Lijdenstijd

Lijdenstijd

Door God verlaten

Psalm 22



Psalm 22 is een individuele roep tot God met een opvallend uitbundige lofprijzing aan het eind. Het eerste deel, vers 1-21, gaat over het heden. De psalm is dus geen terugblik op een moeilijke tijd. Er komen in de psalm afwisselend vragen, aanklachten, belijdenissen en gebeden in voor. De smekeling weet dat God zal verlossen uit de problemen. De persoon is zich bewust van anderen, van de gemeenschap, vers 4-6 en 22-31. Misschien duidt dit erop dat er anderen zijn die ook voor hem bidden. De dichter, David, is duidelijk in de problemen. Het is moeilijk af te leiden welke problemen dat zijn. Dat maakt tegelijk dat veel mensen in verschillende omstandigheden zich in deze psalm kunnen herkennen.


De psalm begint in de aanhef over de dageraad. De dageraad is het moment waarop er hulp kan komen. Je zou het kunnen vertalen met ‘de hulp van de dageraad’, of ‘de hinde van de dageraad’. Een hinde is een vrouwelijk hert en in de Joodse Midrash wordt de psalm toegepast op de Bijbelse persoon van Esther. In deze uitleg wordt vooral gedacht aan het moment dat Esther naar de koning moet als een laatste poging om haar volk te redden van het plan van Haman om haar volk te vermoorden. Het is volgens de wet niet toegestaan om ongevraagd naar de koning te gaan, tenzij hij zijn gouden scepter toereikt. Als Esther naar de koning gaat, betreedt zij een paleis vol afgoden. Volgens de Midrash wijkt de Heilige Geest van Esther vanwege de onreinheid van de afgoden. Ze zegt daarom: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” De Joodse traditie heeft Psalm 22 daarom verbonden aan het Purimfeest.


Psalm 22 kan op veel gelovigen worden toegepast. De Joodse Midrash doet dat dus op Esther als reactie op de christelijke uitleg. De Midrash zijn geschreven in de tijd van de Vroege Kerk. De achtergrond van deze uitleg is niet zo mooi. In de Vroege Kerk werd Psalm 22 gelezen met het oog op Jezus. De Joden wilden een alternatief bieden en kwamen met deze lezing. Deze toepassing van de psalm is interessant, maar veel belangrijker is het om te zien welke verwijzingen er zijn naar Jezus. Een aantal prominente verwijzingen zijn: de uitroep over de godverlatenheid in vers 2; de spot van de omstanders, vers 8; het doorboren van handen en voeten, vers 17; en het verdelen van de kleren, vers 19.


De uitroep “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten” waar de psalm mee begint, is meteen de diepste klacht van de psalmist. Het is ergens een tegenstrijdige uitspraak. Het tot twee keer toe noemen van ‘mijn God’ geeft aan hoezeer hij God als zijn God beschouwt. God is geen vreemde, maar Hij is zijn God. Het uitspreken van ‘mijn God’ is al een geloofsbelijdenis op zich. De naam van God, El, wijst op de indrukwekkende en machtige natuur van God. God staat centraal en niet de gelovige mens. Vanaf de Verlichting zien velen zichzelf als subject in de relatie tot God. Het gaat om de mens die wel of niet gelooft. In deze psalm is het andersom: God is het subject. Hij neemt het initiatief, ook al mist de mens God. De godverlatenheid of juist de aanwezigheid van God is in het Hebreeuwse denken verbonden aan Zijn handelen en niet zozeer aan een religieus gevoel. God kan alles doen, maar de vraag is waarom Hij nu niet helpt. Die vraag kan leiden tot een heftige emotie. Het woord voor klacht, vers 2, betekent letterlijk het brullen van een leeuw.


De smekeling kan geen rust vinden, vers 3. Dat betekent niet zozeer gebrek aan een gevoel van rust, maar dat hij niet kan ophouden met roepen, omdat er nog geen verhoring is. Toch gaat hij op een heel volwassen manier om met het lijden. Hij heeft de moed om te denken aan vroeger en de tijden dat God er wel was, vers 4-7. Het gaat in de psalm van ‘ik’ naar ‘zij’. Tot drie keer toe staat er dat zij vertrouwden. Dat staat in contrast met de psalmist die moeite ervaart. Het geloof lijkt voor hem niet te werken. Hij beschouwt zich als niet meer dan een enkele worm, vers 7. Er is ook een contrast tussen God die op de troon zit, vers 4, en hij die zich als een worm beschouwt.


De reden waarom David het moeilijk heeft, is niet bekend. Het wordt hem in elk geval extra moeilijk gemaakt omdat mensen hem bespotten. We kunnen hier ook denken aan de mensen die Jezus aan het kruis bespotten door te zeggen dat Hij wel anderen, maar niet Zichzelf kan redden. Toch maken de omstandigheden David niet radeloos. Hij blijkt opnieuw een volwassen geloof te hebben als hij eraan kan denken dat God voor Hem gezorgd heeft. God heeft hem wonderlijk gemaakt. De geboorte is niet zomaar een natuurlijk proces, maar van God gegeven, vers 10-11. God heeft hem als een verloskundige uit de buik van zijn moeder gehaald. Vanaf het allereerste begin is hij van God afhankelijk geweest. In vers 12 vinden we dan de eerste echte vraag, namelijk of God niet ver weg wil blijven. De problemen omringen hem, terwijl God ver weg is.


In de psalm denkt David afwisselend aan zijn problemen, aan God en aan de mensen die het hem moeilijk maken. Zijn belagers doen hem denken aan gevaarlijke dieren: stieren, leeuwen en honden, vers 13,14, 21 en 22. Ze komen dreigend op hem af en brullen. In Israël hadden mensen geen hond als huisdier, maar wel voor de wacht bij de schapen. Ook waren er wilde honden. Zelf heeft hij geen kracht meer en kan hij nauwelijks spreken, vers 16.


Het einde van de psalm bevat een opvallende wending en getuigt opnieuw van een volwassen geloof. Terwijl hij midden in de problemen en bedreigingen zit en weinig van God ervaart, kan David aan de toekomst denken. Het positieve deel van de psalm, vanaf vers 23, is niet later toegevoegd, maar staat in de toekomstige tijd. Hij zal God in de gemeente weer prijzen. Hij belooft al God te zullen danken voor als Hij hem geholpen heeft. Als wij geholpen zijn uit de problemen, lijkt het achteraf vaak mee te vallen. Het valt niet mee om dat perspectief al te hebben als je nog midden in de problemen zit. Toch kan de psalmist dat. We kunnen ook zeggen dat Jezus aan het kruis al dacht aan Zijn positie aan de rechterhand van de Vader die Hij zou krijgen. Het zal niet alleen goed aflopen met de psalmist, maar aan het einde van de moeilijke weg, zal het gebeuren dat velen volken zich tot God zullen keren.

De lijdende Dienaar

Jesaja 53



In 399 voor Christus werd de zeventigjarige Griekse filosoof Socrates aangeklaagd en ter dood veroordeeld. Hij was een filosoof die graag met mensen in gesprek ging en daarbij steeds scherpzinnige en diepgaande vragen stelde. Hij claimde zelf niets te weten en stelde zich heel open op. Het leidde er nogal eens toe dat hij mensen in hun hemd zette, omdat ze het niet wisten of uitkwamen op iets dat ze niet wilden. Zo werd hij bij velen niet zo geliefd. Zijn officiële aanklacht luidde dat hij schuldig was omdat hij niet geloofde in de door de staat erkende goden, maar andere nieuwe goddelijke wezens invoerde. Ook zou hij de jeugd bederven. In feite is hij veroordeeld door een zeer conservatieve democratische burgerij. De stad Athene maakte een spannende tijd door. De democratie was net hersteld na het verlies van de Peloponnesische oorlog.


De aanklacht tegen Socrates ging dus over de godsdienst, maar in die tijd waren religie en staat nauw verbonden. In de rechtszaak betoogde Socrates dat de rechters hem met geweld onschadelijk wilden maken, maar, zo zei hij, dat zal niet lukken. Zijn zoeken naar diepgang zal worden voortgezet. De woorden van Socrates zijn waar gebleken, want de invloedrijke filosoof Plato heeft veel over Socrates geschreven. Socrates schreef zelf niet. Socrates bleef trouw aan zijn principes. Hij wilde op het laatst ook niet meewerken aan het plan van zijn vriend Crito die hem wilde laten ontsnappen. Ook de rechters bleken achteraf tevreden te zijn geweest als hun beklaagde zou zijn ontsnapt.


De filosoof Socrates is een voorbeeld van iemand die vernederd werd en stierf zonder een eerlijk proces. Ook is zijn dood niet zonder gevolgen gebleven, zijn invloed is groot gebleken. Er zijn een aantal parallellen met het lijden en sterven van de Dienaar uit Jesaja 53. Hij stierf door een onrechtvaardig vonnis, vers 8, zonder zelf iets verkeerd gedaan te hebben. Hij was zelfs volmaakt, dat kan van geen ander mens gezegd worden. Hij heeft geen enkel onrecht gedaan, nooit iemand bedrogen. Jesaja 53 gaat duidelijk over Jezus Christus. Het kan niet over Israël gaan. Israël werd ook door God gestraft, het land was verwoest en verlaten, maar dat was door hun eigen rebellie. Overigens werd Socrates verweten dat hij er andere goddelijke wezens op na hield. Het Griekse woord daarvoor is ons woord voor demonen. Ook van Jezus werd gezegd dat Hij wonderen deed door de demonen. De beschuldigingen van sommige Joodse leiders hadden te maken met demonen, hoewel ‘demonen’ bij Socrates een andere betekenis heeft.


Hoewel Socrates en Jezus allebei stierven vanwege hun overtuiging over de waarheid, is er een belangrijk en fundamenteel verschil. Jezus werd niet in de eerste plaats veroordeeld vanwege een oneerlijke rechtszaak, maar omdat Hij de zonden van de wereld droeg. Hij was geen slachtoffer, maar heeft heel bewust de straf op zich genomen die anderen verdiend hadden. Jezus leed niet zozeer vanwege de zonden, maar voor de zonden. Hij offerde Zijn leven voor de schuld van anderen, vers 10. Hij betaalde, om het zo te zeggen, de openstaande rekening.


Jesaja 53 is misschien wel het duidelijkste hoofdstuk uit het Oude Testament waarin staat dat een Ander voor ons geleden heeft en gestorven is. Het is een indrukwekkend hoofdstuk omdat het Gods liefde en ontferming laat zien. God heeft er zoveel voor over gehad om de mens weer met Hem te verzoenen dat Hij Zijn enige geliefde Zoon de straf heeft laten dragen. Jezus Christus is mens geworden en heeft Zich vernederd. Jesaja 53 is een mooie poëtische tekst hierover. Het gedeelte begint in Jesaja 52:13 en bevat vijf strofen: Jesaja 52:13-15, Jesaja 53:1-3, 4-6, 7-9 en 10-12. In de eerste en laatste strofen wordt de Dienaar aangeprezen en de middelste strofen gaan over zijn vernedering en lijden. Er komen twee grote contrasten in voor. Het eerste is verhoging tegenover vernedering en het tweede is ‘wat andere mensen vinden’ tegenover de werkelijkheid.


De voorgaande hoofdstukken in Jesaja maken al duidelijk dat God het initiatief neemt om de mens te redden. In Jesaja 49-52 gaat het over Israël dat vervreemd is geraakt van God en over God die voor verzoening gaat zorgen door Zijn kracht, als ze maar in Hem geloven. De lijdende Dienaar is al eerder genoemd in de hoofdstuk 42, 49 en 50. Jesaja 53 is in die zin niet nieuw, maar geeft meer details. Het thema van Jesaja 53 is dat Gods kracht niet bestaat in het verslaan van de vijand, maar in het beantwoorden van het geweld met liefde en genade en zo komt er verzoening tot stand.


De lijdende Dienaar accepteert zijn vernedering, maar Hij zal weer verhoogd worden. In 52:13 staat dat Hij ‘wijs zal zijn’, of ‘zal slagen’. Hij zal wijs handelen zodat Hij zal slagen. In het Bijbelboek Jesaja is de lijn dat de mens klein is en God verhoogd wordt. De Dienaar hoort dus bij God en is ook God. Maar eerst zal Hij Zich laten vernederen. Jesaja beschrijft dat als ziek worden. De Dienaar heeft geen aanzien. De wanstaltigheid van de Dienaar moeten we niet letterlijk opvatten, maar het geeft Zijn lichamelijke, mentale en geestelijke lijden aan.


In Jesaja 53 is ook aandacht voor de hele wereld. De wereld ziet hoe de Dienaar vernederd wordt. De wereld is sprakeloos over zoveel onrecht, 52:15. Eerst zijn de volken geschokt, maar daarna dankbaar als ze zien dat Zijn lijden voor hen was. Dat staat in de eerste strofen. In de laatste strofe gaat het ook over de uitwerking van het lijden, dus het positieve gevolg ervan. De Dienaar zal verhoogd worden en velen zullen profijt hebben van wat Hij gedaan heeft. In de vijfde strofe staat dat velen rechtvaardig gemaakt zullen worden, 53:11.


De middelste strofen beschrijven wat Jezus door heeft willen maken voor onze zonden. Hij heeft Zich heel kwetsbaar opgesteld. In 53:2 worden twee beelden gebruikt: een loot die opschiet en elk moment weggehaald kan worden; en een plant in droge grond die nauwelijks in leven kan blijven. Het wijst op Jezus’ geboorte in de kribbe. Het scheelde niet veel of Herodes had Hem laten doden. Hij werd veracht, vers 3. In het Hebreeuws duidt dat niet op emotie, maar op afkeuring van iets dat waardeloos is. Jezus werd gedood omdat Hij door velen als nutteloos werd gezien. Jesaja gebruikt dus het beeld van ziekte. Hij werd niet letterlijk ziek, maar de mensen behandelden Hem als een zieke. Vaak weten mensen zich geen houding te geven bij iemand die heel ziek is. Contact met een zieke wordt nogal eens vermeden. Wij hadden niet in de gaten dat Hij zo vernederd werd door onze zonden. De mensen dachten in Jesaja’s tijd dat een zieke zijn ziekte te wijten had aan zonden. Zo zagen ze ook de Dienaar. De Dienaar was inderdaad ziek vanwege zonden, maar niet Zijn eigen zonden maar van een ander.


Jezus heeft Zich uit liefde laten vernederen. Hij stemde in met de wil van de Vader dat zo de straf gedragen kon worden. Jezus was onschuldig, net als een lam. Jesaja gebruikt in dit hoofdstuk twee keer het beeld van een lam, vers 6 en 7. Als het over de Dienaar gaat, bedoelt hij de onschuld van een lam. Jesaja vergelijkt ook mensen met schapen. Ze dwalen als schapen. Schapen zijn zich nauwelijks bewust van hun omgeving. Ze zijn vooral gericht op het volgende plukje gras dat ze kunnen eten en verdwalen dus makkelijk. Jezus laat Zich als een lam slachten voor de zonden. Hij is als de zondebok die de weggestuurd werd voor het volk. Zelfs uit Zijn begrafenis blijkt zijn vernedering omdat Hij bij goddelozen begraven wordt. Maar God de Vader heeft Hem weer in eer hersteld en wij mogen de vrucht van Zijn werk ontvangen.

Mozes en Elia op de berg,

Mattheüs 17:1-8, Markus 9:2-8, Lukas 9:28-36



In 1995 was er in Nederland een volledige zonsverduistering, hoewel niet helemaal volledig, 95%. Wie een betere zonsverduistering wilde zien, moest naar Frankrijk afreizen. Bij een zonsverduistering schuift de maan voor de zon. Bij een volledige zonsverduistering kun je dan even naar de zon kijken zonder verblind te worden. Je moet natuurlijk wel weten wanneer dat kan, anders beschadig je je ogen. De meeste tijd heb je een speciale bril nodig, sterker dan een zonnebril. In Nederland waren sommige mensen teleurgesteld over de zonsverduistering. Voor de zekerheid werden de lantarenpalen tijdelijk aangezet, maar dat was helemaal niet nodig. Het werd – in tegenstelling tot in Frankrijk – nauwelijks donker. Een klein beetje licht van de zon is al genoeg om het donker te verlichten. We mogen hiervan leren dat een klein beetje van Gods genade om leven al verlicht. Wij kunnen Gods grootheid en heerlijkheid niet bevatten, maar toch mogen we er iets van opmerken.


In Mattheüs 17, Markus 9 en Lukas 9 gaat het over de verschijning van Mozes en Elia op de berg. Jezus heeft zijn drie bijzonder geliefde leerlingen apart genomen. Het is in Mattheüs de enige keer dat Petrus, Jakobus en Johannes met name genoemd worden. Deze drie neemt Jezus ook apart in Getsémané, maar dan worden ze niet met name genoemd. Het geeft aan dat het een heel bijzonder moment voor hen is. Ze gaan samen een hoge berg op. Het zou de berg Hermon kunnen zijn, dat is een heel hoge berg, 2800 meter, op de grens met Syrië en Libanon, maar die berg ligt wat verder weg. De berg Meron is waarschijnlijker, vlakbij het meer van Galilea.


Als ze op de berg zijn, verandert Jezus ineens van gedaante. Zijn gezicht straalt als de zon en Zijn kleren als het licht. Er staat voor deze transformatie het woord metamorfose. Dat is opvallend, want dat duidt op een innerlijke verandering. Er is een ander woord voor een tijdelijke verandering, maar dat wordt niet gebruikt. Jezus laat even zien wie Hij werkelijk is. Hij komt bij de Vader vandaan en gaat er weer naar terug. Hij is de Koning die schittert. Mozes straalde ook van Gods heerlijkheid, maar bij hem was dat van de buitenkant, hij straalde als de maan, maar Jezus straalt als de zon.


Jezus en de leerlingen gaan de berg op. De bergen hebben in het Nabije Oosten een speciale betekenis. Op de bergen werd er geofferd. Het is een plek om God te ontmoeten. Jezus zocht vaker de rust op om Zijn Vader te ontmoeten. In het Oude Testament is de berg Sinaï een bekende berg. Daar ontmoette Mozes God en ontving hij namens het volk de wet. En Mozes verschijnt dus hier op de berg. Het geeft aan dat Jezus en Mozes op elkaar lijken. Ook Jezus was een profeet en leraar. Hij wees de mensen op de wet en paste de wet toe in het leven van de Joden.


De evangelist Mattheüs wijst ons vooral op het belang van de verschijning van Mozes en Elia. Dat ze met elkaar spreken is voor Mattheüs minder belangrijk. Hij vermeldt niet zoals Lukas dat Jezus, Mozes en Elia met elkaar spraken over Jezus’ lijden en sterven. De verschijning van deze mannen uit de geschiedenis van het volk is bijzonder. Het kan zijn dat deze geschiedenis zo bekend klinkt dat het ons niet verwondert dat Mozes en Elia daar verschijnen. Maar het zijn dus mensen die al eeuwen, Mozes meer dan een millennium, niet meer op aarde leven. En op de een of andere manier worden ze door de leerlingen herkend.


De profeet Elia lijkt op Mozes. Ze waren profeet, deden wonderen, ze maakten allebei een pad door het water en gaven leiding aan het volk. Wat Elia’s verschijning vooral bijzonder maakt is dat de verwachting leefde dat Elia terug zou komen voor het Koninkrijk zou aanbreken. In Maleachi 4 belooft God herstel van zijn volk en Elia komst is daar een signaal van. Jezus legt later uit dat Johannes de Doper deze Elia is. De verschijning van Mozes en Elia is dus een bevestiging dat het Koninkrijk eraan komt.



Wat de discipelen op de berg meemaken is vooral iets om te zien en is bedoeld als bemoediging. Het is geen event om aan deel te nemen. Petrus wil er graag aan deelnemen, maar dat is niet de bedoeling. Lukas vermeldt erbij dat Petrus niet wist wat hij zei. Hij wilde graag tenten maken. Die tenten waren niet bedoeld om in te overnachten, maar meer als bescherming tegen de zon, een schaduwdoek. Petrus wil dit bijzondere moment nog wat langer vasthouden. Christenen kunnen dit herkennen. Je hebt de ervaring dicht bij God te zijn, bijvoorbeeld tijdens het zingen, en je wilt niet dat het stopt. Petrus wil dus tenten maken, schaduwdoeken. We kunnen hierin meer horen dan alleen een praktische opmerking van Petrus om voor bescherming tegen de zon te zorgen. Het doet denken aan de tent bij Mozes in de woestijn waarin God Zijn volk ontmoette. Maar het gaat hier over drie afzonderlijke tenten, dus het is hier eerder een verwijzing naar het Loofhuttenfeest waarin het volk in tenten leefde en de reis door de woestijn herdacht. Dit feest heeft ook een toekomstig element. In Zacharia 14:16 wordt het vieren van het Loofhuttenfeest genoemd in het kader van de toekomstige verlossing. God gaat Zijn volk weer bij elkaar brengen en er zal vrede zijn.


Petrus mag geen tenten gaan maken. God komt in een wolk naar hen toe om dat te voorkomen. In de wolk spreekt Hij en wijst Hij Zijn Zoon aan. Naar Hem moeten zij en moeten wij luisteren. Hij brengt ons bij God. Een wolk geeft normaal gesproken schaduw, maar dit is een stralende wolk. Het maakt de leerlingen bang, zoals ook het volk Israël bang werd toen God op de Sinaï verscheen. Jezus komt naar hen toe en stelt hen gerust.

Hoewel Petrus ondoordacht spreekt, geeft hij wel uiting aan zijn verlangen naar herstel en vrede. Petrus, Jakobus en Johannes mochten al iets zien van de toekomstige heerlijkheid van de Koning. Ook wij mogen de komst van de Koning verwachten. Dat betekent ook dat wij voorbereid moeten zijn op Zijn komst. Zoals God in de wolk zegt: we moeten naar Hem luisteren. Wie dat doet, kijkt naar de komst van Jezus uit als naar de komst van haar geliefde Bruidegom.

De vraag van de moeder van Jakobus en Johannes

Mattheüs 20:20-28, Markus 10:35-45, Lukas 22:24-30



Het viel een zendeling, die vanwege zijn verlof in Nederland was, op hoe rustig de mensen in de winkel op hun beurt wachten. In het land waar hij werkt is het normaal om voor jezelf op te komen. Je moet van je laten horen, anders vis je achter het net. Zo kan het er in een cultuur aan toe gaan. Het kan ook een kwestie van karakter zijn of iemand graag op de voorgrond treedt of niet. Petrus is in de Bijbel iemand die graag het woord neemt. In Mattheüs 20 gaat het over de moeder van de zonen van Zebedeüs die het initiatief neemt en naar Jezus toe stapt.


De moeder van Jakobus en Johannes, zonen van Zebedeüs, wil graag van zich laten horen. Het gebeurt niet vaak dat een vrouw centraal staat in de Evangeliën. De twaalf discipelen waren mannen en het was een patriarchale samenleving. De vrouwen konden hun invloed slechts uitoefenen via hun zonen en dat gebeurt hier dus. De andere evangeliën zeggen dat het de vraag van Jakobus en Johannes is. Dat hoeft niet met elkaar in tegenspraak te zijn. Het is een vraag van de moeder en tegelijk van de zonen. De moeder vraagt om een belangrijke positie voor haar zonen en daarmee gaat het ook over haar belang, omdat dat via haar zonen loopt.


We komen in de Evangeliën meerdere keren vrouwen tegen die naar Jezus toe gaan. In Mattheüs 15 heeft de Kananese vrouw, een buitenlandse vrouw, een vraag aan Jezus of Hij haar dochter wil genezen. Jezus wijst het verzoek in eerste instantie af, maar de vrouw is bescheiden en tegelijk aanhoudend en Jezus gaat er toch op in. De vrouwen nemen in de Evangeliën een belangrijke plaats in rond het lijden en sterven van Jezus. Vele vrouwen volgden Jezus van Galilea naar Jeruzalem, Mattheüs 27, waaronder waarschijnlijk de moeder van Jakobus en Johannes. Het was een vrouw die Jezus in het huis van Simon in Bethanië zalfde. Daarmee bereidde zij Jezus’ lichaam voor op het graf, Mattheüs 26. Ook bleven er vrouwen, Maria van Magdala en de andere Maria, bij het graf nadat ze Jezus daarin gelegd hadden. En de vrouwen gaan op de eerste dag bij zonsopgang naar het graf toe.


De vrouwen lijken soms meer te begrijpen waar het om gaat. De discipelen denken aan heersen en macht, maar de vrouwen dienen Jezus. De moeder van Jakobus en Johannes komt ook bescheiden naar Jezus toe, ze knielt voor Hem neer. Later kreeg neerknielen de liturgische betekenis van God eren en aanbidden. Haar vraag is alleen minder bescheiden. Ze wil dat haar zonen zullen heersen door aan Jezus’ rechter- en linkerhand te zitten. Zitten aan de rechterhand betekent de macht hebben, zoals in Psalm 110 tegen de Zoon, Christus, gezegd wordt dat Hij aan de rechterhand van de Vader mag plaatsnemen om te heersen over de vijanden. Het is geen vreemde vraag van de moeder, want Jezus Zelf had hiervoor over heersen gesproken, Mattheüs 19:28. Hij sprak over de toekomst waarin de leerlingen mogen heersen over de stammen van Israël. Het kan een herkenbare vraag voor ons zijn, meer invloed te willen hebben in de kerk en samenleving. Jezus leert haar en de leerlingen hoe je het best invloed kunt uitoefenen.


Jezus laat met Zijn reactie merken dat de zonen er weinig van begrijpen. Zij kunnen toch niet Zijn beker drinken en met Zijn doop gedoopt worden? Toch vinden de zonen van wel. Het drinken van de beker was een bekende uitdrukking. Dat betekent het verdragen van tegenslagen en rampen als gevolg van Gods toorn. De leerlingen gingen ervan uit dat het Koninkrijk niet zonder slag of stoot door zou breken. Ze waren bereid hun Meester te beschermen. ‘Gedoopt worden’ heeft ook te maken met dingen ondergaan. Dopen heeft in de literatuur de betekenis van ondergaan, soms letterlijk zoals een schip ondergaat in de golven.


Waar zit het dan op vast? Jezus had gezegd dat Hij moest lijden en sterven. Dat vatten zij niet letterlijk op, maar als uitdrukking van hoe zwaar de weg zal zijn. Ze zullen merken dat Jezus Zich vrijwillig gaat overgeven. Jezus is bereid de beker van Gods toorn te drinken, dat betekent dat Hij als een mak schaap Zich zal laten slachten, dat is voor de leerlingen onverteerbaar, zoals dat ook in de Romeinse wereld was. Het ging in die tijd om kracht, mannelijkheid en doorzettingsvermogen. Wat Jezus zal gaan doen is verwarrend, Hij geeft Zich over, Hij bukt Zich, Hij laat Zich slaan, omdat Hij weet dat Hij zo de straf krijgt die de mensen verdienen. De leerlingen willen controle, maar Jezus geeft de touwtjes uit handen. Jezus weet: Mijn Vader heeft de leiding, Hij bepaalt wie aan Mijn rechter- en linkerhand zijn. Dat zal eerst aan het kruis gebeuren: daar bepaalt de Vader dat twee moordenaars met Hem aan het kruis hangen.


Jezus, de Zoon des Mensen, is Zich bewust van Zijn belangrijke taak. Hij is gekomen om Zijn leven te geven als losprijs voor velen. Het geven van een losprijs betekende in die tijd het vrijkopen van een slaaf of krijgsgevangene. Ook offerden heidenen gaven, een losprijs, om bevrijd te worden van een vloek. In het Oude Testament komen we de losprijs ook veel tegen. In Jesaja 53 staat dat Hij Zijn leven offerde voor de schuld van anderen. Het gaat om de vraag of wij Jezus’ offer ook nodig hebben, of dat wij net als de leerlingen er het belang nog niet van inzien. Het offer van Jezus is kostbaar genoeg om al onze overtredingen en fouten te vergeven.


Hoe ga je verder als een ander jouw problemen heeft opgelost? Dan mag je net als Jezus dienen, de touwtjes uit handen geven. De andere leerlingen worden boos op Jakobus en Johannes, maar Jezus geeft hun uitleg. Heersers en groten/leiders hebben macht. Jezus bedoelt het niet heel negatief, er zijn nu eenmaal mensen die een positie hebben om besluiten te nemen, maar er zit wel iets in van onderdrukken. De grens tussen heersen en onderdrukken is soms dun. Jezus leert dat als je invloed wilt uitoefenen, je net als Hij de ander moet gaan dienen. Ieder is op zijn/haar eigen plek geroepen om een dienaar, diaken, te zijn.

De Pesachmaaltijd

Mattheüs 26:26-29, Markus 14:22-26, Lukas 22:14-20



De Sedermaaltijd is de avondmaaltijd aan het begin van het Pesachfeest, een oogstfeest, het feest van de bevrijding van de slavernij in Egypte. De bevrijding uit Egypte wordt herdacht en gevierd. De kerk kan leren van de betekenis van het ‘gedenken’ tijdens de Sedermaaltijd. Gedenken is het plaatsen van het verleden in het heden. In de christelijke traditie wordt bij de viering van de maaltijd vaak teruggedacht aan wat Christus gedaan heeft, maar de mens blijft soms een toeschouwer. Jezus heeft Zichzelf gegeven en dat heeft gevolgen voor ons leven. Hij heeft onze plaats ingenomen om onze straf te dragen en wij worden geroepen om ook dat pad te gaan. Wij kunnen en hoeven geen verzoening meer te doen voor de zonden, maar ook de kerk moet de weg van sterven en opstaan volgen.


De maaltijd van de ongezuurde broden is in de geschiedenis van de kerk veranderd in een viering waarbij in de Rooms-Katholieke kerk het offer van Christus steeds herhaald wordt. Kerk en Israël groeien al in de eerste eeuw uit elkaar. In de tijd dat er geen tempel is, staat bij de Sedermaaltijd het brood centraal en neemt het offer –het botje op het bord– een bescheiden plaats in. In de protestantse traditie staat net als bij de Rooms Katholieke kerk het offer van Christus centraal, maar wordt benadrukt dat het offer eens en voor altijd gebracht is en niet herhaald kan en hoeft te worden.


In alle teksten over het avondmaal wordt melding gemaakt van het breken van het brood tijdens het Pascha. Het is een gebruikelijk onderdeel en normaal gesproken zouden deze handelingen dus niet vermeld worden. Volgens 1 Korinthe gaat het hierbij om de onderlinge eenheid, want het brood waar allen van eten is één. Het is opvallend dat deze handelingen genoemd worden en dat er weinig staat over het lam dat gegeten wordt en dat er niets over de Uittocht uit Egypte gezegd wordt. De makkelijkste verklaring hiervoor is dat enkel deze elementen zijn overgenomen bij de christelijke viering.


Uit de beschrijvingen van Mattheüs en Markus zou je kunnen afleiden dat er eerst werd gegeten en daarna de uitleg werd gegeven, zoals dat de joodse gewoonte was. Verder is het opvallend wat Jezus zegt over het brood. Er is geen gebruikelijke vraag-en-antwoordstructuur en Jezus noemt het brood niet het ‘brood van de verdrukking’, maar ‘zijn lichaam’. De betekenis hiervan is moeilijk van de woorden zelf af te leiden. Het lijkt erop dat Mattheüs en Markus de hierop volgende woorden ‘voor jullie’ hebben weggelaten, wat Lukas en 1 Korinthe wel hebben. Daarmee lijkt het erop dat de uitspraak ‘Dit is mijn lichaam’ begrepen moet worden uit het vervolg, dat is over de wijn. Vanuit de context in Mattheüs en Markus wordt duidelijk dat het erom gaat dat het lijden van Jezus aanstaande is. Het brood wordt niet brood van de verdrukking genoemd, omdat het gaat om de verdrukking van Jezus, zijn aanstaande lijden. Het was wel gebruikelijk om de Uittocht op zichzelf toe te passen. Jezus mocht op deze manier de maaltijd onderbreken.


Bij de Joodse Sedermaaltijd werd er vier keer een beker wijn gedronken. We weten niet of dat bij Jezus ook gebeurde en waarschijnlijk was het niet gebruikelijk om de beker door te geven, maar had ieder een eigen beker. In de joodse viering was de derde beker de beker van de zegening/dankzegging, in 1 Korinthe wordt de beker ook zo genoemd (de eerste en vierde beker hadden geen zegen). Er wordt wel beweerd dat de leerlingen door te drinken delen in de zegening geschonken door Jezus, maar dat is twijfelachtig. Dat Jezus de beker zegent/dankzegt betekent dat Hij God in de hemel dankzegt, zoals in het joodse dankgebed. Met het drinken vormen de leerlingen een gemeenschap en het gaat er hier om dat dit voor de laatste keer met Jezus gebeurt.


Als het gaat om de woorden over de beker en de wijn hebben Mattheüs en Markus enerzijds en Lukas en 1 Korinthe anderzijds een verschillende betekenis van ‘dit’ (‘Dit is Mijn bloed’ Markus 14:24, Lukas 22:20). Bij Mattheüs en Markus gaat het om de wijn in de beker die verwijst naar het bloed van Jezus, bloed dat vloeit bij het brengen van een offer om het verbond te vernieuwen. Bij Lukas en 1 Korinthe gaat het bij ‘dit’ om de beker. De beker (met de inhoud) staat symbool voor het nieuwe verbond door het bloed van Jezus.


Wanneer er in het Oude Testament ‘mijn bloed’ staat, gaat het vaak over een gewelddadige dood. Er is vaak een link met oordeel en wraak. In 4 Makkabeeën 6:28-29 is ‘mijn bloed’ verbonden met ‘hun reiniging’. ‘Mijn bloed’ kan in het Oude Testament ook in metaforische zin slaan op zwaar lijden. Ook het ‘vergieten van bloed’ wordt vaak gebruikt voor een gewelddadige dood of het wordt gebruikt in de context van het ritueel bij een dierenoffer. In Mattheüs verwijst het vergieten van bloed naar Jezus’ gewelddadige dood en Jezus’ vergoten bloed verwijst niet direct naar de dierenoffers, want er wordt bij zijn dood niet veel bloed vergoten. Toch gaat zijn bloed wel over een offer, omdat het het ‘bloed van het verbond’ wordt genoemd.


Bij de Uittocht in Exodus 24 wordt bloed vergoten bij het verbond tussen God en het volk. Een deel wordt bij het altaar uitgegoten en een deel over het volk. Het bloed zorgt voor de verbinding tussen God en het volk, zoals tussen het altaar en het volk. Verder speelt Zacharia een belangrijke rol in de beschrijving van Jezus’ lijden in de evangeliën en daarom kan de link gelegd worden met Zacharia die zegt dat vanwege het bloed van het verbond de gevangenen vrijgelaten worden, Zacharia 9:11. Dat er een nieuw verbond is, wijst erop dat het oude faalde, Israël kwam in ballingschap terecht. Mattheüs heeft als enige ‘tot vergeving van zonden’ toegevoegd aan de woorden over het vergoten bloed. Dit komt omdat Mattheüs veel verwijst naar de profeten in het Oude Testament en bij de profeten begon het nieuwe verbond ook bij de vergeving van zonden.


In het Nieuwe Testament lezen we over de maaltijd zoals de christenen die hielden vooral in de brief van Paulus aan de gemeente in Korinthe. De maaltijd heeft een semipubliek karakter en vormt misschien wel de centrale bijeenkomst van de gemeente. Paulus is kritisch op de manier waarop de maaltijd gehouden wordt. Er is tijdens het eten een fysieke en daarmee ook sociale en maatschappelijke afstand tussen elkaar. Er spelen machtsrelaties. Het beschikken over eten en een ander te laten wachten op zijn eten gaf in die tijd macht en werd als mannelijk gezien. Sommige gemeenteleden laten anderen wachten, terwijl ze zich tegoed doen. Tegelijk maken de mensen zich ongeloofwaardig door te veel te eten en drinken, want controle over je begeerten hebben is ook mannelijk. Paulus stelt dat het lichaam van Christus de norm voor de gelovigen moet zijn. De gelovigen zijn één in het lichaam van Christus, Die Zijn lichaam voor anderen gegeven heeft.

Getsémané

Mattheüs 26:36-46, Markus 14:32-42, Lukas 22:39-46



De arrestatie en dood van Jezus vonden plaats in de tijd van het Pesachfeest en het Feest van de ongezuurde broden. Het was een tijd om de bevrijding uit Egypte te gedenken. Jezus past het Feest op Zichzelf toe. Hij moet de weg van lijden en sterven volgen, zodat anderen bevrijd kunnen worden. Over de bevrijding uit Egypte lezen we in Exodus 12. Daar staat dat het volk na vierhonderddertig jaar weg mag. Het gebeurde in de nacht dat ze weggingen. Het was een nacht van waken voor Jahweh, de God die Zijn Naam aan Mozes bekend gemaakt had. Hij is trouw en als het er op aankomt, is Hij er. God waakt over Zijn woord. Hij zorgt er Zelf voor dat het uitgevoerd wordt. Daarom had God de profeet Jeremia gewezen op de amandelboom. Het woord voor ‘amandelboom’ lijkt op het woord ‘waken’. Zoals de amandelboom in de lente bloeit, zo zeker voert God Zijn plannen uit.


God bevrijdt Zijn volk op het geschikte en door Hem bepaalde moment en dat moment is dus ’s nachts. De nacht kan voor iemand beangstigend zijn en in de nacht slapen de meeste mensen. Het is geen tijdstip om actief te zijn, maar dus wel voor God. De uitvoering van Zijn woord is ook spannend en bedreigend, want een engel ging in de nacht door Egypte om de oudste zonen te doden. Alleen de Israëlieten waren veilig achter het bloed van het lam dat ze aan de deurpost gesmeerd hadden. De Israëlieten moesten ’s nachts klaar staan om weg te gaan. Die nacht is vanaf dat moment geen gewone nacht meer. In de jaren die volgen is het voor het volk een opdracht om die nacht ook te waken ter ere van God, Exodus 12:42.


Israël heeft dus de opdracht gekregen om voortaan na de Pesachmaaltijd de nacht wakend door te brengen. We weten eigenlijk nauwelijks óf en op welke manier hier in de geschiedenis invulling aan gegeven is. Iemand heeft er wel op gewezen dat er bij de veroordeling van Jezus ’s nachts mensen in het huis van de hogepriester waren. Er waren veel valse getuigen. In de Vroege Kerk werden vanaf het begin al wel waken gehouden die biddend en zingend werden doorgebracht. Een bekend voorbeeld in de Bijbel is Handelingen 12. Petrus was voor Pesach gevangen genomen. De gemeente is in die nacht bij elkaar om te bidden terwijl Petrus tussen bewakers de nacht door moet brengen. Door een wonder komt hij weer vrij. Verder is er in de kerkgeschiedenis de bekende verslaglegging uit de vierde eeuw van Egeria van Aetheria over haar pelgrimsreis waarin staat dat in Getsémané de gemeente een wake hield met gebeden, lezingen, hymnes en beurtzangen.


Met de opdracht uit Exodus 12:42 in het achterhoofd dat het een blijvende opdracht is om na de Pesachmaaltijd een nacht ter ere van God te waken, is het niet vreemd dat Jezus Zijn leerlingen meeneemt naar een rustige plaats, Getsémané. Getsémané komt van het woord voor ‘olijfpers’. Getsémané zal de plek in de olijfgaard geweest zijn waar de olijfpers stond. Het was een bekende plaatsnaam, dus we moeten er niet te veel achter zoeken, maar toch is het opvallend dat Jezus op die plaats zo angstig is geworden dat Hij druppels bloed heeft uitgeperst, Lukas 22:44.


We weten dus niet of de Joden gewend waren om die nacht wakend door te brengen. In elk geval lukt het de leerlingen niet om te waken. Jezus spoort ze aan te bidden en waken en neemt Petrus, Jakobus en Johannes apart. Van deze drie zou Jezus toch meer mogen verwachten. Zij hadden het meegemaakt dat Jezus op de berg van gedaante veranderde en vergezeld werd door Mozes en Elia die over Zijn lijden en sterven spraken. Toch vallen ook zij tot drie keer toe in slaap. Ze beseffen niet in welke cruciale tijd ze zich bevinden.


We lezen in de lijdensverhalen niet veel over Jezus’ emoties. Hier staat wel beschreven wat Jezus beleefde van binnen. Hij was bedroefd en doodsbang. We zouden het niet verwachten van de Zoon van God, maar Hij was ook helemaal mens en had het zwaar. De woorden uit Psalm 42 en 43 waren op Hem van toepassing. Het gaat over iemand die onrustig is en het moeilijk heeft. Hij blijft niet in Zijn problemen gevangen, maar richt zijn blik op God. Het is een vrome manier van omgaan met de problemen. Hij weet dat God hem kan en wil helpen. Jezus richt Zich in Getsémané ook tot Zijn Vader. Hij houdt zijn gezicht tegen de grond. Hij spreekt Zijn Vader aan, ‘Abba Vader’, Markus 14:36. Hij vraagt of de beker aan Hem voorbij mag gaan. De beker die werd rondgegeven, wil Jezus overslaan. Hiervoor had Hij met Johannes en Jakobus gesproken over de beker. Zij dachten zijn beker ook te kunnen drinken. Maar Jezus sprak over de beker als over Zijn dood. In het Oude Testament staat de beker voor de woede van God over de zonden. Jezus wil aan de ene kant dat Hij de toorn van God niet hoeft te voelen en aan de andere kant weet Hij dat Hij daarvoor gekomen is en wil Hij het toch.



Terwijl Jezus het ontzettend zwaar heeft, vallen de anderen in slaap. Jezus had ze gezegd te waken en bidden. Dat was niet alleen om Hem bij te staan, maar ook nodig voor henzelf. In deze gebeurtenis in Getsémané klinkt veel door van het gebed dat Jezus geleerd had, het ‘Onze Vader’. Daarin staat de bede ‘leid ons niet in verzoeking’. Daar waarschuwt Jezus hen voor, Mattheüs 26:41. Jezus had hen ook onderwijs gegeven over ‘waken’ en niet in verzoeking komen. Hij vertelde er een gelijkenis over, Markus 13:33-37, over een heer die weg ging bij zijn knechten maar elk moment terug kon komen. Ieder mens moet waakzaam zijn om elk moment verantwoording af te kunnen leggen voor zijn/haar leven. Op meerdere plekken in de Bijbel staat de oproep om waakzaam te zijn voor de komst van Jezus op de wolken. De leerlingen kunnen het die nacht niet waarmaken. Tot drie keer toe slapen ze en straks zal Petrus Jezus drie keer verloochenen. Gelukkig is Gods genade groter dan hun fouten. In het gebed van Jezus in Johannes 17, dat staat in de context van de lijdensgeschiedenis, staat: ‘Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan, behalve de zoon van het verderf’.

De gevangenneming van Jezus

Mattheüs 26:47-56, Markus 14:43-52, Lukas 22:47-53, Johannes 18:1-11



Walter Mooneyham, een Amerikaanse evangelical die zich inzette voor humanitaire hulpverlening, liep eens op een weg ergens in Oost-Afrika. Terwijl hij daar liep, rook hij een lekkere geur en keek om zich heen waar dat vandaan kwam. Hij keek naar de bomen en struiken. Tot iemand tegen hem zei: “Dat komt van de kleine bloemen, je stapt er op. Wij noemen het forgiveness-flowers (in het Nederlands heb je wel “verzoeningsbloemen” om iets goed te maken). Als je op de bloemen stapt, verspreiden ze deze lekkere geur. Dat is een mooi beeld van vergeving. Jezus heeft ook de mensen liefgehad die hem vertrapten. Hij heeft alles mogelijk gemaakt om mensen weer met God te verzoenen, terwijl de mensen Hem niet wilden. Bij de gevangenneming van Jezus zien we hoe Jezus Zijn vijanden liefhad.


De gevangenneming vindt plaats nadat Jezus in Getsemané in gebed is geweest met Zijn Vader. Judas weet dat Hij daar te vinden is. De Joodse leiders huren allerlei mannen in om Jezus gevangen te nemen. Het zijn waarschijnlijk tempelwachters, maar er zullen ook Romeinen bij geweest zijn. Er staat dat ze met zwaarden en knotsen/stokken komen. Zwaarden werden door Romeinen gedragen en knotsen/stokken door Joodse beveiligers. Een deel heeft Jezus nog nooit eerder gezien. Het plan was om Jezus zo geruisloos mogelijk gevangen te nemen. Het idee om Jezus met een kus te verraden, past daar helemaal bij. Als Judas komt, lijkt het zelfs even of hij zich weer aansluit bij de discipelen.


Judas stapt naar voren. Hij groet Jezus met een alledaagse groet, zoals wij ‘Hallo’ tegen elkaar zeggen. Judas begroet Jezus met het afstandelijkere ‘rabbi’ of ‘meester’ en erkent Hem niet als de Zoon van God. Dan volgt de kus van Judas. Dat is minder gewoon dan de groet. Rabbijnen wezen er in die tijd op dat de kus alleen voor een volksgenoot is, niet voor een niet-Jood.


Jezus vraagt als reactie waarom Judas hier is. Het is geen echte vraag, want Jezus weet waarvoor Judas komt. Hij zei al eerder tegen de leerlingen dat Zijn verrader eraan kwam, toen hij nog moest komen. Jezus heeft hier helemaal de regie.


Jezus ondergaat Zijn arrestatie zonder zich te verzetten. De mannen waren voorbereid op tegenstand, maar dat blijkt niet nodig. Even gebeurt er iets: Petrus pakt zijn zwaard en slaat het oor van de slaaf van de hogepriester eraf. In Mattheüs staat niet dat het Petrus is, alsof Mattheüs wil zeggen dat het representatief is voor de houding van de leerlingen. De leerlingen waren namelijk bereid voor Jezus te lijden en te sterven. Johannes en Jakobus hadden gezegd dat zij de beker van het lijden en van Gods toorn konden drinken, Mattheüs 20. Ook Petrus zei hiervoor dat hij zijn leven voor Jezus over had. Aan de strijdlust van de leerlingen lag het niet. Waar zij het wel moeilijk mee hebben is dat Jezus Zich zomaar overgeeft aan de vijand.


Jezus was Zich bewust van Zijn roeping op aarde. Het Koninkrijk kon pas baanbreken als Jezus zou lijden en sterven. De hulp van Petrus om te strijden is niet alleen ongepast, maar ook onnodig. Als Jezus zou willen, zouden er twaalf legioenen engelen komen. Een Romeins legioen bestond uit 5600 man, dus bijna 70.000 engelen konden Jezus helpen.


Dat Jezus geen gebruik wil maken van hulp van engelen of andere mensen past bij Zijn principe dat je als je geslagen wordt, je andere wang moet aanbieden om geslagen te worden. De manier waarop Jezus met vijandschap omging is een les voor ons. Het lijden en sterven van Hem was uniek en kan niet herhaald worden. Zijn liefde voor vijanden moet wel nagevolgd worden. Jezus legt nog een keer uit waarom met geweld antwoorden niet goed is. Het roept alleen maar meer geweld op.


Jezus’ onderwijs over geweld en verzet kan vragen oproepen. Maarten Luther legt het zo uit dat het erom gaat dat Petrus en dus de kerk het zwaard niet moeten gebruiken, maar dat dat is weggelegd voor de overheid. Naast wat Luther zegt, is er veel meer over te zeggen. Er is postuum een bundel verschenen van Bonhoeffer ‘Verzet en overgave’. Bonhoeffer had een bijdrage aan een aanslag tegen Hitler, maar toen hij ter dood veroordeeld werd, had hij rust en kon hij alles aan God overgeven. Zijn bundel ‘Verzet en overgave’ is niet eenvoudig. Goedkope en makkelijke antwoorden zijn er niet. Voor ons is de vraag of wij ons overgeven aan Jezus Christus. Zien wij in dat Jezus’ lijdensweg vanwege ons nodig was? Hij is uit liefde voor ons tot het uiterste gegaan.

Jezus voor de Joodse Raad

Mattheüs 26:57-68, Markus 14:53-65, Lukas 22:63-71


Mozes die zijn volk leidde door de woestijn waarschuwde al voor valse profeten, mensen die anderen misleiden. Ze laten daarbij bijzondere tekenen en wonderen zien om hun verhaal kracht bij te zetten. Volgens Mozes moeten deze misleiders zwaar gestraft worden, zelfs ter dood gebracht worden, Deuteronomium 13. In de geschiedenis komen we voorbeelden tegen van zulke misleiders. In de eerste eeuw toen de Joden in conflict waren met de Romeinen, stond Simon Bar Kochba op. Hij kreeg zijn naam van rabbi Akiva. Kochba betekent ‘ster’ en Akiva zag Simon als de ster die in Jakob opkomt waarover in Numeri 24:17 geprofeteerd werd. Simon werd dus de ‘zoon van de ster’ genoemd. Hij werd als de messias beschouwd. Toch kon hij de verwachtingen niet waarmaken en hij werd gedood door de Romeinen. De gevolgen van de Joodse opstand waren groot, want het werd op straffe van de dood verboden om Jeruzalem in te komen. In de Talmoed zou later worden geschreven dat Bar Kochba beter Bar Kozba genoemd kan worden, dat betekent ‘zoon van de leugens’.


De Joodse leiders in de tijd van Jezus hebben een probleem. Ze willen Jezus zo geruisloos mogelijk uit de weg ruimen. De tekenen en wonderen die Hij doet hebben ervoor gezorgd dat Hij populair is. Velen kennen iemand die door Hem genezen is of zijn getuige geweest van een wonder of van Zijn indrukwekkende onderwijs. In de nacht nemen ze Jezus gevangen en brengen Hem naar de Raad, het Sanhedrin. Er staat dat ze Jezus wegleiden. Dat is de eerste keer in een serie. Jezus wordt van het Joodse gerecht naar het burgerlijke gerecht gebracht. Er zijn parallellen tussen Jezus’ veroordeling door de Joden en die door de Romeinse machthebber. In beide gevallen valt het zwijgen van Jezus op en krijgt Hij de vraag Wie Hij is. De Joodse Raad vraagt of Hij de Christus is en Pilatus of Hij de Koning van de Joden is. Verder wordt Jezus bij het Sanhedrin belachelijk gemaakt als profeet en bij de Romeinen als de zogenaamde Koning van de Joden.


Eerst moet Jezus dus voorkomen bij de Joodse Raad. Het is vanuit de bronnen moeilijk op te maken welke personen in de Raad zaten en hoe die functioneerde. In de latere Misjna staat er wel over geschreven, maar dat gaat waarschijnlijk over de ideale situatie en niet die van 30 na Christus. Waarschijnlijk heeft er in Jeruzalem een Joodse Raad gezeten. Jezus werd bij het huis, het paleis, van de hogepriester gebracht, maar waarschijnlijk was er ook een publieke plaats waar de Raad samenkwam. Hier wordt het grote publiek buiten gehouden om op een stille manier van Jezus af te komen. De Raad bestaat uit overpriesters (het meervoud van hogepriester), schriftgeleerden en oudsten. De Raad had de bevoegdheid om recht te spreken, maar haar macht was beperkt. Een doodsvonnis uitspreken was zeker niet mogelijk, daarvoor moesten ze bij Pilatus zijn. Ze mocht wel zeggen dat iemand de dood verdiende.


Om Jezus te veroordelen hebben ze getuigen nodig. Bijzonder dat er ’s nachts veel getuigen komen opdagen. Het plan is in elk geval goed voorbereid. We kunnen het ons zo voorstellen dat er allerlei mensen kwamen getuigen, geleerde en minder geleerde, vrome en oppervlakkige gelovigen. Bijna alles wat ze tegen Hem inbrengen is onjuist en onsamenhangend, maar op het laatst zijn er twee die erop wijzen dat Hij gezegd heeft de tempel af te kunnen breken en in drie dagen op te kunnen bouwen. Lukas vermeldt dit niet. Markus meldt dat dit getuigenis niet klopt en dat ze het Hem hebben horen zeggen. Mattheüs neemt het serieuzer. Volgens Mattheüs klopt deze aanklacht in zekere zin. Uiteraard is Jezus geen gevaar voor de maatschappij alsof Hij de tempel in Jeruzalem, de Tweede tempel of Tempel van Herodes, wil slopen en een nieuwe tempel wil bouwen. De aanklacht klopt in die zin dat het verwijst naar de woorden van de profeet Jeremia.


Jeremia preekte in de tempel en klaagde de mensen aan, Jeremia 7. De mensen dachten altijd veilig te zijn, omdat ze de tempel in Jeruzalem hadden. Ze onderhielden de tempeldienst. Jeremia klaagt hen aan omdat er veel onrecht in het land is en daarom zal God ervoor zorgen dat de tempel wordt zoals de tabernakel in Silo - daar was niets meer van over. Jezus mag net als in de tijd van Jeremia de tijd van de tempel bepalen. In het evangelie van Mattheüs komt het beeld van Jezus naar voren als Iemand die doet wat alleen God kan doen. Jezus heeft gezag over de tempel, het huis van gebed wat Hij eerder al gereinigd heeft, Mattheus 21:12. Ook in Mattheüs 23:38 staat dat Jezus de verwoesting van Jeruzalem aankondigde. Niet één steen zal op de andere steen blijven.


Jezus zal komen als de Mensenzoon. Dat is een vervulling van Daniël 7:13 over de Mensenzoon die de uitgekozenen zal verzamelen. Jezus kan de tempel verwoesten maar ook opbouwen. Jesaja 60 zegt hoe God de tempel weer prachtig maakt. Dat kan Jezus dus. Er is in de profetieën weinig aandacht voor de Messias die de tempel zal bouwen. Het gaat er de hogepriester ook niet zozeer om wie de stad Jeruzalem en de tempel eventueel zouden aanvallen, maar hij is boos dat Jezus zo’n hoge plaats voor Zichzelf opeist.


Mattheüs ziet in de valse beschuldigingen dus een verwijzing naar het Oude Testament. Jezus stemt daarom stilzwijgend in met het feit dat Hij over de tempel gaat. De hogepriester wil horen wat Hij van de getuigen vindt en na het zwijgen van Jezus wil hij horen of Jezus Zich de Messias, de Christus/Gezalfde durft te noemen. Dan getuigt Jezus dat Hij de Mensenzoon is die zit aan de rechterhand van God. Dat is een verwijzing naar Psalm 110, een bijzondere profetie van David over God die tegen Zijn Zoon zegt dat Hij zal heersen over de vijanden en troont aan Zijn rechterhand. Jezus is de Koning der koningen en Hij regeert, ook al in zijn lijdensweg. Iets daarvan wordt zichtbaar als aan het kruis de soldaten erkennen dat Hij de Zoon van God is.

Jezus voor Pilatus

Mattheüs 27:11-26, Markus 15:1-15, Lukas 23:1-25, Johannes 18:28-40


Nadat Jezus is veroordeeld door de Joodse Raad, brengen ze Hem bij Pilatus zodat Hij officieel ter dood veroordeeld kan worden. De stadhouder Pilatus houdt zich het liefst buiten het conflict tussen de Joodse leiding en Jezus. Hoewel hij op de achtergrond wil blijven en geen rol van betekenis wil spelen, krijgt hij ongewild een hoofdrol. In de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt hij expliciet genoemd, ‘gekruisigd onder Pontius Pilatus’. Hij wilde anoniem blijven, maar zijn naam wordt al eeuwenlang door de kerk uitgesproken.


Pilatus had een moeizame relatie met de Joden. In het jaar 26 werd hij stadhouder/gouverneur/prefect van Judea. De positie in Judea die hij kreeg was een lastige plek. De Joden waren geen makkelijk volk voor een Romeinse machthebber. De Joden waren namelijk zeer vasthoudend en principieel. Dat zorgde al snel voor een probleem toen Pilatus het portret van de keizer op de standaarden van het leger liet dragen. De Joden kwamen in opstand en wilden er hun leven voor geven. Pilatus deed in het vervolg wel redelijk zijn best om de Joden tegemoet te komen maar het pakte ook niet altijd goed uit. Hij liet een aquaduct bouwen naar Jeruzalem, omdat de stad vaak kampte met een watertekort. Dit leverde hem kritiek op omdat het deels betaald was met geld uit de tempelschatkist.


Als Jezus bij Pilatus komt, zit Pilatus tussen twee vuren, het Joodse volk aan de ene kant en de keizer aan de andere. Keizer Tiberius was een vreemde en onberekenbare man, die op het eiland Capri zijn verblijf had. Als Tiberius vond dat Pilatus geen recht sprak, kon hem dat zijn leven kosten. Tegelijk was het zijn verantwoordelijkheid om de onderdanen goed te behandelen. En de Joden wilden Jezus koste wat het kost ter dood laten brengen. Dat mochten zij niet zelf doen. Daarvoor waren ze afhankelijk van de Romeinse macht.


Wat er gebeurt als Jezus voor Pilatus komt, kan nauwelijks een proces genoemd worden. Er klinken allerlei valse beschuldigingen, niet eens alle evangelieschrijvers benoemen dit omdat het inhoudelijk nergens op slaat. Lukas schrijft dat Jezus het volk zou misleiden en oproepen om geen belasting aan de keizer te betalen en dat Hij van Zichzelf zegt de Christus te zijn. Pilatus verbaast zich er vervolgens over dat Jezus niet ingaat op de aanklachten. In die tijd moest een beklaagde zichzelf zien vrij te pleiten. Zwijgen leidt tot een veroordeling. Normaal gesproken zou iemand alles uit de kast halen om de aanklachten te ontkrachten. Jezus zwijgt omdat Pilatus toch niet inhoudelijk geïnteresseerd is. De evangelist Johannes beschrijft wel het gesprek over de aard van Jezus’ Koninkrijk. Als Pilatus vraagt naar de identiteit van Jezus en vraagt of Hij de Koning van de Joden is, antwoordt Jezus net als tegen de hogepriester: ‘U zegt het’. Met ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden had voor verwarring gezorgd, want Jezus is geen koning zoals de mensen dachten maar Hij kon niet ontkennen dat Hij koning was.


Het verhaal van Jezus voor Pilatus toont ons een stadhouder die geen schuld ziet, maar zwaar onder druk gezet wordt door de Joodse leiders. Het zijn met name de Joodse leiders die het volk opzwepen om harder om de dood van Jezus te vragen. Pilatus doet de ene na de andere poging om uit het dilemma te komen. Ook het loslaten van een gevangene op Pesach zoals een Joodse gewoonte was, levert hem niet op wat hij wil. De mensen hebben liever Barabbas. Abbas betekent ‘vader’ en rabbi’s werden wel ‘vader’ genoemd. Allicht was Barabbas de zoon van een rabbi. Hij zal vast wel aanhang gehad hebben omdat hij meedeed aan een opstand. Jezus wordt minder gerekend dan een moordenaar. Hij wordt gekruisigd tussen de moordenaars terwijl Hij geen mens kwaad gedaan had. Hij heeft Zich vernederd en als een moordenaar laten veroordelen zodat er voor ons, schuldige mensen, vrijheid mogelijk is.

De kruisiging

Mattheüs 33-56, Markus 15:21-41, Lukas 23:33-48, Johannes 19:17-30


De kruisiging van Jezus is de centrale gebeurtenis in de Evangeliën. Daar komt Jezus’ gehoorzaamheid aan het plan van de Vader tot een ontknoping, een finale. Het kruis is voor christenen een kostbaar symbool geworden voor Gods liefde en verzoening. In werkelijkheid was het in Jezus’ tijd voor de mensen een gruwelijk symbool. De kruisiging was zo’n gruwelijk gebeuren dat er niet over gepraat werd, volgens de schrijver Cicero. De doodsoorzaak van de kruisiging is niet eenduidig. Iemand stierf een langzame dood als gevolg van uitputting of hartfalen. De schuldige werd vaak met touwen aan de dwarsbalk vastgebonden en de voeten konden rusten op een soort plankje, waardoor er beter adem gehaald kon worden. Sommige bleven enkele dagen hangen. Jezus was al zo zwaar mishandeld tijdens de geselingen dat Hij zes uur aan het kruis hing voor Hij stierf, van 9 uur ’s morgens tot 15 uur ’s middags. De kruisiging was een vernederende straf die alleen werd uitgevoerd aan de niet-Romeinen uit de laagste delen van de samenleving, voornamelijk slaven. Jezus voelde Zich niet te goed om Zich te laten vernederen en bespotten als een allerlaagste slaaf om zo zijn leven te geven als losprijs voor velen.


De evangelisten beschrijven op een sombere en niet-sentimentele manier over de kruisiging. Het belangrijkste is dat Jezus aan de eis van Gods recht voldoet door in plaats van anderen te sterven. Jezus doet waar het Oude Testament naar heeft uitgekeken. In met name Psalm 22, Psalm 69 en Jesaja 53 wordt zijn lijden al getekend. In Psalm 22 gaat het over de uitroep van de godverlatenheid in vers 2; de spot van de omstanders, vers 8; het doorboren van handen en voeten, vers 17; en het verdelen van de kleren, vers 19. En in Psalm 69 over gal dat als eten wordt gegeven en zure wijn als drinken. En in Jesaja 53 over de Dienaar die de ziekte en zonden van anderen op zich neemt zoals de zondebok. En in het apocriefe boek Wijsheid gaat het over de rechtvaardige die bespot wordt door anderen die hem uitdagen door te willen weten of zijn woorden uitkomen, want als hij Gods zoon is, zal God hem helpen uit de hand van de tegenstanders, Wijsheid 2:17-18.


Jezus wordt naar Joods en Romeins gebruik buiten de stad geëxecuteerd. Ze brengen Hem naar Golgotha, wat ‘schedel’/‘schedelplaats’ betekent. Onderweg blijkt Jezus door de geselingen te zwak om het kruis, dat is de dwarsbalk, zelf te dragen. Simon van Cyrene moet helpen. Hij is degene die letterlijk het kruis opneemt en achter Jezus aangaat. Er staat bij dat hij de vader Rufus is, waarschijnlijk is hij dezelfde als in de Romeinenbrief, een kerklid in Rome, Romeinen 16:13. De plaats Golgotha was bij een steengroeve. Jezus werd gekruisigd op een hoog punt aan de rand ervan. In de tweede eeuw heeft keizer Hadrianus de groeve dichtgegooid en bouwde er een tempel voor de godin Venus. Zijn bedoeling was de kerk tegen te werken en de christelijke invloed te verminderen. Een aantal eeuwen later heeft de christelijke keizer, Contantijn, deze tempel weggehaald en er een kerk voor in de plaats gebouwd, de Heilig Grafkerk. In de negentiende eeuw heeft Charles Gordon gedacht dat Golgotha op een andere plek moest zijn, namelijk waar nu de bekende Graftuin is. Hij dacht dat de eerdere erkende plek niet klopte, omdat hij dacht dat het binnen de stadsmuren lag. Jezus is buiten de stad gekruisigd dus kon het daar niet zijn. Later bleek dat Gordon ernaast zat, omdat pas na Jezus’ dood -hoewel slechts enkele decennia later- de stad werd uitgebreid.


Jezus is aan het kruis gehangen met naast hem twee criminelen. Het kunnen moordenaars of dieven geweest zijn. Eerder gaven Jakobus en Johannes aan dat ze aan Jezus’ linker en rechterhand wilden zitten. Jezus gaf al aan dat zij de beker die Hij moest drinken niet konden drinken. Hij moet de lijdensweg alleen gaan, vergezeld door criminelen. Maar hoewel Jezus daar hangt, wordt Hij ook een koning genoemd. Bij het kruis stond altijd een vermelding van de reden van het doodsvonnis. Op het bordje bij Jezus stond ‘Koning van de Joden’. Markus noemt vaak dat Jezus de Koning genoemd wordt, vers 2,9,12 en 26. De titel ‘Koning van de Joden’ is meer Romeins, de Joden zouden zeggen ‘Koning van Israël’ en dat doen ze ook in vers 39 als ze Hem bespotten.


Een belangrijk element van de kruisiging is de spot van de aanwezigen. Net als in veel psalmen beschrijven de evangelisten de spot van de rechtvaardige. Ze willen weten of Jezus Zichzelf kan redden. In Israël was het belangrijk dat iemands woorden in de praktijk bevestigd konden worden. Het kenmerk van een valse profeet is dat hij claimt namens God te spreken, maar in werkelijkheid komen zijn profetieën niet uit. En de aanwezigen vonden dat als Jezus een Messias was dat Hij Zich wel moest kunnen redden. In zekere zin denken Joden en Grieken/Romeinen hetzelfde over het kruis, namelijk: het kruis is de plaats van godsverlatenheid. Iemand die in de gunst staat van God/de goden zal niet op die manier verlaten worden. De spot van de omstanders is niet minder dan ‘godslastering’. Lasteren is slecht spreken over een ander. De mensen, overpriesters, schriftgeleerden en andere Joden spreken slecht over de hemelse Vader.


Er zijn verhalen bekend over bijzondere natuurverschijnselen rond de dood van een beroemd persoon. Zo zou bij de dood van Julius Caesar een bijzondere komeet dagenlang te zien zijn geweest en over de dood van een bekende rabbi werd gezegd dat er overdag een ster verscheen. Bij Jezus is het bovennatuurlijke verschijnsel van de drie uur durende duisternis geen blijk van goddelijke zegen, maar van Gods oordeel, zoals Hij het drie dagen donker maakte voordat Hij Zijn volk uit Egypte leidde en ook was er aan het begin van de schepping duisternis op de aarde en in Amos 8:9 staat de oordeelsprofetie over de zon die overdag niet meer schijnt.


Hoewel de Joden Jezus niet erkennen, klinkt er juist uit de mond van een Romeinse hoofdman, een centurion, de belijdenis dat Jezus Gods Zoon is. We weten niet precies wat hij hiermee bedoelt, maar het is een bijzondere belijdenis, zeker omdat de evangelist Markus nog niet eerder beschrijft dat iemand Jezus de Zoon van God noemt terwijl deze titel in Markus juist zo belangrijk is. In de Grieks-Romeinse wereld konden keizer, filosofen, dichters of helden ‘zoon van god’ genoemd worden. In het Oude Testament wordt het volk Israël Gods zoon genoemd, Exodus 4:22-23. Later beloofde God dat de nakomeling van David als Zoon van God op de troon zou zitten. Toen het davidische koningschap ten einde kwam, kreeg het zoonschap van God een messiaanse betekenis. In de tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament wordt ‘de rechtvaardige rest’ of ‘de rechtvaardige’ als zoon van God beschouwd. In de Evangeliën wordt Jezus als de langverwachte Zoon van God erkend door God de Vader, de demonen, en de hogepriester gebruikt deze titel bij het verhoor en uiteindelijk belijdt dus de hoofdman Jezus als Zoon van God. 

Share by: