De profeet Zefanja leefde in de tijd van koning Josia, de laatste grote koning van Juda. Josia werd al heel jong koning, omdat zijn vader Amon werd vermoord. Amon was een slechte koning die het volk liet zondigen net als zijn vader, de beruchte koning Manasse. Die offerde zelfs zijn eigen zoon aan de afgoden. Manasse en Amon accepteerden de Assyrische bezetting. Assyrië was de grootmacht van dat moment, maar heel lang heeft het ook weer niet geduurd. Sommige Israëlieten vonden dat de tijd rijp was om weer onafhankelijk te worden en onder de macht van Assyrië uit te komen. De moord op Amon zou het begin hiervan moeten zijn. Dat gebeurde niet, want de zoon van Amon, Josia, werd dus koning. Hij werd eerst bijgestaan door adviseurs, maar toen hij ouder werd, ging hij zijn rijksgebied uitbreiden. Hij heroverde gebieden van de Filistijnen en kwam in Samaria en Galilea. Naast zijn militaire en politieke successen is Josia bekend door zijn vernieuwing van de godsdienst. Het land werd gezuiverd van alle afgodendienst en de tempel werd gerenoveerd. Het wetboek werd weer gevonden en Josia wilde zich daar aan houden. Voor het eerst sinds eeuwen werd het Pascha weer gevierd in Jeruzalem. Josia stierf toen hij koning Necho II wilde tegenhouden in zijn strijd tegen de Assyriërs. Hij zag in de opkomst van Necho II een bedreiging voor Juda’s onafhankelijkheid.
Over de persoon Zefanja komen we in het Bijbelboek niet veel te weten. Het opschrift geeft hooguit aanwijzingen. De afkomst wordt nauwkeurig genoemd, tot vier generaties terug. Dat wijst op een belangrijke afkomst, koninklijk waarschijnlijk. Misschien is zijn voorvader Hizkia dezelfde als koning Hizkia van Juda. Drie grote thema’s bij Zefanja zijn: Gods wraak en oordeel, de aankondiging van een wereldwijde vernietiging en de aankondiging van redding. Het is in eerste instantie misschien vreemd waarom Zefanja vooral profeteerde over Gods wraak en oordeel in de tijd van de gelovige koning Josia. In een tijd van geestelijke vernieuwing zou je een positievere boodschap verwachten. Een mogelijk antwoord hierop is dat het pas 18 jaar duurd voordat Josia aan de hervormingen begon, dus dat Zefanja profeteerde in die eerste 18 jaar van Josia. Of hij profeteerde daarna, omdat maar een deel van het volk daadwerkelijk geestelijk vernieuwd werd. Verder heeft ook koning Josia de naderende ballingschap niet kunnen tegenhouden. Gods besluit om Zijn volk te straffen met de ballingschap woog zwaarder dan de tijdelijke hervorming onder Josia.
Het eerste hoofdstuk is een waarschuwing voor de dag van de Heere, een dag van oordeel. We vinden dit ook zo uitdrukkelijk in Amos en Jesaja. Niet alleen Juda, maar de hele wereld zal getroffen worden en zelfs de natuur, vers 2 en 3. De oordeelsdag komt er heel snel aan, vers 7 en 14. Het gaat hier niet alleen om de oordeelsdag in het laatst van de dagen, het einde van de wereld, maar ook over het oordeel in de opkomst van de Babyloniërs. Specifiek worden omliggende volken genoemd in hoofdstuk 2.
Zefanja begint zijn profetie niet met een evenwichtig verhaal. Het eerste vers is direct het heftigste vers: God zal alles en iedereen wegvagen, de aarde schoonvegen. De mensen, dieren, vogels, vissen, alles wat op de aarde leeft moet eraan geloven. Hij verwijst hiermee op twee manieren naar Genesis, namelijk naar het ontstaan van alle levende wezens bij de schepping en naar de grote watervloed bij Noach. Door op deze manier het grotere plaatje van de geschiedenis te geven, wordt duidelijker hoe heftig Gods oordeel is. De volgorde bij de schepping van vissen, vogels, dieren en mensen is hier omgekeerd. Wat er zal plaatsvinden is het omgekeerde van de schepping.
In de verzen 4-6 staan de redenen van Gods wraak: Baäl dienen, zon, maan en sterren aanbidden, vals zweren en bij God vandaan leven. God zal Zijn arm uitstrekken, nu niet om het volk te bevrijden, zoals bij de Uittocht, maar om te slaan. De dienst aan God is vermengd met afgodendienst. Baäl staat voor groei, vruchtbaarheid en voorspoed. Als mensen in deze tijd waarde hechten aan deze dingen terwijl er geen ruimte is voor God, is dat hetzelfde als de Baäldienst.
In de verzen 7-13 spreekt Zefanja in levendige bewoording over de komende straf van God. In vers 7 staat de oproep om stil te worden voor de Heere HEERE. Het is een stilte die gepast is voor er iets groots en ontzagwekkends gebeurt. Iedereen houdt zijn adem in. De Heere heeft een offer bereid. Daar zitten twee dingen in: wie het offer van God afwijst, zal zelf het resultaat van zijn zonden worden en tegelijk biedt God Zijn offer aan en is er tijd om het offer te accepteren. Degenen die gestraft worden, zijn: de vorsten, koningskinderen, de hogere klasse van de samenleving, vervolgens de stad en de handelaren en tenslotte degenen zonder specifieke status, de praktische atheïsten, die zeggen dat God geen goed en geen kwaad doet. De straf begint in Jeruzalem niet in de tempel, maar op de plaats van de handel, het commerciële centrum van Jeruzalem, in onze situatie het beursgebouw. In het Hebreeuws kan met een Kanaäniet ook een handelaar bedoeld worden. Er zit dan een dubbele boodschap in: het volk Israël is geworden als de heidense Kanaänieten.
De verzen 14-18 geven een beschrijving van de dag van de Heere. In vers 15 staan zes kenmerken van die dag. Elke kenmerk begint met ‘dag’ en er staat geen werkwoord. Het gaat over donkerheid, donkere wolken, angst en verwoesting. Het is hiermee misschien wel de bekendste beschrijving van de dag van de Heere. Daarna, aan het begin van hoofdstuk 2, volgt de oproep die er van de dag van de Heere uitgaat. Juda heeft nog tijd om zich te bekeren. Het is de vraag of Zefanja ook verwacht dat Juda zich zal bekeren. De rechtvaardigen wil Zefanja bemoedigen. Aan het eind van het Bijbelboek is er de belofte dat ook de volken de Naam van de Heere gaan aanroepen en Hem gehoorzamen.