In dit hoofdstuk bespreekt Paulus het onderwerp ‘de opstanding’. De leer over de opstanding hoort bij de eschatologie, de leer over de laatste dingen. Paulus behandelt dit onderwerp ook als laatst in zijn brief. Het is een uitgebreid hoofdstuk en de opstanding blijkt fundamenteel te zijn voor het geloof. Als er geen opstanding is, is het geloof zinloos en is Jezus voor niets gestorven. De reformator Luther zegt over dit hoofdstuk dat wie de opstanding ontkent, ten diepste ontkent dat God God is. Iemand zou zich af kunnen vragen waarom Paulus dit onderwerp pas zo laat in zijn brief bespreekt als het zo fundamenteel is. Een andere reformator, Calvijn, zegt dat Paulus eerst de trots van de Korinthiërs moest afbreken en helder maken dat hij echt een apostel is, voordat hij over de opstanding kon spreken. Oftewel, Paulus moet eerst puin ruimen voor hij kan gaan bouwen. De opstanding, het ontvangen van een verheerlijkt lichaam, is niet voor mensen die trots zijn, een ander niet nodig hebben en denken boven de wet te staan. De opstanding is echter juist een bemoediging voor mensen die het in dit leven zwaar hebben, zoals Paulus zelf dat ook ervaart. Elk uur loopt hij gevaar, vers 30, en elke dag sterft hij, vers 31. De inspanningen en het lijden zijn niet eindeloos. Er wacht een prachtige toekomst.
Een aantal jaren geleden werd bij het Brabantpark in Breda een 33-jarige vrouw aangereden door iemand die waarschijnlijk veel te hard reed. De getuigen, veelal Marokkaanse jongeren, meldden zich niet bij de politie. De broer van het slachtoffer legde uit dat zoiets niet bij hun cultuur hoort, maar vond dit wel heel storend. Dit verhaal maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er getuigen zijn en dat ze hun mond open doen. Paulus wijst er in dit hoofdstuk op dat er veel getuigen zijn van de opstanding van Christus. Hij noemt een aantal belangrijke getuigen: Petrus, Jakobus en de andere apostelen en ook vijfhonderd mensen aan wie Jezus verschenen is. Uiteindelijk is hij ook zelf getuige geworden, omdat Christus, hoewel Hij toen al in de hemel was, aan hem persoonlijk verschenen is. Deze getuigen zijn zo belangrijk, omdat door velen in die tijd sowieso aan de mogelijkheid van een opstanding werd getwijfeld.
De mogelijkheid van de opstanding van het lichaam werd in de tijd van Paulus betwijfeld, niet alleen door filosofische stromingen zoals de Epicureeën, maar ook door een deel van de joden, de Sadduceeën. Paulus noemt in dit hoofdstuk, vers 32, een belangrijke visie van de Epicureeën: “Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.” Het is misschien ook wel het levensmotto van velen in onze tijd. Geniet, zolang het je nog gegeven wordt. De mensen in Korinthe hebben ook hun vragen bij de opstanding. In vers 12 staat dat sommigen zeggen dat er geen opstanding van de doden is. Paulus redeneert dan zo: als er geen opstanding is, is Christus niet opgestaan, is er dus geen overwinning op de zonde en is iedereen dus nog verloren. Wat de gemeenteleden in Korinthe precies begrepen van de opstanding is nog niet zo makkelijk te zeggen. In elk geval zullen er weinigen of geen geweest zijn die de opstanding van Christus ontkenden. Het probleem was meer wat het betekent voor het nieuwe, geestelijke lichaam. Het is goed mogelijk dat sommigen meenden dat als je tot geloof komt, je zo geestelijk vernieuwt wordt, dat de opstanding al plaatsvindt. De dood is dan slechts de ontbinding van het lichaam, het geestelijke bestaan gaat gewoon verder.
Paulus maakt een aantal denkstappen om aan te tonen dat het christelijk geloof niet zonder de opstanding kan. Hij toont aan dat het absurd is om als christen de opstanding links te laten liggen, want het hele geloof is dan zonder inhoud. Dan leef je nog in de zonde en heeft Christus voor niets geleden. Maar dan komt het goede nieuws: Christus is opgestaan en de gelovigen zullen ook opstaan als Christus opnieuw komt. In de kerk wordt wel over de wederkomst of de tweede komst van Christus gesproken, maar Paulus heeft het eenvoudigweg over ‘de komst van Christus’. Christus is na Zijn lijden en sterven opgestaan als eerste, of als Eersteling, vers 23. In Israël moest de eerste opbrengst van de oogst als een beweegoffer aan God teruggegeven worden. Dit gebeurde onder andere tijdens het Feest van de Ongezuurde broden dat hoorde bij het Pascha, de week waarin Jezus gekruisigd is. Israël moest bij het Pascha, op de dag na de sabbat, een schoof met eerstelingen van de gerstoogst als beweegoffer aanbieden aan God, de Eigenaar van het land en de Gever van de oogst, Leviticus 23. Dat is ook de dag waarop Christus opstond. De Israëlieten mochten niet eerder van de oogst eten, voor dit aan God gegeven was. Eerst moest Christus opstaan, daarna de gelovigen. De gelovigen kijken uit naar de volle oogst. Al voor Jezus zijn er mensen opgestaan, maar Christus is de eerste met een verheerlijkt lichaam. De tijd tussen de eerste vruchten en de grote oogst is geen tijd van stil afwachten. Christus zal als Koning de vijanden overwinnen.
Vanwege de grote en waardevolle betekenis van de opstanding is alle strijd en moeite van de gelovigen niet voor niks. In dit verband zegt Paulus ook dat het – als er geen opstanding is – geen nut heeft dat zij voor de doden gedoopt worden, vers 29, een lastige uitdrukking. Misschien gaat het er hier om dat mensen plaatsvervangend gedoopt werden voor gelovigen die gestorven waren maar niet gedoopt waren. Of het gaat om gelovigen die zich bij de graven lieten dopen om daarmee de opstanding te belijden. Het kan ook, en dat past goed in het vervolg van de tekst, dat het gaat om een lijdensweg, een ‘lijdensdoop’. Hebben gelovigen voor niks zoveel lijden, zelfs tot de dood, doorgemaakt als er geen opstanding is? Christus Zelf heeft het in verband met zijn lijden en sterven ook over ‘met een doop gedoopt worden’.
De vraag is nog, hoe je je de opstanding moet voorstellen. Het wonder van de opstanding kun je vergelijken met een klein zaadje. Ook al weet je precies uit welke stofjes het bestaat en al zou je een zaadje zo namaken dat het er net zo uitziet als een echte, het is toch anders, want er zit geen leven in. Als je een zelfgemaakt zaadje in de grond stopt, vergaat het, en gebeurt er verder niks. Het echte zaad sterft, maar dan ontstaat er nieuw leven uit. Zo zullen de lichamen van de gelovigen sterven en als een zaadje in de aarde sterven, maar er ontstaat een nieuw, geestelijk lichaam. Het beeld van zaaien gebruikt Paulus ook om aan te geven hoe het kan dat gestorven gelovigen weer een lichaam zullen hebben.