in korte tijd ook omslaan. Ook het volk Israël kan in korte tijd sterk van voorkeur verschillen. Het ene moment willen ze God vervangen door een beeld en het andere moment zijn ze weer enorm enthousiast om materialen in te zamelen om de tabernakel te gaan bouwen. Rabbijn Aba bar Achah verbaasde zich over de veranderlijkheid van het volk. Hij merkte op dat het karakter van het volk onbegrijpelijk is. Als er een gouden kalf gemaakt moet worden, geven ze daarvoor, en als er een Misjkan, een woonplaats voor God, moet worden gemaakt, geven ze daarvoor. In Exodus 35 lezen we dat Mozes het volk samenroept om van hen materialen te vragen voor de bouw van de tabernakel, vers 5. In de verzen 5-19 staat een hele lijst van materialen die nodig zijn en voorwerpen die gemaakt moeten worden. Dan gaan de mensen naar hun tenten, vers 20, en in het vers erna staat dat ze terugkomen met de gevraagde materialen. Het lijkt heel vanzelfsprekend dat ze doen wat Mozes vraagt. Maar als je bedenkt dat ze eerst hun tent doorzochten naar materialen voor het gouden kalf, is het toch verwonderlijk.


Het gedrag van de Israëlieten is herkenbaar. Het ene moment willen de mensen God dienen en het andere moment wordt God vervangen door een afgod. Rond de kruising van Jezus wordt dit ook heel pijnlijk zichtbaar. Eerst klinkt er ‘Hosanna’ en een paar dagen later ‘Kruisig Hem!’. Ook in de kerk komt dit gedrag voor. De ene dag worden psalmen gezongen en de andere dag wordt er anti-christelijke muziek geluisterd. Maar ook iemand die oprecht voor God wil leven, kan er last van hebben dat hij of zij terugvalt in oude verkeerde gewoonten. Het probleem is dat het geestelijk leven te weinig stabiliteit heeft. In Psalm 1 wordt de rechtvaardige vergeleken met een boom langs het water. Een boom met diepe wortels en een gelovige met diepgang in het geestelijk leven laat zich niet door alles en iedereen beïnvloeden.


Vanaf Exodus 35 krijgt het volk een nieuwe kans om als volk van God te gaan leven. Ze krijgen de kans om de geschiedenis van het gouden kalf achter zich te laten. Het hoofdstuk begint alleen niet met de bouw van de tabernakel, maar met een oproep tot het houden van de sabbat. Waarom wordt het vierde gebod hier herhaald en toegelicht? In hoofdstuk 31 staat twee keer dat de sabbat het teken is van het verbond tussen God en het volk. Als er iets past bij het volk van God dan is het wel het houden van de rustdag. God zegent het volk en het volk hoeft niet te werken op de sabbat. De dag voor de sabbat mag het volk een dubbele hoeveelheid manna verzamelen. God zorgt ervoor dat het manna dan twee dagen houdbaar is. Ze hoeven op de sabbat dus geen vuur aan te steken, vers 3. Verder is het gebod om één dag te rusten van toepassing op het werk voor de tabernakel. De mensen zijn enthousiast om aan de bouw van de tabernakel te beginnen. Ze zouden vast door hebben willen werken tot het klaar is, maar één dag moet het werk neergelegd worden, zodat het volk kan beseffen dat de tabernakel niet hun woning is, maar Gods woning.  


De Israëlieten zijn bereid hun bijdrage aan de tabernakel te leveren. Het is niet verplicht en er wordt niet een bepaald percentage van hun bezittingen gevraagd, maar de mensen geven vanuit hun hart. Het is geen belasting, maar een geschenk. De mensen komen met hun goud, zilver, koper, dierenhuiden, linnen, hout, olie en specerijen en brengen het naar de ontmoetingstent, de tent waar Mozes God ontmoette. Ze bieden God daar hun geschenken aan. Het geven van geschenken is ook een uiting van liefde tot God. Het geschenk kost hen daadwerkelijk iets, misschien wel heel veel. De vrouwen worden er in het begin dagelijks aan herinnerd als ze hun sieraden niet meer kunnen dragen. De mogelijkheid van het volk om een bijdrage te leveren aan de tabernakel vergroot ook hun betrokkenheid bij de tabernakel en de dienst van de priesters. De tabernakel is niet iets voor de geestelijke elite, maar voor het hele volk.



Er zijn niet alleen materialen voor de tabernakel nodig, maar ook mensen die goed met hun handen kunnen werken, zowel mannen als vrouwen. De vrouwen spinnen linnen, vers 25. Bezaleël en Aholiab zijn bijzonder getalenteerd en vol van de Heilige Geest om vakkundig werk te leveren. Ze doen het werk niet alleen, ze willen ook anderen betrekken bij het werk en hun daarbij helpen, vers 34. Zo wordt het een project van het hele volk.

Exodus 36-39



In de hoofdstukken 36-39 gaat het over de bouw van de tabernakel, de voorwerpen en de priesterkleding. In hoofdstuk 36 wordt de bouw van de tabernakel beschreven. Er is eigenlijk geen sprake van de bouw van de tabernakel, maar van het maken van de onderdelen van de tabernakel: de gordijnen, ringen en haken voor de gordijnen, de planken en bijbehorende voetstukken en de pilaren. Er hoeft geen fundering voor de tabernakel gelegd te worden, want het wordt een huis dat net als een tent makkelijk verplaatst kan worden. Het volk is onderweg naar Kanaän. Daar zal God een plaats aanwijzen waar de tempel gebouwd kan worden. Gods volk dat onderweg is en een woestijnreis maakt, is ook van toepassing op de gemeente van Jezus Christus. Gelovigen zijn onderweg naar een hemels Kanaän. Het volk Israël maakt in Exodus 36 alle onderdelen van de tabernakel. De onderdelen mogen niet te groot worden, omdat ze anders niet goed vervoerd kunnen worden. Voor de tabernakel worden twee keer vijf tentkleden aan elkaar vastgemaakt. Deze grote tentkleden worden weer met ringen en lussen aan elkaar gemaakt wanneer de tabernakel wordt opgezet.


De bereidheid van het volk om hun bijdrage aan de tabernakel te leveren is groot. Nadat in Parijs de Notre-Dame door een verwoestende brand getroffen werd, kwamen er binnen 24 uur voor 700 miljoen euro aan donaties binnen voor de reparatie. Onder de geldschieters waren hoofdzakelijk Franse miljardairs, bedrijven en overheden. Voor de tabernakel van Israël in de woestijn wordt zelfs te veel opgehaald, vers 6. De vrouwen die linnen spinnen en de mannen die houten planken maken, moeten daarmee stoppen. Er zijn voldoende materialen voor Bezaleël en Aholiab en de andere medewerkers.


Bezaleël en Aholiab spelen een centrale rol in de bouw van de tabernakel. Zij hebben de beste vaardigheden en moeten de ontwerpen maken, hoofdstuk 35:32. God had Mozes op de berg laten weten hoe de tabernakel eruit moest komen te zien, maar hij had nog geen kant-en-klare ontwerpen. In onze tijd kunnen architecten veel invloed hebben op de gebouwen die zij ontworpen hebben. Zo kunnen ze bijvoorbeeld een uitbreiding van een gebouw tegenhouden, omdat dat als een verminking van het gebouw wordt gezien. Bezaleël en Aholiab hebben uiteraard geen rechten over hun ontwerpen. In Exodus 36:1 staat dat ze alles doen, zoals God het heeft opgedragen.


Er zijn niet alleen veel mensen die iets willen doneren voor de tabernakel, maar er zijn er ook veel die mee willen werken, zowel mannen als vrouwen. Al die mensen bouwen mee aan die ene tabernakel. In hoofdstuk 36 staat een aantal keer dat de tabernakel één geheel wordt, vers 13 en 18. De vele handen vormen geen belemmering voor de eenheid van de tabernakel. Paulus schrijft in zijn brieven regelmatig dat de mensen wijsheid en kennis hebben gekregen door het geloof in Christus. Wie in Hem is, die weet hoe hij of zij heilig kan leven. Ook de mensen die aan de tabernakel werken hebben wijsheid en kennis van God gekregen. Het is niet dat zij zomaar goed met hun handen kunnen werken, maar ze hebben hun vaardigheden van God, vers 1. Het maken van de tabernakel is geen neutraal werk dat iedereen die handig is, wel kan doen. Het is een bijzondere taak om mee te werken. Zo zijn ook in de gemeente van Christus mensen nodig met wijsheid en kennis. De medewerkers van de tabernakel hebben de kennis in hun hart, zoals het er letterlijk staat. Daarom wordt ook de kerk niet geleid door managers, maar door dienaars die zich met hun hart inzetten.



Bezaleël en Aholiab worden in Exodus ‘kunstenaars’ genoemd. De tabernakel en alles wat erbij hoort laat zien dat kunst ook een onderdeel is van het grootmaken van God. De voorwerpen worden niet alleen functioneel, maar ook mooi. Er zitten versieringen bij die verwijzen naar de natuur, zoals de bloesemkelken van de kandelaar. Sommigen mensen in de kerk staan afwijzend of terughoudend tegenover christelijke kunst. Het gevaar is dat daarmee ‘de wereld’ binnengehaald wordt. De tabernakel en later ook de tempel laten zien dat kunst een eigen plaats kan hebben in de godsdienst.

Exodus 40



Wie een huis gekocht heeft en alle voorbereidingen voor de verhuizing heeft getroffen, heeft ook nagedacht over de meubels. Welke meubels komen er in het nieuwe huis en waar komen ze te staan? Misschien wordt er geschoven met de meubels om te kijken wat de beste indeling is. De profeet en leider van het volk, Mozes, krijgt van God de opdracht om de tabernakel en voorhof in te richten. Mozes mag dat niet naar eigen inzicht doen, maar Hij volgt Gods instructies op. Aan het begin van het hoofdstuk staan de instructies die Mozes krijgt en verderop in het hoofdstuk staat hoe Mozes alles uitvoert. Alles in de tabernakel heeft een specifieke plaats en functie. Het begint met de ark, die moet zo snel mogelijk worden afgeschermd, vers 3. Vanuit de ark in het Heilige der heilige wordt de tabernakel ingericht en als laatste wordt de voorhof eromheen geplaatst. Het is een opmerkelijke volgorde, wij zouden misschien beginnen met de voorhof, dan de tabernakel en dan de voorwerpen erin zetten, maar God wil dat het kostbaarste als eerst een plaats krijgt.


In vers 1 staat genoemd wanneer de tabernakel wordt opgebouwd, op de eerste dag van de eerste maand. In Exodus 12 staat wat de eerste dag van de eerste maand betekent. Het is het begin van de uittocht van het volk uit Egypte. Het Bijbelboek Exodus gaat over de uittocht uit Egypte en hier in het laatste hoofdstuk gaat het over de eerste dag van de eerste maand, een verwijzing naar de uittocht. Het volk is een jaar verder en is er ontzettend veel gebeurd. Het is als het ware de eerste verjaardag van het volk. God was begonnen met Abraham als vader van het volk, tegelijk is de uittocht een nieuw begin. Het volk wordt opnieuw geroepen om naar Kanaän te gaan om daar als volk van God te leven.


Er bestaan speciale tablets voor kinderen, maar je kunt er als volwassene ook voor kiezen om je eigen tablet aan te passen zodat je kind hem ook veilig kan gebruiken. Dat scheelt een nieuwe aankoop en waarschijnlijk is je eigen tablet beter. Voor je kind kun je bijvoorbeeld restricties per app instellen en de toegang tot de camera en contacten-app beperken. In Exodus 40 gaat het over de voorwerpen van de tabernakel die moeten worden aangepast. Alle voorwerpen zijn door Bezaleël en Aholiab en hun medewerkers gemaakt en nu is het tijd om de tabernakel klaar te maken. De voorwerpen zijn mooi gemaakt, maar toch zijn het in feite voorwerpen van hout en metaal en ze moeten gaan dienen als belangrijke instrumenten voor de priesters van Israël. Ze moeten geschikt zijn om in de woning van de Allerhoogste te staan. Dat kan door de voorwerpen te heiligen, vers 9.


Het heiligen van de voorwerpen gebeurt door ze te zalven met olie. In Exodus 30 staat beschreven hoe deze zalfolie gemaakt moet worden. Het gaat volgens een recept dat alleen door een zalfbereider gemaakt kan worden. Er zitten veel specerijen door, dus het zal een geurige reuk verspreiden. Mozes zal de voorwerpen zalven. Voor protestanten is het lastiger om de zalving te begrijpen dan voor rooms-katholieken. In de Rooms-katholieke Kerk is aandacht voor het wijden van voorwerpen, zoals het altaar. Bij protestanten gaat het om de zalving van een Persoon, Christus, de Gezalfde. De zalving in het Oude Testament verwijst naar Christus’ zalving en Zijn bediening als Hogepriester. Hij is ook nu nog Grote Hogepriester in de hemel.



Als de voorwerpen gezalfd zijn, is alles klaar voor gebruik. De priesters mogen hun werk gaan doen, maar eerst worden ook zij gezalfd. De voorwerpen zijn geheiligd, dus de priesters kunnen zich reinigen bij het wasvat. Elke keer als zij de tabernakel binnengaan doen zij dat.

De tabernakel is nu helemaal klaar en ingericht en de priesters zijn gewijd en gereinigd. Dan komt God naar het volk toe. Eerder kwam Hij bij de berg Horeb. Later kwam Hij bij de ontmoetingstent, die buiten het kamp stond. Nu komt God heel dichtbij, midden in het kamp. Hij wil verder met het volk en denkt niet meer aan hun afgoderij en opstandige gedrag. Zijn aanwezigheid is deze keer zo overweldigend dat Mozes de tabernakel niet binnen kan. Op de berg kon hij wel bij de wolk komen, maar hier niet. In het jodendom wordt er gesproken over de ‘sjechina’, dat betekent ‘koninklijke woning’. Dat woord staat niet in de Bijbel, maar komt uit het latere rabbijnse Hebreeuws. Met dit woord wordt Gods aanwezigheid aangeduid. De Sjechina-heerlijkheid, de heerlijkheid bij Zijn komst, is er ook bij de Zoon van God, Jezus Christus. Als wij ons laten reinigen door Zijn bloed kunnen wij nu en in de eeuwigheid dicht bij deze majesteit zijn.

Share by: