1 Korinthe

1 Korinthe

1 Korinthe 1


Deel 1 (vers 1-3): opening

De brief aan de gemeente in Korinthe begint met de naam van de schrijver: Paulus. Sosthenes wordt ook genoemd, maar wat zijn rol is, is niet bekend. Paulus noemt zichzelf een apostel. In de gemeente werd er door sommigen twijfel gezaaid over zijn apostelschap. Sosthenes noemt hij ‘de broeder’. Sosthenes was leider van de synagoge en kwam uit Korinthe. Hij was dus een bekende voor de lezers. We komen hem in Handelingen 18 tegen. Paulus kent Sosthenes uit de tijd dat hij in Korinthe werkte. Op zijn tweede zendingsreis als hij voor het eerst het evangelie in Europa brengt, komt hij ook in Korinthe. Hij verkondigt het evangelie en veel mensen komen tot geloof. Als Paulus anderhalf jaar in Korinthe is, komt er een nieuwe stadhouder, Gallio. Net als in andere plaatsen gebeurd is, proberen de joden Paulus uit de stad te krijgen en ze gebruiken daar de nieuwe stadhouder voor. Ze zeggen dat Paulus ideeën verspreidt die tegen de wet zijn. Gallio gaat er niet op in, maar Paulus moet wel weg uit Korinthe en Sosthenes wordt onschuldig in elkaar geslagen, waar Gallio bij is.

Op zijn derde zendingsreis verblijft Paulus drie jaar lang in Efeze, een kustplaats in wat nu West-Turkije is. Vanuit Efeze schrijft hij een brief aan de gemeente in Korinthe rond het jaar 54 na Christus. Het is dan twintig jaar na Paulus’ bekering en ongeveer 5 jaar nadat hij zelf in Korinthe geweest is.

Deel 2 (vers 4-9): de gemeente is rijk in Christus

Koningin Maxima was in juni 2020 tijdens de G20-top in het nieuws omdat zij in gesprek was gegaan met de Saudische kroonprins Mohammed bin Salman. De VN-rapporteur die onderzoek deed naar de dood van de journalist Jamal Khashoggi, vindt het niet goed dat Maxima hier niet over gesproken heeft. De journalist is in het Saudische consulaat in Turkije vermoord. De verdenking is dat de kroonprins weet had van de moord. De VN-rapporteur stelt dat een echte leider niet om de problemen heen draait en door erover te zwijgen, ook al lijkt de zaak niet zo belangrijk. Als we de brieven van Paulus lezen kan hem niet verweten worden dat hij de moeilijke onderwerpen probeert te omzeilen. En problemen waren er genoeg. Toch begint de brief niet met verwijten. Paulus dankt God altijd, dat wil zeggen, bij elke gelegenheid, voor de gemeente. Paulus prijst de gemeente vanwege haar rijkdom in God en Christus, vers 5. Ze is in alles rijk geworden. Bij ‘alles’ gaat het om een kwaliteit en niet om een hoeveelheid. We zien dat vaker in de Bijbel, zoals in Mattheüs 2 waar de wijzen bij Herodes komen en vragen naar de Koning van de joden. Herodes raakt dat in verwarring en heel Jeruzalem met hem. Het gaat hier ook niet om elke inwoner van Jeruzalem afzonderlijk. 

De Korinthiërs zijn rijk geworden in alle spreken en kennis. Spreken of voordrachten houden en kennis speelden een grote rol in Korinthe. Het was een ontwikkelde stad met veel cultuur. Ook was het een rijke en welvarende stad, maar de gelovigen zijn op een andere manier rijk geworden. Bij spreken ging het om de goede presentatie. Paulus sluit dus aan bij een bekende praktijk, maar geeft er een andere invulling aan. Het spreken van de gelovigen is niet verbeterd door een betere voordracht, maar doordat Christus nu het onderwerp is geworden van het spreken, preken, onderwijzen, profeteren en lofprijzen. Naast het spreken zijn de gelovigen rijk geworden in kennis. Het gaat in de brief regelmatig over ‘kennis’, vaker dan in heel de rest van het Nieuwe Testament. Net als bij het spreken sluit Paulus hier aan bij iets bekends en geeft er een andere invulling aan. De gelovigen hebben geen intellectuele of vreemde mystieke kennis, maar ze hebben Christus persoonlijk leren kennen. 

Paulus sluit dus met het noemen van spreken en kennis aan bij de cultuur. We kunnen hier ook een voorbeeld van bekijken in de Nederlandse situatie. In Nederland is ‘verdraagzaamheid’ een belangrijke waarde. Door de eeuwen heen is er in Nederland ruimte geweest voor mensen met andere ideeën. De rijkdom van het geloof in God en Jezus Christus is dat wij daardoor pas écht verdraagzaam zijn. Een christen heeft dezelfde gezindheid als Christus die het verdroeg dat mensen allerlei valse aanklachten tegen Hem indienden en die zich niet verzette toen Hij onterecht mishandeld werd. Door de liefde word je mild en kun je veel accepteren. Maar net zoals Paulus een eigen invulling geeft aan de begrippen ‘spreken’ en ‘kennis’ hebben christenen ook een andere betekenis van het begrip tolerantie. Verdraagzaamheid betekent immers niet dat je alles goedkeurt. 

Deel 3 (vers 10-17): Gebrek aan eensgezindheid

Eén van de problemen van de gemeente is dat er zich groepen hebben gevormd. De mensen zijn er trots op dat ze bij een bepaalde persoon horen, zoals bij Paulus of Apollos, die ook in de gemeente werkte. De verdeeldheid gaat niet over verschillen in de leer, maar meer over de strijd wie de meeste invloed heeft in de gemeente. Dat blijkt wel uit het feit dat Paulus, Apollos en Kefas (Petrus) hetzelfde onderwijs gaven. 
Paulus geeft aan dat hij blij is dat hij niet veel mensen gedoopt heeft, zodat hij geen aanleiding heeft gegeven voor het ontstaan van scheuringen. Hij heeft zich gefocust op het preken. Hij heeft simpelweg het evangelie willen brengen. Hiermee zijn we meteen bij de overgang naar het laatste gedeelte van het hoofdstuk: de verdeeldheid zorgt ervoor dat het kruis van Christus minder aandacht krijgt.
Deel 4 (vers 18-31): de dwaasheid van het kruis

Het is een goede zaak om Gods woord en de betekenis van het evangelie aan te laten sluiten bij de kennis en ervaring van mensen. Toch komt er een punt waarop mensen moeten zeggen: “Of het evangelie is van levensbelang, óf het is onzin.” Paulus had in Athene ervaren dat de mensen hem lange tijd konden volgen, maar toen hij over de opstanding van Christus sprak, haakten de meesten af. Als het er op aankomt, is de wijsheid van God dwaasheid voor de wereld. De kern van de boodschap is dat Jezus tot in de dood toe vernederd wordt en zo ons wil verlossen. Een God die mens wordt en Zich vernedert, is voor wijzen ondenkbaar. Volgende keer, als het gaat over 1 Korinthe 2, gaat Paulus hier verder op in.

1 Korinthe 2


Paulus maakt duidelijk, vers 1, dat hij geen hoogdravende taal heeft gesproken. De Nederlandse vertalingen zeggen hier: ‘voortreffelijkheid of uitnemendheid van woorden’, of ‘mooie woorden’ of ‘uitzonderlijke welsprekendheid’. In de grondtaal staat er een woord dat te maken heeft met ‘hoogte’. Het beeld dat Paulus waarschijnlijk bedoelt heeft iets ironisch: de mooie en verheven woorden zijn zo hoog dat ze voor de mensen onbegrijpelijk zijn. Hij kwam niet in Korinthe zoals er sofisten in Korinthe kwamen. Sofisten lieten zich goed betalen om de mensen onderwijs te geven. Het ging Paulus niet om zijn foutloze optreden, maar om het effect: dat de mensen in Jezus hun Redder en God zien. Een ander punt waaruit blijkt dat het Paulus niet ging om zijn status, was, dat hij waarschijnlijk niet in het openbare gebouwen, of bekende plaatsen in de stad sprak, maar bij de mensen thuis in kleine huisgemeenten.

We moeten er niet te veel achter zoeken wat Paulus bedoelt met het verkondigen van niets meer dan de dood van Jezus Christus. In Athene hield hij nog een toespraak op de Areopagus, waarin de retorica toch een belangrijke rol speelde. De toespraak had niet zo’n positief vervolg vanaf het moment dat het over de opstanding ging. Er is geen aanleiding om te zeggen dat hij na deze toespraak heel anders te werk is gegaan. Paulus wil simpelweg Christus bij de Korinthiërs centraal stellen.

Paulus herinnert de Korinthiërs eraan hoe hij in Korinthe gewerkt heeft, namelijk met vrees en beven, vers 3. Dat was niet omdat hij bang was voor de mensen, maar omdat hij de grote verantwoordelijkheid voelde om Gods boodschap te brengen. Hij wilde dat zijn woorden resultaat hadden en misschien werd hij gehinderd door een bepaalde ‘zwakheid’, waarover we alleen kunnen raden wat het geweest is. Paulus zat niet te wachten op applaus van zijn publiek, maar op het krachtige werk van de Geest. Zijn houding staat ook in contrast met die van de wijsheidsleraars die trots waren op hun indrukwekkende zelfpresentatie. In deze woorden van Paulus zit ook een oproep aan de Korinthiërs om hem serieus te nemen. Er waren er in de gemeente die Paulus’ gezag betwijfelden. 

De laatste tijd is er veel onderzoek gedaan naar retorica bij Paulus en in de antieke wereld. Dit geeft inzichten de betekenis van ons hoofdstuk. Een van die dingen is dat de Korinthiërs dachten dat ze het recht hadden om over Paulus’ woorden te oordelen, zoals ze dat ook over de rondtrekkende sofisten deden. De retorica ontwikkelde zich zo dat overtuigend spreken en presenteren belangrijker werd dan de inhoud van de argumenten. In het begin van de retorica, bij Plato en Aristoteles, ging het om de inhoud van de argumenten, maar later, bij de sofisten en populaire sprekers, om de presentatie en overtuiging. Wat de joodse retorica betreft lopen twee stromingen steeds verder uit elkaar: de eerste die de “krachtige” militante woorden van het Oude Testament benadrukt, zoals in Zacharia 14 waarin de vijanden met het zwaard verslagen worden, en de tweede waar Gods kracht juist in zwakheid blijkt, zoals in Jesaja over de lijdende Knecht. Deze stroming staat best dicht bij de retorica van de antieke Griekse wereld. Paulus sluit aan bij de laatste. Ook van de grote profeten Mozes, Jesaja en Jeremia lezen we dat ze zichzelf geen krachtig figuur vonden. 

Paulus zet de wijsheid van de wereld tegenover de wijsheid van God. Sommige mensen dachten heel wijs te zijn, omdat ze veel feitenkennis hadden. Met veel feitenkennis ben je alleen nog geen wijs persoon. Wijsheid is, net als in het Oude Testament, het vermogen om de juiste beslissingen in het leven te nemen. De wijsheid van God is een mysterion, een geheim of iets wat verborgen is. Het gaat er Paulus niet om te zeggen dat Gods wijsheid onbereikbaar is, of dat het een ingewikkeld raadsel is. De wijsheid is juist bekend gemaakt, in het evangelie, waar Paulus zo vol van is. Maar iemand ontdekt de wijsheid pas als hij door de Heilige Geest ziet Wie Christus is.

Er zijn afbeeldingen waar je diepte of 3D in kunt zien. De bedoeling is dan dat je uit de wirwar een vorm ziet verschijnen in dezelfde kleuren als de achtergrond. Dit kan door als het ware door de afbeelding heen te kijken en niet direct naar de afbeelding zelf. De één ziet het gelijk en een ander moet er lang naar staren. Paulus heeft het over de natuurlijke mens en de geestelijke mens. De natuurlijke mens neemt de woorden van God niet aan, maar de geestelijke wel, vers 14 en 15. De geestelijke mens ziet in die woorden iets, nee Iemand, want het gaat Paulus om Jezus Christus. Wat zien wij in Jezus? Een mislukte rabbi of de Zoon van God, die stierf voor de zonden van de wereld? In het dagelijks leven kan het gebeuren dat mensen talenten hebben, maar die niet worden opgemerkt door anderen. Er zijn veel voorbeelden van mensen die eerst werden afgewezen, maar later toch een doorbraak konden maken. Psalm 118 vergelijkt het met het zoeken van stenen voor het bouwen van een huis. Zoals stenen soms onbruikbaar worden geacht, zo is Jezus ook aan de kant gezet, maar Hij is door God tot een hoeksteen gemaakt.
In de Korinthebrief speelt het werk van de Heilige Geest een belangrijke rol. Bijvoorbeeld in de hoofdstukken 12-14 over de geestelijke gaven en hoofdstuk 15 over de opstanding. In dit hoofdstuk noemt Paulus de Heilige Geest als Degene die de dingen van God bekend maakt, vers 10. Het werk van de Geest is verbonden aan wat Christus voor de wereld gedaan heeft. De geestelijke mens leeft uit de verlossing in Christus. De Geest brengt tot inzichten waar mensen met hun eigen kennis en inzicht niet bij kunnen komen. Hij zorgt ervoor dat wij in Jezus de wijsheid van God zien. Het ging net over ergens diepte in zien. Door de Geest zien wij iets van de diepten van God, vers 10. 

1 Korinthe 3


In 1 Korinthe 3 gaat Paulus verder waar hij in het eerste hoofdstuk over begonnen is, namelijk dat er verdeeldheid heerst in de gemeente. De mensen die wel geloven, maar daarna toch verkeerde keuzes maken, vergelijkt hij met mensen die bouwen op een goed fundament, maar met slechte en brandbare materialen. Hier komt ook het idee van het vagevuur vandaan. Het vagevuur is bedoeld voor gelovigen die berouw hebben over hun fouten, maar in het leven er niet aan toe zijn gekomen om hiervan gereinigd te worden. In het leven kun je jezelf reinigen van het verkeerde door af te zien van aardse dingen, zoals rijkdom. Door geld te geven aan de armen zit je minder aan je geld vast. Het probleem met de theorie over het vagevuur is dat er alleen in 1 Korinthe staat dat iemands werk verbrand zal worden en dat hij erdoor zal lijden, maar verder weten we er niets van. Het is verleidelijk om zelf in te vullen wat er niet staat. In de leer van het vagevuur wordt er vanuit gegaan dat iemand na zijn dood dus gereinigd kan worden en dat er ook door anderen die nog leven, voor deze persoon gebeden kan worden. 

Het principe van jezelf reinigen is vrij algemeen geaccepteerd. Iemand als Thomas à Kempis heeft mooie dingen geschreven over het lijden dat hoort bij het gehoorzamen van Christus. Hij maakt de scherpe opmerking dat Christus veel volgelingen heeft, maar weinig dienaren. Jezelf reinigen heeft ook te maken met zelfbeheersing. Hij zegt in dit verband dat we meester en geen slaaf van onze daden moeten zijn. Als je niet erkent dat lijden en tegenslagen een zuiverende werking hebben, kom je uit bij een welvaartsevangelie, waarbij gebrek aan succes komt door te weinig geloof. We zullen nu dus een middenweg moeten zoeken tussen het welvaartsevangelie en een uitgebreide leer van het vagevuur.
Paulus noemt de gelovigen in dit hoofdstuk ‘mensen van de wereld’, vers 1, of letterlijk: ‘vleselijk’. Met ‘vleselijk’ wordt iemand bedoeld die zich laat leiden door eigen inzichten en behoeften. In Romeinen 8:7 noemt Paulus het denken van het vlees vijandschap tegen God. Het woord in ons vers heeft de nuance dat het niet gaat om mensen die zich uitleven en zich alleen maar door oppervlakkige verlangens laten leiden, maar dat mensen gewoon te veel van zichzelf uitgaan. Het zijn mensen die niet volwassen zijn. Het gaat er niet om dat ze geestelijk geen enkele vordering gemaakt hebben, maar dat ze zich onvolwassen gedragen, omdat ze onder andere ruzie maken en voor verdeeldheid zorgen. De één zegt bij Paulus te horen en de ander bij Apollos.

Paulus gaat vanaf vers 5 verder uitgebreider in op het werk dat hij en Apollos gedaan hebben. Dan komt hij bij de vergelijking van het bouwen op het fundament met goede en waardeloze materialen. Hij roept de mensen op hem daarin na te volgen. 

Het principiële uitgangspunt is dat de bijdrage van hem en Apollos bescheiden is. Ze zijn dienaars, een woord dat ook gebruikt wordt voor een bediende of ober. Ze werken niet met God samen, maar zijn in dienst van Hem. Het echte werk wordt door God Zelf gedaan. De lage status die Paulus zichzelf en Apollos geeft, gaat in tegen de wens van die tijd om bij mensen te horen met een belangrijke en hoge maatschappelijke status. Paulus en Apollos hadden hetzelfde doel voor ogen, maar hadden hun eigen taak. Paulus was als eerste in Korinthe en mocht het evangelie bekend maken. Apollos ging daarmee verder en gaf meer onderwijs. 

Dan komt Paulus bij een punt dat nieuwe vragen oproept: het loon dat de mensen ontvangen voor hun werk. Werknemers van Christus worden betaald naar hun productiviteit. Hij heeft het dan niet meer alleen over Apollos, maar over ieder die bouwt op het fundament. De materialen waarmee gebouwd kunnen worden, variëren van heel kostbaar, goud, tot goedkoop, stro, maar het gaat eigenlijk hierom: kan het materiaal het vuur doorstaan? Goud, zilver en kostbare stenen wel, maar hout, hooi en stro niet. Een goede werknemer van Christus heeft Hem op het oog. Paulus wil dat de mensen in Christus zijn en zo leven. Een slechte werknemer die met slechte materialen bouwt, vindt zijn eigen eer belangrijker. Het is moeilijk te bepalen wat de kwaliteit van iemands werk is, maar op de oordeelsdag zal alles duidelijk worden. Iemands zaligheid staat niet op het spel, maar dit beeld dat Paulus gebruikt, geeft wel aan hoe serieus hij het opvat. Het kan ook niet gaan over de leer van het vagevuur, want dat gaat over iemands sterven en hier gaat het over de oordeelsdag. Het beeld van vuur dat gebouwen verteerd, sprak de Korinthiërs aan omdat de stad in 146 voor Christus door de Romeinen verwoest is. Pas honderd jaar is de stad weer opgebouwd.

Wel tien keer stelt Paulus in de brief de vraag: “Weet u dan niet dat…” In de zin van: natuurlijk weet u dat… “Weet u dan niet dat u een tempel van God bent?” De gelovige en de gemeente zijn een tempel van God. Wie in de gemeente werkzaam is vanuit eigenbelang, doet de tempel tekort. Hiermee noemt Paulus dus een ander bezwaar tegen de verdeeldheid. Verdeeldheid brengen is heiligschennis. De tempel van God wordt ermee ontheiligd zoals er in de geschiedenis wel vaker afgoden de tempel in Jeruzalem zijn binnengebracht. 

Paulus wil dat de gemeenteleden zichzelf onderzoeken. Het probleem is dat mensen kunnen denken al heel geestelijk te leven en daarom weinig correctie meer aannemen van anderen, zoals sommige Korinthiërs niet erg onder de indruk van Paulus waren. Zo iemand moet goed naar zichzelf kijken en opnieuw leren om dwaas te worden, dat wil zeggen, niet te vertrouwen op menselijk inzicht, maar te leven uit Gods genade in Christus. Hij moet weer stilstaan bij dat dwaze en ergerlijke kruis, dat tegelijk het kruis van verlossing en bevrijding is.

1 Korinthe 4


Een zeer rijke man moest een operatie ondergaan. Hij besprak de operatie met zijn dokter. De dokter gaf aan dat het geen ingewikkelde operatie zou zijn en dat de arts van het plaatselijke ziekenhuis de operatie wel kon uitvoeren. De rijke man reageerde: “Nee, daar ga ik niet mee akkoord, ik wil de beste arts van het land.” God heeft ons de beste Arts gegeven die bestaat. Onze ziekte is alleen door Hem te genezen. Als wij door Hem geholpen zijn, dan kleurt dat ons leven toch? In de praktijk spelen helaas vaak heel andere dingen. In de gemeente van Korinthe gebeurde het dat mensen op elkaar neerkeken en zelfs op de apostel Paulus.  

In het eerste vers gebruikt Paulus twee woorden om zijn positie te beschrijven. Als eerste een dienaar. Dat woord werd in die tijd voor allerlei werknemers bedoeld, van huisknecht tot onderofficier, maar het geeft een ondergeschikte positie aan. Paulus is ondergeschikt aan Zijn meester, Christus. Het tweede woord is beheerder, oikonomos (lijkt op ons woord economie). Het gaat dan om iemand die de financiën van een huishouden bijhoudt, of iemand van de in- en verkoop. Ook deze persoon staat onder het gezag van een ander. Net zoals iemand die medicijnen maakt in opdracht van een arts zijn werk trouw moet doen, zo moet Paulus ook trouw zijn in zijn bediening, vers 2.

Om een topprestatie te leveren moet je helemaal gefocust zijn op je doel. Als je je door de omstandigheden af laat leiden, kan het fout gaan. De apostel Paulus heeft ook een focus en dat is mensen bij Christus te brengen en te leren hoe het is om in Hem te zijn. Hij is zeker van zijn zaak en laat zich niet afleiden door mensen die opmerkingen over hem maken. Toch heeft hij er last van, niet omdat hij zich in zijn eer voelt aangetast, maar omdat het ten koste gaat van de gemeente. Hij heeft in het vorige hoofdstuk gezegd dat de kwaliteit van ieders werk bij de tweede komst van Christus openbaar zal worden gemaakt. Dus als mensen iets tegen hem hebben, moeten ze daar mee wachten tot die dag.

Paulus’ gezindheid of innerlijk is een voorbeeld voor ieder die iets wil betekenen voor een ander. Hij laat zich niet te veel afleiden door anderen, maar raakt ook niet in de war van zijn geweten als hij iets fout doet. Hij oordeelt zichzelf niet, vers 3. Dat betekent niet dat hij onverschillig is, maar hij brengt alles bij God. In het nieuw-Paulusonderzoek wordt benadrukt dat wij van Paulus niet iemand moeten maken die gekweld werd door zijn geweten, zoals bij Maarten Luther. Luther heeft zelf veel aan de brieven van Paulus gehad, maar dat betekent niet dat Paulus dezelfde ervaringen had. Paulus was een Farizeeër en dacht Christus niet nodig te hebben, maar dat kwam meer omdat hij dacht als jood bij Gods volk te horen. Paulus moest vooral leren dat het heil ook voor de volken is. Dit nieuw-Paulusonderzoek is nuttig om geen karikatuur van Paulus te maken, al gaat het wel heel makkelijk met de innerlijke geestelijke strijd om. In elk geval staart Paulus zich niet blind op zijn fouten. Het geweten kan onbetrouwbaar zijn door overgevoeligheid of onverschilligheid. Hij staart zich ook niet blind op de dingen die goed gegaan zijn in zijn leven, want het goede doet God uiteindelijk zelf. Daarmee is Paulus een voorbeeld voor ons. 

In de verzen 6-21 gaat Paulus in op de problemen die er in de gemeente zijn, dat mensen zich belangrijker vinden dan anderen. Paulus wijst de Korinthiërs erop dat ze allen genade hebben ontvangen, dus hoe kunnen ze trots zijn op wat ze niet zelf hebben gepresteerd? Dit hoorden we ook aan het begin van deze uitleg. Iemand die iets krijgt of genezen wordt, is niet trots op zichzelf, maar eerder op de ander. Dan wil Paulus de mensen wijzen op de moeite die het hem gekost heeft om het evangelie van Gods genade bij hen te brengen. Het is als iemand die zijn leven riskeert om anderen te helpen en dan na afloop door die mensen belachelijk wordt gemaakt. Paulus’ doel is niet dat de mensen zich daar heel schuldig over gaan voelen, maar wel dat ze zich normaal tegenover hem opstellen. 

Het probleem van de gemeenteleden in Korinthe, maar ook van andere christenen in de Grieks-Romeinse cultuur was dat zij er vanuit gingen dat Gods koninkrijk al grotendeels was gekomen. Jezus verkondigde dat het Koninkrijk dichtbij was en de gelovigen maken deel uit van de Koninkrijk, maar niet alles is al gerealiseerd, er staat nog veel open. De Korinthiërs zagen zichzelf al helemaal als koningen in dat Koninkrijk. In 1 Korinthe 15:25 zegt Paulus dat Christus moet regeren, totdat Hij al Zijn vijanden aan Zich onderworpen heeft. 

Paulus laat aan de hand van zijn eigen ervaringen zien dat het leven niet bestaat uit heersen, maar vooral uit dienen en uit lijden. Het beeld dat hij gebruikt in vers 9 is dat van gevangenen en gladiatoren die naar de arena worden geleid om daar voor hun leven te vechten. Paulus en de apostelen zijn de gladiatoren en de Korinthiërs kijken vol spanning vanaf de tribune op hen neer. In de verzen 10-13 maakt hij aan de hand van verschillende tegenstellingen duidelijk dat hij zich niet laat afleiden door de omstandigheden. Hij accepteert honger, dorst, naaktheid, slagen en rondtrekken zonder vaste verblijfplaats. Verzet beantwoordt hij met zegen.

Paulus hoopt dat de mensen zijn woorden goed opvatten. Hij heeft het goede met hen voor. Hij is niet zomaar iemand die hen iets wil bijbrengen, geen opvoeder, vers 15. Een opvoeder was iemand die betaald werd om een kind op te voeden of onderwijs te geven. Paulus doet het niet om eraan te verdienen, maar hij doet het als hun eigen vader. Hij ziet hen als zijn kinderen, omdat ze door hem van het evangelie gehoord hebben en tot geloof gekomen zijn. Paulus legt het dus met liefdevolle woorden uit, maar hij zegt er wel bij dat hij de mensen ook stevig aanpakt als dat nodig is. In de volgende hoofdstukken snijdt hij ook een aantal stevige onderwerpen aan.

1 Korinthe 5


Eerder was al opgemerkt dat Paulus in zijn brief moeilijke onderwerpen niet probeert te vermijden. In 1 Korinthe 5 gaat Paulus zo’n moeilijk probleem bespreken: iemand leeft met de vrouw van zijn vader samen. Ook buiten de kerk werd zo’n relatie afgekeurd. Alles en iedereen walgt van zo’n relatie, dus hoe kan het dat dit bestaat in de gemeente? In Deuteronomium 27 worden de mensen met zo’n relatie vervloekt en volgens Leviticus 18 moeten ze gedood worden. De joodse traditie zegt dat ze gestenigd moeten worden en ook in Grieks-Romeinse bronnen wordt de afkeuring hierover uitgesproken. Paulus heeft het over de vrouw van zijn vader en niet over zijn moeder of schoonmoeder, omdat hij op deze manier naar de vervloeking in Deuteronomium en Leviticus verwijst, waar het ook zo staat. Het gaat niet om een incident, maar een blijvende relatie, waarschijnlijk is deze vrouw zijn stiefmoeder en is de vader gestorven. Paulus wil dat de gemeente direct actie onderneemt. Als er iets de gemeente veel schade aanricht zijn het wel seksuele zonden. Ook in onze tijd willen veel mensen niets met de kerk te maken hebben vanwege kindermisbruik en ontucht.

De enige gepaste reactie van de gemeente is dat zij hierover berouw toont met het doel dat de betreffende mensen de kerk verlaten. Paulus moet deze oproep doen, omdat ze zelf vinden dat het wel kan. Ze zijn trots en denken dat alle dingen zijn toegestaan, hoofdstuk 6:12. Ze menen nu als christenen ‘verlichte’ mensen te zijn geworden, vrij van de regels. In de vroege kerk werd het zo uitgelegd dat de betreffende man met de verkeerde relatie een leraar in de gemeente was. De gemeente dacht dat hij bijzondere wijsheid had. Daarom gebruikt Paulus vaak de tegenstelling tussen wijsheid van de wereld en dwaasheid van het kruis/ Christus. De meerderheid van de moderne Bijbeluitleggers heeft een andere uitleg, namelijk dat hier bedoeld wordt dat de gemeente zo trots is, ondanks het bestaan van deze relatie. Daarmee is het probleem van de arrogantie van de gemeente minstens zo groot als het probleem van de verkeerde relatie. In elk geval is duidelijk dat de gemeente naast het accepteren van deze relatie ook het probleem heeft arrogant te zijn en verder gaat deze zonde de hele gemeente aan, ze is de tempel van de Heilige Geest.

Paulus mag dan afwezig zijn, door de Heilige Geest is hij verbonden met de gemeente. Het zijn zijn broeders en zusters. In vers 3 gaat het over de tegenstelling tussen vlees en geest, belangrijke woorden bij Paulus: hij afwezig in het vlees, maar aanwezig in de geest. Bij Paulus betekent de tegenstelling vlees-geest nooit de filosofische tegenstelling tussen iemands lichaam en iemands geest, hoewel dat vaak zo geïnterpreteerd is. Hij is wel afwezig, maar door de Heilige Geest toch verbonden. Als de gemeente in de Naam van Jezus samenkomt, moet ze deze man wegsturen, in de kracht van onze Heere Jezus Christus. Het wegsturen van de man zal tot zegen zijn van de gemeente en mogelijk ook van de man zelf. In 1 Timotheüs 1:20 noemt Paulus Hymeneüs en Alexander die hij aan de satan heeft overgegeven, om hen te leren niet meer te lasteren. Hij heeft dus met het ‘overgeven aan de satan’ allereerst het behoud van de gemeente op het oog en daarnaast dat de persoon in kwestie weer tot inkeer komt.

Het is een understatement om met vers 6 te zeggen het niet op zijn plaats is om deze gemeente te roemen. Paulus wil de mensen ervan overtuigen dat de zonde alles doortrekt zoals desem het deeg doortrekt. Het beeld van desem en deeg is bekend en werd regelmatig gebruikt door Jezus, zowel negatief, als hij het heeft over het desem van de Farizeeën, als positief, over het Koninkrijk der Hemelen. Als er niet wordt ingegrepen, en de gemeente open blijft staan voor verkeerde relaties, wordt het hele gemeenteleven aangetast. De kerk moet alles wegdoen wat niet past bij haar reinheid en identiteit in Christus. Zoals de joden met een kaars in de hoeken van het huis zochten naar restjes desem bij het schoonmaken voor het Paasfeest, moet de kerk rein zijn, want ze is gewassen met het bloed van het Paaslam, Christus.

In vers 9 staat dat Paulus ‘eerder heeft geschreven’. De meesten gaan ervan uit dat er een eerdere brief is geweest en dat dit niet verwijst naar het begin van dit hoofdstuk. 

Paulus gaat ten slotte in op de vraag hoe de gemeente om moet gaan met mensen die andere en verkeerde gewoonten hebben, zoals overspel, afgoderij, dronkenschap en geldzucht. Mag je met zo iemand omgaan? Het punt hier is dat zedeloosheid binnen de gemeente moet worden aangepakt, maar daarbuiten is het praktisch onmogelijk dit te ontlopen. Met mensen die menen bij de gemeente van Christus te horen, maar tegelijk zedeloos leven, ook al beschouwen zij dat als hun vrijheid, moet je niet omgaan. Dat past niet bij elkaar. Zolang iemand daarmee doorgaat, kun je niet met hem aan tafel. 

In het één na laatste vers staat iets over de houding naar buitenkerkelijken. Vers 12: “Wat heb ik ermee te maken om over hen te oordelen?” Deze retorische vraag doet denken aan de opmerking van Jezus tegen zijn moeder bij de bruiloft in Kana: “Wat heeft dit met Mij te maken? Waarom zou Ik voor wijn moeten zorgen?” Dit korte stukje is niet bedoeld om uit te leggen hoe de verhouding is tussen de kerk en maatschappij. Het gaat erom dat de kerk zich aan zijn eigen regels moet houden en als iemand zich niet aan de regels houdt, hij zichzelf daarmee als het ware buiten de kerk plaatst en de kerk er zijn handen vanaf kan trekken. Het is duidelijk dat Paulus in dit hoofdstuk de heiligheid van de gemeente op het oog heeft.

1 Korinthe 6


Regelmatig komen bepaalde gemeenten of sekten in het nieuws vanwege misstanden, de meeste op het gebied van geld of seksueel misbruik. Soms betreft het ouders die hun kinderen opsluiten in hun eigen huis of kelder. Al het machtsmisbruik blijft achter gesloten deuren en als er iets openbaar komt, is er een heel onderzoeksteam nodig om te kijken wat er allemaal aan de hand is. In de gemeente van Korinthe speelt het tegenovergestelde: de mensen in de kerk slepen elkaar om het minste of geringste voor de rechtbank. Paulus moet uitleggen dat dit een schadelijk effect heeft op de gemeente.

In het vorige hoofdstuk sneed Paulus een moeilijk probleem aan. De Korinthiërs hadden een vreemd idee van in vrijheid leven. Ze meenden in Christus vrij te zijn van regels en dus op seksueel gebied absurde relaties te kunnen hebben. In dit hoofdstuk moet Paulus opnieuw een probleem bespreken. Deze keer is het niet zo heftig als de vorige, maar ook nu laat hij merken hoe absurd het is dat gemeenteleden elkaar aanklagen en benadelen. De joden hadden het wat dat betreft beter voor elkaar, want zij hadden van de Romeinen de vrijheid om zelf rechtszaken te voeren. De joden beschouwden de heidense rechtszaak als onwettig.

Paulus noemt een heel bijzonder argument waarom gemeenteleden elkaar niet zomaar voor het gerecht moeten slepen, vers 3. Hij wijst ze erop dat gelovigen, mensen die in Christus zijn, macht hebben om te regeren en recht te spreken, te oordelen. Ze moeten beseffen dat zij zelf rechters zijn, niet alleen over de wereld, maar zelfs over de engelen. In Mattheüs 19 zegt Jezus tegen Petrus dat de discipelen net als de Zoon des Mensen zullen zitten op hun troon en oordelen over de stammen van Israël. Als de gelovigen dus over zulke grote en ingewikkelde zaken zullen rechtspreken, kunnen zij toch zeker kleine problemen in de gemeente zelf oplossen? Paulus spreekt de gemeenteleden dus aan op wie ze zijn in Christus. De volmaaktheid van het zijn in Christus gaat niet over de verre toekomst, maar moet nu werkelijkheid worden in alle concrete en praktische dingen. 

De oplossing voor het probleem lijkt dat de gemeente, net als in de tijd van Mozes in de woestijn, verstandige en wijze mensen moet zoeken die over allerlei geschillen kunnen oordelen. Mozes kon al het werk niet meer alleen aan en schakelde de hulp in van bekwame Israëlieten. Toch gaat Paulus een stap verder, want dat was eigenlijk een noodoplossing. Het is beter dat mensen het conflict onderling oplossen, zoals in Mattheüs 18 staat dat de oudsten er pas na onderling gesprek bij betrokken moeten worden. Maar ook deze praktische oplossing is niet de kern van Paulus’ betoog. Het gaat Paulus om een belangrijk principe dat hij al eerder duidelijk probeerde te maken met de tegenstellingen tussen wijs en dwaas. Een christen is voor de wereld dwaas, omdat Hij in een God gelooft Die sterft aan het kruis en zo voor verlossing zorgt. Zo moet een christen ook zijn verlies leren nemen als het gaat om conflicten. Laat je rechten maar los, ook al doet dat pijn. Christus heeft voor het gerecht ook Zijn rechten los gelaten.

Het onderwijs over onderlinge conflicten sluit Paulus af met een scherpe waarschuwing. Hij zet de zonden rond de conflicten in hetzelfde rijtje als bijvoorbeeld afgoderij, dronkenschap en opvallend veel seksuele misdragingen: overspel, porno, homoseksualiteit en mannelijke prostitutie. Het woord voor mannelijke prostituee werd in die tijd ook gebruikt voor mannen die zich als vrouwen gedroegen door bijvoorbeeld make-up te dragen. Ook kan het betrekking hebben op jongens die betaald werden voor seks. Paulus wijst de mensen erop dat sommigen van hen uit die wereld komen. In Christus zijn ze gereinigd en schoongewassen. Wie schoon is, moet zorgen dat hij dat ook blijft.

De gemeente is door Christus geheiligd. Zoals een lichaam verschillende lichaamsdelen heeft, zo zijn de gemeenteleden, als leden van dezelfde gemeente, één. Henry Drummond, een grote Schotse professor, vertelde eens hoe een Infidel club, een gezelschap van atheïsten, in Glasgow werd opgericht. Een aantal mannen stond op de hoek van de straat met elkaar te praten. Op een bepaald moment kwam een rijke man langslopen. Eén van de mannen zei: “Hé, dat is de oprichter van de atheïstenclub.” Een ander zei: “Hoe kom je daarbij? Dat is de ouderling van de kerk.” “Ouderling of geen ouderling, hij is de oprichter” antwoordde de eerste. Met andere woorden: de man ging naar de kerk en was ouderling, maar zijn leven was hiermee zo in tegenspraak dat anderen hierdoor het geloof in God loslieten.

Wie zich bezighoudt met zonden, wordt daardoor vervuild. Het vuil van de zonden schud je niet zomaar weer van je af. Zoals in het huwelijk man en vrouw één zijn, zo wordt iemand in het geval van prostitutie ook één met de ander. Een christen moet één zijn met Christus. Hij is dan één geest met Hem, vers 17. Dat wil zeggen dat de Heilige Geest dan in die persoon werkt en hem maakt naar Gods ideaal.

De gemeenteleden hebben de opdracht heilig te leven. Er is een mooi voorbeeld uit de natuur om duidelijk te maken wat heilig leven inhoudt. Er is een heel bijzondere soort spin, een waterspin. Deze leeft als enige van alle spinnen onder water. Op de bodem heeft hij een web met lucht erin. Regelmatig gaat de spin naar boven en neemt hij lucht mee voor in zijn web. Zo kan hij op de modderige bodem overleven. Een christen leeft ook in een vervuilde omgeving en heeft een heel andere levensstijl. Zoals deze spin prima onder water kan leven als hij maar steeds zuurstof haalt, zo moet de gelovige ook steeds God zoeken en vervuld zijn van de Heilige Geest. Als een christen dat niet doet, lijdt hij daar niet alleen zelf onder, maar heeft het ook schadelijke gevolgen voor de hele gemeente. 

1 Korinthe 7


Hoofdstuk 7 is het derde hoofdstuk op rij waarin het gaat over seksualiteit. In hoofdstuk 5 wees Paulus de gemeente terecht vanwege een bizarre relatie, een man woonde samen met zijn stiefmoeder. In hoofdstuk 6 schreef Paulus over de seksuele onreinheid waar de mensen voor hun bekering in leefden. En in hoofdstuk 7 schrijft Paulus welke keuzes de gemeenteleden op het gebied van relaties en seksualiteit het best kunnen maken. Met goed onderwijs wil hij voortaan verkeerde praktijken voorkomen.

In de tijd van Paulus waren er mensen die veel waarde hechten aan ascese, waaronder het celibaat. Onder de Korinthiërs waren er ook die er zo over dachten. Paulus gaat hier een eind in mee, maar laat ook de beperkingen van dit ideaal zien. In het eerste vers heeft Paulus het over het schrijven van de Korinthiërs. Blijkbaar hebben ze hem een brief geschreven waarin staat dat ze het celibaat hoog hebben staan. Dat de paus recent zijn afkeer heeft uitgesproken tegen gehuwde priesters geeft aan dat het nog altijd actueel is. Er staat letterlijk dat het goed is om een vrouw niet aan te raken. In deze context heeft aanraken betrekking op een seksuele relatie. Het kan zijn dat de Korinthiërs het ook in het huwelijk beter vonden om seksueel contact zo veel mogelijk te beperken. Er is een verhaal over een Amish vrouw die in de ban werd gedaan, omdat ze ervan overtuigd was dat ze behouden was. Volgens sommige Amish is het trots om die overtuiging van jezelf te hebben. De vrouw was getrouwd en moest in hetzelfde huis gescheiden van haar man leven. Op den duur gaf dit problemen, want de vrouw bleek zwanger te zijn geworden, omdat haar man toch ’s nachts bij haar kwam. Paulus wil dan ook dat de getrouwden niet te streng zijn voor elkaar.

Uit het gedeelte wordt duidelijk dat Paulus niet getrouwd is, want in vers 7 spreekt hij de wens uit dat iedereen leeft zoals hij, namelijk ongehuwd. Toch wil dat niet zeggen dat hij nooit getrouwd is, want het was voor een jood ongebruikelijk om niet te trouwen en hij stond als jood in hoog aanzien. Op de leeftijd van 20 jaar werd iedere man geacht een vaste relatie te zijn aangegaan. In elk geval heeft hij de gave om alleen te zijn en legt uit dat dit waardevol is. Hij noemt de weduwen in vers 8 als voorbeeld van degenen die nog – of eigenlijk: opnieuw – voor de keuze staan om wel of niet een relatie aan te gaan. Met weduwen bedoelt hij iedereen die om een bepaalde reden niet meer gehuwd is. Als mensen de gave van onthouding niet hebben, kunnen ze trouwen. Anders zouden ze hun verlangens op een verkeerde manier tegemoetkomen en vervallen in seksuele onreinheid. Zo iemand heeft geen toegang tot het Koninkrijk. Paulus gebruikt dan ook de uitdrukking dat zo iemand anders zal branden, vers 9. Dat slaat op het branden in de hel. Tegen de getrouwden zegt hij dat ze niet moeten scheiden. Toch kan het gebeuren dat mensen uit elkaar gaan, Paulus gaat hier niet in op de reden van de scheiding, omdat hij dat nu niet relevant vindt. In geval van scheiding mag er niet hertrouwd worden, zodat de mogelijkheid van verzoening open blijft.

In de verzen 12-16 gaat Paulus in op de situatie waarbij één van de partners ongelovig is, omdat ze getrouwd waren voordat het evangelie hen bereikt had. In vers 12 staat dat hijzelf dit aanbeveelt en niet God, daarmee geeft hij het contrast met vers 10 aan waar het in het algemeen over echtscheiding ging. Paulus gaat nu in op een specifieke situatie en kan dan niet verwijzen naar dingen die hier eerder over gezegd zijn. Vrouwen hadden volgens het Griekse en Romeinse recht de mogelijkheid om te scheiden, terwijl dat bij joden niet het geval was. Paulus wil dat gelovige vrouwen hier geen gebruik van maken. Ook de broeders, de gelovige mannen, moeten proberen het huwelijk met hun ongelovige vrouw in stand te houden, want door een gelovige partner is het huwelijk van beiden geheiligd. De gelovigen zijn tot een zegen voor anderen, zoals dat bijvoorbeeld in het Oude Testament ook van Abraham en Israël gezegd wordt. Net zoals het voor kinderen een zegen is om een gelovige ouder te hebben, zo is het ook voor een ongelovige partner tot zegen. Als de ongelovige partner toch wil scheiden, staat het de ander vrij om te hertrouwen.

Na de woorden over echtscheiding heeft Paulus het in het algemeen over iemands roeping in de verzen 17-24, om daarna weer verder te gaan met het onderwerp huwelijk/ongetrouwd willen blijven. Ieder moet zijn eigen roeping accepteren en van hieruit God dienen. Net zoals iemand wel of niet de gave heeft om ongetrouwd te blijven, zo moet iemand ook Gods roeping verstaan in zijn maatschappelijke positie. Of je wel of niet besneden bent, slaaf of vrij man, ieder heeft daarin zijn eigen roeping.

In het laatste deel van het hoofdstuk gaat Paulus in op het ongehuwd door het leven gaan. Hij herhaalt wat hij eerder schreef, dat het goed is om te trouwen, maar als het kan, het beter is om alleen te blijven. In dit gedeelte legt hij het verder uit door op een heel andere manier dan gebruikelijk naar het huwelijk te kijken. Paulus wil dat iedereen het huwelijk ziet tegen de achtergrond van de tweede komst van Christus en die van Gods Koninkrijk. Het huwelijk is feitelijk maar heel kort, alle mooie dingen van dit leven mogen wij ontvangen en waarderen, maar het zijn korte momenten in vergelijking met de eeuwigheid. Paulus gebruikt de korte tijd die het nog duurt voor Christus komt ook in andere brieven in zijn aansporing om heilig en rein te leven. Een christen kijkt uit als het goed is met verlangen uit naar Zijn komst. De boodschap is dus: leef en maak keuzes, getrouwd of ongetrouwd, met het besef dat de eeuwigheid veel meer gewicht heeft. Geef je niet met heel je hart aan tijdelijke dingen. Als we het huwelijk zien tegen de achtergrond van Gods Koninkrijk, is het beter om ongetrouwd te zijn, omdat je dan niet de zorgen hebt voor het gezin en zo meer aandacht heb voor de dienst aan God. 

1 Korinthe 8


In de zestiende eeuw, de eeuw waarin de Reformatie plaatsvond, groeiden de roomsen en protestanten steeds verder uit elkaar. De keizer deed toch nog een poging om de eenheid en vrede tussen de twee te herstellen door een document op te laten stellen waar ieder zich in kon vinden, het Augsburgsche Interim. Aan de protestantse kant ging de lutherse Melanchton erg ver in het zoeken naar eenheid. Wat volgens hem in strijd was met het evangelische geloof moest worden afgewezen, maar de onbelangrijkere dingen, plechtigheden zoals vormsel, laatste oliesel en het vasten werden als kerkordelijk toegestaan. Zelfs de posities van paus en bisschoppen konden blijven bestaan zolang ze hun macht niet misbruikten. Zo ontstond het Leipziger Interim. Als Melanchton van tevoren had geweten wat hij hiermee los zou maken, was hij er nooit aan begonnen. Zijn deelname aan dit proces en zijn vergaande concessies gaven zoveel protest vanuit zijn achterban dat het hem zijn leven lang achtervolgd heeft. Aan het eind van zijn leven wilde hij graag van het aardse leven verlost worden. Toen iemand hem vroeg wat hij wilde, zei hij: “Niets dan de hemel.” Hoe heeft Melanchton deze grote vergissing in zijn leven kunnen begaan? Hij dacht dat hij oordeelde over adiafora, onbelangrijke dingen, zoals volgens hem het vormsel en laatste oliesel waren. De term adiafora kwam al bij de Stoïcijnen voor en had betrekking op dingen die niet verboden waren en ook niet aanbevolen werden. 

In 1 Korinthe 8 bespreekt Paulus het eten van offervlees. Bij de offers aan de afgoden waren maaltijden en daar werd een deel van het offervlees gegeten. Het lijkt voor christenen in onze tijd misschien erg vanzelfsprekend dat het niet de bedoeling was om daaraan deel te nemen. Toch had de jonge gemeente in Korinthe nog weinig structuur, zoals al eerder duidelijk werd in de problemen die Paulus besprak op seksueel gebied. Verder was het deelnemen aan maaltijden bij de afgodenoffers een sociaal gebeuren. Je kunt het vergelijken met de gewoonte in sommige culturen om eerst samen een maaltijd te houden voordat er onderhandeld wordt. Nederlanders zijn over het algemeen veel directer en vinden dit misschien vreemd. In Korinthe betekende het niet meedoen aan de maaltijden een sociale en maatschappelijke achteruitgang.

De eerste verzen van hoofdstuk 8 klinken wat filosofisch: “iemand die kennis heeft, weet niets,” vers 2. Paulus heeft in de gemeente te maken met mensen die zich heel wat vinden en die denken speciale kennis te bezitten. In hoofdstuk 2 en 3 is hij hierop ingegaan. Paulus heeft daar in dit hoofdstuk twee dingen op te zeggen. Allereerst dat deze mensen meer vanuit de liefde moeten leven en niet uit hun bijzondere kennis. Liefde bouwt de gemeente op en kennis maakt arrogant. Verder draait Paulus het om: het is belangrijker dat God ons kent, dan dat wij bijzondere kennis van God hebben, want Hij geeft ons in Christus het leven. Na deze inleidende opmerkingen gaat Paulus in op het eten van offervlees.

Een onderliggende vraag bij het probleem van offervlees is: bestaan er afgoden? Zit er achter een god van hout of steen daadwerkelijk een god of is dat allemaal onzin? Het antwoord is dat afgoden niet bestaan. Paulus heeft al jong het Sjema geleerd, de Heere is God en Hij is Eén. Voor de joden staat vast dat alleen de God van Israël God is, Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt en onderhoudt alle dingen. Als apostel voegt hij aan deze belijdenis toe dat ook door Jezus Christus alle dingen zijn ontstaan en dat wij door Hem leven. Toch valt er meer te zeggen over de vraag of afgoden bestaan. In Leviticus wordt het offeren aan afgoden gelijk gesteld aan het offeren aan demonen. Achter de afgoden en hun fysieke beelden kan dus de macht van de demonen schuil gaan. Paulus legt in hoofdstuk 10, als hij het nog steeds heeft over offervlees, daarom ook de link tussen afgoden en demonen. Een christen kan schade lijden door vlees te eten dat aan afgoden geofferd is.

Wat voor de één een afgod is, hoeft dat voor een ander niet te zijn, wordt wel vaak gezegd. Paulus zeg het zo dat wie iets doet waardoor hij last van zijn geweten krijgt, daar schade aan lijdt. Dit zijn woorden die helemaal aansluiten bij de mensen in Korinthe die zich zo vrij voelden dat ze boven de wet meenden te staan. Het past ook goed bij de ervaring van de postmoderne mens: ieder zijn eigen moraal. Als het niet goed voor je voelt, moet je het niet doen, maar je kunt het een ander niet voorschrijven. Paulus brengt in dit hoofdstuk in elk geval één nuance aan. Houd rekening met elkaar, want ook al voel jij je vrij, een ander kan zich daar zo aan storen dat hij er last van heeft. Op die manier ben je voor de zwakkere gelovige een struikelblok, vers 9, een steen op de weg waar een ander over valt.

Verder is het geweten bij Paulus meer dan iets in ons dat aangeeft of iets goed, fout of neutraal is. Dan is het geweten een soort verkeerslicht, dat op rood, oranje of groen kan staan. Het geweten kan in verband worden gebracht met het hart, zoals ook in het Oude Testament staat. Het hart heeft te maken met kennis of verstand, maar ook met gevoel, zoals angst, blijdschap en naast kennis en gevoel ook besluitvaardigheid. Het geweten is dus geen koud en bij tijde lastig instrument. Een echte christen maakt keuzes met het hart waarbij rekening wordt gehouden met de ander. 

1 Korinthe 9


Hoofdstuk 9 lijkt misschien ineens ergens anders over te gaan. In het hoofdstuk ervoor legde Paulus uit hoe het zat met het eten van offervlees. Hij was daar nog niet mee klaar en gaat in hoofdstuk 10 verder. Hoofdstuk 9 staat daar dus tussen. Het onderwerp van Paulus betoog’ in deze hoofdstukken is de vrijheid van een christen. Toen het over het eten van offervlees ging, legde hij uit dat het omwille van de zwakke gewetens beter was om het niet te eten. In dit hoofdstuk laat hij aan de hand van zijn eigen leven zien dat hij geen gebruik maakt van de voorrechten van het apostel-zijn, maar dat hij zich ondergeschikt maakt aan de mensen om hen met het evangelie te bereiken. Paulus had met mensen in Korinthe te maken die er geen moeite mee hadden om op verschillende terreinen wetteloos te leven en geen rekening te houden met hun medegemeenteleden. 

Voordat Paulus uitlegt hoe hij met zijn apostelschap omgaat, moet hij ingaan op de overtuiging van sommige Korinthiërs dat hij helemaal geen echte apostel is. Hij hoorde niet bij Jezus’ 12 leerlingen en hij lijkt zo gewoon. Paulus noemt in vers 1 dat hij Jezus gezien heeft. Hij is net zo goed een getuige van Jezus’ opstanding, omdat hij de opgestane Jezus gezien heeft. Op de weg naar Damascus viel hij van zijn paard en zag hij een licht. Vanuit de hemel sprak Jezus hem aan. God stuurde Ananias om hem van zijn blindheid te genezen. Als Paulus zich in Handelingen 22 tegenover de Joden wil verantwoorden, haalt hij de woorden van Ananias aan dat hij door God is voorbestemd om Gods wil te kennen en de Rechtvaardige te zien. Juist de Korinthiërs zouden moeten weten dat hij een apostel is, omdat zij het resultaat van zijn inspanningen zijn. De gemeente van Korinthe is voor Paulus het ultieme bewijs van zijn apostelschap. Ze zijn het zegel van zijn apostelschap. Zegels waren in die tijd belangrijker dan nu, omdat ze ook duidelijk waren voor mensen die niet konden lezen. Zoals een zegel verwijst naar de eigenaar of afzender, zo zijn de gelovigen een verwijzing naar de apostel Paulus.

Eén van de kernpunten van Luthers kritiek op de Roomse kerk waren de aflaten. Enorme bedragen werden bij elkaar gehaald met de verkoop van allerlei aflaten waarmee mensen zogenaamde geestelijke zegeningen konden kopen, maar in praktijk betaalden ze alleen maar mee aan de bouw van de Sint Pieter in Rome. De mensen waren toen arm en zijn boodschap sprak velen aan. Paulus gaat zo ver dat hij niet eens geld vraagt voor zijn dagelijkse eten en drinken. Voor sommigen was dat een reden om te denken dat hij geen echte apostel was, maar Paulus legt uit dat hij doet om meer mensen met het evangelie te bereiken. Met nog meer woorden zet hij zijn punt uiteen en aan het eind van het hoofdstuk zegt hij dat hij afziet van giften om zichzelf te trainen, vers 27. Hij vergelijkt zijn leven met een hardloopwedstrijd. Om te winnen heb je zelfbeheersing nodig en jezelf voorzien van de dagelijkse behoeften hoort daar voor hem ook bij. Overigens legt hij zijn visie niet op aan andere apostelen. 
Om de zoveel tijd is er wel discussie over de inkomens van ambtenaren. Juist omdat ze een publieke functie hebben, is het voor velen erg interessant om hun inkomsten en giften uitgebreid te analyseren. Paulus is zich er ook van bewust dat hij een voorbeeldfunctie heeft en in de gaten gehouden wordt. Paulus voorkomt al dit soort gesprekken over hem door niets aan te nemen. Dat heeft wel tot gevolg dat hij soms honger en dorst lijdt. In de tweede brief aan de Korinthiërs somt hij op wat hij allemaal overheeft voor het evangelie.

Paulus stelt de lezers en hoorders van de brief in dit hoofdstuk heel veel vragen. Het gaat allemaal om de vraag waar hij als apostel eigenlijk recht op zou hebben. Hij zou toch ook getrouwd mogen zijn en mogen werken, vers 5 en 6? In het dagelijks leven leeft iedereen van datgene waar hij zijn zorg aan besteedt: een soldaat, een boer en een herder. Ze eten van de beloning van hun werk. God heeft in de wet zelfs met de dieren rekening gehouden: ze mogen niet gemuilband worden tijdens het dorsen. Mensen die geestelijk werk doen, hebben geen materiële opbrengst van hun werk, zoals een boer of herder dat wel heeft. Maar net zoals andere apostelen wel giften krijgen en zoals de priesters van het heilige mochten eten in de tempel, zo heeft Paulus recht op een vergoeding.

Paulus laat zich in dit hoofdstuk in zijn hart kijken als het gaat om zijn diepste motivaties. Hij is niet alleen een verkondiger van het evangelie omdat het zijn beroep is, maar het is zijn innerlijke motivatie dat zo veel mogelijk mensen Jezus Christus leren kennen. Net zoals Jeremia zegt dat het woord in hem brandt, zo kan Paulus het evangelie niet voor zichzelf houden. Paulus’ houding is een aanklacht tegen degenen die toen en nu het evangelie met tegenzin verkondigen of niet bereid zijn erover te praten. Hij heeft alles vrijwillig gedaan, waardoor hij ook niemand iets schuldig is. Hij kon zijn eigen keuzes maken en was niet aan een persoon of een gemeente gebonden. Tegelijk stelde hij zich altijd bescheiden op. Hij was een vrij man, hij was nota bene een Romein, maar hij liet zich tot een slaaf maken. Hij zocht verschillende mensen op, joden en heidenen (mensen zonder de wet), en paste zich aan hen aan. Tegenover de joden liet hij bijvoorbeeld Timotheüs besnijden en in Handelingen 21 staat dat Paulus zich reinigde volgens joods gebruik. Tegenover de heidenen heeft Paulus zich niet alleen ingezet om ervoor te zorgen dat ze zich niet aan alle joodse wetten hoefden te houden, maar hij ging een stap verder en werd als net als zij, als iemand die geen wet heeft, vers 21. Het geeft aan dat hij zo ver mogelijk ging om ook heidenen te bereiken. De vraag is: hebben wij ook iets van deze motivatie en wat doen wij ermee?

1 Korinthe 10


Halverwege de achttiende eeuw kwam het boek Toetssteen der ware en valse genade van Theodorus van der Groe uit. Hij staat bekend als een boeteprediker. Een deel van de kerkelijke mensen kan hem waarderen en anderen vinden hem veel te somber. In zijn tijd werd hij al spottend ‘schele’ genoemd, omdat hij ’s nachts een keer van moeheid met zijn oog in zijn pen gevallen zou zijn en aan dit oog blind raakte. Dr. W. Fieret heeft onderzoek gedaan naar de historische context van deze Rotterdamse predikant. De somberheid van Van der Groe komt volgens hem, doordat hij geleden heeft aan het geestelijk verval in zijn tijd. Hij was maatschappelijk erg betrokken op zijn tijd. Hij maakte de omslag mee van het confessionele denken naar het verlichtingsdenken en in zijn geschriften heeft hij de stromingen die in strijd waren met de Bijbel geprobeerd tegen te houden. Er is een verhaal, waarschijnlijk van hem, over een vader die met zijn kinderen in een roeiboot zit. Als de kinderen vragen waar ze varen, antwoordt de vader: “In het eenmaal zo gezegende Nederland, dat God verlaten heeft en nu helemaal onder water ligt.” Van der Groe profeteerde ook dat heel Nederland door het ongeloof in een openbare zee zou veranderen.

De apostel Paulus maakt in hoofdstuk 10 ook onderscheid tussen ware en valse genade. Valse genade wil zeggen dat iemand wel bepaalde zegeningen of bepaalde indrukken of overtuigingen heeft gekregen, maar toch geen deel heeft aan Christus en Zijn Koninkrijk. Eerder in de brief schreef Paulus al over echte vrijheid. Sommige Korinthiërs menen speciale vrijheden te hebben sinds ze christen geworden zijn. Ze denken speciale kennis te bezitten en boven de wet te staan. Uit dit hoofdstuk blijkt dat ze ook verkeerde verwachtingen hebben van de doop en het avondmaal. Ze menen door deze sacramenten zeker te zijn van hun zaligheid. Dan moet Paulus op het volk Israël in de woestijn wijzen dat ook veel zegeningen van God had gekregen, maar waarbij een groot deel toch verloren ging. De wolkkolom die het volk leidde en de doorgang door de Rode Zee vergelijkt Paulus met de doop. Het drinken van de wijn bij het avondmaal vergelijkt hij met het drinken uit de rots.

Nadat Paulus de link gelegd heeft tussen de zegeningen die de Israëlieten en de zegeningen die de Korinthiërs gekregen hebben, legt Paulus uit wat het probleem is. Het volk valt namelijk steeds in verzoeking. Ze krijgen te maken met tegenslag, geven het op en maken verkeerde keuzes. Als alles meezit, de zon schijnt en je voelt je goed, is het makkelijker om God dingen te beloven dan in een tijd van verlies, lijden en pijn. Paulus confronteert de mensen niet om hen somber te maken of hiermee te zeggen dat hun geloof niks voorstelt, maar hij wil dat ze in Christus blijven. Blijkbaar maakt hij zich wel zorgen en dat is ook wel te begrijpen als we bedenken welke problemen hij in de brief besproken heeft. Het probleem dat Israël had, was dat ze na Gods verlossende optreden vervielen in afgoderij, hoererij, het verzoeken van God en het steeds weer klagen bij God.

Het volk vereerde een afgod door een gouden kalf maken en hier brandoffers en dankoffers aan te geven. Er staat dan bij dat ze gingen zitten om te eten en drinken en uitbundig feest te vieren. In de woestijn wilde de koning van Moab dat Bileam het volk zou vervloeken, maar dat mislukte. Bileam zegende het volk, maar Israël kwam ten val door hoererij te bedrijven met de Moabieten. Ze deden mee met de offerfeesten van de Moabitische afgoden. Meerdere keren klaagden de Israëlieten bij God en Mozes. Ze vergaten dat ze verlost waren uit de slavernij en verlangden weer terug naar die tijd. Ze hadden in Egypte een vreselijk leven. Het enige lichtpuntje van het leven in Egypte was dat er genoeg te eten was en dat ene lichtpuntje gebruikten ze om te klagen om hun nieuwe situatie. Ze klaagden dat ze geen of eenzijdig eten hadden en dachten dat ze in de woestijn zouden sterven. De mensen in de woestijn roddelden onderling over Mozes, zoals de Korinthiërs ook negatief praatten over het gezag van Paulus. 

Israël is tot een waarschuwend voorbeeld. De afgoderij van Israël is niet zonder gevolgen gebleven, de meesten zijn in de woestijn omgekomen. Als Paulus het over de afgoderij van de Korinthiërs heeft, betrekt hij het avondmaal en heidense maaltijden rond afgodenoffers erbij. In het kort legt hij uit wat het eten van het brood en drinken van de wijn betekenen. Ze staan voor het deelnemen aan Christus. Volgens Paulus kunnen de gelovigen niet aan de tafel van de Heere zitten en aan de tafel van de demonen. Wat was er bij de Korinthiërs aan de hand? De maaltijden rond de afgodenoffers waren een belangrijk maatschappelijk onderdeel om relaties te onderhouden. In hoofdstuk 8 heeft Paulus hier al bij stil gestaan. Toen ging het erom dat afgodsbeelden van hout en steen niet bestaan. Vlees dat geofferd is aan afgoden kun je dan ook prima eten als dat op de markt verkocht wordt. Je zou kunnen denken dat het een uiting van geloof is door dan ook aan de maaltijden deel te nemen, want als christen weet je dat de afgoden niet bestaan. Maar zo simpel ligt het niet, achter de afgoden en hun afgodsbeelden zitten demonen. Mozes zegt in Deuteronomium 32 dat het volk aan afgoden offerde en dat betekent dat ze aan demonen offerden. Vandaar dat je dus niet aan de maaltijd van de Heere kunt deelnemen en de maaltijd van de afgoden en demonen.

Wat Paulus verder zegt over het eten van vlees dat afkomstig is van afgodenoffers, komt deels overeen met hoofdstuk 8. Een christen hoeft zich niet krampachtig af te vragen of het vlees op de markt of het vlees bij een plaatsgenoot thuis aan de afgoden geofferd is. Zo ver gaat de invloed van de demonen niet. In die zin is een gelovige vrij, maar als een ander met een zwak geweten zegt dat het wel van een afgodenoffer afkomstig is, moet je het niet eten. Als een andere christen schade lijdt door jouw gedrag, weegt dat zwaarder dan je eigen voordeel. Ook hier blijkt weer hoeveel Paulus over heeft voor het evangelie en hoe hij het goede voor heeft met de ander.

1 Korinthe 11


Vanaf hoofdstuk 11 schrijft Paulus over de gezamenlijke erediensten. Hoofdstuk 11-14 vormen een eenheid met een opvallend hoofdstuk over de liefde, hoofdstuk 13. Dat hoofdstuk is er niet per ongeluk tussen gekomen, maar is de kern van de andere hoofdstukken. Sommige Korinthiërs voelden zich heel wat. De rijken maakten van het heilig avondmaal een feest waarbij de armere gemeenteleden niet als volwaardige gasten werden beschouwd. 

Eerst gaat Paulus in op de man-vrouw verhouding en dan in het bijzonder het bidden en profeteren van de vrouw met een bedekking op het hoofd. Paulus zegt dat de man het hoofd is van de vrouw. Wie dat in onze tijd hardop uitspreekt, wordt niet meer serieus genomen. Met het ‘hoofd’ wordt hier echter niet bedoeld dat de man boven de vrouw staat, maar dat de vrouw uit de man is voortgekomen. Als wij het hebben over een hoofd van een afdeling dan gaat het om een leidersfunctie, maar in de oudheid dacht men er niet aan dat het hoofd het lichaam bestuurt, maar het hoofd is eerder een bron of begin. Paulus verwijst dus naar Genesis 2 waar staat dat de vrouw uit de man gemaakt is. Er staat in vers 3 ook dat God het hoofd is van Christus en dan betekent ook niet dat God de macht heeft over Christus, maar dat wat Christus doet, uit de eenheid met God voortkomt. Het gaat hier ook niet over de man en vrouw in het huwelijk, maar over iedere man en iedere vrouw, vers 4 en 5, in het algemeen. 

De verhouding tussen de man en vrouw heeft gevolgen voor de eredienst. Vers 4 is niet makkelijk te begrijpen. Er staat letterlijk ‘langs het hoofd naar beneden hebbend’. Vanuit het Grieks kun je zeggen dat het om lang haar gaat, maar dat geeft problemen met de volgende verzen, omdat het lijkt te gaan om het op- en afzetten van de bedekking. In elk geval is het algemeen bekend dat het voor een vrouw in die tijd niet hoorde om zonder hoofdbedekking naar buiten te gaan. Met het dragen van een bedekking zorgt een vrouw voor gepaste afstand tot andere mannen. Net zoals eerder in de brief gaat het er bij Paulus om dat gemeenteleden niet vasthouden aan hun voorrechten of eigen gemak. Sommigen dachten dat christelijke vrijheid betekende dat je nergens aan gebonden bent.

Van de man wordt gezegd dat hij het beeld en de glorie van God is. In Genesis wordt dit bij de schepping van de mens niet genoemd. In Psalm 8 staat wel dat hij gekroond is met glorie en eer. Het gaat er in de samenkomst van de gemeente om dat deze glorie van God niet bedekt mag worden. De vrouw is niet de glorie van God, maar van de man. De glorie van de man moet bedekt worden, omdat het gaat om Gods glorie, en dus moet een vrouw een bedekking dragen. 

Vers 10 is ook niet makkelijk. De vrouw heeft een macht boven haar hoofd, daarom moet ze haar hoofd bedekken. ‘Macht’ betekent niet ‘onderwerping’, dus het gaat erom dat de vrouw een belangrijke plaats inneemt. In de Oudheid werden de vrouwen als minderwaardig beschouwd en in het jodendom waren tien mensen nodig voor een samenkomst in de synagoge, maar telden vrouwen niet mee. Een ander argument voor de hoofdbedekking van de vrouw is dat er ook engelen in de samenkomst aanwezig zijn. We moeten hier niet teveel achter zoeken, er is bijvoorbeeld wel gesuggereerd dat het om gevallen engelen gaat die dan naar de vrouwen kijken met onbedekt hoofd. Paulus maakt duidelijk dat de vrouw net zo goed belangrijk is in de gemeente. Man en vrouw hebben elkaar nodig. De man is het hoofd van de vrouw, maar de man is ook uit de vrouw voortgekomen, vers 12. Beiden, man en vrouw, komen uiteindelijk uit God voort.

Een ander argument waarom een vrouw tijdens de samenkomsten haar hoofd moet bedekken is dat in het dagelijks leven een vrouw ook haar hoofd bedekt met lang haar. In de Oudheid hadden de Spartanen en sommige filosofen lang haar, maar toch doet Paulus een beroep op het algemene gevoel dat een man kort haar heeft en een vrouw lang, omdat het haar van de vrouw ook harder groeit. Het lange haar is een eer voor de vrouw. 

Na het bespreken van het onderwerp ‘de hoofdbedekking van de vrouw’ komt een ander onderdeel van de samenkomsten aan bod, namelijk het heilig avondmaal. Paulus’ kritiek hierop is fors. De heiligheid is ver te zoeken. Er werden zogeheten ‘liefdemaaltijden’ gehouden. Dat waren complete maaltijden. De praktijk en het misbruik van deze maaltijden komt ook in de brief van Judas aan de orde, Judas vers 12. Het was in de cultuur van de Korinthiërs normaal om te betalen voor een gezamenlijke maaltijd en de één kreeg dan meer voedsel en van een betere kwaliteit dan een ander. De rijken zouden bij zo’n maaltijd de armen kunnen voorzien van een maaltijd, maar ze namen het meeste voor zichzelf. De armen moesten het doen met wat er overbleef. In de huizen waar de maaltijd gehouden werd, was de ruimte ook niet heel groot en allicht moesten de armen in de binnenplaats eten en niet in de eetkamer. De één werd dronken, terwijl de ander nog honger had.

Paulus wijst de Korinthiërs op de bedoeling van het heilig avondmaal. Hij geeft door wat hij ontvangen heeft. Dat is een uitdrukking die normaal duidt op het doorgeven van een traditie. God heeft aan hem uitgelegd wat de betekenis is van het drinken van de wijn en het eten van het brood. In de geschiedenis is er discussie geweest over de woorden ‘Dit is Mijn lichaam’. Verandert het brood echt in Jezus’ lichaam? De reformator Zwingli neemt een tegengestelde positie in door te stellen dat het avondmaal een gedachtenismaaltijd is. De gangbare protestantse uitleg is dat het meer is dan gedenken en dat gaat om de geestelijke eenheid met Christus. Vanwege de diepe betekenis van deze maaltijd is het nodig dat mensen zich daar goed op voorbereiden. In het avondmaal gaan de gedachten niet alleen terug naar Christus’ plaatsvervangend lijden en sterven, maar wordt ook het verlangen gewekt naar Zijn tweede komst. Deze boodschap gaat uit van het avondmaal.

1 Korinthe 12


Iedereen heeft elkaar nodig. Dat zijn woorden die in een tijd van crisis nog weleens gehoord worden, maar als alles weer op orde is, menen de meeste mensen genoeg te hebben aan zichzelf. In het boek Het Chateau van Rombout Paladijn gaat het over een jongen in een fictief dorp in een tijd dat de industriële revolutie doorbreekt. De mijnwerkers van het dorp moeten niet veel van de grootse ontwikkelingen hebben. De jongen, Marcus, zit wel vol visie en dromen, maar wordt geremd door zijn ouders, omdat hij een boerenzoon is, maar ook door zijn dorpsgenoten, omdat zij niet veel van boeren moeten hebben. In gesprek met een lakenwever, die een bredere blik heeft dan de anderen, verwoordt hij zijn frustratie: “Iedereen heeft elkaar toch nodig? Iedereen eet toch van elkaar? Moeten we allemaal op brokken steenkool kauwen dan?” De gemeente van Korinthe leefde in een welvarende stad en sommige gemeenteleden dachten anderen niet nodig te hebben. Dit onderwerp loopt als een rode draad door de brief van Paulus aan de gemeente. In de eerste hoofdstukken heeft hij laten zien dat mensen niet trots moeten zijn, omdat ze bij een bekende apostel horen, bij Petrus of Apollos of hemzelf. Wie in Christus is, heeft alles van zichzelf ingeleverd en leeft nu voor Hem en voor de ander. Een christen hoeft niet meer eerst aan zichzelf te denken. Hij hoeft zich er niet meer druk om te maken of hij wel genoeg heeft in het leven om gelukkig te zijn, want hij heeft alles in Christus. Als een christen dan ergens trots op wil zijn, laat hij dan trots zijn op het kruis van Christus. In het gedeelte over het eten van offervlees wijst Paulus erop dat als iemand doet wat volgens zijn geweten kan, hij daarmee wellicht een ander met een zwak geweten schade aandoet. En in de behandeling van het heilig avondmaal zijn er sommige rijken die zelf het meeste en beste eten hebben en de anderen over het hoofd zien. 

In dit hoofdstuk, hoofdstuk 12, gaat het over geestelijke gaven. De Korinthiërs waren het gewend dat er in de samenleving bepaalde mensen waren die dichter bij een god of goden stonden. Dat werd duidelijk door hun bijzondere gaven. Het effect op de gemeente was dat sommige christenen vonden dat ze dichter bij God stonden dan anderen en dat ze anderen in de gemeente niet nodig hadden. In het eerste deel legt Paulus uit dat er verschillende gaven zijn, maar dat ze van dezelfde Geest en God afkomstig zijn. In het tweede deel wijst Paulus erop dat gemeenteleden zonder elkaar niet goed kunnen functioneren, zoals verschillende lichaamsdelen elkaar nodig hebben. 

In het eerste deel gaat het dus over de verschillende gaven. Het doel van Paulus is om de eenheid te benadrukken. Iedere christen heeft eigen gaven gekregen. Ze zijn door God toegewezen of toebedeeld. God is soeverein om ieder te geven wat Hij wil, vers 11. De soevereiniteit van God moet worden onderstreept, omdat mensen van zichzelf dachten heel wat te zijn. Het woord voor genadegave krijgt veel aandacht in dit hoofdstuk en in Romeinen 12:6, een gedeelte dat lijkt op deze passage. Er is ook een ander woord voor genadegave in Romeinen 1:11. Het woord dat hier gebruikt wordt, benadrukt het genadekarakter van de gave. De gaven maken de gelovigen geen hoogstaande personen, maar zij leven uit genade. Het is niet zo dat de één meer van de Heilige Geest heeft dan de ander, omdat hij meer gaven heeft ontvangen. De ene gave heeft een grotere uitwerking dan de andere, maar ieder heeft deel aan dezelfde Geest en God, vers 4 en 5. Ook zijn de gaven bedoeld om ermee te dienen, zoals Paulus zijn apostelschap ziet als een bediening. Dienstbaarheid, diakonia, diakonie, is niet beperkt tot armenhulp, maar gaat ook over het verkondigen van het evangelie.

In de verzen 4-6 over de gaven en werkingen van de Geest zien we de eenheid tussen Vader, Zoon en Heilige Geest. In vers 4 staat “de Geest”, in vers 5 “de Heere”, Kurios. De eerste christen belijden Jezus als de Kurios en niet de keizer. In vers 6 staat “God”, waar dan de Vader mee bedoeld wordt. De kerkvader Athanasius, die zich in dit onderwerp grondig verdiept heeft, vatte het samen met: “De gaven die door de Geest worden uitgedeeld, worden geschonken van de Vader door het Woord, Christus. De Vader is de Bron, de Zoon is Middelaar en de Geest werkt het uit. De gelovigen delen in de Geest en ontvangen alleen zo de liefde van de Vader en genade van de Zoon.” 

In dit hoofdstuk komen we twee keer een opsomming van de gaven tegen. Zo’n opsomming komt ook in Romeinen 12 en Efeze 4 voor. Opvallend is dat ‘geloof’ één van de gaven wordt genoemd. Iedere gelovige heeft toch geloof nodig? Het geloof is vertrouwen op Gods Woord en voor Noach betekende dat wat anders dan voor Abram of David. Zo geeft God soms instructies waarbij mensen helemaal op Gods Woord moeten vertrouwen om deze uit te kunnen voeren. De gave van genezing werd in de vroege kerk door bijvoorbeeld Justinus de Martelaar opgevat als het uitdrijven van demonen. De gave van genezing komt in Paulus’ brieven verder niet voor en komt vooral in de evangeliën voor. Bij de gave van krachten kunnen we denken aan voorbeelden in Handelingen: door een kracht van God wordt de magiër Elymas blind, Handelingen 13, en door deze kracht vallen Ananias en Saffira dood op de grond, Handelingen 5. De gave van spreken in tongen is hier anders dan in Handelingen 2 op de Pinksterdag. Het gaat hier om een praktijk in de kerk. Het is volgens Paulus bedoeld om elkaar op te bouwen, anders is het puur een door de Geest geleid gebed of lofprijzing. De vraag is wel, horen wij deze gaven in onze gemeente te herkennen? Ik denk het wel, alleen horen grote tekenen en krachten bij het baanbrekende werk van de Geest waar Hij nog niet of lange tijd niet is geweest.

In het laatste deel van het hoofdstuk gaat het erover dat de gelovigen samen één zijn en niet zonder elkaar kunnen. Het heeft ook geen zin om op de ander neer te kijken. Het doet denken aan de parabel van Menenius Agrippa over de opstand van de ledematen tegen de maag. De ledematen vonden het niet eerlijk dat zij voor het voedsel moesten zorgen, terwijl de maag rustig van het eten genoot. Ze besloten om geen eten meer te nuttigen, maar merkten dat ze hierdoor zelf ernstig verzwakten. Menenius bedoelde hiermee dat de woede en opstand van het volk tegen de senatoren onterecht was. Het stelt ons voor de vraag of wij elk gemeentelid wel voldoende waarderen. Buiten de kerk wordt er nog weleens minachtend over mensen met een beperking gesproken. De kerk kan hierin het verschil maken, omdat wij niet te snel moeten oordelen over gaven van een ander.

1 Korinthe 13


In hoofdstuk 13, het bekende hoofdstuk over de liefde, gaat even niet over alle problemen die er in de gemeente spelen, maar in dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de liefde. Er wordt geen nieuw probleem besproken, maar tegelijk komt Paulus wel bij de kern van alle problemen, namelijk het gebrek aan liefde. De Korinthiërs waren enthousiast en er waren genoeg activiteiten in de gemeente. Er waren volop gaven, zelfs de meest bijzondere, maar Paulus mist hierin de liefde. In het vorige hoofdstuk ging het over de gaven van de Geest, of van de Drie-enige God, zoals staat in vers 4-6. Het punt dat Paulus aan het begin van hoofdstuk 13 maakt is dat, al heb je de mooiste gaven, van tongen of profetie, dit leeg en zinloos zonder de liefde. 

Het begin van hoofdstuk 13 kan heel kritisch overkomen. Mensen die alles voor een ander over lijken te hebben, al hun bezittingen verkopen of zelfs de doodstraf accepteren, kunnen toch nog tekortkomen. Deze mensen doen dat, zoals Jezus ook in de Bergrede zegt, buiten de wil van God de Vader om. Het zijn mensen die in Gods Naam profeteren, demonen uitwerpen en krachten doen, maar ze doen het toch voor zichzelf. De liefde, vers 4 en 5 van dit hoofdstuk, vindt zichzelf niet geweldig en zoekt geen eigenbelang.

Een gemeentelid zat met een vraag en ging ermee naar de plaatselijke voorganger. De voorganger vroeg wat hij moeilijk vond. De man legde uit dat hij moeite had met Romeinen 9, waar staat: “Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat.” De voorganger vroeg met welk gedeelte van het vers hij moeite had. Het ging om het tweede deel: “Ezau heb ik gehaat.” De man kon niet begrijpen waarom God Ezau haatte. De predikant antwoordde: “Dat vers is altijd moeilijk geweest, maar ik heb veel meer moeite met het eerste deel van het vers, dat God Jakob liefheeft. Hoe kan God zo’n oplichter en eigenwijze man liefhebben?” Wat ziet God in slechte mensen? Gods liefde is onverklaarbaar, door Zijn barmhartigheid en genade is Hij bewogen met mensen. De hopeloosheid raakt Hem, zoals mensen geraakt kunnen zijn door leed van anderen. Gods liefde gaat nog verder, omdat Hij mensen liefheeft die Zijn liefde afwijzen. De liefde is geduldig, vers 4. Ook al hebben mensen geen behoefte aan God, God is geduldig en benadert mensen steeds opnieuw. Het is geen vrijblijvend aanbod, want de eeuwigheid staat op het spel.

De liefde waar Paulus het over heeft, is een heel andere liefde dan die bekend was in de Grieks-Romeinse wereld. Daar waren de mensen vooral bekend met eros, gericht op lichamelijk genot en niet met agapè. Paulus sluit hier aan bij het Oude Testament, het onderwijs van Jezus en van andere rabbijnen. In Leviticus 19 staat dat mensen niet wraakzuchtig en haatdragend moeten zijn, maar dat ieder zijn naaste moet liefhebben. Jezus legt de betekenis hiervan uit in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wanneer iemand hem vraagt wie zijn naaste is. Rabbi Hillel, die iets later leefde dan Jezus, deed een soortgelijke uitspraak toen een niet-jood hem vroeg wat de kern van de Tora, de belangrijkste boeken van de Hebreeuwse Bijbel, is: “Wat jij niet wilt dat men jou aandoet, doe dat ook niet bij een ander, de rest is commentaar. Ga heen en leer.” Een nuchtere en praktische kijk op liefhebben voorkomt dat liefde puur sentiment is. God liefhebben betekent de wil van de Vader doen. Voor de Korinthiërs betekende dat: niet neerkijken op elkaar of trots zijn op je eigen relaties, status, rijkdom, gaven of vrijheid van het geweten. De vraag voor ons is: Hoe geven wij gestalte aan de opdracht de ander lief te hebben als onszelf?

In het laatste deel van het hoofdstuk gaat het erom dat de liefde altijd blijft bestaan. Paulus heeft het niet letterlijk over de tweede komst van Christus, maar over de volmaking. Als alles compleet en volledig zal zijn, perfect, volmaakt, dan zal de liefde overblijven. Geloof en hoop zijn dan niet meer van toepassing. Voor het leven nu betekent het dat de gemeenteleden zich niet als kinderen moeten gedragen, die erg op zichzelf gericht kunnen zijn. De volmaking heeft ook iets van volwassen worden. In Korinthe werden spiegels gemaakt van gepolijst metaal. Alleen de rijkeren konden zich een mooie spiegel veroorloven, anderen hadden er geen geld voor of kochten er één van mindere kwaliteit. Nu zien wij als in een spiegel, wij begrijpen lang niet alles en de profetie benoemt maar een deel van de werkelijkheid. Straks kennen wij zoals wij gekend worden, zoals God ons kent, door en door.

1 Korinthe 14


Wie een grote stad in het buitenland bezoekt, gaat vaak ook langs een bekend paleis. Het Paleis van Versailles is misschien wel het mooiste paleis van Europa. Paleizen zijn niet alleen mooi om te zien, maar ze hebben ook een functie, of hebben ooit een functie gehad voor een vorst. Het is de werkplaats van een vorst en is er dus in het belang van het volk, maar een paleis kan zo groot en luxe worden dat het zijn doel voorbij streeft. Enorme paleizen kunnen in schril contrast staan met de huizen van de gewone burger, zodat het bestaan van het paleis niet meer in het belang van het volk is, maar een hoge belasting vormt. Het heeft veel gekost om het neer te zetten en het onderhoud vraagt veel geld. In 1 Korinthe 14 bespreekt Paulus de gaven van tongen en van profetie. Sommige Korinthiërs dachten met de gave van tongen toch wel een stuk hoger te staan dan de gewone gelovige. In bijna alle hoofdstukken is het probleem van verdeeldheid in de gemeente en de onderliggende oorzaken hiervan aan de orde geweest. De gave van de tongentaal heeft een functie, namelijk om God te verheerlijken, maar wanneer deze verkeerd gebruikt wordt, is het net als in het voorbeeld van een veel te groot paleis in een arm land: meer tot last dan tot opbouw.

Het verkeerde gebruik van tongentaal zit hierin dat het voor anderen onbegrijpelijk is. Het is slechts tot opbouw van de persoon zelf. Paulus noemt vanaf vers 6 allerlei voorbeelden om duidelijk te maken wat hij bedoelt. Toen hij zelf bij de Korinthiërs was, sprak hij ook niet in onverstaanbare taal, maar onderwees hij en gaf hij de woorden van God door. Muziekinstrumenten hebben ieder hun eigen geluid, en als ze geen onderscheiden klanken zouden geven, zou je niet horen of het een fluit of citer is. Spreken in tongentaal vraagt dus om een vertolking, een uitleg, anders bouwt het niemand op. 

Een kerkdienst is geen onemanshow. Het draait niet om één voorganger, één persoon die de muziek leidt, of in het geval van Korinthe om één persoon die in tongen spreekt. Bij iemand die in tongen spreekt is zijn geest belangrijker dan zijn verstand. In vers 14 noemt Paulus het ‘bidden zonder vrucht voor het verstand,’ dus je leert er niks van. In vers 19 staat Paulus op scherp als hij zegt dat hij liever vijf woorden tot onderwijs zou spreken dan tienduizend woorden in een onbegrijpelijke taal. Om het met woorden van deze tijd te zeggen: onderwijs is belangrijker dan ervaring. Mensen willen in de dienst iets beleefd hebben. Aan de ene kant terecht, want het geloof moet beleefd worden, maar het is een probleem als het beleving zonder inhoud is. In onze postmoderne tijd kan de balans doorslaan naar de samenkomst van de gemeente als een evenement, een event, een beleving, maar na afloop kun je niet benoemen wat er dan gebeurd is. Voor elke kerkelijke denominatie bestaat het gevaar om teveel gericht te zijn op ervaring. Voor de één kan dat zijn het helemaal ‘opgaan’ in een mooi lied, terwijl de inhoud eigenlijk niet zo belangrijk is en voor een ander is dat het gevoel van ontzag en vrees voor God in een indringende preek, zonder dat het tot geloof brengt. Het is wel ervaring, maar niet vruchtbaar en levensvernieuwend. Paulus weet het wel te benoemen, het gaat om Jezus Christus, Die is gekruisigd voor onze concrete zonden. 

Beleving is ongezond zonder profetie en onderwijs. Wat bedoelt Paulus met profetie? Paulus was erg thuis in het Oude Testament. Overal waar hij kwam probeerde hij de joden vanuit het Oude Testament te overtuigen. Bij profetie kunnen we hier dus allereerst denken aan een profeet in het Oude Testament. Het werk van een profeet was eenvoudigweg wijzen op de wet, of Thora, wat letterlijk ‘onderwijzing’ betekent. In plaats dat sommige Korinthiërs vol overgave zichzelf staan te verheerlijken, moeten ze elkaar wijzen op Gods leefregels. Nu moet Paulus in zijn brief allerlei onderwerpen bespreken, terwijl de Korinthiërs door de gave van profetie elkaar terecht kunnen wijzen en opbouwen. Bij profetie gaat het dus om het toepassen van Gods geboden, en ook het duiden van het geestelijk klimaat in de wereld en in de gemeente. Verder is een belangrijk onderdeel van profetie het wijzen op de toekomst, de tweede komst van Christus. Over dit laatste gaat het volgende hoofdstuk.

Het moet in de gemeente van Korinthe meer om onderwijs gaan. Dat wil niet zeggen dat de samenkomst helemaal draait om degene met de meeste kennis of Bijbelkennis. Er is ruimte voor mensen om een lied, onderwijzing of openbaring te delen, als dat gebeurt tot opbouw en in een zekere orde, zie vers 26. Orde in de dienst staat in contrast met een godsdienst van ieder voor zich. Jaloezie en ‘eigen ambities eerst’ leiden tot wanorde en verkeerde praktijken volgens Jakobus 3:16. De laatste verzen van het hoofdstuk over het zwijgen van de vrouw in de gemeente hebben voor veel discussie gezorgd. De één zegt dat de verzen 34 en 35 over het zwijgen van de vrouw een citaat is van de Korinthiërs, zoals er meer van te vinden zijn in de brief, en dat Paulus dit weerspreekt. Anderen stellen dat deze verzen niet van Paulus zijn en later ingevoegd. Toch lijkt mij dit niet aannemelijk, omdat Paulus in hoofdstuk 11, ook een hoofdstuk over de samenkomst van de gemeente, spreekt over de orde: eerst Christus, dan de man en dan de vrouw. De hoofdstukken 11-14 horen bij elkaar en gaan over de samenkomsten, dus sluit Paulus met hetzelfde af als waarmee hij begint. 

Wat wordt er met ‘zwijgen’ bedoeld? Het heeft te maken met onderwijs geven in de context van het profeteren. Het zwijgen in de verzen ervoor slaat op het zwijgen als er geen uitlegger is van tongentaal en op het zwijgen als een ander aan het profeteren is. In hoofdstuk 11 hebben we gezien dat man en vrouw bidden en profeteren en dat de man daarbij hoofd is van de vrouw, maar dat de vrouw niet ondergeschikt, lager, is, zoals Christus ook niet ondergeschikt is aan de Vader. Wel gaat hoofdstuk 14 specifieker over de samenkomst van de gemeente. Het lijkt er hier om te gaan dat de vrouw de profetie van de man niet mag beoordelen, de man niet in de rede vallen of vragen tussendoor mag stellen om zo de voortgang van de dienst te verstoren. Op deze manier zou de vrouw als rechter optreden en zou het ten koste kunnen gaan van het gezag van de man en tot discussies kunnen leiden tijdens de samenkomst. Een soortgelijke opmerking vinden we bij Plutarchus, een Griekse schrijver en historicus uit die tijd, schrijft dat het ongemanierd is om tijdens een bepaalde bijeenkomst, een symposium, voor de beurt te praten en zinloze te vragen stellen of ongepaste opmerkingen te maken.

1 Korinthe 15


In dit hoofdstuk bespreekt Paulus het onderwerp ‘de opstanding’. De leer over de opstanding hoort bij de eschatologie, de leer over de laatste dingen. Paulus behandelt dit onderwerp ook als laatst in zijn brief. Het is een uitgebreid hoofdstuk en de opstanding blijkt fundamenteel te zijn voor het geloof. Als er geen opstanding is, is het geloof zinloos en is Jezus voor niets gestorven. De reformator Luther zegt over dit hoofdstuk dat wie de opstanding ontkent, ten diepste ontkent dat God God is. Iemand zou zich af kunnen vragen waarom Paulus dit onderwerp pas zo laat in zijn brief bespreekt als het zo fundamenteel is. Een andere reformator, Calvijn, zegt dat Paulus eerst de trots van de Korinthiërs moest afbreken en helder maken dat hij echt een apostel is, voordat hij over de opstanding kon spreken. Oftewel, Paulus moet eerst puin ruimen voor hij kan gaan bouwen. De opstanding, het ontvangen van een verheerlijkt lichaam, is niet voor mensen die trots zijn, een ander niet nodig hebben en denken boven de wet te staan. De opstanding is echter juist een bemoediging voor mensen die het in dit leven zwaar hebben, zoals Paulus zelf dat ook ervaart. Elk uur loopt hij gevaar, vers 30, en elke dag sterft hij, vers 31. De inspanningen en het lijden zijn niet eindeloos. Er wacht een prachtige toekomst.

Een aantal jaren geleden werd bij het Brabantpark in Breda een 33-jarige vrouw aangereden door iemand die waarschijnlijk veel te hard reed. De getuigen, veelal Marokkaanse jongeren, meldden zich niet bij de politie. De broer van het slachtoffer legde uit dat zoiets niet bij hun cultuur hoort, maar vond dit wel heel storend. Dit verhaal maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er getuigen zijn en dat ze hun mond open doen. Paulus wijst er in dit hoofdstuk op dat er veel getuigen zijn van de opstanding van Christus. Hij noemt een aantal belangrijke getuigen: Petrus, Jakobus en de andere apostelen en ook vijfhonderd mensen aan wie Jezus verschenen is. Uiteindelijk is hij ook zelf getuige geworden, omdat Christus, hoewel Hij toen al in de hemel was, aan hem persoonlijk verschenen is. Deze getuigen zijn zo belangrijk, omdat door velen in die tijd sowieso aan de mogelijkheid van een opstanding werd getwijfeld.

De mogelijkheid van de opstanding van het lichaam werd in de tijd van Paulus betwijfeld, niet alleen door filosofische stromingen zoals de Epicureeën, maar ook door een deel van de joden, de Sadduceeën. Paulus noemt in dit hoofdstuk, vers 32, een belangrijke visie van de Epicureeën: “Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.” Het is misschien ook wel het levensmotto van velen in onze tijd. Geniet, zolang het je nog gegeven wordt. De mensen in Korinthe hebben ook hun vragen bij de opstanding. In vers 12 staat dat sommigen zeggen dat er geen opstanding van de doden is. Paulus redeneert dan zo: als er geen opstanding is, is Christus niet opgestaan, is er dus geen overwinning op de zonde en is iedereen dus nog verloren. Wat de gemeenteleden in Korinthe precies begrepen van de opstanding is nog niet zo makkelijk te zeggen. In elk geval zullen er weinigen of geen geweest zijn die de opstanding van Christus ontkenden. Het probleem was meer wat het betekent voor het nieuwe, geestelijke lichaam. Het is goed mogelijk dat sommigen meenden dat als je tot geloof komt, je zo geestelijk vernieuwt wordt, dat de opstanding al plaatsvindt. De dood is dan slechts de ontbinding van het lichaam, het geestelijke bestaan gaat gewoon verder. 

Paulus maakt een aantal denkstappen om aan te tonen dat het christelijk geloof niet zonder de opstanding kan. Hij toont aan dat het absurd is om als christen de opstanding links te laten liggen, want het hele geloof is dan zonder inhoud. Dan leef je nog in de zonde en heeft Christus voor niets geleden. Maar dan komt het goede nieuws: Christus is opgestaan en de gelovigen zullen ook opstaan als Christus opnieuw komt. In de kerk wordt wel over de wederkomst of de tweede komst van Christus gesproken, maar Paulus heeft het eenvoudigweg over ‘de komst van Christus’. Christus is na Zijn lijden en sterven opgestaan als eerste, of als Eersteling, vers 23. In Israël moest de eerste opbrengst van de oogst als een beweegoffer aan God teruggegeven worden. Dit gebeurde onder andere tijdens het Feest van de Ongezuurde broden dat hoorde bij het Pascha, de week waarin Jezus gekruisigd is. Israël moest bij het Pascha, op de dag na de sabbat, een schoof met eerstelingen van de gerstoogst als beweegoffer aanbieden aan God, de Eigenaar van het land en de Gever van de oogst, Leviticus 23. Dat is ook de dag waarop Christus opstond. De Israëlieten mochten niet eerder van de oogst eten, voor dit aan God gegeven was. Eerst moest Christus opstaan, daarna de gelovigen. De gelovigen kijken uit naar de volle oogst. Al voor Jezus zijn er mensen opgestaan, maar Christus is de eerste met een verheerlijkt lichaam. De tijd tussen de eerste vruchten en de grote oogst is geen tijd van stil afwachten. Christus zal als Koning de vijanden overwinnen. 

Vanwege de grote en waardevolle betekenis van de opstanding is alle strijd en moeite van de gelovigen niet voor niks. In dit verband zegt Paulus ook dat het – als er geen opstanding is – geen nut heeft dat zij voor de doden gedoopt worden, vers 29, een lastige uitdrukking. Misschien gaat het er hier om dat mensen plaatsvervangend gedoopt werden voor gelovigen die gestorven waren maar niet gedoopt waren. Of het gaat om gelovigen die zich bij de graven lieten dopen om daarmee de opstanding te belijden. Het kan ook, en dat past goed in het vervolg van de tekst, dat het gaat om een lijdensweg, een ‘lijdensdoop’. Hebben gelovigen voor niks zoveel lijden, zelfs tot de dood, doorgemaakt als er geen opstanding is? Christus Zelf heeft het in verband met zijn lijden en sterven ook over ‘met een doop gedoopt worden’.

De vraag is nog, hoe je je de opstanding moet voorstellen. Het wonder van de opstanding kun je vergelijken met een klein zaadje. Ook al weet je precies uit welke stofjes het bestaat en al zou je een zaadje zo namaken dat het er net zo uitziet als een echte, het is toch anders, want er zit geen leven in. Als je een zelfgemaakt zaadje in de grond stopt, vergaat het, en gebeurt er verder niks. Het echte zaad sterft, maar dan ontstaat er nieuw leven uit. Zo zullen de lichamen van de gelovigen sterven en als een zaadje in de aarde sterven, maar er ontstaat een nieuw, geestelijk lichaam. Het beeld van zaaien gebruikt Paulus ook om aan te geven hoe het kan dat gestorven gelovigen weer een lichaam zullen hebben. 

1 Korinthe 16


In de tempel in Jeruzalem in de priestervoorhof werd in de tijd van Paulus ’s morgens en ’s middags een offer gebracht, samen met een wierookoffer in het heiligdom. Om de tempeldienst in stand te kunnen houden werd van iedere jood een jaarlijkse bijdrage van een halve sjekel verwacht. Dit geld was niet meer in omloop en daarom moesten de geldwisselaars het omwisselen naar Griekse en Romeinse munten. Paulus vraagt aan het eind van zijn brief ook een bijdrage van de christenen voor de mensen in Jeruzalem, specifiek de arme christenen in Jeruzalem. Hij vraagt het niet alleen aan de Korinthiërs, maar ook in andere gemeenten. Paulus heeft oog voor de praktische nood van de christenen. Hij is niet alleen intellectueel erg ontwikkeld door zijn opleiding als Farizeeër, waardoor hij veel kennis heeft van het Oude Testament, maar hij weet ook van de praktische dingen, wat de mensen nodig hebben voor hun dagelijks leven. De inwoners van Jeruzalem waren sowieso al niet rijk, maar de christenen hadden ook nog eens een zwakkere maatschappelijke positie in de stad. We weten uit Handelingen 11 dat er in de toenmalige wereld ook hongersnoden voorkwamen. 

De Korinthiërs moeten op de eerste dag van de week geld apart leggen voor als Paulus komt. Paulus noemt hier de zondagse samenkomst niet expliciet, maar er wordt wel vanuit gegaan dat christenen op de eerste dag samenkwamen. Het geld werd waarschijnlijk niet thuis apart gelegd, maar in een ‘spaarpot’ van de gemeente. Als Paulus de Korinthiërs bezoekt, kan hij meereizen met andere Korinthiërs om het geld naar Jeruzalem te brengen. Of Paulus mee zou gaan, hing er vanaf of het een groot geldbedrag zou zijn, waardoor het een grote verantwoordelijkheid zou zijn om te bezorgen.

Paulus schrijft dus dat hij van plan is om de gemeente te bezoeken. Hij wil dan relatief lang in Korinthe blijven, langer dan in de andere gemeenten in de regio van Macedonië. Hij zou er de winter door kunnen brengen, de periode waarin er normaal gesproken niet gereisd werd. In de Bijbel, in Handelingen, staat slechts één bezoek van Paulus aan de gemeente beschreven, namelijk zijn eerste bezoek, voordat hij deze brief schreef. Tussen deze brief en de tweede Korinthebrief bezoekt Paulus de gemeente, maar dat is een teleurstellend bezoek, zie 2 Korinthe 2:1. Hij moet orde op zaken stellen, maar daar komt hij niet aan toe en een deel accepteert hem niet als apostel. Voor Paulus zelf de gemeente bezoekt, stuurt hij Timotheüs vooruit, vers 10, omdat hij het zelf druk heeft in Efeze. Paulus moet Timotheüs beschermen. Het is lastig om iets over Timotheüs te zeggen, maar hij lijkt wat onzeker van zichzelf en de Korinthiërs zijn juist iets te zeker van zichzelf. Paulus wil een pijnlijke confrontatie voorkomen en roept hen op om Timotheüs als een werker voor God te behandelen.

In dit hoofdstuk doet Paulus een aantal algemene oproepen aan de gemeenteleden: ze moeten waakzaam zijn, sterk staan in het geloof en alles in liefde doen, vers 13 en 14. Ze moeten zich ook mannelijk gedragen, daarmee wordt hier niet bedoeld moedig, maar volwassen in het geloof. Christenen moeten waakzaam zijn. Dat betekent dat ze de komst van Christus moeten verwachten. Je moet zo leven alsof hij vandaag, dit moment, kan komen. Er was een jonge soldaat die zichtbaar bang was aan het begin van zijn eerste serieuze gevecht. Een oudere soldaat noemde hem een zwakkeling en zei minachtend dat hij niet zo bang moest zijn. De jonge soldaat beet van zich af en zei: “Als jij je half zo bang zou voelen als ik mij nu voel, zou je wegrennen, maar ik blijf.” Deze jonge soldaat zou een zwakkeling zijn als hij door de angst zijn post zou verlaten, maar de angst weerhield hem niet om te vechten. Ook gelovigen moeten genoeg zelfbeheersing hebben om trouw Christus te verwachten. Bovendien moet alles in de gemeente er in liefde aan toe gaan. Paulus zette in deze brief het onderwerp van de liefde centraal toen hij de samenkomsten van de gemeente aan de orde stelde in 1 Korinthe 13.

Het gezin van Stefanas wordt in het bijzonder in de brief genoemd. In het eerste hoofdstuk schreef Paulus dat hij blij was alleen dit gezin gedoopt te hebben, zodat anderen er niet trots op kunnen zijn dat ze door Paulus gedoopt zijn. Dat zou immers verdeeldheid in de hand kunnen werken. In het laatste hoofdstuk noemt hij dit gezin als een voorbeeld om na te volgen. Stefanas heeft geen hoge positie in de kerk, maar stelt zich dienstbaar op. Hij wordt ‘de eersteling’ genoemd. De eerstelingen van de oogsten stonden aan het begin van de grote oogst. Het gaat er hier waarschijnlijk niet om dat hij letterlijk de eerste bekeerling was, maar dat er na hem velen zouden volgen. Stefanas is met Fortunatus en Achaïkus naar Paulus toe gegaan om hem op de hoogte te brengen van de situatie in de gemeente. Dat heeft Paulus goed gedaan en het valt op dat Paulus schrijft dat het ook de gemeente goed heeft gedaan. Hun bezoek heeft Paulus goed gedaan, letterlijk rust gegeven, zoals Jezus zegt dat Hij de vermoeiden en belasten rust geeft.

Tot slot brengt Paulus de groeten over van gemeenten uit het gebied waar hij verblijft, in Azië, het huidige West-Turkije. En hij wijst ze nog op de komst van Christus: Maranatha. De gelovigen weten wat met deze wereld gaat gebeuren. Johannes de Heer schrijft daarom in één van zijn liederen: “Maranatha blijft ons wachtwoord, amen, ja, Heer Jezus kom”! Maranatha betekent ‘Hij, Christus komt’, of een gebed: ‘Kom Heere Jezus!’ Het is tegelijk een waarschuwing voor degenen die Jezus niet liefhebben. Paulus wenst de gemeente nog de genade van Christus en dat hijzelf en de gemeente verbonden mogen zijn in liefde. 

Share by: